BE1012331A3

BE1012331A3 - Werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van reflecterend materiaal op een substraat.

Info

Publication number: BE1012331A3
Application number: BE9800890A
Authority: BE
Original assignee: Steveninck Etienne
Priority date: 1998-12-11
Filing date: 1998-12-11
Publication date: 2000-09-05
Also published as: ES2196884T3; DE69905762D1; AU1540100A; WO2000036208A1; EP1141474B1; CA2354854A1; DE69905762T2; EP1141474A1

Abstract

Werkwijze voor het aanbrengen van reflecterend materiaal op een substraat, in het bijzonder van een reflecterende strook op een band (3), daardoor gekenmerkt dat op de plaats waar het reflecterend materiaal moet komen een laag (23) van een polymeeroplossing met minstens één pigment en een tweede laag (24) met licht-reflecterende deeltjes op het substraat worden aangebracht. De inrichting bevat twee spuitmonden (4 en 5), middelen om een band (3) achtereenvolgens tegenover deze twee spuitmonden (4 en (5) te verplaatsen, en verwarmingsmiddelen om de band (3) te verwarmen na elke spuitmond (4-5).

Description

Werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van reflecterend materiaal op een substraat. Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het aanbrengen van reflecterend materiaal op een substraat, bij voorkeur een flexibel substraat, in het bijzonder van een reflecterende strook op een band.

Het materiaal kan zuiver reflecterend zijn of reflecterend gecombineerd met fosforescerend of fluorescerend zijn.

Volgens bekende werkwijzen wordt een geprefabriceerd reflecterend lint op kleding of dergelijke vastgemaakt door stikken, kleven of lassen.

Deze werkwijze is relatief omslachtig aangezien eerst een reflecterend lint moet worden vervaardigd en dit lint dan op een substraat zoals een kledingstuk of band moet worden aangebracht.

Andere bekende werkwijzen bestaan erin reflecterend materiaal door transfert, bijvoorbeeld onder invloed van hitte, op een substraat aan te brengen.

Ook deze werkwijzen zijn ingewikkeld en tijdrovend aangezien eerst het te transfereren materiaal op een substraat moet worden aangebracht en daarna dit materiaal door transfert op het uiteindelijke substraat moet worden aangebracht. Hiertoe is meestal een relatief dure machine en een speciale samenstelling van het te transfereren materiaal vereist. Daarenboven vormt het eerste substraat waarop het te transfereren materiaal aangebracht was, een relatief grote hoeveelheid afval.

De uitvinding heeft als doel deze nadelen te vermijden en een werkwijze voor het aanbrengen van reflecterend materiaal op een band te verschaffen die relatief eenvoudig, snel en flexibel is.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat op de plaats waar het reflecterend materiaal moet komen een laag van een polymeeroplossing met minstens een pigment en een tweede laag met licht-reflecterende deeltjes op het substraat worden aangebracht.

Bij voorkeur wordt de tweede laag in vloeibare vorm na het drogen van de eerste laag aangebracht.

In een bijzondere uitvoeringsvorm wordt na het drogen van deze tweede laag het geheel van de twee lagen onder druk geëgaliseerd.

Bij voorkeur is het substraat een band, in het bijzonder een weefsel en wordt het reflecterend materiaal als een strook erop aangebracht.

Het egaliseren van de twee lagen kan geschieden door het kalanderen van het geheel van het substraat en de lagen.

Bij voorkeur geschiedt dit kalanderen tussen twee rollen waarvan de aan de zijde van de lagen gelegen rol met een grotere omtreksnelheid aangedreven wordt dan de andere.

Om het drogen van een aangebrachte laag te versnellen, kan deze laag verwarmd worden. Indien de eerste laag verwarmd wordt, verdient het de voorkeur deze laag eerst af te koelen vooraleer de tweede wordt aangebracht. Wanneer de

tweede laag verwarmd wordt voor het drogen, wordt ze bij voorkeur gekoeld vooraleer te egaliseren.

De eerste laag kan een acrylaatpolyurethaan of acrylaatvinylacetaat op waterbasis zijn met pigment eraan toegevoegd en de tweede laag kan een transparante laag zijn bestaande uit een hars met daaraan toegevoegde reflecterende deeltjes, in het bijzonder glasparels.

De uitvinding heeft ook betrekking op een inrichting die geschikt is voor het toepassen van de werkwijze volgens een van de vorige uitvoeringsvormen op bandvormige substraten.

De uitvinding heeft aldus betrekking op een inrichting voor het aanbrengen van een strook van reflecterend materiaal op een band, welke inrichting twee spuitmonden, middelen om een band achtereenvolgens tegenover deze twee spuitmonden te verplaatsen en verwarmingsmiddelen om de band te verwarmen na elke spuitmond, bevat.

Doelmatig bevat de inrichting minstens een kalander waardoor de band geleid kan worden voor het egaliseren en gladmaken van de door de spuitmonden aangebrachte lagen.

De kalander bevat twee rollen en middelen om minstens een van deze rollen aan te drijven zodanig dat de ene rol met een grotere omtreksnelheid draait dan de andere.

Bij voorkeur bevatten de verwarmingsmiddelen twee roterende, verwarmde trommels waarover de band wordt geleid, waarbij minstens de tweede spuitmond tegenover dit paar trommels opgesteld is.

De twee trommels kunnen convergerende assen vertonen zodanig dat de band automatisch naar het uiteinde waar de assen het dichtst bij elkaar gelegen zijn, opschuift wanneer de band over deze trommels wordt geleid.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen van een werkwijze en een inrichting voor het aanbrengen van reflecterend materiaal op een substraat beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een zijaanzicht weergeeft van een inrichting voor het aanbrengen van een strook van reflecterend materiaal op een band volgens de uitvinding ; figuur 2 schematisch een bovenaanzicht weergeeft van de inrichting van figuur 1 ; figuren 3 en 4 op grotere schaal de gedeelten weergeven die in figuur 1 met F3 en F4 zijn aangeduid ; figuren 5 tot 7 eveneens op grotere schaal de gedeelten weergeven die in figuur 2 met respectievelijk F5, F6 en F7 aangeduid zijn.

Om een reflecterende materiaal volgens de uitvinding aan te brengen, worden op een basisweefsel geweven met fijne structuur uit UV-bestendig synthetisch materiaal, in het bijzonder polyester, na elkaar twee lagen aangebracht.

De eerste laag is van een polymeeroplossing bestaande uit acrylaatpolyurethaan of acrylaatvinylacetaat op waterbasis waaraan één of meer pigmenten toegevoegd zijn, in het bijzonder kleurpigmenten en/of metaalpigmenten.

In een variante kunnen de pigmenten geheel of gedeeltelijk uit een fosfor of fluorescerend materiaal bestaan indien de reflecterende strook ook fosforescerend of fluorescerend moet zijn.

Deze polymeeroplossing wordt in de gewenste afmetingen over het weefsel verdeeld, bijvoorbeeld door indompelen, door middel van een spuitmond of door middel van een rakel.

Deze basislaag wordt vervolgens gedroogd, hetgeen kan versneld worden door verwarming.

De tweede laag die bij voorkeur pas na het drogen van de eerste erop aangebracht wordt, is transparant en bestaat uit licht-reflecterende deeltjes, in het bijzonder glasparels, in een transparante basis bestaande uit hars, polyurethaan, polyvinylchloride, acryl of dergelijke op waterbasis.

Deze laag wordt gedroogd en chemisch gestabiliseerd waarna de volledige op het weefsel aangebrachte bekleding geëgaliseerd en glad gemaakt wordt door dit weefsel met de lagen te walsen tussen twee rollen, waarbij de rol die tegen de bekleding komt bij voorkeur met een grotere omtreksnelheid aangedreven wordt dan de andere.

De hiervoor beschreven werkwijze is in het bijzonder geschikt voor het aanbrengen van een strook reflecterend materiaal op een geweven band, waarbij het aanbrengen, drogen en egaliseren van de lagen kan geschieden terwijl de band van een rol afgerold en op een andere opgerold wordt.

In figuren 1 tot 7 is een inrichting weergegeven die voor dergelijk aanbrengen van een strook op een band bestemd is.

Deze inrichting bestaat in hoofdzaak uit een gestel l, een aanvoermechanisme 2 voor een geweven band 3, twee spuitmonden 4 en 5 voor het spuiten van de twee voornoemde lagen, door twee inwendig verwarmde trommels 6 en 7 gevormde middelen om de band 3 na elke spuitmond 4 en 5 te verwarmen, een koelgedeelte 8, een kalander 9 en een oprolmechanisme 10.

Het aanvoermechanisme 2 bestaat uit een rolhouder 11 voor een bobijn 12 waarop de band 3 gewikkeld is, en twee los draaibaar op het gestel l aangebrachte geleidingsrollen 13 en 14 die tegen elkaar gedrukt worden.

De twee trommels 6 en 7, die merkelijk langer zijn dan de breedte van de band 3, zijn in het gestel l gelagerd zo dat
EMI6.1
ze zich in de dwarsrichting van de inrichting uitstrekken chti en met een uiteinde tegenover het aanvoermechanisme 2 gelegen zijn.

Zoals zichtbaar is in figuur 2 zijn de assen van de twee trommels 6 en 7 niet evenwijdig aan elkaar maar convergeren ze naar hun andere uiteinde.

Deze trommels 6 en 7 zijn hol en kunnen verwarmd worden door bijvoorbeeld warme lucht of stoom die erdoor wordt gevoerd.

De spuitmond 4 is boven de baan van de band 3 tussen dit aanvoermechanisme 2 en de eerste trommel 6, tegenover een uiteinde van deze trommel 6, op het gestel l vastgemaakt en bezit in het gegeven voorbeeld een spuitopening die smaller is dan de band 3.

De spuitmond 5 is identiek maar is nagenoeg halverwege de lengte van deze trommel 6 boven de baan van de band 3 aan het gestel 1 vastgemaakt.

Het koelgedeelte 8 is gevormd door een aantal geleidingen, bijvoorbeeld geleidingswielen 15, voor de band 3 die afwisselend bovenaan en onderaan en verschoven in de dwarsrichting van de inrichting op het gestel l vastgemaakt zijn.

De kalander 9 bestaat uit twee boven elkaar op het gestel l aangebrachte rollen 16 en 17. Een van de rollen, in het voorbeeld de bovenste rol 16 wordt aangedreven door een elektrische motor 18 zoals weergegeven in figuren 1 en 7.

De andere rol 17 wordt, zoals weergegeven in figuur 4, via een overbrenging 19 aangedreven zodanig dat zijn omtrekssnelheid lager is.

De kalander 9 vormt tevens de transportinrichting van de band 3.

Het oprolmechanisme 10 bestaat uit een rolhouder 20 voor een bobijn 12 waarop de band 3 kan gewikkeld worden. Deze bobijn 12 kan geblokkeerd worden op de as 21 van de rolhouder 20 die dan aangedreven wordt bijvoorbeeld via een overbrenging 22 door voornoemde motor 18.

Een rol met band 3 wordt op de rolhouder 11 geplaatst en de band 3 wordt tussen de geleidingsrollen 13 en 14 gebracht, meerdere malen rond het geheel van de twee trommels 6 en 7 geleid, op en neer over de geleidingswielen 15 van het koelgedeelte 8 en tenslotte doorheen de kalander 9 tot op de bobijn 12 van het oprolmechanisme.

De verwarming van de trommels 6 en 7 wordt aangezet, de motor 18 in werking gezet en de spuitmonden 4 en 5 met het materiaal voor de twee lagen gevoed.

Door de kalander 9 wordt de band 3 getransprorteerd en op de bobijn 12 van het oprolmechanisme gewikkeld.

Door de eerste spuitmond 4 wordt voornoemde polymeeroplossing als een eerste laag 23 in de vorm van een continue strook op de band 3 gespoten, zoals in detail weergegeven is in figuur 5.

Deze brij wordt gedroogd op de verwarmde trommels 6 en 7.

Doordat de assen van deze trommels 6 en 7 convergerend zijn zullen opeenvolgende windingen van de band 3 rond deze trommels 6 en 7 automatisch opschuiven naar het uiteinde waar de assen het dichtst bij elkaar gelegen zijn.

Tegen dat het op de band 3 gespoten materiaal de spuitmond 5 bereikt, is het droog. Door de spuitmond 5 wordt dan een tweede laag 24 uit voornoemd materiaal met reflecterende deeltjes in de vorm van een strook met bijvoorbeeld zelfde breedte op de eerste laag 23 gespoten.

Wanneer dit materiaal het einde van de trommels 6 en 7 bereikt, is het droog.

De band 3 met de lagen 23 en 24 boven elkaar is nog warm, maar wordt dan aan de lucht afgekoeld tijdens het doorlopen van zijn op en neergaande baan in het koelgedeelte 8.

Door de kalander 9 worden de lagen 23 en 24 geëgaliseerd en glad gemaakt.

De hiervoor beschreven werkwijze is eenvoudig en soepel.

De breedte van de band 3 of van de lagen 23 en 24 kan gemakkelijk worden aangepast. Zo kunnen de lagen 23 en 24 de volledige breedte van de band 3 bestrijken.

De strook 23-24 hecht zeer sterk aan de band 3 en bezit uitstekende reflecterende en eventueel ook fosforescerende eigenschappen.

De band 3 kan in plaats van een weefsel ook uit kunststoffolie zijn.

De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van reflecterend materiaal op een substraat kunnen in verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten de uitvinding zoals bepaald in de hieraan toegevoegde conclusies te vallen.

Claims

Conclusies.

1. - Werkwijze voor het aanbrengen van reflecterend materiaal op een substraat, in het bijzonder van een reflecterende strook op een band (3), daardoor gekenmerkt dat op de plaats waar het reflecterend materiaal moet komen een laag (23) van een polymeeroplossing met minstens één pigment en een tweede laag (24) met licht-reflecterende deeltjes op het substraat worden aangebracht.

2.-Werkwijze volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de tweede laag (24) in vloeibare vorm aangebracht wordt na het drogen van de eerste laag (23).

3.-Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat na het drogen van de tweede laag (24) de twee lagen (23 en 24) onder druk geëgaliseerd worden.

4.-Werkwijze volgens een van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat het substraat een band (3) is, in het bijzonder een weefsel, en het reflecterend materiaal als een strook erop aangebracht wordt.

5.-Werkwijze volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat de strook (23-24) aangebracht wordt op een band (3) die uit een weefsel uit polyester gevormd is.

6.-Werkwijze volgens conclusies 3 en 4, daardoor gekenmerkt dat het egaliseren van de twee lagen (23 en 24) geschiedt door het kalanderen van het geheel van het substraat en de lagen (23 en 24). <Desc/Clms Page number 11>

7.-Werkwijze volgens conclusie 6, daardoor gekenmerkt dat het kalanderen plaatsvindt tussen twee rollen (16 en 17) waarvan de aan de zijde van de lagen (23 en 24) gelegen rol (16) met een grotere omtreksnelheid aangedreven wordt dan de andere.

8.-Werkwijze volgens conclusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat om het drogen van een aangebrachte laag (23 of 24) te versnellen deze laag (23 of 24) verwarmd wordt.

9.-Werkwijze volgens conclusies 2 en 8, daardoor gekenmerkt dat de eerste laag (23) verwarmd wordt voor het drogen maar eerst afgekoeld wordt vooraleer de tweede laag (24) wordt aangebracht.

10.-Werkwijze volgens conclusies 3 en 8, daardoor gekenmerkt dat de tweede laag (24) verwarmd wordt voor het drogen, en ze gekoeld wordt vooraleer te egaliseren.

11.-Werkwijze volgens een van de vorige conclusies, daardoor gekenmerkt dat de eerste laag (23) een acrylaatpolyurethaan of acrylaatvinylactetaat op waterbasis is met pigment eraan toegevoegd.

12.-Werkwijze volgens een van de vorige conclusies, daardoor gekenmerkt dat de tweede laag (24) een transparante laag is bestaande uit een hars met daaraan toegevoegde reflecterende deeltjes, in het bijzonder glasparels.

13.-Inrichting voor het aanbrengen van een strook (23-24) van reflecterend materiaal op een band (3), welke inrichting twee spuitmonden (4 en 5) bevat, middelen om een band (3) achtereenvolgens tegenover deze twee spuitmonden <Desc/Clms Page number 12> (4 en 5) te verplaatsen, en verwarmingsmiddelen om de band (3) te verwarmen na elke spuitmond (4-5).

14.-Inrichting volgens conclusie 13, daardoor gekenmerkt dat ze minstens een kalander (9) bevat waardoor de band (3) EMI12.1 geleid kan worden voor egaliseren en gladmaken van de door de spuitmonden (4-5) aangebrachte lagen (23-24).

15.-Inrichting volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat de kalander (9) twee rollen (16 en 17) bevat en middelen om minstens één van deze rollen (16-17) aan te drijven zodanig dat de ene rol met een grotere omtreksnelheid draait dan de andere.

16.-Inrichting volgens een van de conclusies 13 tot 15, daardoor gekenmerkt dat de verwarmingsmiddelen twee roterende verwarmde trommels (6 en 7) bevatten waarover de band (3) wordt geleid, waarbij minstens de tweede spuitmond (5) tegenover dit paar trommels (6 en 7) opgesteld is.

17.-Inrichting volgens conclusie 16, daardoor gekenmerkt dat de twee trommels (6 en 7) convergerende assen vertonen zodanig dat de band (3) automatisch naar het uiteinde waar de assen het dichtst bij elkaar gelegen zijn, opschuift wanneer hij over de trommels (6 en 7) geleid wordt.

18.-Inrichting volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat ze tussen de verwarmingsmiddelen en de kalander (9) een koelgedeelte (8) bevat dat bestaat uit geleidingen (15) voor de band (3) die opeenvolgend bovenaan en onderaan gelegen zijn.