BE1011184A3 - Inrichting voor het bepalen van de kettingspanning. - Google Patents

Inrichting voor het bepalen van de kettingspanning. Download PDF

Info

Publication number
BE1011184A3
BE1011184A3 BE9700466A BE9700466A BE1011184A3 BE 1011184 A3 BE1011184 A3 BE 1011184A3 BE 9700466 A BE9700466 A BE 9700466A BE 9700466 A BE9700466 A BE 9700466A BE 1011184 A3 BE1011184 A3 BE 1011184A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
torsion spring
bearing
support
support beam
warp threads
Prior art date
Application number
BE9700466A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE9700466A priority Critical patent/BE1011184A3/nl
Priority to EP98930721A priority patent/EP0985063B1/de
Priority to DE59804594T priority patent/DE59804594D1/de
Priority to US09/424,237 priority patent/US6230757B1/en
Priority to PCT/EP1998/003036 priority patent/WO1998054386A1/de
Application granted granted Critical
Publication of BE1011184A3 publication Critical patent/BE1011184A3/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D49/00Details or constructional features not specially adapted for looms of a particular type
    • D03D49/04Control of the tension in warp or cloth
    • D03D49/12Controlling warp tension by means other than let-off mechanisms

Abstract

Inrichting voor het bepalen van de kettingspanning bij weefmachines die een draaibaar gelagerde draagboom (6) bevat om een met kettingdraden (15) samenwerkende spanrol (10) te bevelen, een in de draagboom (5) voorziene torsieveer (16) bevat om de spanrol (10) tegen de kettingdraden (15) te dwingen, en middelen bevat om het door de torsieveer (16) uitgeoefend torsiemoment te bepalen.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 
 EMI1.1 
 



  Inrichting voor het bepalen van de kettingspanning bij weefmachines. weefmachines. 



  De huidige uitvinding betreft een inrichting voor het bepalen van de kettingspanning bij weefmachines. 



  Het is gekend uit US 4534386 de kettingspanning te bepalen door de hoekpositie te meten van een draaibaar opgestelde draagboom. Op deze draagboom wordt een spanrol voorzien die samenwerkt met kettingdraden en in deze draagboom wordt een torsieveer voorzien teneinde de spanrol tegen de kettingdraden te dwingen. De hoekpositie van de draagboom wordt bepaald door het krachtenevenwicht van de kracht die de kettingdraden via de spanrol op de draagboom uitoefenen en de kracht die de torsieveer op de draagboom uitoefent. Gezien de hoekpositie van de draagboom niet alleen van de kettingspanning afhankelijk is, biedt dit als nadeel dat de kettingspanning niet nauwkeurig kan bepaald worden. 



  Verder is het gekend uit US 5029616 de kettingspanning te bepalen door de kracht te meten die een deel van de kettingdraden op een meetelement uitoefent. Dit biedt als nadeel dat deze kracht afhankelijk is van het aantal kettingdraden dat samenwerkt met het meetelement, zodat zorg moet gedragen worden dat dit aantal niet wijzigt. Verder kan het meetelement de kettingdraden beschadigen. 



  Het doel van de uitvinding is een inrichting voor het op een nauwkeurige wijze te bepalen van de kettingspanning bij weefmachines, zonder de kettingdraden te beschadigen. 



  Tot dit doel bevat de inrichting volgens de uitvinding een draaibaar gelagerde draagboom om een met kettingdraden samenwerkende spanrol te bevelen, een in de draagboom 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 voorziene torsieveer om de spanrol tegen de kettingdraden te dwingen, en middelen om het door de torsieveer uitgeoefend torsiemoment te bepalen. 



  De uitvinding biedt als voordeel dat de kettingspanning op een eenvoudige manier kan bepaald worden. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de voornoemde inrichting een lager dat voorzien is tussen de draagboom en de torsieveer, middelen die samenwerken met de torsieveer en met een steunelement dat volgens axiale richting van de draagboom ter hoogte van het lager is opgesteld, en een meetelement om het door de torsieveer uitgeoefend torsiemoment te meten. 



  Dit biedt als voordeel dat de door het meetelement gemeten kracht bepaald wordt door het torsiemoment dat uitgeoefend wordt door de torsieveer, dat hoofdzakelijk gelijk is aan het moment dat de kettingdraden via de spanrol uitoefenen op de draagboom. Het torsiemoment uitgeoefend door de torsieveer verschilt slechts van het moment dat de kettingdraden uitoefenen op de draagboom, in het moment dat ontstaat door wrijving in het lager tussen de draagboom en de torsieveer. 



  Bij de inrichting volgens de uitvinding waarbij het steunelement volgens de axiale richting van de draagboom ter hoogte van het lager is opgesteld, is deze wrijving gering, daar het lager geen buigmoment dient op te nemen dat te wijten is aan de door het steunelement opgenomen kracht. 



  Bovendien is de wrijving in het lager gering, daar de draagboom en de torsieveer tijdens het weven relatief ten opzichte van elkaar draaien, waardoor de wrijving in het lager een zogenaamde dynamische wrijving is, die laag is. 



  Volgens een uitvoeringsvorm is het lager opgesteld in de draagboom, strekken de middelen zich uit om de draagboom en 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 zijn het steunelement en het lager nagenoeg centraal ten opzichte van een vlak opgesteld dat loodrecht is gelegen op de aslijn van de draagboom. 



  Bij voorkeur vertoont het voornoemde lager een kleine doormeter. Dit biedt als voordeel dat de wrijvingskrachten in het lager door de kleine doormeter slechts een klein moment op de torsieveer kunnen uitoefenen, zodat het gemeten door de torsieveer uitgeoefend torsiemoment nagenoeg gelijk is aan het moment dat de kettingdraden uitoefenen op de draagboom. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaat het voornoemde lager uit een naaldlager. Dit lager vertoont een kleine   wrijvingscoëfficient.   Daar de draagboom en de torsieveer bij de inrichting volgens de uitvinding tijdens het weven relatief ten opzichte van elkaar draaien, bestaat geen gevaar dat een dergelijk naaldlager aan sleet onderheven wordt. 



  Bij voorkeur bevatten de middelen die samenwerken met de torsieveer en met het steunelement een eerste element dat niet draaibaar verbonden is met de torsieveer, een tweede element dat draaibaar gelagerd is ten opzichte van het eerste element en/of ten opzichte van de torsieveer en dat samenwerkt met het steunelement, en instelmiddelen om de onderlinge hoekpositie van beide elementen in te stellen. 



  Deze opstelling biedt ook als voordeel dat het lager tussen de draagboom en de torsieveer geen buigmoment dient op te nemen dat te wijten is aan het voorspannen van de torsieveer, zodat de wrijving in dit lager gering blijft. 



  Bij voorkeur bevat de torsieveer meerdere stukken die niet draaibaar en axiaal verplaatsbaar ten opzichte van elkaar zijn opgesteld. Deze vorm van torsieveer biedt als voordeel dat in de torsieveer geen axiale krachten ontstaan die te 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 wijten zijn aan het torsen van de torsieveer. 



  Teneinde de kenmerken van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 schematisch en gedeeltelijk in doorsnede een gedeelte van een weefmachine met een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een doorsnede volgens lijn II-II in figuur 1 weergeeft ; figuur 3 vergroot het gedeelte F3 van figuur 1 weergeeft ; figuur 4 een doorsnede volgens lijn IV-IV in figuur 3 weergeeft ; figuur 5 een doorsnede volgens lijn V-V in figuur 3 weergeeft ; figuur 6 de doorsnede van figuur 5 voor een andere stand weergeeft ; figuur 7 de doorsnede van figuur 4 in een andere positie weergeeft ; figuur 8 een variante uitvoeringsvorm van figuur 3 weergeeft. 



  In figuren 1 tot 3 wordt schematisch een gedeelte van een weefmachine met twee steunarmen 1 weergegeven, die deel uitmaken van een zijfreem van de weefmachine. De steunarmen 1 kunnen hierbij zoals beschreven in US 5293908 volgens de hoogte ten opzichte van een zijfreem van de weefmachine ingesteld worden. Verder wordt een draagbalk 2 weergegeven die zich over de breedte van de weefmachine tussen de twee steunarmen 1 uitstrekt. De steunarmen 1 en de draagbalk 2 worden aan elkaar bevestigd door bevestigingsstukken 3. Aan de draagbalk 2 is in de nabijheid van elke steunarm 1 een steun 4 bevestigd waarin een draagboom 5 door middel van een lager 6 draaibaar gelagerd wordt. De draagboom 5 bestaat uit 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 een holle buis.

   Op de draagboom 5 zijn steunelementen 7 bevestigd, waarop draaibaar opgestelde rollen 8 en 9 gemonteerd zijn die een lagering voor een met kettingdraden 15 samenwerkende spanrol 10 vormen, teneinde de spanrol 10 met behulp van de draagboom 5 te bevelen. Aan de draagbalk 2 kunnen nog meerdere steunen 17 voorzien worden waarin de draagboom 5 met een lager gelagerd en ondersteund wordt. In de draagboom 5 wordt een torsieveer 16 voorzien om de spanrol 10 door middel van de draagboom 5 tegen de kettingdraden 15 te dwingen. Volgens een variante kan de draagboom, zoals beschreven in US 4534386, in meerdere steunen ten opzichte van het weefmachinefreem gelagerd worden. 



  De torsieveer 16 bestaat uit een eindstuk 18 en meerdere stukken 19, die niet draaibaar en axiaal verplaatsbaar ten opzichte van elkaar zijn opgesteld. Het eindstuk 18 en de stukken 19 zijn onderling gekoppeld door een koppeling 52 met inwendige en uitwendige zeskanten, die toelaat de stukken niet draaibaar en axiaal verplaatsbaar te koppelen. De verschillende stukken worden onderling axiaal verplaatsbaar opgesteld, om te vermijden dat axiale spanningen in de stukken ontstaan, die te wijten zijn aan het torsen van de voornoemde stukken. Om de stijfheid van de torsieveer 16 in te stellen wordt naar keuze een einde van   een   van de stukken 19 met een bout 46 niet draaibaar aan de draagboom 5 bevestigd.

   Afhankelijk van het stuk 19 dat niet draaibaar bevestigd wordt aan de draagboom 5 wordt de stijfheid van de torsieveer 16 aangepast, dit omdat de lengte van het effectief werkende deel van de torsieveer 16 wordt aangepast. 



  Tussen de steunen 4 is tevens een ombuigrol 11 voorzien, die aan elk einde een astap 12 bevat waarop een lager 13 is bevestigd. Dit lager 13 is verplaatsbaar gelagerd in een sleuf 14 die voorzien in een steun 4, teneinde bijvoorbeeld toe te laten de ombuigrol 11 bij het wisselen van een 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 kettingboom in een hogere positie te brengen. De kettingdraden 15 worden over de ombuigrol 11 en over de spanrol 10 geleid. 



  Zoals weergegeven in figuren 3 tot 5 bevat de inrichting voor het bepalen van de kettingspanning volgens de uitvinding verder een lager 20 dat voorzien is in een eindgedeelte van de draagboom 5 en dat opgesteld is tussen de draagboom 5 en en het eindstuk 18 van de torsieveer 16. Verder bevat deze inrichting een krachtsensor 21 die volgens axiale richting A van de draagboom 5 voorzien is ter hoogte van het lager 20, en bevat deze inrichting middelen 22 die samenwerken met de torsieveer 16 en met de krachtsensor 21 teneinde de kracht te meten dat de torsieveer 16 uitoefent op de krachtsensor 21. 



  De middelen 22 strekken zich uit om de draagboom 5 tot de buiten de draagboom 5 gelegen krachtsensor 21. 



  Bij de weergegeven uitvoeringsvorm zijn de krachtsensor 21 en het lager 20 nagenoeg centraal ten opzichte van een vlak 23 opgesteld dat loodrecht is gelegen op de aslijn 26 van de draagboom 5, waarrond de draagboom 5 kan draaien. Het lager 20 wordt tevens nabij het in de steun 4 voorziene lager 6 voor de draagboom 5 opgesteld. De krachtsensor 21 wordt via de draagbalk 2 bevestigd aan het weefmachinefreem, hetgeen toelaat de krachtsensor 21 en de elektrische leidingen naar de krachtsensor 21 vast op stellen. De krachtsensor 21 bevat een freem 30 waarin bijvoorbeeld   een   of meerdere meetelementen zoals rekstrookjes 31 zijn gekleefd, die op gekende wijze via niet weergegeven elektrische leidingen met een meetbrug zijn verbonden.

   De meetbrug wordt verbonden met de stuureenheid van de weefmachine, om bijvoorbeeld toe te laten de aandrijfmotor van de kettingaflaat te sturen in functie van de gemeten kettingspanning. Het freem 30 wordt aan de draagbalk 2 bevestigd. Volgens een variante kan het freem 30 ook aan de steunarm 1 bevestigd worden. Verder bevat de 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 krachtsensor 21 een centraal in het vlak 23 opgesteld steunelement 24 dat aansluit op de draagboom 5 en dat samenwerkt met een aanslag 25 die deel uitmaakt van de voornoemde middelen 22 en die verder nog beschreven zal worden. Dit steunelement 24 wordt met een bout 49 vast bevestigd aan het freem 30.

   Dit steunelement 24 laat toe dat de aanslag 25 op een welbepaalde plaats met dit steunelement 24 contact maakt, zodat het torsiemoment dat de torsieveer 16, meer speciaal het eindstuk 18 van de torsieveer 16, uitoefent op de krachtsensor 21 kan bepaald worden uit de gemeten kracht F. 



  Het steunelement 24 vertoont een ronde buitenvorm, terwijl de aanslag 25 een vlak aanslagvlak 54 vertoont dat in een vlak 56 is gelegen dat door de aslijn 26 van het eindstuk 18 verloopt. Zodoende wordt een lijncontact bekomen tussen het steun element 24 en de aanslag 25. Dit torsiemoment is gelijk aan het product van de gemeten kracht F en de afstand D tussen de aslijn 26 van de draagboom 5 en het lijncontact tussen de aanslag 25 en het steunelement 24. 



  De middelen 22 die samenwerken met de torsieveer 16 en met de krachtsensor 21 bevatten een eerste element 32 dat niet draaibaar verbonden is met een einde van het eindstuk 18 van de torsieveer 16. Hiertoe bevat het eerste element 32 een inwendige zeskant 33 die geschoven wordt op een uitwendige zeskant 34 die voorzien is op het eindstuk 18 van de torsieveer 16. De middelen 22 bevatten een tweede element 27 dat draaibaar gelagerd is ten opzichte van het eerste element 32. Het lageren van beide elementen 27 en 32 gebeurt door het met geringe speling samenwerken van een boring 28 die voorzien is in het eerste element 32 en een cilindervormige buitenrand 29 aan het tweede element 27. Bij voorkeur bevat het tweede element 27 ook een boring 53 om dit element 27 draaibaar te lageren ten opzichte van het eindstuk 18 van de torsieveer 16.

   Verder maakt de aanslag 25 die samenwerkt met de krachtsensor 21 deel uit van het tweede element 27. 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 



  Verder zijn instelmiddelen 35 voorzien om de onderlinge hoekpositie van beide elementen 27 en 32 in te stellen. De instelmiddelen 35 bevatten een spanschroef 36 die samenwerkt met schroefdraad 37 die voorzien is in een draaibaar aan het eerste element 32 bevestigd element 38 en die vrij kan draaien in een boring 39 die voorzien is in een draaibaar aan het tweede element 27 bevestigd element 40. Verder is een bout 45 voorzien die aangespannen kan worden om beide elementen 27 en 32 niet verdraaibaar ten opzichte van elkaar te bevestigen. De bout 45 passeert doorheen een sleuf 44 in het tweede element 27 en kan geschroefd worden in schroefdraad die voorzien in het eerste element 32.

   De onderlinge positie van beide elementen 27 en 32 kan zodoende ingesteld worden, door de spanschroef 36 meer of minder in de schroefdraad 37 te draaien terwijl de niet aangespannen bout 45 in de sleuf 44 beweegt. Bij de uitvoeringsvorm van figuur 6 worden de elementen 27 en 32 in een andere positie ten opzichte van elkaar ingesteld als bij de uitvoeringsvorm van figuur 5. 



  Tijdens het normaal weven oefenen de kettingdraden 15 een kracht uit op de spanrol 10 die een moment genereert op de draagboom 5. Dit moment wordt tegengewerkt door een torsiemoment dat de torsieveer 16 uitoefent op de draagboom 5. Het torsiemoment van de torsieveer 15 wordt op zijn beurt tegengewerkt door de kracht F die de aanslag 25 uitoefent op het steunelement 24 van de krachtsensor 21. Daar door het bewegen van de weefkaders en het aanslaan van de inslagdraden, de spanning in de kettingdraden 15 continu varieert, varieert ook de kracht die de kettingdraden 15 uitoefenen op de spanrol 10. Daar de krachtsensor 21 nagenoeg vast staat opgesteld, draait het eindstuk 18 van de torsieveer 16 niet. Door de vari rende kracht worden de stukken 19 van de torsieveer 16 heen en weer getorst, zodat de draagboom 5 tijdens het weven heen en weer draait.

   De 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 torsie van de torsieveer 16 kan hierbij door de elementen 27 en 32 onderling te verdraaien, zodanig ingesteld of voorgespannen worden dat bij een gemiddelde kettingspanning de spanrol 10 een gewenste positie inneemt. De stijfheid van de torsieveer 16 kan ook ingesteld worden door de lengte van het effectief werkende deel van de torsieveer 16 zoals voornoemd in te stellen. 



  Om de instellingen van de weefmachine bij het wisselen van een kettingboom te kunnen beperken, is het voordelig de torsieveer 16 te kunnen voorspannen zonder dat kettingdraden aanwezig zijn. Hiertoe bevat het tweede element 27 van de middelen 22 een tweede aanslag 41 die kan samenwerken met een aan de draagboom 5 bevestigde steun 43, die beide volgens axiale richting van de draagboom 5 voorzien zijn ter hoogte van het lager 20 en van de krachtsensor 21. Door het voorspannen van de torsieveer 16 wordt in geval de kettingdraden 15 geen of een beperkte kracht uitoefenen op de   spanrol 10,   de tweede aanslag 41 door het door de voorgespannen torsieveer 16 uitgeoefend torsiemoment tegen de steun 43 gedrukt.

   Het voorzien van de tweede aanslag 41 en de steun 43 laat ook toe door een onderlinge verdraaiing van de elementen 27 en 32 tot een bepaalde hoekinstelling wordt bekomen, de torsieveer 16 gewenst voor te spannen in de draagboom 5. De kracht om de torsieveer 16 voor te spannen wordt opgevangen tussen de tweede aanslag 41 en de steun 43, en gezien deze volgens axiale richting A van de draagboom 5 voorzien zijn ter hoogte van het lager 20 en centraal ten opzichte van het vlak 23, dient dit lager 20 geen buigmoment op te nemen die te wijten is aan de voorspanning van de torsieveer 16. 



  Dit laat ook toe de torsieveer 16 voor te spannen, zonder dat de krachtsensor 21 een kracht dient op te nemen voor dit voorspannen. Dit laat op zijn beurt toe, zelfs bij een 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 voorgespannen torsieveer 16, de nulinstelling van de krachtsensor 21 te bepalen. In geval de kettingdraden 15 geen kracht uitoefenen op de spanrol 10 kan de draagboom 5 met de middelen 22 los draaien in zijn lagers 6, zodat de draagboom 5 en het tweede element 27 van de middelen 22 een stand kan innemen zoals weergegeven in figuur 7. Hierbij wordt een aanslag 42 voorzien op het tweede element 27, om de verdraaiing van dit element 27 te beperken. Deze aanslag 42 kan bijvoorbeeld samenwerken met het freem 30 of met enig ander element dat verbonden is met het freem van de weefmachine. 



  Wanneer de kettingdraden terug een spanning op de spanrol 10 uitoefenen, die een moment genereren dat groter is dan de voorspanning van de torsieveer   16,   komt de tweede aanslag 41 los van de steun 43 en wordt terug een positie bekomen zoals weergegeven in figuur 4. Om te vermijden dat tijdens het weven de torsieveer 16 te veel zou opgespannen worden, kan de steun 43 ook samenwerken met de aanslag 25. Het is duidelijk dat voor de goede werking van de spanrol 10, de voornoemde voorspanning moet beperkt worden tot een waarde zodanig dat tijdens het weven de tweede aanslag 41 steeds los is van de steun 43, en voldoende moet zijn zodanig dat tijdens het weven de steun 43 niet in contact komt met de aanslag 25. 



  Het lager 20 dat in de draagboom 5 is opgesteld vertoont een kleine doormeter. Zoals verduidelijkt in figuur 4 bestaat dit in de draagboom 5 opgesteld lager 20 uit een naaldlager, waarbij cilindervormige naalden 50 in een ring 51 opgesteld zijn, die geklemd is in de draagboom 5 en waarbij deze naalden 50 samenwerken met de torsieas 16. Volgens een niet weergegeven variante kan dit lager 20 ook bestaan uit een glijlager, dat via een smeersysteem wordt gesmeerd. 



  Bij de inrichting volgens de uitvinding is het nadelig voor de meting van de kettingspanning dat de torsieveer 16 raakt 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 met de binnenkant van de draagboom 5. Daar het stuk 19 van de torsieveer 16 niet draait in de draagboom 5 ter hoogte van de bout 46 mag dit stuk 19 op die plaats wel de draagboom 5 raken. Indien de torsieveer 16 de draagboom 5 zou raken op een plaats waar de draagboom 5 en de torsieveer 16 tijdens het weven onderling verdraaien, zou dit een wrijving veroorzaken die een moment genereert dat meehelpt met het torsiemoment van de torsieveer om het moment uitgeoefend door de kettingdraden 15 tegen te werken.

   Daar de torsieveer 16 gelagerd is met het lager 20 en de torsieveer 16 door de ingrijping van de kracht F ter hoogte van het steunelement 24 geen buigmoment in de torsieveer 16 veroorzaakt, zal de torsieveer 16 tussen de bout 46 waar de torsieveer 16 aan de draagboom 5 is bevestigd en het lager 20 niet aan doorbuiging onderhevig zijn, en ook niet wrijven in de draagboom 5. 



  Zekerheidshalve wordt de doormeter van de torsieveer 16, en dit vooral ter hoogte van de koppelingen 52 van de stukken 19, kleiner gekozen dan de inwendige doormeter van de draagboom 5. 



  Niettegenstaande de elementen 27 en 32 onderling gelagerd zijn, en het element 27 en het eindstuk 18 ook onderling gelagerd zijn is het toch mogelijk dat, door tolerantieafwijkingen in de lageringen tussen de elementen 27 en 32 en tussen het element 27 en het eindstuk 18, er een beperkt buigmoment uitgeoefend wordt op de torsieveer 16. Dit buigmoment kan eenvoudig opgevangen worden door het lager 20, in het geval dit lager 20 bestaat uit een naaldlager of een glijlager. Hierdoor zal dit buigmoment niet aanwezig zijn in de torsieveer 16 tussen het lager 20 en de bout 46, zodat de torsieveer 16 daar niet zal doorbuigen en zodoende geen contact zal maken met de inwendige doormeter van de draagboom 5. 



  Het is duidelijk dat de aanslag 25 niet perfect centraal tegenover het lager 20 moet opgesteld zijn, maar dat de 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 resulterende kracht die de aanslag 25 uitoefent op het steunelement 24 van de krachtsensor 21 in het radiaal verlengde van het lager 20 moet gelegen zijn. In geval van een naaldlager betekent dit, dat de resulterende kracht in het radiaal verlengde van de naalden 50 van het lager 20 moet gelegen zijn. Niettegenstaande er geen buigmoment wordt uitgeoefend door deze kracht F, in geval deze kracht F in het radiaal verlengde van de naalden 50 van het naaldlager is gelegen, is het toch voordelig voor inwendige spanningen in het lager 20 en de daarmee gepaard gaande sleet, dat deze kracht F centraal ten opzichte van de naalden 50 is gelegen. 



  Hetzelfde geldt voor de aanslag 41 en de steun 43. 



  Verder is een doorn 48 op een steunelement 47 voorzien dat bevestigd is aan de steunarm   1,   teneinde te verhinderen dat het eerste element 32 axiaal van het eindstuk 18 van de torsieveer 16 kan schuiven. 



  Daar de kracht F die door de krachtsensor 21 wordt gemeten alleen afhankelijk is van de kracht uitgeoefend door de kettingdraden 15, is het eenvoudig mogelijk de krachtsensor 21 te kalibreren in functie van de gemeten spanning van de kettingdraden 15. Hiertoe kan gebruik gemaakt worden van een geijkte spanningsmeter, bijvoorbeeld van het type als in US 5029616, die in de kettingdraden 15 wordt aangebracht. 



  Dit kalibreren laat toe een nauwkeurige meting van de kettingspanning te bekomen met behulp van de krachtsensor 21. 



  De uitvoeringsvorm van figuur 8 verschilt van deze van figuur 3, daar de krachtsensor 21 een meetelement met rekstrookjes 55 bevat, die met een niet weergegeven meetbrug zijn verbonden. De rekstrookjes 55 worden bijvoorbeeld aan het eindstuk 18 van de torsieveer 16 gekleefd. Ter hoogte van de rekstrookjes 55 is een uitboring 57 in het tweede element 27 voorzien. Het torsiemoment dat door de torsieveer 16 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 uitgeoefend wordt, wordt zodoende bepaald door de vervorming van het buitenoppervlak van het eindstuk 18 zelf, in plaats van door de vervorming van het freem 30. Het freem 30 en het steunelement 24 die volgens axiale richting van de draagboom 5 ter hoogte van het lager 20 zijn opgesteld, dienen hierbij alleen om een kracht F op te vangen die het torsiemoment van de torsieveer 16 tegenwerkt.

   Gezien door de opstelling van het steunelement 24 de torsieveer 16 niet aan doorbuiging onderhevig is die te wijten is aan deze kracht F, wordt de meting met behulp van op het eindstuk 18 gekleefde rekstrookjes 55 van het torsiemoment ter hoogte van het eindstuk 18 niet be nvloed door vervormingen te wijten aan doorbuiging. De rekstrookjes 55 zijn bij de weergegeven uitvoeringsvorm nabij het lager 20 op het eindstuk 18 aangebracht en dit tussen het lager 20 en de boring 53 van het tweede element 27 die gelagerd is op het eindstuk 18. 



  Het is duidelijk dat de meetelementen 31 en 55 niet noodzakelijk moeten gebaseerd zijn op een krachtmeting met rekstrookjes. Volgens een niet weergegeven variante kunnen de meetelementen 31 en 55 ook bestaan uit piezo-elektrische elementen die een spanning genereren die evenredig is met de op de elementen uitgeoefende kracht. 



  De uitvinding is niet beperkt tot een draagboom 5 waarop een spanrol 10 is gemonteerd. De draagboom 5 met een torsieveer 16 volgens de uitvinding kan volgens een variante ook voorzien worden van een nok die ingrijpt op een in een freem gelagerd steunelement waarop een spanrol 10 wordt gemonteerd. 



  Een systeem waarbij een verend opgestelde draagboom een nok bevat die samenwerkt met een gelagerd steunelement waarop een spanrol is gemonteerd, is gekend uit   EP-A 694. 638   of US 5562128, meer speciaal zoals respectievelijk aangeduid met referenties 28,29, 19 en 21 in figuur 1 van deze octrooien. 



  Volgens nog een niet weergegeven uitvoeringsvorm kan de 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 draagboom een kruk bevatten die via een koppelstang samenwerkt met een in een freem gelagerd steunelement waarop een spanrol 10 wordt gemonteerd. De draagboom 5 volgens de uitvinding is een holle buis waarin een torsieveer 16 is aangebracht en waarmee de spanrol 10 wordt bevolen. De spanrol 10 wordt door de door de torsieveer 16 ontwikkelde kracht of moment tegen de kettingdraden 15 gedwongen. 



  De inrichting volgens de uitvinding beperkt zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen maar kan binnen het kader van de uitvinding volgens verschillende varianten uitgevoerd worden.

Claims (12)

Conclusies.
1. Inrichting voor het bepalen van de kettingspanning bij weefmachines daardoor gekenmerkt dat de inrichting een draaibaar gelagerde draagboom (5) bevat om een met kettingdraden (15) samenwerkende spanrol (10) te bevelen, een in de draagboom (5) voorziene torsieveer (16) bevat om de spanrol (10) tegen de kettingdraden (15) te dwingen, en middelen bevat om het door de torsieveer (16) uitgeoefend torsiemoment te bepalen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de inrichting een lager (20) bevat dat voorzien is tussen de draagboom (5) en de torsieveer (16), middelen (22) die samenwerken met de torsieveer (16) en met een steunelement (24) dat volgens axiale richting (A) van de draagboom (5) ter hoogte van het lager (20) is opgesteld, en een meetelement (21, 31, 55) om het door de torsieveer (16) uitgeoefend torsiemoment te meten.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat het lager (20) opgesteld is in de draagboom (5), dat de middelen (22) zieh uitstrekken om de draagboom (5) en dat het steunelement (24) en het lager (20) nagenoeg centraal ten opzichte van een vlak (23) opgesteld zijn dat loodrecht is gelegen op de aslijn (26) van de draagboom (5).
4. Inrichting volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat het in de draagboom (5) opgesteld lager (20) een kleine doormeter vertoont.
5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, daardoor gekenmerkt dat het in de draagboom (5) opgesteld lager (20) bestaat uit een naaldlager. <Desc/Clms Page number 16>
6. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat de middelen (22) die samenwerken met de torsieveer (16) en met het steunelement (24) een eerste element (32) bevatten dat niet draaibaar verbonden is met de torsieveer (16), een tweede element (27) bevatten dat draaibaar gelagerd is ten opzichte van het eerste element (32) en dat samenwerkt met het steunelement (24), en instelmiddelen (35) bevatten om de onderlinge hoekpositie van beide elementen (27, 32) in te stellen.
7. Inrichting volgens conclusie 6, daardoor gekenmerkt dat het tweede element (27) draaibaar gelagerd is ten opzichte van de torsieveer (16).
8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, daardoor gekenmerkt dat het tweede element (27), in geval de kettingdraden (15) geen kracht uitoefenen op de spanrol (10), kan samenwerken met de draagboom (5) teneinde de torsieveer (16) voor te spannen in de draagboom (5).
9. Inrichting volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat de torsieveer (16) voorgespannen wordt tussen het tweede element (27) en een aan de draagboom (5) voorziene steun (43), die volgens de axiale richting van de draagboom (5) voorzien is ter hoogte van het lager (20) en van het steunelement (24).
10. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 9, daardoor gekenmerkt dat de torsieveer (16) meerdere stukken (15, 16) bevat die niet draaibaar en axiaal verplaatsbaar ten opzichte van elkaar zijn opgesteld.
11. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 10, daardoor gekenmerkt dat de meetelementen (31) van de krachtsensor (21) aan het weefmachinefreem zijn voorzien. <Desc/Clms Page number 17> EMI17.1
12. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 10, daardoor gekenmerkt dat de meetelementen (55) van de krachtsensor (21) aan de torsieveer (16) zijn voorzien.
BE9700466A 1997-05-28 1997-05-28 Inrichting voor het bepalen van de kettingspanning. BE1011184A3 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9700466A BE1011184A3 (nl) 1997-05-28 1997-05-28 Inrichting voor het bepalen van de kettingspanning.
EP98930721A EP0985063B1 (de) 1997-05-28 1998-05-22 Vorrichtung zum spannen von kettfäden in einer webmaschine
DE59804594T DE59804594D1 (de) 1997-05-28 1998-05-22 Vorrichtung zum spannen von kettfäden in einer webmaschine
US09/424,237 US6230757B1 (en) 1997-05-28 1998-05-22 Device for tensioning warp threads in a loom
PCT/EP1998/003036 WO1998054386A1 (de) 1997-05-28 1998-05-22 Vorrichtung zum spannen von kettfäden in einer webmaschine

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9700466A BE1011184A3 (nl) 1997-05-28 1997-05-28 Inrichting voor het bepalen van de kettingspanning.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1011184A3 true BE1011184A3 (nl) 1999-06-01

Family

ID=3890543

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9700466A BE1011184A3 (nl) 1997-05-28 1997-05-28 Inrichting voor het bepalen van de kettingspanning.

Country Status (5)

Country Link
US (1) US6230757B1 (nl)
EP (1) EP0985063B1 (nl)
BE (1) BE1011184A3 (nl)
DE (1) DE59804594D1 (nl)
WO (1) WO1998054386A1 (nl)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JP4973142B2 (ja) * 2006-11-17 2012-07-11 株式会社豊田自動織機 パイル織り織機における経糸張力制御装置
CN108179529B (zh) * 2018-03-06 2023-12-08 沈红 恒张力送经缂丝机

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2003943A (en) * 1977-09-07 1979-03-21 Vyzk Vyvojovy Ustav Z Vseob St Back rest mechanism of a weaving loom
US4534386A (en) * 1982-10-26 1985-08-13 Sulzer Brothers Limited Tensioning beam assembly for a weaving machine
EP0396501A1 (de) * 1989-05-02 1990-11-07 Sulzer RàœTi Ag Webmaschine mit leichtgängiger Spannvorrichtung für Webkette
US5029616A (en) * 1989-02-06 1991-07-09 Picanol N.V. Controlling warp tension as a function of weaving pattern
US5293908A (en) * 1992-02-27 1994-03-15 Picanol, N.V. Wedge clamp for adjustably affixing a support bracket to a weaving machine
EP0694638A1 (de) * 1994-07-30 1996-01-31 Lindauer Dornier Gesellschaft M.B.H Spanneinheit für die Webkette einer Webmaschine

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CH623873A5 (nl) * 1977-12-02 1981-06-30 Sulzer Ag
IT1207056B (it) * 1985-05-31 1989-05-17 Vamatex Spa Dispositivo svolgitore di subbi d'ordito gemelli in telai di tessitura.
EP0562214A1 (de) * 1992-03-27 1993-09-29 Sulzer RàœTi Ag Webmaschine mit Teilkettbäumen
DE19538121C1 (de) * 1995-10-13 1997-02-27 Dornier Gmbh Lindauer Ungesteuerte Spanneinheit für die Webkette einer Webmaschine
WO1997030201A1 (de) * 1996-02-17 1997-08-21 Picanol N.V. Vorrichtung zum spannen einer kettfadenschar in einer webmaschine

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2003943A (en) * 1977-09-07 1979-03-21 Vyzk Vyvojovy Ustav Z Vseob St Back rest mechanism of a weaving loom
US4534386A (en) * 1982-10-26 1985-08-13 Sulzer Brothers Limited Tensioning beam assembly for a weaving machine
US5029616A (en) * 1989-02-06 1991-07-09 Picanol N.V. Controlling warp tension as a function of weaving pattern
EP0396501A1 (de) * 1989-05-02 1990-11-07 Sulzer RàœTi Ag Webmaschine mit leichtgängiger Spannvorrichtung für Webkette
US5293908A (en) * 1992-02-27 1994-03-15 Picanol, N.V. Wedge clamp for adjustably affixing a support bracket to a weaving machine
EP0694638A1 (de) * 1994-07-30 1996-01-31 Lindauer Dornier Gesellschaft M.B.H Spanneinheit für die Webkette einer Webmaschine

Also Published As

Publication number Publication date
EP0985063A1 (de) 2000-03-15
US6230757B1 (en) 2001-05-15
WO1998054386A1 (de) 1998-12-03
EP0985063B1 (de) 2002-06-26
DE59804594D1 (de) 2002-08-01

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US11142427B2 (en) Winding device with support roller and contact-force control device as well as yarn processing machine
JP2869218B2 (ja) 凹版印刷機のインキ拭き取り装置
KR101071117B1 (ko) 권취 맨드릴에 금속 스트립을 권취하기 위한 권취 방법 및 그 장치
NL8402245A (nl) Drukbehandelingswals.
US7445693B2 (en) Device, method and arrangement for pressing two axis-parallel rollers approachable to one another in a device for producing and/or treating a web of material
JP2007537369A (ja) 給糸装置
JP3634993B2 (ja) フィルム送給ユニット
AU2019236697A1 (en) Blanked refuse winding apparatus for continuous label paper
BE1011184A3 (nl) Inrichting voor het bepalen van de kettingspanning.
JPH11508530A (ja) 走行するウエブ用のローラを旋回させる装置
AU764476B2 (en) Adjustable monitoring guide
US6752013B2 (en) Device and method for web tension measurement
US8408123B2 (en) Apparatus and method for controlling roller nip force
JP2002145527A (ja) 特に敏感な巻取り材料用の巻取機
US8863785B2 (en) Mounting device for all-steel card clothings
CN111874746A (zh) 力矩传感器及收丝机
EP0549085A1 (en) Apparatus for controlling contact pressure between rotating members
US4501134A (en) Rolling mill plants
US6009606A (en) Device for crimping of synthetic bundles or slivers of yarns
US3367178A (en) Device for reading the deflection of a dynamometer
BE654464A (fr) Machine a rectifier les vilebrequins
US4629902A (en) Device for measuring web tension
BE1008135A3 (nl) Inrichting en werkwijze voor het bepalen van de kettingspanning.
US5441213A (en) Diameter feedback controlled winding device
US3439535A (en) Device for measuring machine pressure

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20120531