Verbeterde laadinrichting voor voertuigen.
De uitvinding heeft betrekking op een verbeterde laadinrichting voor voertuigen, meer speciaal een laadinrichting die in hoofdzaak bestaat uit een eerste gedeelte dat verbonden is met de hefinrichting van een voertuig en een tweede beweegbaar gedeelte dat scharnierbaar verbonden is met het voornoemde eerste gedeelte.
Voornoemde laadinrichtingen zijn algemeen bekend en hebben een aantal nadelen.
Het openklappen en dichtklappen van deze laadinrichtingen dient steeds manueel te gebeuren, waarbij deze handelingen relatief veel kracht vergen daar zulke laadinrichting uit een stevig en zwaar materiaal is uitgevoerd en relatief groot is.
De kans is dan ook groot dat, eens het tweede gedeelte over zijn vertikale stand is gescharnierd, dit door de persoon wordt losgelaten waardoor dit met een relatief grote kracht en veel lawaai op het vaste gedeelte valt.
Hierdoor wordt de konstruktie, en meer speciaal het scharnierpunt tussen de twee voornoemde gedeelten, zwaar belast waardoor de levensduur van zulke laadinrichtingen ongunstig wordt beïnvloed.
De uitvinding heeft daarom een verbeterde laadinrichting voor voertuigen als voorwerp die de voornoemde en andere nadelen nagenoeg totaal uitsluit.
Hiertoe bestaat zulke verbeterde laadinrichting voor voertuigen in hoofdzaak uit een eerste gedeelte dat verbonden is met een hefinrichting van een voertuig en uit een tweede gedeelte dat scharnierbaar verbonden is met het voornoemde eerste gedeelte, met als kenmerk dat de laadinrichting voorzien is van dempingsmiddelen die tussen de twee voornoemde gedeelten zijn aangebracht.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een verbeterde laadinrichting volgens de uitvinding voor voertuigen met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin:
figuur 1 op schematische wijze een zijaanzicht weergeeft van een verbeterde laadinrichting volgens de uitvinding; figuur 2 op grotere schaal een zijaanzicht weergeeft van de verbeterde laadinrichting voor voertuigen van figuur 1; figuur 3 een bovenaanzicht weergeeft volgens pijl F3 in figuur 2; figuren 4 en 5 respektievelijk een zicht weergeven gelijkaardig aan dat van figuur 2, doch voor een andere stand.
Zoals weergegeven in figuur 1 bestaat een verbeterde laadinrichting 1 in hoofdzaak uit een eerste gedeelte 2 dat aan zijn ene uiteinde 3 verbonden is met de hefinrichting 4 van een voertuig 5 en uit een tweede gedeelte 6 dat scharnierbaar met het andere uiteinde 7 van het voornoemde eerste gedeelte 2 is verbonden door middel van een scharnier 8.
Dit scharnier 8 laat een wenteling toe van het gedeelte 6 tussen de toestand waarbij dit tweede gedeelte 6 in het verlengde ligt van het eerste gedeelte 2 en hierdoor de laadinrichting 1 zich in opengeklapte toestand bevindt zoals is weergegeven in figuur 2, en de toestand waarbij het tweede gedeelte 6 boven op het eerste gedeelte 2 gescharnierd kan worden waarbij de laadinrichting 1 zich in de toegeklapte toestand bevindt zoals is weergegeven in figuur 5.
Tussen de voornoemde twee gedeelten 2 en 6 van de laadinrichting 1 zijn dempingsmiddelen 9 volgens de uitvinding aangebracht.
Het is duidelijk dat deze dempingsmiddelen 9 zowel aan beide zijden van de laadinrichting 1 als aan slechts één zijde kunnen worden aangebracht.
De dempingsmiddelen 9 bestaan, zoals weergegeven in de figuren, in hoofdzaak uit een langwerpig huis gevormd door een koker 10 die door middel van een bevestiging 11, gevormd door een horizontale scharnierpen 12, verbonden is met het eerste gedeelte 2 van de laadinrichting 1, een in de koker 10 lineair verplaatsbaar deel in de vorm van een stang 13 waarvan het vrije uiteinde 14 verbonden is met een bevestiging 11, gevormd door een horizontale scharnierpen
15 op het tweede gedeelte 6, en dempingselementen 16 die een axiale verplaatsing van de voornoemde twee gedeelten ten opzichte van elkaar bemoeilijken of tegenwerken.
De plaats van de bevestigingen 11 is niet beperkt tot de in de tekeningen weergegeven plaats, en deze bevestigingen 11 kunnen op gelijk welke plaats op de twee gedeelten 2-6 aangebracht worden, waarbij wel steeds één bevestiging op het tweede gedeelte 6 en één bevestiging op het eerste gedeelte 2 is aangebracht.
Meer speciaal is de voornoemde stang 13 aan haar uiteinde dat zich in de koker 10 bevindt, voorzien van een aanslag
17 en is de koker 10 op zijn beide uiteinden eveneens voorzien van aanslagen 18-19, en bestaan de dempingselementen 16 uit twee veren 20-21, meer speciaal spiraalveren die aangebracht zijn in de koker 10 en elk aan één zijde van de aanslag 17 zijn gelegen waarbij één spiraalveer 21 over de voornoemde stang 13 is aangebracht.
Beide veren 20-21 zijn hierdoor geklemd tussen, enerzijds, de respektievelijke aanslagen 18-19 van de koker en, anderzijds, de aanslag 17 van de stang 13.
De lengte van de voornoemde veren 20-21 in hun ontspannen toestand is bij voorkeur gelijk aan de helft van de lengte van de koker 10, maar in andere uitvoeringsvormen, die niet in de tekeningen zijn weergegeven, kunnen deze lengten sterk verschillen van de halve kokerlengte.
De werking en het gebruik van een verbeterde laadinrichting volgens de uitvinding is eenvoudig en als volgt.
Wanneer de verbeterde laadinrichting 1 zich in opengeklapte toestand bevindt zoals weergegeven in figuur 2, zijn de stang 13 en dus ook de aanslag 17 in hun uiterste toestand geschoven waarbij de spiraalveer 21 die over de stang 13 is aangebracht, opgespannen is tussen de voornoemde aanslag 17 en de aanslag 19 van de koker 10.
De andere veer 20 bevindt zich, bij deze opengeklapte toestand van de laadinrichting 1, in ontspannen toestand.
Het is duidelijk dat de veer 21 zodanig is gedimensioneerd dat de laadinrichting 1 in deze opengeklapte toestand kan gehouden worden.
Wanneer men de laadinrichting 1 in de toegeklapte toestand wil brengen, zal men het tweede gedeelte 6 manueel omhoog tillen waarbij dit gedeelte 6 wentelt rond het voornoemde scharnier 8.
De voornoemde opgespannen veer 21 zorgt hierbij voor een bijkomende kracht op het tweede gedeelte 6 waardoor dit gedeelte 6 gemakkelijker in de vertikale positie, zoals weergegeven in figuur 4, kan gebracht worden.
Wanneer het tweede gedeelte 6 in de vertikale positie staat, is de aanslag 17 van de stang 13 tot in het midden van de koker 10 verplaatst waardoor beide veren 20-21 zich in de ontspannen toestand bevinden.
Opgemerkt wordt hierbij dat men het tweede gedeelte 6 in deze toestand gemakkelijk verder rond het scharnier 8 kan verdraaien doordat het relatief zware beweegbare tweede gedeelte 6 in deze vertikale positie praktisch volledig op het scharnier 8 rust.
Wanneer het tweede gedeelte 6 tot voorbij zijn vertikale positie wordt gebracht en verder wordt neergelaten, zal dit tweede gedeelte 6 onder zijn eigen gewicht verder draaien tot op het vaste gedeelte 2 zoals is weergegeven in figuur
5.
De stang 13 en de hieraan verbonden aanslag 17 in de koker
10 verplaatsen zich terzelfdertijd tot in een andere uiterste stand waardoor de spiraalveer 21 die over de stang
13 is aangebracht in de ontspannen toestand blijft maar de andere spiraalveer 20 tussen de aanslag 17 van de stang 13 en de aanslag 18 van de koker 10 wordt opgespannen.
Hierbij zorgt deze veer 20 voor een tegenwerkende kracht waardoor het tweede gedeelte 6 tijdens zijn val wordt afgeremd en met een relatief kleine snelheid tegen het vast gedeelte 2 aankomt.
In deze dichtgeklapte toestand kan de laadinrichting 1 door middel van de hefinrichting 4 tot onder het voertuig 5 gebracht worden zoals in streeplijn is weergegeven in figuur 1.
De keuze van de spiraalveren 20 en 21, en meer speciaal de lengte en de veerkonstante, is afhankelijk van de lengte van de koker 10 en het gewicht van het tweede gedeelte 6.
Het is duidelijk dat op deze wijze een verbeterde laadinrichting 1 voor voertuigen wordt bekomen die, doordat ze voorzien is van dempingsmiddelen 9, een langere levensduur bezit en met een minimum aan kracht kan opengeklapt, respektievelijk dichtgeklapt worden.
Deze uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch verbeterde laadinrichtingen volgens de uitvinding kunnen in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
Improved vehicle loading device.
The invention relates to an improved vehicle loading device, more particularly a loading device consisting essentially of a first part connected to the lifting device of a vehicle and a second movable part hingedly connected to the aforementioned first part.
The aforementioned loading devices are generally known and have a number of drawbacks.
The folding and closing of these loading devices must always be done manually, whereby these operations require relatively much force, since such loading device is made of a sturdy and heavy material and is relatively large.
Chances are that once the second part has been hinged over its vertical position, it is released by the person, so that it falls on the fixed part with a relatively great force and a lot of noise.
As a result, the construction, and more particularly the pivot point between the two aforementioned parts, is heavily loaded, as a result of which the life of such loading devices is adversely affected.
The invention therefore has an improved vehicle loading device as an object which virtually completely excludes the aforementioned and other disadvantages.
To this end, such an improved vehicle loading device mainly consists of a first part which is connected to a lifting device of a vehicle and a second part which is hingedly connected to the aforementioned first part, characterized in that the loading device is provided with damping means which are between the two aforementioned sections are provided.
With the insight to better demonstrate the features of the invention, an exemplary embodiment of an improved loading device according to the invention for vehicles with reference to the accompanying drawings, in which:
figure 1 schematically represents a side view of an improved loading device according to the invention; Figure 2 is an enlarged side view of the improved vehicle loading device of Figure 1; figure 3 represents a top view according to arrow F3 in figure 2; figures 4 and 5 respectively show a view similar to that of figure 2, but for a different position.
As shown in figure 1, an improved loading device 1 mainly consists of a first part 2 which is connected at one end 3 to the lifting device 4 of a vehicle 5 and of a second part 6 pivotable to the other end 7 of the aforementioned first part 2 is connected by a hinge 8.
This hinge 8 allows the part 6 to rotate between the position in which this second part 6 is an extension of the first part 2 and thereby the loading device 1 is in the unfolded state as shown in figure 2, and the condition in which the second part 6 can be hinged on top of the first part 2, the loading device 1 being in the folded position as shown in figure 5.
Damping means 9 according to the invention are arranged between the aforementioned two parts 2 and 6 of the loading device 1.
It is clear that these damping means 9 can be arranged on both sides of the loading device 1 and on only one side.
As shown in the figures, the damping means 9 mainly consist of an elongated housing formed by a sleeve 10 which is connected to the first part 2 of the loading device 1 by means of an attachment 11, formed by a horizontal hinge pin 12. linearly movable part in the sleeve 10 in the form of a rod 13, the free end 14 of which is connected to a fastening 11, formed by a horizontal hinge pin
15 on the second section 6, and damping elements 16 which hinder or counteract an axial displacement of the aforementioned two sections relative to each other.
The location of the fixings 11 is not limited to the location shown in the drawings, and these fixings 11 can be fitted anywhere on the two parts 2-6, with one fixation on the second part 6 and one fixation on each the first part 2 is arranged.
More specifically, the aforementioned rod 13 at its end, which is located in the tube 10, is provided with a stop
17 and the sleeve 10 is also provided with stops 18-19 at both ends, and the damping elements 16 consist of two springs 20-21, more specifically spiral springs which are arranged in the sleeve 10 and are each on one side of the stop 17 located in which one coil spring 21 is arranged over the aforementioned rod 13.
Both springs 20-21 are hereby clamped between, on the one hand, the respective stops 18-19 of the sleeve and, on the other hand, the stop 17 of the rod 13.
The length of the aforementioned springs 20-21 in their relaxed state is preferably equal to half the length of the sleeve 10, but in other embodiments not shown in the drawings, these lengths may be very different from half the sleeve length .
The operation and use of an improved loading device according to the invention is simple and as follows.
When the improved loading device 1 is in the unfolded state as shown in figure 2, the rod 13 and thus also the stop 17 are pushed into their extreme position, with the coil spring 21 which is arranged over the rod 13 being clamped between the aforementioned stop 17 and stop 19 of the sleeve 10.
The other spring 20, in this folded-open state of the loading device 1, is in a relaxed state.
It is clear that the spring 21 is dimensioned in such a way that the loading device 1 can be kept in this open position.
If one wants to bring the loading device 1 into the folded position, the second part 6 will be lifted manually, this part 6 revolving around the aforementioned hinge 8.
The aforementioned tensioned spring 21 hereby provides an additional force on the second part 6, so that this part 6 can more easily be brought into the vertical position, as shown in figure 4.
When the second part 6 is in the vertical position, the stop 17 of the rod 13 has been moved to the center of the sleeve 10, so that both springs 20-21 are in the relaxed state.
It is noted here that the second part 6 can easily be rotated further around the hinge 8 in this state, because the relatively heavy movable second part 6 rests practically completely on the hinge 8 in this vertical position.
When the second section 6 is brought past its vertical position and further lowered, this second section 6 will continue to rotate under its own weight to the fixed section 2 as shown in figure
5.
The rod 13 and the associated stop 17 in the tube
10 at the same time move to another extreme position causing the coil spring 21 to pass over the rod
13 is provided in the relaxed state, but the other coil spring 20 is tensioned between the stop 17 of the rod 13 and the stop 18 of the sleeve 10.
Hereby, this spring 20 provides a counteracting force whereby the second part 6 is braked during its fall and comes into contact with the fixed part 2 at a relatively small speed.
In this collapsed condition, the loading device 1 can be brought underneath the vehicle 5 by means of the lifting device 4, as shown in dashed line in Figure 1.
The choice of the coil springs 20 and 21, and more particularly the length and the spring constant, depends on the length of the sleeve 10 and the weight of the second part 6.
It is clear that in this way an improved loading device 1 for vehicles is obtained, which, because it is provided with damping means 9, has a longer service life and can be opened or closed with a minimum of force.
This invention is by no means limited to the embodiment described above and shown in the figures, but improved loading devices according to the invention can be realized in all kinds of shapes and sizes without departing from the scope of the invention.