<Desc/Clms Page number 1>
Werkwijze voor het tegen kopiëren beveiligen van een audiosignaal
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het tegen kopiëren beveiligen van een op een geluidsdrager vastgelegd audiosignaal.
Dergelijke werkwijzen zijn uit de stand der techniek bekend. Gewezen wordt bijvoorbeeld op DE 3808721, DE 3806413 en DE 3806411. In al deze gevallen wordt aan het audiosignaal een verder signaal toegevoegd dat buiten het hoorbare gebied ligt en in feite geen invloed heeft op het audiosignaal zelf. Dit verdere signaal wordt in een kopieerinrichting gedetecteerd en gebruikt om het kopieerproces te blokkeren dan wel de kwaliteit van de vervaardigde kopie aanmerkelijk te verslechteren. Voor het in praktijk brengen van deze bekende werkwijzen is het derhalve nodig om in de kopieerapparaten detectoren en schakelmechanismen in te bouwen die reageren op het toegevoegde signaal.
Een andere door de firma CBS ontwikkelde werkwijze maakt gebruik van een zeer smalbandig filter om tijdens de registratie van het audiosignaal een klein deel daarvan uit te filteren. Dit deel ligt bij ongeveer 3 kHz en wordt derhalve niet op de geluidsdrager geregistreerd. In het kopieerapparaat wordt een detector ingebouwd die afgestemd is op dit uitgefilterd frequentiebandje. wordt door de detector vastgesteld dat er in het bandje geen signaal aanwezig is dan worden schakelmechanismen geactiveerd die het kopiëren onmogelijk maken. Ook hier moet het kopieerapparaat derhalve voorzien zijn van een detector en van schakelmechanismen die door de detector worden aangestuurd.
Daarnaast wordt het audiosignaal in kwaliteit verslechterd door het filterproces, te meer daar het gekozen frequentiegebied rond 3 kHz voor het menselijk oor een van de meest waarneembare delen van het hoorbare spectrum is.
De uitvinding heeft nu ten doel aan te geven op welke wijze een op een geluidsdrager vastgelegd audiosignaal tegen kopiëren kan worden beveiligd zonder dat daartoe elke kopieerinrichting moet worden voorzien van extra detectoren, schakelmiddelen of dergelijke.
Aan deze doelstelling wordt volstaan door een werkwijze voor het tegen kopiëren beveiligen van een op een geluldsdrager vastgelegd audiosignaal, omvattende de volgende stappen : a) tijdens het vastleggen van het audiosignaal op de geluidsdra-
<Desc/Clms Page number 2>
ger toevoegen van een stoorsignaal binnen het hoorbare deel van het frequentiespectrum, b) tijdens het afspelen van de geluidsdrager gebruik maken van een sperfilter waarmee het stoorsignaal wordt weggefilterd.
. De geluidsdrager bevat derhalve een samengesteld signaal, te weten het audiosignaal dat gemengd is met een stoorsignaal. Tijdens het afspelen van deze geluidsdrager op een normale audio-installatie zal dit stoorsignaal duidelijker hoorbaar zijn. Om het signaal onhoorbaar te maken moet volgens maatregel b) een filter worden gebruikt om het stoorsignaal weg te filteren. De aanwezigheid van een stoorsignaal maakt het echter niet aantrekkelijk om deze geluidsdrager te kopiëren aangezien ook het signaal telkens mee gekopieerd zal worden.
Een voorkeursuitvoering van de werkwijze volgens de uitvinding heeft het kenmerk, dat het audiosignaal een stereosignaal is, dat tijdens stap a) het stoorsignaal aan slechts een van de kanalen wordt toegevoegd, en dat tijdens stap b) het sperfilter alleen in de weg van het betreffende kanaal wordt toegepast. Aansluitend doordat het stoorsignaal aan slechts een van de kanalen wordt toegevoegd is het verlies, dat tijdens het afspelen van de geluidsdrager door het sperfilter wordt veroorzaakt, aanzienlijk kleiner dan bij een monosignaal.
Om het verlies aan audio-informatie vanwege de sperfilterwerking nog verder te reduceren verdient het de voorkeur dat het andere kanaal wordt toegevoerd aan een doorlaatfilter waarvan de bandbreedte althans ongeveer gelijk is aan die van het sperfilter, welk doorlaatfilter een uitgangssignaal levert aan een mengtrap die achter het sperfilter in de weg van het ene kanaal is aangebracht.
Om te vermijden dat toch nog kopieën gemaakt worden van het ene niet gestoorde kanaal verdient het de voorkeur dat het audiosignaal een meerkanaalssignaal is, bijvoorbeeld een stereosignaal, dat tijdens stap a) aan beide kanalen een stoorsignaal wordt toegevoegd, en dat tijdens stap b) in de wegen van de beide kanalen een sperfilter wordt toegepast.
Ook binnen het kader van deze laatste omschreven werkwijze is het mogelijk om het verlies aan informatie te reduceren. Een voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze heeft daartoe het kenmerk, dat - het stoorsignaal in de weg van het eerste kanaal ligt in een eerste frequentieband en het sperfilter in deze weg daarop is afgestemd,
<Desc/Clms Page number 3>
- het stoorsignaal in de weg van het tweede kanaal ligt in een tweede frequentieband, verschillend van de eerste, - het eerste kanaal wordt toegevoerd aan een eerste doorlaatfilter waarvan de doorlaatband overeenstemt met de tweede frequentieband, - het tweede kanaal wordt toegevoerd aan een tweede doorlaatfilter waarvan de doorlaatband overeenstemt met de eerste frequentieband,
- in de weg van het eerste kanaal achter het sperfilter een eerste mengtrap is opgenomen waarin het eerste kanaal wordt gemengd met het uitgangssignaal van het tweede doorlaatfilter, en - in de weg van het tweede kanaal achter het sperfilter een tweede mengtrap is opgenomen waarin het tweede kanaal wordt gemengd met het uitgangssignaal van het eerste doorlaatfilter.
EMI3.1
In de praktijk het zeer effectief te zijn indien het stoorsignaal ligt in een frequentiegebied onder 500 Hz en bis voorkeur onder 100 Hz, maar wel in het hoorbare deel van het frequentiespectrum. De bromtoon die een dergelijk stoorsignaal opwekt wordt door de gemiddelde luisteraar als zeer hinderlijk ervaren en vormt daarmee een zeer effectieve beveiliging tegen kopiëren. Bovendien heeft het gebruik van dergelijke laag frequente stoorsignalen het voordeel dat bij stereoweergave de laag frequente signalen over het algemeen weinig richtinggevoelig zijn. Worden geen mengtrappen toegevoegd dan kan door het verhogen van het basaandeel van het ongestoorde kanaal een goede en zeer acceptabele geluldsweergave worden bereikt. Worden mengtrappen toegepast dan wordt een geluidskwaliteit gerealiseerd die ook voor meer ervaren luisteraars zeer acceptabel zal zijn.
De uitvinding zal in het volgende aan de hand van de bijgaande figuren nader worden verklaard.
Figuur 1 toont een eerste uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding.
Figuur 2 toont een verder ontwikkelde uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding.
Figuur 3 toont de voorkeursuitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding.
In figuur 1 is aan de linkerzijde schematisch een opneeminrichting 10 getoond, aan deze opneeminrichting wordt via de aansluiting 12 het gewenste audiosignaal A toegevoerd terwijl via de aansluiting 14 een stoorsignaal S wordt toegevoerd. Beide signalen worden met elkaar gemengd en geregistreerd op een geluidsdrager, zoals bijvoorbeeld een
<Desc/Clms Page number 4>
compact disc, een bandrecorderbandje, een magnetische schijf, een optische band, een halfgeleidergeheugen, enz. In de figuur zijn louter als voorbeeld schematisch alleen een compact disc 16 en een cassettebandje 18 getoond. Rechts in figuur 1 is zeer schematisch de benodigde afspeelapparatuur getoond. Het van de geluidsdrager 16 dan wel 18 afkomstige signaal wordt toegevoerd aan een filter 20 waarmee het stoorsignaal wordt weggefilterd.
Het resterende audiosignaal wordt via de versterker 22 hoorbaar gemaakt, bijvoorbeeld door middel van de luidspreker 24.
In figuur 1 is uitgegaan van een stoorsignaal met een relatief lage frequentie, vandaar dat het filter als laagdoorlaatfilter is getoond. De uitvinding is echter niet beperkt tot laagfrequente stoorsignalen.
Figuur 2 toont een verder ontwikkelde uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding, in het bijzonder bestemd voor stereoaudiosignalen. Aan de linkerzijde bevindt zich de mengtrap 30 waarin een van de audiokanalen, bijvoorbeeld het rechterkanaal R, op de aansluiting 32 wordt gemengd met het stoorsignaal S op de aansluiting 34.
Het uit de mengtrap 30 afkomstige signaal wordt gecombineerd met het linkerkanaal L op de aansluiting 33 en geregistreerd op de compact disc 36 dan wel op de bandrecorderband 38.
Aan de rechterzijde is in figuur 2 zeer schematisch de benodigde weergeefapparatuur getoond. Het linkerkanaal L wordt toegevoerd aan een versterker 40 teneinde via deze versterker en de daaraan gekoppelde luidspreker 42 te worden weergegeven. Het rechterkanaal R passeert eerst een filter 44 waarin het stoorsignaal wordt uitgefilterd en wordt vervolgens toegevoerd aan een mengtrap 46. Deze mengtrap ontvangt verder een deel van het linkerkanaal dat allereerst een hoogdoorlaatfilter 48 heeft gepasseerd. De doorlaatband van het filter 48 komt althans in hoofdzaak overeen met de sperband van het sperfilter 44. Door uit het linkerkanaal L informatie te halen ter aanvulling van de informatie die door het filter 44 verloren is gegaan wordt in feite het rechterkanaal weer althans in hoofdzaak volledig gereconstrueerd.
Dit gereconstrueerde signaal wordt toegevoerd aan de versterker 50 teneinde via de luidspreker 52 te worden weergegeven.
Bij de geluidsdragers 36 en 38 is het linkerkanaal L onvervormd.
Het zou voor een kopieerder eventueel mogelijk zijn om dit kanaal afzonderlijk te kopiëren. Om dit te vermijden kan in beide kanalen een
<Desc/Clms Page number 5>
stoorsignaal worden ingevoegd. Een daarop betrekking hebbende uitvoeringsvorm is geïllustreerd in figuur 3. Aan de linkerzijde in figuur 3 bevindt zich een eerste mengtrap 60 waarin het linkerkanaal op aansluiting 62 wordt gemengd met een eerste stoorsignaal 51 op de aansluiting 64. In een verdere mengtrap 66 wordt het rechterkanaal R op de aansluiting 68 gemengd met een tweede stoorsignaal S2 op de aansluiting 70. De resulterende mengsignalen worden gecombineerd en geregistreerd op de compact disc 72 dan wel op het bandrecorderbandje 74.
In dit uitvoeringsvoorbeeld wordt er vanuit gegaan dat het stoorsignaal 51 ligt in een ander frequentiebandje dan het stoorsignaal S2.
Aan de rechterzijde in figuur 3 is de benodigde weergeefapparatuur schematisch weergegeven. De combinatie van linkerkanaal L en stoorsignaal 51 wordt toegevoerd aan een sperfilter 76 waarin het stoorsignaal 51 wordt uitgefilterd. Op soortgelijke wijze wordt de combinatie van rechterkanaal R en stoorsignaal S2 toegevoerd aan een sperfilter 78 waarin het stoorsignaal S2 wordt uitgefilterd. Zowel in het linkerkanaal als in het rechterkanaal ontbreekt derhalve een deel van de audio-informatie maar die ontbrekende delen overlappen elkaar niet. Door nu in de mengtrappen 80 en 82 telkens uit het andere kanaal een aanvulling op de informatie te verschaffen worden ulteindelijk de beide kanalen weer nagenoeg geheel hersteld.
Daartoe wordt via het doorlaatfilter 84 een deel van het linkerkanaal toegevoerd aan een mengtrap 80 waarin dit deel wordt gecombineerd met het rechterkanaal teneinde dit rechterkanaal weer nagenoeg geheel te herstellen. Op dezelfde wijze wordt het doorlaatfilter 86 gebruikt om in combinatie met de mengtrap 82 het linkerkanaal weer te herstellen. Uiteindelijk wordt het linkerkanaal dan via de versterker 90 en de luidspreker 92 weergegeven terwijl het rechterkanaal via de versterker 94 en de luidspreker 96 wordt weergegeven.