BE1008232A3 - Blaasprothese. - Google Patents
Blaasprothese. Download PDFInfo
- Publication number
- BE1008232A3 BE1008232A3 BE9301202A BE9301202A BE1008232A3 BE 1008232 A3 BE1008232 A3 BE 1008232A3 BE 9301202 A BE9301202 A BE 9301202A BE 9301202 A BE9301202 A BE 9301202A BE 1008232 A3 BE1008232 A3 BE 1008232A3
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- prosthesis according
- bladder prosthesis
- bladder
- liquid container
- inlet
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61F—FILTERS IMPLANTABLE INTO BLOOD VESSELS; PROSTHESES; DEVICES PROVIDING PATENCY TO, OR PREVENTING COLLAPSING OF, TUBULAR STRUCTURES OF THE BODY, e.g. STENTS; ORTHOPAEDIC, NURSING OR CONTRACEPTIVE DEVICES; FOMENTATION; TREATMENT OR PROTECTION OF EYES OR EARS; BANDAGES, DRESSINGS OR ABSORBENT PADS; FIRST-AID KITS
- A61F2/00—Filters implantable into blood vessels; Prostheses, i.e. artificial substitutes or replacements for parts of the body; Appliances for connecting them with the body; Devices providing patency to, or preventing collapsing of, tubular structures of the body, e.g. stents
- A61F2/02—Prostheses implantable into the body
- A61F2/04—Hollow or tubular parts of organs, e.g. bladders, tracheae, bronchi or bile ducts
- A61F2/042—Urinary bladders
Landscapes
- Health & Medical Sciences (AREA)
- Urology & Nephrology (AREA)
- Gastroenterology & Hepatology (AREA)
- Pulmonology (AREA)
- Cardiology (AREA)
- Oral & Maxillofacial Surgery (AREA)
- Transplantation (AREA)
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Biomedical Technology (AREA)
- Heart & Thoracic Surgery (AREA)
- Vascular Medicine (AREA)
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Animal Behavior & Ethology (AREA)
- General Health & Medical Sciences (AREA)
- Public Health (AREA)
- Veterinary Medicine (AREA)
- Prostheses (AREA)
Abstract
Blaasprothese, daardoor gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk bestaat uit een vloeistofhouder (2) met minstens één ingang (3,4,18) en minstens één uitgang (5), waarbij elke ingang (3,4,18) van anti-refluxmiddelen (6) is voorzien.
Description
Blaasprothese.
Deze uitvinding heeft betrekking op een blaasprothese.
Het is bekend dat totale cystectomie, het zogenaamde wegnemen van de blaas, voor de patiënt een zware en verminkende ingreep is, die het zelfbeeld van de patiënt grondig wijzigt in negatieve zin.
Klassiek wordt deze ingreep uitgevoerd in geval van bepaalde vormen van blaaskanker. Ook bestaan er tal van andere indicaties waarbij dergelijke ingreep noodzakelijk kan zijn of aangewezen is, zoals neurogene aandoeningen, bijvoorbeeld ten gevolge van ruggemergletsels, multiple sclerose, enzovoort; inflammatoire aandoeningen, bijvoorbeeld tuberculose, interstitiële cystitis, post-radio-therapie; gynaecologische aandoeningen; alsook aandoeningen op andere terreinen.
Deze ingrepen leiden automatisch tot het probleem van de urinaire omleiding. Klassiek worden de beide ureters geïmplanteerd in een geïsoleerd dundarmsegment, waarvan één einde als urostoma aan de huid wordt aangebracht.
Teneinde een stoma met alle esthetische en psychische schade die eraan gekoppeld is, te vermijden, werden reeds verschillende procedures voorgesteld om een reservoir te fabriceren uit darmlissen. Op deze wijze werden met een goed gevolg orthotopische blaasrekonstrukties tot stand gebracht met een goed bewaarde kontinentie en met behoud van de integriteit van de hogere tractus.
Een alternatief bestaat in de implantatie van de ureters in de dikke darm, al dan niet in kombinatie met reservoir- vorming. Deze zogenaamde "pouches" vergen echter veel ervaring en een langdurige opleiding van de patiënt en zijn bovendien niet vrij van enig operatief risico. In elk geval dient hierbij gerekend te worden met een lange operatieduur.
Het is bekend dat de chirurgische complexiteit van de voornoemde ingrepen nog steeds leidt tot hoge post-ope-ratieve morbiteit en mortaliteit.
De huidige uitvinding beoogt een oplossing aan het voornoemde probleem door gebruik te maken van een implanteerbare blaasprothese. Meer speciaal heeft de uitvinding als voorwerp een blaasprothese te bieden die optimale eigenschappen vertoont bij en na haar implantatie.
Hiertoe betreft de uitvinding een blaasprothese, daardoor gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk bestaat uit een vloeistof-houder met minstens één ingang en minstens één uitgang, waarbij elke ingang van anti-refluxmiddelen is voorzien.
Door gebruik te maken van de anti-refluxmiddelen wordt het optreden van vesico-uretale reflux vermeden, waardoor ontstekingen in de ureters worden uitgesloten en waardoor een drukopbouw in de eigenlijke blaas mogelijk is, wat nodig is om de nodige prikkels te genereren die erop wijzen dat de blaas gevuld is.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaan elk der anti-refluxmiddelen uit een blaasvormig kamertje waarop de betreffende ureter wordt aangesloten, waarbij dit kamertje via een vernauwing aansluit op de voornoemde vloeistofhouder. Deze uitvoering vertoont onder meer het voordeel dat het niet noodzakelijk is om mechanische kleppen of dergelijke, welke kunnen falen, te voorzien.
Daarnaast beoogt de uitvinding, volgens haar meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm, ook een blaasprothese te bieden die nog de volgende eigenschappen vertoont: - een volledige biokompatibiliteit; - een voldoende grote kapaciteit om een degelijke reservoirfunktie te vervullen; - een gemakkelijke inplanteerbaarheid, met de nodige flexibiliteit om aan elke klinische peroperatieve situatie te voldoen; - de mogelijkheid tot een technisch eenvoudige in-hechting, zowel aan de urethrale stomp als aan de ureters ; - een lage intraluminele druk ter vrijwaring van de hogere urinaire tractus; - een preventie op lange termijn van infektie en steenvorming.
Nog een doel van de uitvinding bestaat erin een prothetisch model van een blaas te bieden dat erop gericht is een in situ rekonstruktie van de urinaire tractus mogelijk te maken met behoud van normale mictie en kontinentie.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen waarin: figuur 1 een blaasprothese volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 op een grotere schaal een zicht weergeeft van het gedeelte dat in figuur 1 met F2 is aangeduid; figuur 3 een variante van de blaasprothese volgens de uitvinding weergeeft.
Zoals weergegeven in figuur 1 bestaat de blaasprothese l hoofdzakelijk uit een vloeistofhouder 2 met minstens één, doch in deze uitvoeringsvorm twee ingangen 3 en 4, en een uitgang 5, waarbij aan elk der ingangen 3 en 4 anti-refluxmiddelen 6 zijn aangebracht.
De vloeistofhouder 2 is bij voorkeur uitgevoerd als een blaas, met andere woorden een houder met een soepele wand 7. Meer speciaal nog geniet het de voorkeur dat de vloeistofhouder 2 zodanig is opgevat dat hij als een virtuele ruimte funktioneert.
De vloeistofhouder 2 wordt verwezenlijkt uit biokompatibele kunststof, is bij voorkeur dunwandig en bestaat uit een zeer soepel materiaal.
Bij voorkeur bestaat de wand 7 hoofdzakelijk uit dunwandige siliconebladen of een andere synthetische materie. Met deze " siliconebladen'· wordt bedoeld dat de wand 7 is opgebouwd uit verschillende lagen die gevormd worden door meerdere opeenvolgende stappen van onderdompeling in een silicone-bad, waarbij men telkens tussenin de silicone laat uitharden. Het eindprodukt is eigenlijk één wand uit silicone. Het gebruik van dunwandige siliconebladen leidt tot het ontstaan van zogenaamde "flat-shaped-bladder", waarvan, in ledige toestand, de bladen elkaar raken. In vivo zal tussen de bladen hooguit een kleine film urine aanwezig zijn.
Het gebruik van een dunwandige vloeistofhouder 2 biedt het voordeel dat de intra-abdominale druk volstaat om deze houder te ledigen zonder dat een noemenswaardig residu achterblijft. Door gebruik te maken van een soepele en dunwandige materie voor de wand 7 wordt eveneens bekomen dat de blaasprothese 1 zich gemakkelijk aanpast aan het oppervlak en de konfiguratie van het bekken dat ze moet bewonen, ongeacht de vorm, het geslacht of de leeftijd van de patiënt.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaan elk der anti-refluxmiddelen 6 hoofdzakelijk uit een, bij voorkeur blaasvormig kamertje 8 waarop de betreffende ureter, respektievelijk 9 en 10, rechtstreeks of onrechtstreeks wordt aangesloten, waarbij dit kamertje 8 via een vernauwing 11 aansluit op de voornoemde vloeistof-houder 2. Zoals voornoemd in de inleiding vertoont deze uitvoering onder meer het voordeel dat geen mechanische kleppen of dergelijke, welke kunnen falen, dienen te worden voorzien, alhoewel de uitvinding dit niet uitsluit. Bij voorkeur bestaan de vernauwingen dus uitsluitend uit vrije doorgangen, wat betekent dat geen kleplichamen hierin zijn aangebracht.
De wanden van de kamertjes 8 zijn bij voorkeur ééndelig met de wand 7 van de vloeistofhouder 2 uitgevoerd, waardoor een zeer eenvoudige konstruktie ontstaat, die weinig weegt en optimaal is voor een implantatie.
Dergelijke kamertjes 8 vertonen het voordeel te funktio-neren als een ileaal element. Dit betekent dat urine uit de ureters 9 en 10, die zoals bekend druppelsgewijs aan de blaas wordt toegevoerd, in de kamertjes 8 wordt opgevangen en vandaar doorheen de vernauwingen 11 probleemloos in de vloeistof ruimte 2 kan komen, doch dat de in deze ruimte opgevangen urine door de aanwezigheid van de vernauwingen 11, alsmede door de vormgeving van de prothese welke voortvloeit uit de aanwezigheid van de kamertjes 8, moeilijk of niet kan terugvloeien in de kamertjes 8 en dus in de ureters 9 en 10.
In het geval dat gebruik wordt gemaakt van twee ingangen 3 en 4, met respektievelijke kamertjes 8, zijn deze kamertjes bij voorkeur links en rechts aan de bovenzijde gesitueerd, waardoor zij optimaal als ileale vleugeltjes kunnen funktioneren.
De vloeistofhouder 2 vertoont bij voorkeur, in uitgezette vorm, een hoofdzakelijk afgeronde driehoekige doorsnede, bij voorkeur zoals afgebeeld in figuur 1, waarbij de tophoek zich onderaan in het midden bevindt, waar zich eveneens de uitgang 5 bevindt.
De vorm van de blaasprothese 1 die in figuur 1 is afgebeeld, leidt ertoe dat de prothese bij het ledigen samenvouwt zoals aangeduid is met de pijlen A. Deze vorm heeft ook het voordeel dat de blaasprothese als het ware op het bekken komt te rusten en aldus optimaal wordt ondersteund.
Aan de ingangen 3 en 4 zijn bij voorkeur aansluitstukken 12 aangebracht, in de uitvoeringsvorm van figuur 1 bevinden deze aansluitstukken 12 zich uiteraard aan de kamertjes 8, bij voorkeur aan de bovenzijde hiervan.
Teneinde in een optimale anastomose te voorzien met de ureters 9 en 10, bestaan de voornoemde aansluitstukken 12 bij voorkeur uit fijn- of grofmatige kunststof. Bij voorkeur wordt hierbij gebruik gemaakt van een materiaal dat geëigend is voor een goede incorporatie en epithe-lialisatie, bijvoorbeeld een materiaal uit of op basis van PTFE (Polytetrafluorethyleen) of Dacron.
De aansluitstukken 12 kunnen probleemloos aan het wandmateriaal van de kamertjes 8 worden vastgegoten, vastgesmolten of op een andere wijze hieraan worden bevestigd.
Op een analoge wijze kan aan de uitgang 5 een aansluitstuk 13, bij voorkeur ook uit één van bovengenoemde materialen, worden voorzien. Dit kan zodanig opgevat zijn dat dit een aanhechting aan de urethra 14 toelaat. Hierdoor is een normale lediging van de blaas mogelijk, daar in zulk geval de sfincter normaal kan funktioneren.
Zoals weergegeven in figuur 2 wordt de wand 7 van de vloeistofhouder 2, en eventueel ook van de kamertjes 8, eventueel van een ruw buitenoppervlak 15, meer speciaal een gesculpteerd oppervlak voorzien. Dit biedt het voordeel dat de blaasprothese 1 ten gevolge van de bewegingen uitgevoerd door de patiënt een schurende beweging tegen de omgevende weefsels uitvoert, waardoor kapselvorming door kalkafzetting sterk gereduceerd wordt. Het is evenwel duidelijk dat het binnenoppervlak 16 bij voorkeur glad is, om te vermijden dat residu's achterblijven in oneffenheden en om te bekomen dat de vloeistofhouder 2 bij lediging volledig kan samenvouwen.
Het is duidelijk dat de uitvinding ook betrekking heeft op een blaasprothese met slechts één ingang 3 of 4. Het is inderdaad mogelijk dat de ureters 9 en 10 aan elkaar worden gekoppeld en dat slechts één uiteinde van een ureter aan de blaasprothese wordt gekoppeld.
Volgens nog een mogelijkheid van de uitvinding kan zoals weergegeven in figuur 3 worden voorzien in een aansluitstuk 17 dat de aansluiting van de twee ureters 9 en 10 op één ingang 18 toelaat. Bij voorkeur wordt hiertoe gebruik gemaakt van een T-vormig aansluitstuk 17 uit hetzelfde materiaal als de aansluitstukken 12 en 13. Het is duidelijk dat de vloeistofhouder 2 in dit geval slechts één ingang 18, met bijhorende anti-refluxmiddelen 6 bevat, waarbij deze laatste bij voorkeur bestaan uit een kamertje 8 zoals voornoemd. Overigens zijn alle kenmerken die bij de beschrijving van de uitvoeringsvorm van figuur 1 werden vermeld, ook op de uitvoeringsvorm van figuur 3 van toepassing.
Het is duidelijk dat, indien om bijvoorbeeld onkologische redenen ook de urethra dient te worden verwijderd, de prothese eveneens kan worden aangewend om met een minimum aan morbiditeit een esthetisch zogenaamd kontinent urostoma te kreëren, waarbij aan de uitgang 5 dan in passende afvoermiddelen wordt voorzien.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke blaasprothese kan volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
Claims (13)
1. Blaasprothese, daardoor gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk bestaat uit een vloeistofhouder (2) met minstens één ingang (3,4,18) en minstens één uitgang (5), waarbij elke ingang (3,4,18) van anti-refluxmiddelen (6) is voorzien.
2. Blaasprothese volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat de vloeistofhouder (2) een wand (7) uit kunststof vertoont en dat hij zodanig is opgevat dat hij als een virtuele ruimte funktioneert.
3. Blaasprothese volgens konklusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de wand (7) van de vloeistofhouder (2) hoofdzakelijk uit dunwandige siliconebladen of een andere synthetische materie bestaat.
4. Blaasprothese volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat de anti-refluxmiddelen (6) hoofdzakelijk bestaan uit, per ingang (3,4,18), een kamertje (8) waarop de betreffende ureter (9,10) rechtstreeks of onrechtstreeks wordt aangesloten, waarbij dit kamertje (8) via een vernauwing (11) aansluit op de voornoemde vloeistofhouder (2).
5. Blaasprothese volgens konklusie 4, daardoor gekenmerkt dat de vernauwing (11) in een vrije doorgang voorziet.
6. Blaasprothese volgens konklusie 4 of 5, daardoor gekenmerkt dat de wand van ieder kamertje (8) ééndelig is met de wand (7) van de vloeistofhouder (2).
7. Blaasprothese volgens konklusie 4,5 of 6, daardoor gekenmerkt dat het kamertje (8), respektievelijk elk der kamertjes (8), zijn opgevat als ileale vleugeltjes.
8. Blaasprothese één der voorgaande konklusies , daardoor gekenmerkt dat de vloeistof houder ( 2 ) twee ingangen (3,4) vertoont, en dat deze ingangen (3,4) zich respektievelijk links en recht aan de bovenzijde van de vloeistofhouder (2) bevinden.
9. Blaasprothese volgens één der konklusies l tot 7, daardoor geknmerkt dat de vloeistofhouder (2) slechts één ingang (18) vertoont, en dat deze ingang (18) is voorzien van een T-vormig aansluitstuk (17) voor de aansluiting van de twee ureters (9,10).
10. Blaasprothese volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat aan iedere ingang (3,4,18) een aansluitstuk (12,17) is aangebracht uit een materiaal dat geëigend is om een epithelialisatie toe te laten.
11. Blaasprothese volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat aan de uitgang (5) een aansluitstuk (13) is aangebracht uit een materiaal dat geëigend is om een epithelialisatie toe te laten.
12. Blaasprothese volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat de vloeistofhouder (2) in doorsnede een min of meer driehoekige vorm vertoont, waarbij de tophoek naar onder is gericht.
13. Blaasprothese volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat minstens de wand ( 7 ) van de vloeistofhouder (2) van een ruw buitenoppervlak (15) is voorzien.
Priority Applications (4)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE9301202A BE1008232A3 (nl) | 1993-10-29 | 1993-10-29 | Blaasprothese. |
EP94929418A EP0737049A1 (en) | 1993-10-29 | 1994-10-26 | Bladder prosthesis |
AU78491/94A AU7849194A (en) | 1993-10-29 | 1994-10-26 | Bladder prosthesis |
PCT/BE1994/000074 WO1995011637A1 (en) | 1993-10-29 | 1994-10-26 | Bladder prosthesis |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE9301202A BE1008232A3 (nl) | 1993-10-29 | 1993-10-29 | Blaasprothese. |
BE9301202 | 1993-10-29 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1008232A3 true BE1008232A3 (nl) | 1996-02-20 |
Family
ID=3887518
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE9301202A BE1008232A3 (nl) | 1993-10-29 | 1993-10-29 | Blaasprothese. |
Country Status (4)
Country | Link |
---|---|
EP (1) | EP0737049A1 (nl) |
AU (1) | AU7849194A (nl) |
BE (1) | BE1008232A3 (nl) |
WO (1) | WO1995011637A1 (nl) |
Families Citing this family (12)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
DE19900940A1 (de) * | 1999-01-13 | 2000-07-20 | Caremed Medical Produkte Ag | Implantierbare künstliche Blase |
DE19912472B4 (de) * | 1999-03-18 | 2011-03-17 | Wassermann, Helmut, Prof. | Künstliches Harnableitungssystem |
JP4242078B2 (ja) * | 1999-03-18 | 2009-03-18 | ヴァッセルマン、ヘルムート | 人工排尿装置 |
US7131996B2 (en) | 1999-03-18 | 2006-11-07 | Helmut Wasserman | Artificial urinary diversion device |
DE10046027B4 (de) * | 1999-03-19 | 2011-05-19 | Wassermann, Helmut, Prof. | Künstliches Harnableitungssystem |
US8105317B2 (en) | 2004-08-30 | 2012-01-31 | Boston Scientific Scimed, Inc. | Urethral sealing method and device |
ITMI20051854A1 (it) | 2005-10-03 | 2007-04-04 | Sambusseti Antonio | Patch per la sostituzione di una porzione di parete vescicale a seguito di vescitectomia parziale |
ITMI20051853A1 (it) * | 2005-10-03 | 2007-04-04 | Sambusseti Antonio | Endoprotesi ortotopica di vescica artificiale e relativo metodo di produzione |
ITMI20072366A1 (it) * | 2007-12-18 | 2009-06-19 | Antonio Sambusseti | Endoprotesi ortotopica, a tasca, di vescica artificiale |
ITLU20110004A1 (it) | 2011-03-09 | 2012-09-10 | Giuliani Giuseppe | Endoprotesi di vescica artificiale |
ITMI20121804A1 (it) * | 2012-10-24 | 2014-04-25 | Gianni Cancarini | Protesi vescicale |
ITMI20130799A1 (it) * | 2013-05-15 | 2014-11-16 | Antonio Sambusseti | Endoprotesi ortotopica di vescica artificiale con migliorate proprieta' antireflusso |
Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
NL7416695A (nl) * | 1973-12-28 | 1975-07-01 | Rhone Poulenc Sa | Inplantbare kunstblaas. |
US4044401A (en) * | 1975-08-04 | 1977-08-30 | Jacques Guiset | Artificial bladder |
FR2347031A1 (fr) * | 1976-04-05 | 1977-11-04 | Anvar | Vessie artificielle implantable, et procede pour sa fabrication |
WO1993016659A1 (en) * | 1992-02-28 | 1993-09-02 | Mayo Foundation For Medical Education And Research | Artificial bladder |
Family Cites Families (1)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4976735A (en) * | 1989-04-20 | 1990-12-11 | Griffith Donald P | Prosthetic bladder and method of prosthesis implantation |
-
1993
- 1993-10-29 BE BE9301202A patent/BE1008232A3/nl not_active IP Right Cessation
-
1994
- 1994-10-26 EP EP94929418A patent/EP0737049A1/en not_active Withdrawn
- 1994-10-26 WO PCT/BE1994/000074 patent/WO1995011637A1/en not_active Application Discontinuation
- 1994-10-26 AU AU78491/94A patent/AU7849194A/en not_active Abandoned
Patent Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
NL7416695A (nl) * | 1973-12-28 | 1975-07-01 | Rhone Poulenc Sa | Inplantbare kunstblaas. |
US4044401A (en) * | 1975-08-04 | 1977-08-30 | Jacques Guiset | Artificial bladder |
FR2347031A1 (fr) * | 1976-04-05 | 1977-11-04 | Anvar | Vessie artificielle implantable, et procede pour sa fabrication |
WO1993016659A1 (en) * | 1992-02-28 | 1993-09-02 | Mayo Foundation For Medical Education And Research | Artificial bladder |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
AU7849194A (en) | 1995-05-22 |
WO1995011637A1 (en) | 1995-05-04 |
EP0737049A1 (en) | 1996-10-16 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
BE1008232A3 (nl) | Blaasprothese. | |
Öresland et al. | Pouch size: the important functional determinant after restorative proctocolectomy | |
Abol-Enein et al. | A novel uretero-ileal reimplantation technique: the serous lined extramural tunnel. A preliminary report | |
US20050049691A1 (en) | Polymeric reconstrainable, repositionable, detachable, percutaneous endovascular stentgraft | |
US6296668B1 (en) | Artificial implant intended to replace the human urinary and excretory organs | |
Wakhlu et al. | Congenital short colon | |
Rohrmann et al. | Alloplastic replacement of the urinary bladder | |
US5041136A (en) | Implantable artificial soft bladder system | |
JPH10507392A (ja) | 食道における胃の逆流を防止するための医用プロテーゼ | |
WO1993016659A1 (en) | Artificial bladder | |
EP0372311B1 (en) | Implantable artificial bladder system | |
Hallgren et al. | Manovolumetric characteristics and functional results in three different pelvic pouch designs | |
Williams | The plasticity of biocompatibility | |
JP4782812B2 (ja) | 人工排尿装置 | |
CN117898868A (zh) | 一种可自行排出人体的胆胰管支架及制备方法 | |
Lyman et al. | Polyurethane elastomers in surgery | |
Hajivassiliou | The development and evolution of artificial urethral sphincters | |
Tscholl et al. | The ileal S-pouch for bladder replacement after cystectomy: preliminary report of 7 cases | |
Rink et al. | The flip-flap technique to lengthen the urethra (Salle procedure) for treatment of neurogenic urinary incontinence | |
US20100256757A1 (en) | Artificial sphincter | |
Pinchuk et al. | The use of poly (styrene-block-isobutylene-block-styrene) and analogs for long-term implant applications | |
Kaleli et al. | The artificial bladder: A historical review | |
WO2017145128A1 (en) | Artificial bladder | |
JP4242078B2 (ja) | 人工排尿装置 | |
DK2566414T3 (en) | BLOWER PROTECTION FOR SUBCUTAN IMPLANTATION |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
RE | Patent lapsed |
Owner name: SURE B.V.B.A. Effective date: 19981031 |