<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
Strekinrichting voor inslagdraden bij luchtweefmachines.
------------------------------------------------------- De uitvinding betreft een strekinrichting voor inslagdraden bij luchtweefmachines die bestaat uit een geleiding voor de inslagdraden en middelen om inslagdraden in de geleiding te brengen.
Het is bekend bij luchtweefmachines een inslagdraad door middel van een hoofdblazer en in de gaap inbrengbare bijblazers in een over de breedte van de gaap strekkend geleidingskanaal doorheen de gaap te blazen. Dit geleidingskanaal kan gevormd worden door de lamellen van het riet die hiertoe een U-vormig profiel vertonen. Aan het einde van dit geleidingskanaal is een draadwachter voorzien om na te gaan of een inslagdraad doorheen het geleidingskanaal is gebracht.
Het is bekend aan het einde van het geleidingskanaal een strekinrichting te voorzien om de ingebrachte inslagdraad op te vangen teneinde te verhinderen dat de inslagdraad na het inbrengen terugveert en om de inslagdraad tijdens het aanslaan ervan gestrekt te houden. Een bekende strekinrichting bestaat uit een geleiding voor de inslagdraden die gevormd wordt door een buis die nagenoeg loodrecht op het verlengde van het geleidingskanaal uitgeeft en een blazer om inslagdraden in de buis te blazen die ten opzichte van het geleidingskanaal tegenover de geleiding is gelegen. Teneinde voldoende kracht met de strekinrichting te kunnen uitoefenen is het gekend een buis met een relatief kleine doormeter te gebruiken.
<Desc/Clms Page number 2>
In geval gebruik gemaakt wordt van sommige typen inslagdraad, bijvoorbeeld erg rekbare inslagdraad of inslagdraad met hoge tors, is het gekend uit EP-A 0 493 847 gebruik te maken van een strekinrichting met een geleiding voor de inslagdraad die bestaat uit een buis die een grote lengte vertoont. Dit om te vermijden dat het einde van de inslagdraad de strekinrichting zou verlaten en zou kunnen verwarren met andere draden.
Dergelijke strekinrichting heeft als nadeel dat de inslagdraad moeilijk in de geleiding kan gebracht worden, en dit praktisch onafhankelijk van de druk van de perslucht van de blazer. Dit probleem treedt temeer op wanneer de verhouding tussen de lengte en de diameter van de buis groter wordt.
Het doel van de uitvinding is een strekinrichting voor weefmachines die voor elk type inslagdraad kan toegepast worden en die de voornoemde nadelen niet vertoont.
Tot dit doel betreft de uitvinding een strekinrichting die bestaat uit een geleiding voor de inslagdraden en middelen om inslagdraden in de geleiding te brengen waarbij de geleiding over een gedeelte van haar lengte middelen bevat die toelaten dat lucht uit de geleiding kan ontsnappen. Bij voorkeur is ten minste een deel van de geleiding gevormd wordt door een opening in een rij lamellen.
Het voordeel van de strekinrichting volgens de uitvinding is dat perslucht tussen de lamellen of uit de geleiding kan ontsnappen waardoor geen druk in de geleiding ontstaat en een inslagdraad ongehinderd in de geleiding kan gebracht worden, ongeacht de lengte van de geleiding.
<Desc/Clms Page number 3>
De geleiding van de strekinrichting volgens de uitvinding vertoont bij voorkeur tevens een deel in de vorm van een gekromde buis waarin de inslagdraad gebracht wordt. Dit laat toe een voldoende kracht met de strekinrichting op de inslagdraad te kunnen uitoefenen.
Teneinde de kenmerken van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen worden hiernavolgend enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen van de uitvinding verduidelijkt aan de hand van de figuren, waarin : figuur 1 een luchtweefmachine met een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een vooraanzicht ter hoogte van de strekinrichting op een grotere schaal weergeeft ; figuur 3 een gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 111-111 in figuur 2 weergeeft ; figuur 4 vergroot het gedeelte weergeeft dat in figuur 3 met F4 is aangeduid ; figuur 5 een zieht volgens doorsnede V-V weergeeft ; figuur 6 een zicht volgens doorsnede VI-VI weergeeft ; figuur 7 een variante uitvoeringsvorm van de uitvoering volgens figuur 5 weergeeft ; figuur 8 een variante uitvoeringsvorm van de uitvoering volgens figuur 5 weergeeft ;
figuur 9 een doorsnede volgens lijn IX-IX in figuur 8 in een zicht analoog als in figuur 3 weergeeft ; figuur 10 een variante uitvoeringsvorm van de uitvoering volgens figuur 3 weergeeft.
<Desc/Clms Page number 4>
In figuur 1 zijn enkele onderdelen van een luchtweefmachine weergegeven die bestaan uit een bobijn 1, een voorafwikkelaar 2, een hoofdblazer 3 en meerdere bijblazers 4 om een inslagdraad 5 in een geleidingskanaal 6 te blazen. De bijblazers 4 strekken zich over de volledige breedte van het geleidingskanaal 6 uit. Het geleidingskanaal 6 wordt gevormd door in de lamellen van het riet 7 een U-vorm te voorzien.
Aan het einde van het geleidingskanaal 6 is een eerste draadwachter 8 voorzien om na te gaan of een inslagdraad 5 doorheen het geleidingskanaal 6 is gebracht. De hoofdblazer 3 en de bijblazers 4 zijn op een ladebalk 31 van de lade bevestigd waardoor de bijblazers 4 in en uit een door kettingdraden gevormde gaap kunnen bewegen. Tevens zijn kleppen 10 en 11 in de toevoerleiding tussen de hoofdblazer 3, respectievelijk bijblazers 4, en een persluchtbron 12 voorzien.
Aan het einde van het geleidingskanaal 6 is schematisch een strekinrichting 9 volgens de uitvinding weergegeven om een ingebrachte inslagdraad op te vangen en tijdens het aanslaan met het riet 7 ervan gestrekt te houden. Deze strekinrichting 9 bevat een geleiding 13 en middelen zoals een blazer 14 die een blaasrichting vertoont die loodrecht is ten opzichte van het geleidingskanaal 6. Tussen de persluchtbron 12 en de blazer 14 is tevens een klep 15 in de toevoerleiding voorzien. Tevens zijn nog enkele supplementaire bijblazers 16 met bijhorende klep 17 in hun toevoerleiding en een draadverwijderinginrichting 18 voorzien waarvan de functie later beschreven zal worden.
<Desc/Clms Page number 5>
In figuren 2 tot 5 wordt de strekinrichting volgens de uitvinding nader verduidelijkt. De strekinrichting bevat een geleiding 13 voor de inslagdraden en een blazer 14 om inslagdraden in de geleiding 13 te blazen. Een eerste deel van de geleiding 13 bestaat uit een buis 19 en een tweede deel van de geleiding 13 wordt gevormd door een opening 20 in een rij lamellen 21. Deze rij lamellen 21 zijn opgesteld in een zogenaamd hulpriet.
Wanneer een inslagdraad 5 door het geleidingkanaal 6 wordt getransporteerd wordt deze door de blazer 14 die naar de buis 19 van de geleiding 13 blaast, in de buis 19 geblazen en verder getransporteerd in de buis 19 naar het profiel 20 in de rij lamellen 21. De buis 19 vertoont een gekromde vorm en mondt aan een eerste einde loodrecht op het verlengde van het geleidingskanaal 6 van het riet 7 uit en aan een tweede einde evenwijdig met het geleidingskanaal 6 in de opening 20 in de rij lamellen 21. Verder verloopt een aslijn 34 van het door de openingen 20 in de rij lamellen 21 gevormde deel van de geleiding 13 evenwijdig met het geleidingskanaal 6.
Door het voorzien van een deel van de geleiding 13 in de vorm van een opening 20 in lamellen 21 wordt het voordeel bekomen dat de blaaslucht van de blazer 14 tussen de lamellen 21 kan ontsnappen waardoor ter hoogte van deze lamellen 21 geen drukopbouw ontstaat die het in de geleiding 13 blazen van de inslagdraad bemoeilijkt. Dit laat tevens toe de geleiding zonder nadelige invloeden lang te maken waardoor de inslagdraad over eender welke lengte kan geleid worden.
<Desc/Clms Page number 6>
Aan het einde van de rij lamellen 21 is een tweede draadwachter 22 voorzien. Normalerwijze neemt deze draadwachter 22 geen inslagdraad waar, tenzij een te lange inslagdraad is ingebracht of de ingebrachte inslagdraad gebroken is. Daar bij dergelijke draadwachters 22 een detectieelement met kleine diameter voordelig is, is diameter van de geleiding 13 vanaf de buis 19 tot deze draadwachter 22 convergerent uitgevoerd. Dit door het profiel 20 in de lamellen 21 continu te verkleinen vanaf de buis 19 tot de draadwachter 22, dit betekent volgens de transportrichting T van de inslagdraad in de strekinrichting 9.
Teneinde te voorzien dat de lamellen 21 van de geleiding 13 de blaaslucht niet zouden hinderen worden convergerende openingen 20 voorzien die bij voorkeur zodanig uitgevoerd worden dat in geval ze samengedrukt worden, ze samen een deel van een kegel beschrijven, zoals zichtbaar is in figuur 3 en 4.
Het voorzien van een draadwachter 22 na een profiel 20 in een rij lamellen 21 heeft als voordeel dat deze draadwachter 22 weinig invloed ondervindt van weefstof, dit betekent dat er weinig kans is dat deze draadwachter 22 weefstof als een detektie van een inslagdraad waarneemt. Dit is vooral belangrijk bij stoffige of zwakke inslagdraden waarbij tijdens het inbrengen ervan veel stof ontstaat. Dit omdat slechts een gedeelte van het ontstane weefstof in de geleiding terecht komt en dit gedeelte weefstof grotendeels de geleiding 3 verlaat met de perslucht die tussen de lamellen 21 ontsnapt.
Zoals zichtbaar in figuren 5 en 6 is de opening 20 achteraan
<Desc/Clms Page number 7>
in een uitstulpsel 23 aan de lamel 21 voorzien. De opening 20 is hierbij gesloten en vertoont een cirkelvormige vorm. De lamellen 21 zitten gevat in een houder 24 en 25 waarbij de houder 25 met spanmiddelen 26 aan een ladebalk 31 van de lade is bevestigd. De steun 32 van de draadwachter 22 en de steun 27 waarin de buis 19 is voorzien zitten eveneens gevat in de houders 24 en 25. Dit laat toe de buis 19, de rij lamellen 21 die een profiel 20 bevatten en de draadwachter 22 in een module te vervaardigen die op de ladebalk 31 van de lade kan bevestigd worden.
In het verlengde van het eerste geleidingskanaal 6 voor het inbrengen van inslagdraden kan een tweede geleidingskanaal 28 voorzien worden. Dit geleidingskanaal 28 is voorzien in de steun 27, de steun 32 en de lamellen 21 die hiertoe naast de opening 20 tevens nog een profiel 33 bevatten. Het profiel 33 is bijvoorbeeld U-vormig uitgevoerd en dit analoog aan de U-vorm van het geleidingskanaal 6. Hierbij is zichtbaar dat de door de openingen 20 gevormde geleiding 13 aan de zijde van het riet 7 is gelegen die tegenover het geleidingskanaal 6 of het geleidingskanaal 28 is gelegen, dit betekent dat de lamellen 21 op twee plaatsen een inslagdraad kunnen geleiden.
Dit tweede geleidingskanaal 28 heeft als doel, bij automatisch inslagdraadherstellen zoals beschreven in US 4898214, een inslagdraad vanaf het geleidingskanaal 6 naar de draadverwijderinginrichting 18 te transporteren. In dit geval wordt de blazer 14 niet van perslucht voorzien en worden de bijblazers 16 wel van perslucht voorzien om de inslagdraad in het tweede geleidingskanaal 28 verder te transporteren.
<Desc/Clms Page number 8>
In de uitvoeringsvorm van figuur 7 bevat de geleiding 13 van de strekinrichting die in een rij lamellen 21 is voorzien een opening 29 die niet volledig gesloten is en die niet volledig cirkelvormig is. Een dergelijke opening 29 laat toe in geval van een gebroken inslagdraad op een eenvoudige manier manueel een inslagdraad uit de opening 29 te halen. Tevens is bij deze uitvoeringsvorm bijvoorbeeld geen geleidingskanaal 28 voorzien. De opening 29 is nabij de buis 19 in de orde van grootte van de doormeter van de buis 19 uitgevoerd.
Zoals zichtbaar in figuur 8 en 9 kan de rij lamellen 21 met een opening 35 gevormd worden door geprofileerde lamellen, bijvoorbeeld analoog aan de lamellen die het geleidingskanaal 6 in het riet 7 vormen, maar waarbij de lamellen 21 tegengesteld aan de rietlamellen staan opgesteld. Tussen deze lamellen 21 kunnen tevens lamellen 36 voorzien worden die een voornoemd geleidingskanaal 28 vormen en die niet reiken tot in de geleiding 13.
In de uitvoeringsvorm weergegeven in figuur 10 wordt een deel van de geleiding 13 gevormd door een buis 19 waarin openingen 37 zijn voorzien. Deze openingen 37 laten toe dat lucht zijdelings uit de buis 19 ontsnapt. Op deze buis 19 kan een deel van de geleiding 13 volgen dat gevormd wordt door een openingen 20 in een rij lamellen 21.
Volgens een niet weergegeven uitvoeringsvorm kan een buis met openingen zieh uitstrekken tot aan de draadwachter 22 en zodoende de geleiding 13 vormen.
<Desc/Clms Page number 9>
Tussen de eerste draadwachter 8 en de strekinrichting 9 kan tevens nog een hulpriet 30 voorzien worden waardoor vangdraden zich uitstrekken om het uiteinde van de inslagdraad tot een afvallint in te binden. In de omgeving van de ingang van de geleiding 13 kan tevens een niet in de figuren weergegeven blaasinrichting voorzien worden om een inslagdraad uit de geleiding 13 te blazen, bijvoorbeeld een blaasinrichting van het type zoals beschreven in EP-A 0493847.
De inslagdraad hoeft uiteraard niet door middel van een blazer 14 in de geleiding 13 geblazen te worden maar kan volgens een variante door andere middelen in deze geleiding 13 gebracht worden. Hierbij kan in de buis 19 een blazer voorzien worden teneinde een zuigkracht op de inslagdraad uit te oefenen ter hoogte van de ingang van de buis 19 van de geleiding 13 en teneinde de inslagdraad verder in de geleiding 13 te transporteren.
Het is duidelijk dat het geleidingskanaal 6 niet noodzakelijk gevormd wordt door U-vormige rietlamellen maar tevens kan gevormd worden door bijvoorbeeld een geleidingskanaal dat gevormd wordt door bijna gesloten geleidingselementen of zogenaamde confusors die voor het riet zijn gemonteerd.
De strekinrichting volgens de uitvinding beperkt zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen en kan binnen het kader van de uitvinding in verschillende andere vormen en afmetingen worden verwezenlijkt.
<Desc / Clms Page number 1>
EMI1.1
Stretcher for weft threads on airjet weaving machines.
-------------------------------------------------- The invention relates to a stretcher for weft threads in airjet weaving machines, which consists of a guide for the weft threads and means for introducing weft threads into the guide.
It is known in airjet weaving machines to blow a weft thread by means of a main blower and additional blowers which can be introduced into the shed into a guide channel extending over the width of the shed. This guide channel can be formed by the slats of the reed, which have a U-shaped profile for this purpose. A thread keeper is provided at the end of this guide channel to check whether a weft thread has been passed through the guide channel.
It is known to provide a stretching device at the end of the guide channel to receive the inserted weft thread to prevent the weft thread from springing back after insertion and to keep the weft thread stretched during tightening. A known stretching device consists of a guide for the weft threads which is formed by a tube which extends substantially perpendicular to the extension of the guide channel and a blower for blowing weft threads in the tube which is situated opposite the guide channel. In order to be able to exert sufficient force with the stretching device, it is known to use a tube with a relatively small diameter.
<Desc / Clms Page number 2>
In case some types of weft thread are used, for example very stretchy weft thread or high torsion weft thread, it is known from EP-A 0 493 847 to use a winder thread stretching device consisting of a tube which has a large length. This is to prevent the end of the weft thread from leaving the stretcher and confusing it with other threads.
The drawback of such a stretching device is that it is difficult to bring the weft thread into the guide, and this practically independent of the pressure of the compressed air of the blower. This problem occurs all the more when the ratio between the length and the diameter of the pipe increases.
The object of the invention is a stretching machine for weaving machines which can be used for any type of weft thread and which does not have the above-mentioned drawbacks.
For this purpose, the invention relates to a stretching device consisting of a guide for the weft threads and means for introducing weft threads into the guide, the guide comprising means over a part of its length which allow air to escape from the guide. Preferably at least part of the guide is formed by an opening in a row of slats.
The advantage of the stretching device according to the invention is that compressed air can escape between the slats or from the guide, so that no pressure is created in the guide and a weft thread can be introduced into the guide unimpeded, regardless of the length of the guide.
<Desc / Clms Page number 3>
The guide of the stretching device according to the invention preferably also has a part in the form of a curved tube into which the weft thread is introduced. This makes it possible to exert a sufficient force on the weft thread with the stretching device.
In order to more clearly express the features of the invention, some preferred embodiments of the invention are explained below with reference to the figures, in which: figure 1 shows an air weaving machine with a device according to the invention; figure 2 shows a front view at a height of the stretching device on a larger scale; figure 3 shows a partial cross-section according to line 111-111 in figure 2; Figure 4 is an enlarged representation of the portion indicated by F4 in Figure 3; figure 5 represents a view according to section V-V; figure 6 represents a view according to section VI-VI; figure 7 represents a variant embodiment of the embodiment according to figure 5; figure 8 represents a variant embodiment of the embodiment according to figure 5;
figure 9 represents a section according to line IX-IX in figure 8 in a view analogous to that in figure 3; figure 10 represents a variant embodiment of the embodiment according to figure 3.
<Desc / Clms Page number 4>
Figure 1 shows some parts of an air weaving machine consisting of a bobbin 1, a pre-wrapper 2, a main blower 3 and a number of additional blowers 4 for blowing a weft thread 5 into a guide channel 6. The auxiliary blowers 4 extend over the full width of the guide channel 6. The guide channel 6 is formed by providing a U-shape in the slats of the reed 7.
At the end of the guide channel 6, a first thread keeper 8 is provided to check whether a weft thread 5 has been passed through the guide channel 6. The main blower 3 and the auxiliary blowers 4 are mounted on a drawer beam 31 of the drawer allowing the auxiliary blowers 4 to move in and out of a shed formed by warp threads. Valves 10 and 11 are also provided in the supply line between the main blower 3 and additional blowers 4, respectively, and a compressed air source 12.
At the end of the guide channel 6, a stretching device 9 according to the invention is schematically shown to receive an inserted weft thread and to keep it stretched with the reed 7 during striking. This stretching device 9 contains a guide 13 and means such as a blower 14 which has a blowing direction which is perpendicular to the guide channel 6. Between the compressed air source 12 and the blower 14, a valve 15 is also provided in the supply line. In addition, a few additional auxiliary blowers 16 with associated valve 17 in their supply line and a thread removal device 18 are provided, the function of which will be described later.
<Desc / Clms Page number 5>
Figures 2 to 5 further elucidate the stretching device according to the invention. The stretcher includes a guide 13 for the weft threads and a blower 14 for blowing weft threads into the guide 13. A first part of the guide 13 consists of a tube 19 and a second part of the guide 13 is formed by an opening 20 in a row of slats 21. These row of slats 21 are arranged in a so-called auxiliary reed.
When a weft thread 5 is conveyed through the guide channel 6, it is blown through the blower 14 which blows to the pipe 19 of the guide 13 into the pipe 19 and further transported in the pipe 19 to the profile 20 in the row of slats 21. The tube 19 has a curved shape and opens at a first end perpendicular to the extension of the guide channel 6 of the reed 7 and at a second end parallel to the guide channel 6 in the opening 20 in the row of slats 21. Furthermore, an axis 34 extends of the part of the guide 13 formed by the openings 20 in the row of slats 21 parallel to the guide channel 6.
By providing a part of the guide 13 in the form of an opening 20 in slats 21, the advantage is obtained that the blowing air from the blower 14 can escape between the slats 21, so that no pressure build-up is created at the height of these slats 21 the guide 13 makes blowing of the weft thread more difficult. This also makes it possible to make the guide long without adverse effects, so that the weft thread can be guided over any length.
<Desc / Clms Page number 6>
A second thread keeper 22 is provided at the end of the row of slats 21. Normally, this thread keeper 22 does not sense a weft thread unless an excessively long weft thread is inserted or the inserted weft thread is broken. Since with such thread keepers 22 a detection element with a small diameter is advantageous, the diameter of the guide 13 from the tube 19 to this thread keeper 22 is made convergent. This by continuously reducing the profile 20 in the slats 21 from the tube 19 to the thread keeper 22, this means according to the direction of transport T of the weft thread in the stretching device 9.
In order to provide that the slats 21 of the guide 13 would not impede the blowing air, convergent openings 20 are provided, which are preferably designed such that, if compressed, they describe together a part of a cone, as can be seen in figure 3 and 4.
The provision of a thread keeper 22 after a profile 20 in a row of slats 21 has the advantage that this thread keeper 22 has little influence from weave, this means that there is little chance that this thread keeper 22 perceives fabric as a detection of a weft thread. This is especially important with dusty or weak weft threads that create a lot of dust during insertion. This is because only a part of the resulting fabric enters the guide and this portion of fabric largely leaves the guide 3 with the compressed air escaping between the slats 21.
As visible in Figures 5 and 6, the opening 20 is at the back
<Desc / Clms Page number 7>
provide a bulge 23 on the slat 21. The opening 20 is hereby closed and has a circular shape. The slats 21 are mounted in a holder 24 and 25, the holder 25 being fastened to a drawer beam 31 of the drawer with tensioning means 26. The support 32 of the thread keeper 22 and the support 27 in which the tube 19 is provided are also contained in the holders 24 and 25. This allows the tube 19, the row of slats 21 containing a profile 20 and the thread keeper 22 in a module. which can be attached to the drawer beam 31 of the drawer.
In line with the first guide channel 6 for the insertion of weft threads, a second guide channel 28 can be provided. This guide channel 28 is provided in the support 27, the support 32 and the slats 21, which for this purpose also contain a profile 33 in addition to the opening 20. The profile 33 is, for example, U-shaped and analogous to the U-shape of the guide channel 6. It can be seen that the guide 13 formed by the openings 20 is situated on the side of the reed 7 opposite the guide channel 6 or the guide channel 28 is located, this means that the slats 21 can guide a weft thread in two places.
The purpose of this second guide channel 28, in automatic weft thread repair as described in US 4898214, is to transport a weft thread from the guide channel 6 to the thread removal device 18. In this case, the blower 14 is not supplied with compressed air and the additional blowers 16 are supplied with compressed air to further transport the weft thread in the second guide channel 28.
<Desc / Clms Page number 8>
In the embodiment of figure 7, the guide 13 of the stretching device provided in a row of slats 21 comprises an opening 29 which is not completely closed and which is not completely circular. In the case of a broken weft thread, such an opening 29 makes it possible to manually pull a weft thread out of the opening 29 in a simple manner. Also, in this embodiment, for example, no guide channel 28 is provided. The opening 29 is formed in the order of magnitude of the diameter of the tube 19 near the tube 19.
As can be seen in Figures 8 and 9, the row of slats 21 with an opening 35 can be formed by profiled slats, for example analogous to the slats that form the guide channel 6 in the reed 7, but wherein the slats 21 are arranged opposite to the reed slats. Slats 36 can also be provided between these slats 21, which form a said guide channel 28 and which do not extend into guide 13.
In the embodiment shown in Figure 10, part of the guide 13 is formed by a tube 19 in which openings 37 are provided. These openings 37 allow air to escape laterally from the tube 19. Part of the guide 13, which is formed by openings 20 in a row of slats 21, can follow this tube 19.
According to an embodiment not shown, a tube with openings can extend up to the thread keeper 22 and thus form the guide 13.
<Desc / Clms Page number 9>
An auxiliary reed 30 can also be provided between the first thread keeper 8 and the stretching device 9, through which catching threads extend to bind the end of the weft thread into a waste ribbon. In the vicinity of the entrance to the guide 13, a blower not shown in the figures can also be provided for blowing a weft thread out of the guide 13, for example a blower of the type as described in EP-A 0493847.
The weft thread does not of course need to be blown into the guide 13 by means of a blower 14, but can be introduced into this guide 13 by a variant by other means. In this case, a blower can be provided in the tube 19 in order to exert a suction force on the weft thread at the entrance of the tube 19 of the guide 13 and in order to transport the weft thread further into the guide 13.
It is clear that the guide channel 6 is not necessarily formed by U-shaped reed slats, but can also be formed, for example, by a guide channel formed by almost closed guide elements or so-called confusors mounted in front of the reed.
The stretching device according to the invention is of course not limited to the exemplary embodiments described in the figures and can be realized within the scope of the invention in various other shapes and sizes.