<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
Grijperweefmachine met geleidingsmiddelen.
----------------------------------------- De uitvinding betreft een grijperweefmachine met een aantal geleidingsmiddelen voor het geleiden van een grijperband en/of een grijper, waarbij een grijper door een grijperband volgens de inslagrichting in en uit een weefvak wordt bewogen, en waarbij de geleidingsmiddelen doorheen een vlak kettingdraden in en uit het weefvak beweegbaar zijn.
Een dergelijke grijperweefmachine met een aantal geleidingsmiddelen is gekend uit BE 902. 913, in het bijzonder uit figuur 11 ervan. Hierbij worden voor het geleiden van de grijperband geleidingsmiddelen aangewend die de onderzijde van de grijperband geleiden en die een flank bevatten voor het geleiden van de grijper. Die flank is voorzien tussen de grijper zelf en een aan de grijper bevestigde kraag.
Het doel van de uitvinding is een grijperweefmachine die toelaat de grijperband en de grijper eenvoudig te geleiden.
Tot dit doel bevatten de geleidingsmiddelen een eerste geleidingsflank voor het nagenoeg over de volledige breedte te ondersteunen van het ondervlak van een grijperband, een op een geleidingsdeel voorziene en weg van het riet gelegen tweede geleidingsflank voor het geleiden van het zijvlak van de grijperband dat naar het riet toe is gelegen en een op een geleidingsdeel voorziene en naar het riet toe gelegen derde geleidingsflank voor het geleiden van een ter hoogte van de grijper voorzien geleidingselement dat zieh tussen het geleidingsdeel en het riet bevindt.
De huidige uitvinding biedt naast het voordeel dat de
<Desc/Clms Page number 2>
grijperband nagenoeg volledig ondersteund wordt door de geleidingsmiddelen en met behulp van de grijper tevens volgens de breedterichting van de grijperband nagenoeg zonder speling wordt geleid, dat het voornoemde door de geleidingsmiddelen geleide geleidingselement naar het riet toe is gelegen zodat dit geleidingselement zieh ter hoogte van de grootste opening van het door de vlakken kettingdraden gevormde weefvak bevindt. Hierdoor is het mogelijk de openingshoek van het weefvak te beperken. Dit laatste en het feit dat de grijper en de grijperband goed geleid worden in het weefvak zijn voordelig om toe te laten de weefsnelheid te verhogen.
Volgens een uitvoeringsvorm bevatten de geleidingsmiddelen een op het geleidingsdeel voorziene vierde geleidingsflank voor het geleiden van het deel van het bovenvlak van de grijperband dat naar het riet toe is gelegen. Dit laat toe de grijper en de grijperband volgens twee loodrecht op elkaar gelegen richtingen te geleiden.
Deze geleidingsmiddelen werken bij voorkeur samen met een grijper die volgens de inslagrichting een doortocht bevat waarin het geleidingsdeel van de geleidingsmiddelen kan passeren. Hierbij bevat de grijper een geleidingselement zoals een vleugel die door de derde geleidingsflank van de geleidingsmiddelen wordt geleid, hetgeen toelaat de grijper met behulp van de geleidingsmiddelen nagenoeg zonder speling te geleiden volgens de breedte van de grijperband. Deze uitvoeringvorm is vooral voordelig om toe te laten een weefvak met een kleine openingshoek aan te wenden.
Teneinde de kenmerken van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan
<Desc/Clms Page number 3>
de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 schematisch een grijperweefmachine met een aantal geleidingsmiddelen volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een doorsnede volgens lijn II-II in figuur 1 weergeeft ; figuur 3 vergroot een gedeelte van figuur 2 waarbij de geleidingsmiddelen en een gevergrijper verduidelijkt worden, weergeeft ; figuur 4 een doorsnede volgens lijn IV-IV in figuur 3 weergeeft ; figuur 5 een variante uitvoeringsvorm van figuur 4 weergeeft ; figuur 6 een variante uitvoeringsvorm volgens een doorsnede zoals in figuur 3 weergeeft ; figuur 7 een zicht volgens pijl F7 in figuur 6 weergeeft ; figuur 8 een variante uitvoeringsvorm volgens een doorsnede zoals in figuur 3 weergeeft ;
figuur 9 vergroot in een doorsnede analoog aan figuur 2 een gedeelte waarbij de geleidingsmiddelen en een nemergrijper verduidelijkt worden, weergeeft.
De in figuren 1 tot 3 voorgestelde grijperweefmachine bevat een grijperband 1, 2 waaraan aan een einde een gevergrijper 3 of een nemergrijper 4 is voorzien en die volgens de inslagrichting A in en uit een weefvak beweegbaar zijn. De met aandrijfmiddelen 5 aangedreven grijperband 1 beweegt de gevergrijper 3 met de in te brengen inslagdraad volgens de inslagrichting A vanaf de inbrengzijde tot in het midden van het weefvak, waar de nemergrijper 4, die analoog bewogen wordt met een door aandrijfmiddelen 6 aangedreven grijperband 2, de inslagdraad overneemt en naar de tegenoverliggende zijde van het weefvak transporteert.
De aandrijfmiddelen 5 en
<Desc/Clms Page number 4>
EMI4.1
6 die elk in het bereik van een zijfreem 7 of 8 van de grijperweefmachine zijn opgesteld, bevatten elk een met aandrijfelementen aangedreven getand lanswiel 9 of 10 dat samenwerkt met de grijperband 1 of 2. De grijperbanden 1, 2 worden met geleidingsblokken 11 in contact met de lanswielen 9, 10 gehouden.
De grijperweefmachine bevat verder een weeflade 12 waarop een riet 13 is voorzien, die in de zijfremen 7, 8 is gelagerd en met aandrijfmiddelen 14, 15 aangedreven wordt. De aandrijfmiddelen 14, 15 en aandrijfmiddelen 5, 6 kunnen synchroon aangedreven worden. Ter hoogte van de zijfremen 7, 8 worden de grijperbanden 1, 2 geleid door vast opgestelde geleidingen 16 en 17.
Zoals weergegeven in figuur 2 bevat de grijperweefmachine verder schematisch weergegeven gaapvormingsmiddelen 18 die bevolen worden door niet weergegeven gaapaandrijfmiddelen die synchroon met de ladeaandrijfmiddelen 14, 15 kunnen aangedreven worden. Verder zijn twee vlakken kettingdraden 19 en 20 weergegeven waartussen een weefvak 21 wordt gevormd teneinde toe te laten een inslagdraad in te brengen. Deze vlakken kettingdraden 19 en 20 worden gevormd met behulp van de gaapvormingsmiddelen 18. De weeflade 12 bezit een ladeas 22 waarop een ladeprofiel 23 met bouten 24 is bevestigd. Op het ladeprofiel 23 wordt het riet 13 met bevestigingsmiddelen 25 en 26 bevestigd. Verder worden op het ladeprofiel 23 een aantal geleidingsmiddelen 28 volgens de uitvinding met bouten 27 bevestigd.
Het aantal geleidingsmiddelen 28 voor het geleiden van de grijperband 1 of 2 en/of de grijper 3, 4 is met behulp van de beweging van de weeflade 12 doorheen het onderste vlak
<Desc/Clms Page number 5>
kettingdraden 20 in en uit het weefvak 21 beweegbaar. Hierbij bewegen deze geleidingsmiddelen 28 in een vlak loodrecht op de inslagrichting A doorheen het onderste vlak kettingdraden 20.
Verder zijn in figuur 2 de aanslaglijn 33 en het weefsel 34 weergegeven. Wanneer de geleidingsmiddelen 28 doorheen het vlak kettingdraden 20 in het weefvak 21 ingebracht zijn, vormen ze een zieh volgens de inslagrichting A van het weefvak 21 door het weefvak 21 uitstrekkende geleiding voor de grijperband 1 of 2 en/of de grijper 3,4. De geleidingsmiddelen 28 volgens de uitvinding bevinden zieh in een vlak dat loodrecht op de inslagrichting A is gelegen, zodat de geleidingsmiddelen 28 eenvoudig tussen de kettingdraden van het vlak kettingdraden 20 in het weefvak 21 kunnen gebracht worden. De grijperbanden 1 en 2 zijn hierbij nagenoeg in een horizontaal vlak opgesteld. Hierbij strekt het vlak 29 dat het ondervlak van de door de geleidingsmiddelen 28 geleide grijperbanden 1, 2 bevat, zieh uit tot onder de aanslaglijn 33.
Deze geleidingsmiddelen 28 bevatten, zoals meer in detail weergegeven in figuur 3, een eerste geleidingsflank 35 voor het nagenoeg over de volledige breedte te ondersteunen van het ondervlak 30 van een grijperband 1, een op een geleidingsdeel 36 van de geleidingsmiddelen 28 voorziene en weg van het riet 13 gelegen tweede geleidingsflank 37 voor het geleiden van het zijvlak 31 van de grijperband 1 dat naar het riet 13 toe is gelegen en een op het geleidingsdeel 36 voorziene en naar het riet 13 toe gelegen derde geleidingsflank 38 voor het geleiden van een geleidingsflank 44 van een geleidingselement dat zieh ter hoogte van de gevergrijper 3 bevindt, zoals een vleugel 39 die deel uitmaakt van de
<Desc/Clms Page number 6>
gevergrijper 3 en die zieh tussen het geleidingsdeel 36 en het riet 13 bevindt.
Bij deze uitvoeringsvorm werken de geleidingsmiddelen 28 samen met een gevergrijper 3 die volgens de inslagrichting A, die ook de bewegingsrichting van de gevergrijper 3 is, een doortocht 40 (figuur 4) bevat waarin het geleidingsdeel 36 van de geleidingsmiddelen 28 kan passeren. Deze doortocht 40 is voor een gevergrijper 3, zoals beschreven in de nog niet gepubliceerde Belgische octrooiaanvrage nummer 9600520 die ingediend werd door de aanvraagster op 7 juni 1996, nader weergegeven in figuur 4. Deze gevergrijper 3 bevat draadgeleidingen 41 en 42 en een draadklem 43 voor een niet weergegeven inslagdraad. Verder vertoont de gevergrijper 3 een voorste top 48 en een tweede top 49.
De gevergrijper 3 bevat hierbij een geleidingsflank 44 die deel uitmaakt van de vleugel 39 en die door de geleidingsmiddelen 28 wordt geleid, meer speciaal door de derde geleidingsflank 38 van het geleidingsdeel 36 van de geleidingsmiddelen 28.
In figuur 5 is een variante uitvoeringsvorm weergegeven waarbij de gevergrijper 3 niet rechtstreeks voorzien of bevestigd is op de grijperband 1, maar voorzien of bevestigd is op een geleidingsstuk 46 dat in het verlengde van de grijperband 1 is opgesteld. Hierbij ondersteunt de eerste geleidingsflank 35 van de geleidingsmiddelen 28 tevens het ondervlak van het geleidingsstuk 46 nagenoeg over de volledige breedte en geleidt de tweede geleidingsflank 37 van de geleidingsmiddelen 28 tevens het naar het riet 13 toe gelegen zijvlak van het geleidingsstuk 46. Het voornoemde ondervlak en het voornoemde zijvlak van het geleidingsstuk 46 bevinden zieh respectievelijk in het verlengde van het ondervlak 30 en in het verlengde van het zijvlak 31 van de
<Desc/Clms Page number 7>
grijperband 16.
In figuren 6 en 7 wordt een variante uitvoeringsvorm weergegeven waarbij de geleidingsmiddelen 28 een op een geleidingsdeel 36 voorziene vierde geleidingsflank 45 bevatten voor het geleiden van het deel 32 van het bovenvlak van de grijperband 1 dat naar het riet 13 toe is gelegen.
Hierbij wordt de grijperband 1 gevat tussen de geleidingsflanken 35 en 45 van de geleidingsmiddelen 28.
Zoals verduidelijkt in figuren 6 en 7 bevatten de geleidingsmiddelen 28 afgeschuinde zijvlakken 53 die eindigen ter hoogte van de geleidingsflank 35 zodat de geleidingsflank 35 een nagenoeg driehoekige vorm bezit met een top naar de aanslaglijn 33 toe. De bovenste zijvlakken 54 van de geleidingsmiddelen 28 zijn ook afgeschuind. Dergelijke afgeschuinde zijvlakken 53 en 54 zijn voordelig om de geleidingsmiddelen 28 toe te laten doorheen het vlak kettingdraden 20 te bewegen.
In figuur 8 wordt nog een variante uitvoeringsvorm weergegeven waarbij het onderste deel van de vleugel 39 van de gevergrijper 3 zodanig is gelegen dat het verbindingsvlak 47 tussen de aanslaglijn 33 en het onderste deel van de voornoemde vleugel 39 onder de grijperband 1 en/of onder het geleidingsstuk 46 is gelegen. Hierbij strekt de voornoemde vleugel 39 zieh ook uit tot onder het ondervlak 30 van de grijperband 1 en/of tot onder het ondervlak van het geleidingsstuk 46. Dit is voordelig om te verhinderen dat kettingdraden op de eerste geleidingsflank 35 van de geleidingsmiddelen 28 blijven liggen.
Op een analoge manier als voorgesteld voor de met de
<Desc/Clms Page number 8>
grijperband 1 bewogen gevergrijper 3, kan zoals weergegeven in figuur 9 de met de grijperband 2 bewogen nemergrijper 4 geleid worden door de geleidingsmiddelen 28. Hierbij wordt de grijperband 2 bijvoorbeeld analoog geleid door de geleidingsflanken 35 en 37 als de grijperband 1. Hierbij werken de geleidingsmiddelen 28 bijvoorbeeld samen met een geleidingselement 51 dat zieh ter hoogte van de nemergrijper 4 bevindt en dat zieh tussen het geleidingsdeel 36 en het riet 13 bevindt. Dit geleidingselement bestaat uit een vleugel 51 die, bijvoorbeeld met niet weergegeven bouten, bevestigd is aan de nemergrijper 4 en die een geleidingsflank 50 bevat die door de derde geleidingsflank 38 van de geleidingsmiddelen 28 wordt geleid.
De vleugel 51 is bijvoorbeeld zodanig voorzien aan de nemergrijper 4 dat de vleugel 51, bij het samenkomen van de gevergrijper 3 en de nemergrijper 4, omhuld kan worden door de vleugel 39 van de gevergrijper 3, die om dit te verduidelijken in streeplijn is weergegeven in figuur 9.
Het is duidelijk dat de geleidingsmiddelen 28 van de nodige afrondingen zijn voorzien, om te voorkomen dat de geleidingsmiddelen 28 de grijperband 1, 2, het geleidingsstuk 46 en/of het vlak kettingdraden 20 beschadigen.
De grijperweefmachine volgens de uitvinding beperkt zieh uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen en kan binnen het kader van de uitvinding in verschillende andere vormen en afmetingen worden verwezenlijkt.
<Desc / Clms Page number 1>
EMI1.1
Rapier weaving machine with guide means.
The invention relates to a rapier weaving machine with a number of guide means for guiding a gripper belt and / or a gripper, wherein a gripper is moved in and out of a weaving compartment by a gripper belt according to the direction of insertion, and wherein the guiding means are movable in and out of the weaving compartment through a flat warp threads.
Such a rapier weaving machine with a number of guide means is known from BE 902, 913, in particular from Figure 11 thereof. Guiding means which guide the underside of the gripper belt and which have a flank for guiding the gripper are used for guiding the gripper belt. This flank is provided between the gripper itself and a collar attached to the gripper.
The object of the invention is a rapier weaving machine which allows simple guiding of the rapier belt and the rapier.
For this purpose, the guiding means comprise a first guiding flank for supporting substantially the full width of the bottom surface of a gripper belt, a second guiding flank provided on a guiding part and located away from the reed for guiding the side surface of the gripper belt which is directed towards the reed and a third guiding flank provided on a guiding part and facing the reed for guiding a guiding element provided at the height of the gripper situated between the guiding part and the reed.
In addition to the advantage of the present invention, the
<Desc / Clms Page number 2>
gripper belt is supported almost completely by the guiding means and is also guided with almost no play by means of the gripper along the width direction of the gripper belt, that the above-mentioned guiding element guided by the guiding means is located towards the reed, so that this guiding element is at the height of the largest opening of the weaving compartment formed by the planar warp threads. This makes it possible to limit the opening angle of the weaving section. The latter and the fact that the gripper and the gripper belt are guided well in the weaving section are advantageous for allowing the weaving speed to be increased.
According to an embodiment, the guiding means comprise a fourth guiding flank provided on the guiding part for guiding the part of the top surface of the gripper belt which is located towards the reed. This allows the gripper and the gripper belt to be guided in two directions perpendicular to each other.
These guide means preferably cooperate with a gripper which, according to the weft direction, contains a passage in which the guide part of the guide means can pass. The gripper herein comprises a guiding element, such as a wing, which is guided through the third guiding flank of the guiding means, which allows the gripper to be guided practically without play according to the width of the gripper belt by means of the guiding means. This embodiment is especially advantageous to allow the use of a weaving compartment with a small opening angle.
In order to more clearly express the features of the invention, the invention is explained in more detail below
<Desc / Clms Page number 3>
the drawings with exemplary embodiments, in which: figure 1 schematically represents a rapier weaving machine with a number of guide means according to the invention; figure 2 represents a section according to line II-II in figure 1; Figure 3 shows an enlarged portion of Figure 2 illustrating the guide means and a gripper; figure 4 represents a section according to line IV-IV in figure 3; figure 5 represents a variant embodiment of figure 4; figure 6 represents a variant embodiment according to a cross-section as in figure 3; figure 7 represents a view according to arrow F7 in figure 6; figure 8 represents a variant embodiment according to a section as in figure 3;
Figure 9 shows, in a cross-section analogous to Figure 2, a part in which the guide means and a gripper gripper are clarified.
The rapier weaving machine shown in Figures 1 to 3 comprises a rapier belt 1, 2 on which an embossing gripper 3 or a gripper gripper 4 is provided at one end and which are movable in and out of a weaving compartment according to the direction of insertion A. The gripper belt 1 driven with drive means 5 moves the gripper gripper 3 with the weft thread to be inserted according to the weft direction A from the insertion side to the center of the weaving section, where the gripper gripper 4, which is moved analogously with a gripper belt 2 driven by drive means 6, takes up the weft thread and transports it to the opposite side of the weaving section.
The drive means 5 and
<Desc / Clms Page number 4>
EMI4.1
6, each disposed in the region of a side frame 7 or 8 of the rapier weaving machine, each comprising a drive element driven toothed lance wheel 9 or 10 which interacts with the rapier belt 1 or 2. The rapier belts 1, 2 are contacted with guide blocks 11 the lance wheels 9, 10 are kept.
The rapier weaving machine further comprises a weaving drawer 12 on which a reed 13 is provided, which is mounted in the side frames 7, 8 and is driven with drive means 14, 15. The drive means 14, 15 and drive means 5, 6 can be driven synchronously. At the side frames 7, 8, the gripper belts 1, 2 are guided by fixed guides 16 and 17.
As shown in Figure 2, the rapier weaving machine further includes schematically shown shed forming means 18 which are commanded by shed drive means (not shown) which can be driven synchronously with the tray drive means 14, 15. Furthermore, two planes of warp threads 19 and 20 are shown between which a weaving section 21 is formed in order to allow insertion of a weft thread. These planar warp threads 19 and 20 are formed by means of the shed-forming means 18. The weaving drawer 12 has a drawer shaft 22 on which a drawer profile 23 is fastened with bolts 24. The reed 13 is fastened to the drawer profile 23 with fasteners 25 and 26. A number of guide means 28 according to the invention are further fixed with bolts 27 on the drawer profile 23.
The number of guide means 28 for guiding the gripper belt 1 or 2 and / or the gripper 3, 4 is by means of the movement of the weaving drawer 12 through the bottom surface
<Desc / Clms Page number 5>
warp threads 20 movable in and out of the weaving compartment 21. In this case, these guide means 28 move in a plane perpendicular to the direction of impact A through the lower surface of warp threads 20.
Furthermore, the stop line 33 and the fabric 34 are shown in figure 2. When the guide means 28 have been introduced into the weaving compartment 21 through the plane of warp threads 20, they form a guide for the gripper belt 1 or 2 and / or the gripper 3,4 extending according to the weft direction A of the weaving compartment 21 through the weaving compartment 21. The guide means 28 according to the invention are located in a plane which is perpendicular to the weft direction A, so that the guide means 28 can easily be inserted between the warp threads of the plane warp threads 20 in the weaving compartment 21. The gripper belts 1 and 2 are arranged almost in a horizontal plane. The surface 29 containing the lower surface of the gripper belts 1, 2 guided by the guiding means 28 extends in this case below the stop line 33.
These guiding means 28, as shown in more detail in figure 3, comprise a first guiding flank 35 for supporting substantially the full width of the bottom surface 30 of a gripper belt 1, one provided on a guiding part 36 of the guiding means 28 and away from it. reed 13, second guiding flank 37 for guiding the side surface 31 of the gripper belt 1 which is situated towards the reed 13 and a third guiding flank 38 provided on the guiding part 36 and facing the reed 13 for guiding a guiding flank 44 of a guiding element located at the level of the gripper gripper 3, such as a wing 39 which forms part of the
<Desc / Clms Page number 6>
giver gripper 3 and which is located between the guide part 36 and the reed 13.
In this embodiment, the guide means 28 cooperate with a gripper gripper 3 which, according to the weft direction A, which is also the direction of movement of the gripper gripper 3, contains a passage 40 (figure 4) in which the guiding part 36 of the guiding means 28 can pass. This passage 40 is for a gripper gripper 3, as described in Belgian patent application number 9600520, which was not yet published, which was filed by the applicant on 7 June 1996, further shown in figure 4. This gripper gripper 3 comprises thread guides 41 and 42 and a thread clamp 43 for a weft thread not shown. Furthermore, the gripper gripper 3 has a front top 48 and a second top 49.
The giver gripper 3 hereby comprises a guide flank 44 which forms part of the wing 39 and which is guided by the guide means 28, more particularly by the third guide flank 38 of the guide part 36 of the guide means 28.
Figure 5 shows a variant embodiment in which the gripper gripper 3 is not provided or attached directly to the gripper belt 1, but is provided or attached to a guide piece 46 which is arranged in line with the gripper belt 1. The first guiding flank 35 of the guiding means 28 also supports the bottom surface of the guiding piece 46 almost over the entire width and the second guiding flank 37 of the guiding means 28 also guides the side surface of the guiding piece 46 which faces the reed 13. the aforementioned side surface of the guide piece 46 are respectively in line with the bottom surface 30 and in line with the side surface 31 of the
<Desc / Clms Page number 7>
hook strap 16.
Figures 6 and 7 show a variant embodiment in which the guiding means 28 comprise a fourth guiding flank 45 provided on a guiding part 36 for guiding the part 32 of the top surface of the gripper belt 1 which is situated towards the reed 13.
The gripper belt 1 is herein arranged between the guiding flanks 35 and 45 of the guiding means 28.
As illustrated in Figures 6 and 7, the guide means 28 include chamfered side surfaces 53 that terminate at the guide flank 35 so that the guide flank 35 has a substantially triangular shape with a top toward the abutment line 33. The top side surfaces 54 of the guide means 28 are also chamfered. Such beveled side surfaces 53 and 54 are advantageous for allowing the guide means 28 to move through the plane of warp threads 20.
Figure 8 shows a further variant embodiment in which the lower part of the wing 39 of the grubber gripper 3 is located such that the connecting surface 47 between the stop line 33 and the lower part of the aforementioned wing 39 is under the gripper belt 1 and / or under the guide piece 46 is located. The aforementioned wing 39 also extends below the bottom surface 30 of the gripper belt 1 and / or below the bottom surface of the guide piece 46. This is advantageous to prevent warp threads from lying on the first guide flank 35 of the guide means 28.
In an analogous way as suggested for the with the
<Desc / Clms Page number 8>
gripper belt 1 moved gripper belt 3, as shown in figure 9, the gripper belt moved with the gripper belt 2 can be guided by the guiding means 28. Here, the gripper belt 2 is guided analogously by the guiding flanks 35 and 37 as the gripper belt 1. Here the guiding means act 28, for example, together with a guide element 51 which is located at the level of the gripper gripper 4 and which is located between the guide part 36 and the reed 13. This guide element consists of a wing 51 which, for example with bolts (not shown), is attached to the gripper gripper 4 and which contains a guide flank 50 which is guided by the third guide flank 38 of the guide means 28.
The wing 51 is, for example, provided on the gripper gripper 4 such that the wing 51, when the gripper gripper 3 and the gripper gripper 4 meet, can be enveloped by the wing 39 of the gripper gripper 3, which is shown in dashed line to illustrate this. figure 9.
It is clear that the guide means 28 are provided with the necessary roundings, in order to prevent the guide means 28 from damaging the gripper belt 1, 2, the guide piece 46 and / or the flat warp threads 20.
The rapier weaving machine according to the invention is of course not limited to the exemplary embodiments described and shown in the figures and can be realized within the scope of the invention in various other shapes and sizes.