BE1008058A3 - Device for gripping a weft thread - Google Patents

Device for gripping a weft thread Download PDF

Info

Publication number
BE1008058A3
BE1008058A3 BE9400120A BE9400120A BE1008058A3 BE 1008058 A3 BE1008058 A3 BE 1008058A3 BE 9400120 A BE9400120 A BE 9400120A BE 9400120 A BE9400120 A BE 9400120A BE 1008058 A3 BE1008058 A3 BE 1008058A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
clamping element
weft thread
elastically supported
movable
drive shaft
Prior art date
Application number
BE9400120A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE9400120A priority Critical patent/BE1008058A3/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1008058A3 publication Critical patent/BE1008058A3/en

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/34Handling the weft between bulk storage and weft-inserting means

Abstract

Device for gripping a weft thread (30) with looms set up between a threadholding device (3) and a means of insertion (4). The device has at least onecontrolled moveable gripping element (20, 21, 42) that imposes a bending on aweft thread (30) and a corresponding flexible supported gripping element (26,27, 43) between which a weft thread (30) can be gripped.<IMAGE>

Description

       

   <Desc/Clms Page number 1> 
 
 EMI1.1 
 



  Inrichting voor het klemmen van een inslagdraad. 



  ----------------------------------------------- Deze uitvinding betreft een inrichting voor het klemmen van een inslagdraad bij weefmachines die opgesteld is tussen een draadopslaginrichting en een insertiemiddel. 



  Dergelijke inrichtingen zijn bekend en kunnen bestaan uit tenminste een beweegbaar klemdeel en een vast opgesteld klemdeel waartussen een inslagdraad kan geklemd worden. De beweegbare klemdelen kunnen met mechanische, pneumatische of elektrische aandrijfmiddelen bevolen worden. In geval die elektrisch aangedreven worden kunnen de aandrijfmiddelen bestaan uit bijvoorbeeld solenoiden, servomotoren of stapmotoren. De beweegbare klemdelen kunnen een lineaire beweging, circulaire beweging of een kombinatie van een lineaire en circulaire beweging uitvoeren teneinde al dan niet in een klemming van een inslagdraad te voorzien. 



  Dergelijke inrichting kan zoals beschreven in EP-A 527 510 samen uitgevoerd worden met een draadrem, meer speciaal een draadrem van het type waarbij de inslagdraad een ombuiging rond beweegbare elementen ondergaat teneinde geremd te worden. Deze beweegbare elementen van de draadrem zijn als klemelementen uitgevoerd die kunnen samenwerken met vast opgestelde klemelementen zodanig dat een inslagdraad kan geklemd worden tussen de beweegbare klemelementen en de vast opgestelde klemelementen. 



  Bij luchtweefmachines waarbij als insertiemiddel een met de 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 lade beweegbare hoofdblazer wordt voorzien en een inslagdraad automatisch verwijderd wordt volgens een werkwijze beschreven in EP-A 310804 wordt de aangeslagen inslagdraad niet doorgeknipt en is het vereist een extra lengte inslagdraad aan de draadopslaginrichting vrij te geven teneinde een breuk van de inslagdraad te vermijden wanneer de lade met de hoofdblazer zieh naar de achterste positie begeeft. Om te vermijden dat de vrijgegeven extra lengte inslagdraad door de hoofdblazer in het weefvak geblazen zou worden, wordt een zogenaamde tegenblazer voorzien die de inslagdraad vanaf de aanslaglijn gestrekt dient te houden.

   Dergelijke tegenblazer met bijhorende kleppen en luchttoevoerleidingen die alleen tijdens inslagdraadherstellen werkzaam zijn, nemen relatief veel plaats in en zijn ook relatief duur. 



  Het doel van de uitvinding is een inrichting voor het klemmen van een inslagdraad die de voornoemde nadelen niet vertoont en die toelaat een inslagdraad tussen de inrichting voor het klemmen en de aanslaglijn gestrekt te houden bij elke positie van de lade. 



  Tot dit doel betreft de uitvinding een inrichting die minstens   een   gestuurd beweegbaar klemelement dat een ombuiging aan een inslagdraad oplegt, en een bijhorend elastisch ondersteund klemelement bevat, waartussen een inslagdraad kan geklemd worden. 



  Het elastisch ondersteund klemelement laat toe de beweegbare klemelementen samen met de elastisch ondersteunde klemelementen verder te bewegen teneinde met de inrichting 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 een inslagdraad gestrekt te kunnen houden en de inslagdraad met de inrichting gewenst te bewegen zodanig dat iedere lengtevariatie kan gecompenseerd worden. 



  De inrichting kan meerdere beweegbare klemelementen bevatten die elk samenwerken met elastisch ondersteunde klemelementen. Deze beweegbare klemelementen kunnen symmetrisch ten opzichte van een aandrijfas zijn opgesteld. Het beweegbaar klemelement kan ook voorzien worden op een element dat heen en weer verplaatsbaar is. De beweegbare klemelementen kunnen bevolen worden door aandrijfmiddelen die gestuurd worden door een stuureenheid en die bijvoorbeeld bestaan uit een aandrijfmotor zoals een stappenmotor. 



  Teneinde de kenmerken volgens de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 schematisch een luchtweefmachine voorzien van een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 3 een doorsnede volgens lijn III-III in figuur 2 weergeeft ; figuur 4 een variante uitvoeringsvorm van de inrichting volgens figuur 2 weergeeft ; figuur 5 een doorsnede volgens lijn V-V in figuur 4 weergeeft ; figuren 6 tot 9 in verschillende posities een inrichting 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 volgens de uitvinding weergeven ; figuur 10 een variante uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ;

   figuur 11 een zicht weergeeft volgens pijl F11 in figuur   10 ;   figuren 12 tot 14 in verschillende posities de inrichting volgens figuur 11 weergeven. 



  In figuur 1 wordt schematisch een weefmachine 1 voorzien van een inrichting 2 voor het klemmen van een inslagdraad 30 die opgesteld is tussen een draadopslaginrichting 3 en insertiemiddelen 4 weergegeven. De draadopslaginrichting 3 bestaat uit een voorafwikkelaar met een wikkelarm 5 die aangedreven wordt door een aandrijfmotor 6, een wikkeltrommel 7 waarop windingen 17 met inslagdraad 30 door de wikkelarm 5 worden gewikkeld, een magneetpin 9 om al dan niet te verhinderen dat inslagdraad 30 van de wikkeltrommel 7 wordt getrokken en een windingssensor 10 die het aantal afgetrokken windingen 17 detekteert. Aan de uitgang van de draadopslaginrichting 3 is een draadoog 8 opgesteld. De insertiemiddelen bevatten minstens een hoofdblazer 4 die op de lade 11 van de weefmachine 1 is gemonteerd en zodoende heen en weer beweegbaar is met de lade 11.

   Op de lade 11 is tevens nog een geprofileerd riet 12 en bijblazers 13 om een inslagdraad 30 verder door het geprofileerd riet 12 te blazen en zodoende een inslagdraad 30 in het weefvak te brengen. Verder is nog een bobijnstand 14 waarop een bobijn 15 met inslagdraad 30 en een draadoog 16 zijn voorzien en is nog een stuureenheid 18 voorzien. De inrichting 2 volgens de uitvinding is in de weergegeven uitvoeringsvorm volgens de bewegingsrichting van de inslagdraad 30 voorzien na het draadoog 8 en kan 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 bijvoorbeeld bevestigd worden op een freem 32 dat in verbinding staat met de draadopslaginrichting 3. Na de inrichting 2 is tevens nog een tweede draadoog 19 voorzien op het voornoemde freem 32. Tussen de hoofdblazer 4 en het riet 12 is een inslagschaar 31 op het weefmachinefreem voorzien. 



  Na het riet 12 is nog een zuigmond 41 vast op het weefmachinefreem voorzien om inslagdraad 30 af te kunnen voeren. 



  Het is duidelijk dat volgens een variante de draadogen 8 en 19 tevens deel kunnen uitmaken van de inrichting 2 en dat bijvoorbeeld op het freem 32 tevens nog een niet weergegeven hulphoofdblazer vast kan opgesteld worden zodanig dat het draadoog 19 samenvalt met de ingang van de hulphoofdblazer. 



  In figuren 2 en 3 wordt een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding nader omschreven. De inrichting bevat twee beweegbare klemelementen 20 en 21 die bevestigd zijn op een freem 22 en gestuurd worden door aandrijfmiddelen 23 in de vorm van een aandrijfmotor zoals een stappenmotor. Het freem 22 is op een aandrijfas 24 van de aandrijfmiddelen 23 in de vorm van de motoras van de aandrijfmotor vast bevestigd zodanig dat door een verdraaiing volgens richting R van de aandrijfas 24 de beweegbare klemelementen 20,21 een beweging om de aandrijfas 24 kunnen uitvoeren. Door deze beweging kunnen de beweegbare klemelementen 20,21 een ombuiging aan een inslagdraad 30 opleggen tussen de draadogen 8 en 19. In de weergegeven uitvoeringsvorm zijn de beweegbare klemelementen 20 en 21 symmetrisch ten opzichte van de aandrijfas 24 opgesteld.

   De aandrijfas 24 is gelagerd op een steun 25 die bevestigd is op het freem 32, terwijl het huis 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 van de aandrijfmotor 23 is bevestigd op deze steun 25. De draadogen 8 en 19 zijn eveneens bevestigd op deze steun 25. 



  De inrichting 2 volgens de uitvinding bevat tevens twee elastisch ondersteunde klemelementen 26 en 27 die respectievelijk kunnen samenwerken met de voornoemde door de aandrijfmiddelen 23 beweegbare klemelementen 20,21. Deze klemelementen 26 en 27 zijn verschuifbaar in een geleiding 28 en worden ondersteund door elastische middelen 29 in de vorm van een veer. De veer 29 bestaat uit een drukveer die enerzijds tegen de klemelementen 26 of 27 en anderzijds tegen een plaat 33 steunt. De positie van de plaat 33 ten opzichte van de geleiding 28 kan met instelmiddelen 34 die bestaan uit een bout die meer of minder in de geleiding 28 kan geschroefd worden, geregeld worden. Aan de geleiding 28 zijn kragen 35 voorzien die respectievelijk kunnen samenwerken met de klemelementen 26 of 27 teneinde de verschuiving van de klemelementen 26,27 in de geleiding 28 te beperken.

   Dit laat toe de veer 29 voor te spannen en de instelmiddelen 34 laten toe de voorspanning in de veer 29 te regelen. De geleidingen 28 zijn eveneens aan de steun 25 bevestigd. 



  Zoals zichtbaar in figuur 2 wordt de inslagdraad 30 tussen de klemelementen 20,26 en 21,27 geklemd en kunnen de beweegbare klemelementen 20,21 een beweging aan de elastisch ondersteunde klemelementen 26,27 opleggen, meer speciaal een beweging tegen de veren 29 in. Wanneer een inslagdraad 30 geklemd is tussen de klemelementen 20,26 en 21,27 kan de inslagdraad 30 mee met de klemelementen 20,26 en 21,27 bewogen worden, dit betekent dat in geval de aandrijfas 24 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 verder volgens richting R wordt verdraaid de inslagdraad 30 beweegt volgens richting B. 



  In figuren 4 en 5 is een variante weergegeven van de uitvoeringsvorm van figuren 2 en 3. Hierbij zijn de klemelementen 26,27 voorzien op een freem 36 dat draaibaar gelagerd is op een aandrijfas 24 van een aandrijfmotor 23 en dat door middel van elastische middelen 37, in de vorm van een veer, elastisch ondersteund wordt ten opzichte van het steun 25, zodanig dat de klemelementen 26,27 elastisch ondersteund worden ten opzichte van de steun 25. De veer 37 bestaat hierbij uit een spiraalveer waarvan een einde vastgemaakt is aan het freem 36 en het andere einde aan de steun 25. Eventueel kan nog een aanslag 38 voorzien worden op de steun 25 waartegen het freem 36 onder invloed van de kracht uitgeoefend door de veer 37 kan aanslaan indien de elastisch ondersteunde klemelementen 26,27 niet samenwerken met de beweegbare klemelementen 20,21.

   Met behulp van het freem 36 zijn de elastisch ondersteunde klemelementen 26,27 beweegbaar door een verdraaiing rond de aandrijfas 24 en dit tegen de kracht van de veer 37 in. Bij deze uitvoeringvorm zijn de elastisch ondersteunde klemelementen 26,27 tevens symmetrisch en draaibaar ten opzichte van de aandrijfas 24 opgesteld. 



  De werking van de inrichting volgens de uitvinding wordt nader uitgelegd aan de hand van figuren 6 tot 9 voor de uitvoeringsvorm weergegeven in figuren 4 en 5, doch deze voor figuren 2 en 3 is analoog. De stuureenheid 18 kan de weefmachineonderdelen sturen als volgt. De aandrijfmotor 6 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 van de draadopslaginrichting 3 wordt door de stuureenheid 18 gestuurd aan een gemiddelde snelheid zodanig dat deze de wikkelarm 5 gemiddeld   een   toer laat draaien wanneer de windingssensor 10   een   winding detekteerd. 



  Bij het begin van de insertie bevinden de lade 11 met de hoofdblazer 4, de inrichting 2 en de bijhorende draadogen 8 en 19 zieh in een positie zoals weergegeven in figuur 6, meer speciaal bevindt de inslagdraad 30 die door de draadogen 8 en 19 passeert zich in een positie in het verlengde van de hoofdblazer 4. Dit is een voordelige positie om een insertie te starten bij luchtweefmachines daar in dit geval de wrijving van de inslagdraad 30 met de draadogen 8 en 19 en de hoofdblazer 4 minimaal is. In deze positie wordt de magneetpin 9 van de wikkeltrommel 7 verwijderd zodanig dat windingen 17 met inslagdraad 30 door de hoofdblazer 4 in een weefvak kunnen gebracht worden. De klemelementen 20 en 21 werken hierbij niet samen met de inslagdraad 30.

   Vervolgens beweegt de lade 11 volgens pijl Pl tot de hoofdblazer 4A zich in de achterste positie bevindt en beweegt vervolgens volgens pijl P2 naar voor zoals weergegeven in figuur 7. 



  De windingssensor 10 detekteert elke winding 17 die van de wikkeltrommel 7 wordt verwijderd. Indien een insertie gelijk is aan het inbrengen van vijf windingen zal bijvoorbeeld na het detekteren van de derde winding de stuureenheid 18 een procedure starten zodat een zekere tijd na deze detectie de inrichting 2 in werking treedt. De positie van de lade 11 met het riet 12 en van de klemelementen 20,21 op het voornoemd ogenblik is weergegeven in figuur 7. De klemelementen 20,21 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 zijn hierbij volgens richting Rl verdraaid zodanig dat die de inslagdraad 30 geleidingen en aan de inslagdraad 30 een ombuiging opleggen tussen de draadogen 8 en 19, waardoor de inrichting 2 een remming op de inslagdraad 30 uitoefent. 



  Bij het detekteren van de vierde winding wordt de magneetpin 9 terug in de wikkeltrommel 7 gebracht teneinde te verhinderen dat verder inslagdraad 30 van de wikkeltrommel 7 wordt getrokken door de insertiemiddelen 4. 



  Vervolgens wordt de lade 11 met de hoofdblazer 4 volgens pijl P3 verder naar voor bewogen tot de. hoofdblazer 4B zieh in aanslagpositie bevindt en wordt de lade 11 volgens pijl P4 terug naar achter bewogen tot de hoofdblazer 4C zieh in knippositie bevindt of in een positie waarbij normalerwijze de inslagdraad 30 doorgeknipt wordt met behulp van de inslagschaar 31. Hierbij valt op te merken dat de afstand tussen het draadoog 19 en de hoofdblazer 4 verkleint wanneer de hoofdblazer 4 zieh van de aanslagpositie naar de knippositie verplaatst, zodanig dat de spanning in de inslagdraad 30 verkleint of zelfs kan verdwijnen, hetgeen het doorknippen van de inslagdraad 30 kan bemoeilijken.

   De aandrijfas 24 van de aandrijfmiddelen 23 kan hierbij teneinde de inslagdraad 30 gestrekt of onder spanning te houden verder verdraaid worden volgens richting R2 zodanig dat de draadklemmen 20,21 naar de draadklemmen 26,27 toe bewogen worden. 



  Indien een inslagfout vastgesteld wordt, wordt de inslagdraad 30 niet geknipt en beweegt de lade met de hoofdblazer 4 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 verder achteruit volgens pijl P5 en kunnen de klemelementen 20,21 verder volgens richting R2 naar de elastisch ondersteunde klemelementen 26,27 toe bewogen worden. Daar de lade met de hoofdblazer 4 verder achteruit beweegt wordt de inslagdraad 30 die in verbinding staat met de aanslaglijn 39 terug gestrekt gezien die in verbinding staat met de aanslaglijn 39. Zoals gekend uit EP-A 310804 wordt een lengte inslagdraad, bijvoorbeeld een winding 17, vrijgelaten aan de draadopslaginrichting 3 zodanig dat de inslagdraad 30 niet kan kapotgetrokken worden door de hoofdblazer 4 die volgens pijl P5 beweegt.

   Teneinde te verhinderen dat de vrijgegeven lengte inslagdraad door de hoofdblazer 4 in het weefvak wordt geblazen worden de klemelementen 20,21 bewogen, door een verdere verdraaiing volgens richting R2 van de aandrijfas 24, tot deze kontakt maken met de elastisch ondersteunde klemelementen 26,27 en een positie onstaat zoals weergegeven in figuur 8. De inslagdraad 30 wordt hierdoor geklemd tussen de klemelementen 20,26 en 21,27 maar kan door de geringe klemkracht door de beweging van de hoofdblazer 4 volgens pijl P6 verder tussen deze klemelementen worden getrokken tot een positie ontstaat waarbij de lade met hoofdblazer 4A zieh terug in de achterste positie bevinden. 



  Vervolgens komt de lade met hoofdblazer 4 terug volgens pijl P7 naar vcor en verkleint zodoende de afstand dat de inslagdraad 30 aflegt tussen de inrichting 2 en de aanslaglijn 39 van het weefsel 40. Teneinde deze lengte te compenseren en de inslagdraad 30 gestrekt te houden worden de klemelementen 20, 21 verder bewogen door de aandrijfas 24 volgens richting R3 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 te verdraaiien zodanig dat deze de klemelementen 26,27 tegen de elastische middelen of de veer 37 in mee bewegen. De inslagdraad 30 wordt hierbij geklemd tussen deze klemelementen 20,26 en 21,27.

   De elastisch ondersteunde klemelementen 26,27 laten hierbij toe dat de beweegbare klemelementen 20,21 over een afstand in de orde van grootte van de afstand dat de beweegbare klemelementen 20,21 kunnen bewegen zonder dat deze met de elastisch ondersteunde klemelementen 26,27 samen te werken, dit betekent dat het hoekverschil tussen de positie van figuur 6 en die van figuur 7 in de orde van grootte is van het hoekverschil tussen de positie van figuur 8 en die van figuur 9. Hierbij valt op te merken dat de inslagdraad 30 tussen de draadopslaginrichting 3 en het draadoog 8 niet gestrekt is. Dit benadrukt het voordeel van de uitvinding dat onafhankelijk de toestand van de inslagdraad voor de inrichting 2, de inrichting 2 in staat is de inslagdraad 30 tussen de inrichting 2 en de aanslaglijn 39 gestrekt te houden. 



  De hoekverdraaiing dat de aandrijfas 24 hiertoe moet uitvoeren wordt gestuurd door de stuureenheid 18 en kan ingesteld worden op basis van geometrische waarden. Hiertoe kan de stuureenheid 18 een opslageenheid bevatten waarin een waarde zoals de hoek die de aandrijfas 24 moet verdraaien opgeslagen is in functie van de positie van de lade 11 met hoofdblazer 4, teneinde steeds de inslagdraad 30 gestrekt te houden. 



  De hoekverdraaiing die de aandrijfas 24 moet uitvoeren kan eveneens door de stuureenheid 18 gestuurd worden in functie van de gemeten spanning in de inslagdraad 30. Hierbij kan 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 zoals weergegeven in figuur 1 nabij het draadoog 19 aan het freem 32 een spanningsmeter 59 voorzien worden om de spanning van de inslagdraad tussen de inrichting 2 en de hoofdblazer 4 te meten. De hoek die de aandrijfas 24 moet verdraaien wordt hierbij gestuurd zodanig dat de gemeten spanning een gewenste waarde heeft, waarbij deze waarde bijvoorbeeld in de opslageenheid van de stuureenheid 18 is opgeslagen in functie van de positie van de lade 11. 



  Volgens een variante kunnen in plaats van twee stellen van twee samenwerkende klemelementen 20,26 en 21,27 uiteraard meer dan twee dergelijke stellen klemelementen voorzien worden. 



  In figuur 10 tot 14 is een variante uitvoeringsvorm weergegeven waarbij de inrichting 2 voor het klemmen van een inslagdraad 30 een gestuurd beweegbaar klemelement 42 bevat waardoor de inslagdraad 30 zich uitstrekt en een bijhorend elastisch ondersteund klemelement 43. Het beweegbaar klemelement 42 is voorzien op een element 44 dat axiaal geleid wordt in een geleiding 45 die voorzien in stuk 46 dat door middel van een as 47 draaibaar gelagerd is in een freem 48. Het freem 48 is bijvoorbeeld bevestigd aan het weefmachinefreem. Op de as 47 is een klemring 49 voorzien teneinde het stuk 46 draaibaar te verbinden met het freem 48. 



  Op het freem 48 zijn aandrijfmiddelen bevestigd die bestaan uit een stuurbare aandrijfmotor 50. Op een aandrijfas 51 van de aandrijfmotor 50 is een excenter bevestigd dat bestaat uit een excenterkruk 52 en een op de excenterkruk 52 bevestigde as 53. De as 53 is draaibaar gelagerd in het element 44. Door 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 verdraaiing van de aandrijfas 51 kan het element 44 via het excenter 52,53 heen en weer verplaatst worden. De aandrijfmotor 50 is met schroeven 54 bevestigd op het freem 48. 



  Het elastisch ondersteund klemelement 43 is verschuifbaar in een geleiding 55 die voorzien is aan het freem 48. De geleiding 55 bevat tevens kragen 56 die kunnen samenwerken met het elastisch ondersteund klemelement 43 teneinde de verschuiving van het klemelement 43 in de geleiding 55 te beperken. Tussen het freem 48 en het klemelement 43 zijn tevens nog elastische middelen 57 in de vorm van een veer voorzien die het klemelement 43 elastisch ondersteunen. Op het freem 48 zijn tevens nog vast opgestelde draadogen 8 en 19 weergegeven. Het beweegbaar klemelement 42 bevat in deze uitvoeringsvorm een boring 58 waardoor de inslagdraad 30 zieh uitstrekt. 



  De werking van deze inrichting wordt nader uitgelegd aan de hand van figuren 10 tot 14. In de stand van figuur 10 en 11 kan de inslagdraad 30 vrij bewegen door het klemelement 42, dit betekent dat de inrichting 2 niet samenwerkt met de inslagdraad 30. Deze toestand is analoog aan deze weergegeven in figuur 6. 



  Wanneer de aandrijfas 51 van de aandrijfmotor 50 verdraaid wordt volgens richting Q dan beweegt het element 44 met het beweegbaar klemelement 42 door middel van het excenter 52, 53 en de geleiding 45 axiaal en nagenoeg rechtlijnig zodanig dat het klemelement 42 omhoog verplaatst wordt en een toestand bekomen wordt zoals weergegeven in figuur 12. Hierbij wordt 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 de inslagdraad 30 met behulp van het klemelement 42 omgebogen tussen de draadogen 8 en 19 waardoor de inrichting 2 een remming op de inslagdraad 30 uitoefent. Deze toestand is analoog aan deze weergegeven in figuur 7. 



  Wanneer de aandrijfas 51 van de aandrijfmotor 50 verder verdraaid wordt volgens richting Q dan beweegt het element 44 met het beweegbaar klemelement 42 verder omhoog tot een toestand ontstaat zoals weergegeven in figuur 13. Hierbij wordt de inslagdraad 30 geklemd tussen het beweegbaar klemelement 42 en het elastisch ondersteund klemelement 43. 



  Deze toestand is analoog aan deze weergegeven in figuur 8. 



  Wanneer de aandrijfas 51 van de aandrijfmotor 50 nog verder verdraaid wordt volgens richting Q dan beweegt het element 44 met het beweegbaar klemelement 42 verder omhoog tot een toestand ontstaat zoals weergegeven in figuur 14. Door deze beweging wordt de inslagdraad die geklemd is tussen het beweegbaar klemelement 42 en het elastisch ondersteund klemelement 43 steeds mee bewogen met deze klemelementen 42,43. 



  Deze toestand is analoog aan deze weergegeven in figuur 9. 



  Volgens een variante kunnen naast de klemelementen tevens draadgeleidingselementen voorzien worden die alleen een ombuiging aan de inslagdraad kunnen opleggen, dit betekent niet kunnen samenwerken met een elastisch ondersteund klemelement. Hiertoe kan bijvoorbeeld in de uitvoeringsvorm van figuur 5 het klemelement 27 niet voorzien worden zodanig dat het klemelement 21 hierbij alleen een ombuiging aan de inslagdraad kan opleggen tussen de draadogen 8 en 19 en de 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 functie van draadgeleidingselement uitoefent en zodoende alleen in een remming op de inslagdraad kan voorzien. 



  De elastische middelen beperken zieh echter niet tot de weergegeven veren 29,37 en 57, maar kunnen tevens bestaan uit andere elastische middelen zoals een pneumatische ondersteuning en dergelijke. De voorspanning van de elastische middelen kan hierbij dan gebeuren door middelen die de druk in de pneumatische ondersteuning regelen, bijvoorbeeld via een elektronisch gestuurde drukregelaar. 



  De aandrijfmiddelen beperken zieh uiteraard niet tot een elektrisch gestuurde stappenmotor maar kunnen tevens bestaan uit een gestuurde servomotor, een gestuurde solenoide, een gestuurde pneumatische cilinder of mechanische aandrijfmiddelen in de vorm van nokken en dergelijke. De mechanische aandrijfmiddelen kunnen dan tevens door een elektrisch gestuurde motor aangedreven worden. 



  De inrichting volgens de uitvinding beperkt zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen maar kan binnen het kader van de uitvinding volgens verschillende varianten uitgevoerd worden.



   <Desc / Clms Page number 1>
 
 EMI1.1
 



  Device for clamping a weft thread.



  ----------------------------------------------- This invention concerns an apparatus for clamping a weft thread in weaving machines arranged between a thread storage device and an insertion means.



  Such devices are known and can consist of at least one movable clamping part and a fixed clamping part between which a weft thread can be clamped. The movable clamping parts can be ordered with mechanical, pneumatic or electric drive means. In the case of those that are electrically driven, the drive means may consist of, for example, solenoids, servo motors or stepper motors. The movable clamping parts can perform a linear movement, circular movement or a combination of a linear and circular movement in order to provide or not to clamp a weft thread.



  Such a device, as described in EP-A 527 510, can be carried out together with a thread brake, more particularly a thread brake of the type in which the weft thread undergoes bending around movable elements in order to be braked. These movable elements of the thread brake are designed as clamping elements which can cooperate with fixed clamping elements such that a weft thread can be clamped between the movable clamping elements and the fixed clamping elements.



  For airjet weaving machines where as insertion means one with the

 <Desc / Clms Page number 2>

 movable main blower drawer is provided and a weft thread is automatically removed according to a method described in EP-A 310804, the struck weft thread is not cut and it is required to release an additional length of weft thread to the thread storage device in order to avoid breakage of the weft thread when the drawer moves to the rear position with the main blower. To prevent the released extra length of weft thread from being blown into the weaving section by the main blower, a so-called counter blower is provided, which should keep the weft thread stretched from the stop line.

   Such a counter blower with associated valves and air supply lines that only work during weft thread repairs take up a relatively large amount of space and are also relatively expensive.



  The object of the invention is an apparatus for clamping a weft thread which does not have the above-mentioned drawbacks and which allows to keep a weft thread stretched between the clamping device and the stop line at any position of the drawer.



  For this purpose, the invention relates to a device which comprises at least one controlled movable clamping element which imposes a bend on a weft thread, and which includes an associated elastically supported clamping element, between which a weft thread can be clamped.



  The elastically supported clamping element allows the movable clamping elements to move further together with the elastically supported clamping elements in order to

 <Desc / Clms Page number 3>

 be able to keep a weft thread stretched and desired to move the weft thread with the device such that any length variation can be compensated.



  The device may include a plurality of movable clamping elements, each of which cooperates with elastically supported clamping elements. These movable clamping elements can be arranged symmetrically with respect to a drive shaft. The movable clamping element can also be provided on an element which is movable to and fro. The movable clamping elements can be ordered by drive means which are controlled by a control unit and which for instance consist of a drive motor such as a stepper motor.



  In order to present the features according to the invention more clearly, the invention is explained in more detail below with reference to drawings with exemplary embodiments, in which: figure 1 schematically represents an air weaving machine provided with a device according to the invention; figure 2 represents an embodiment of a device according to the invention; figure 3 represents a section according to line III-III in figure 2; figure 4 represents a variant embodiment of the device according to figure 2; figure 5 represents a section according to line V-V in figure 4; figures 6 to 9 show a device in different positions

 <Desc / Clms Page number 4>

 according to the invention; figure 10 shows a variant embodiment of the device according to the invention;

   figure 11 represents a view according to arrow F11 in figure 10; figures 12 to 14 show the device according to figure 11 in different positions.



  Figure 1 schematically shows a weaving machine 1 provided with a device 2 for clamping a weft thread 30 arranged between a thread storage device 3 and insertion means 4. The wire storage device 3 consists of a pre-wrapper with a wrapping arm 5 which is driven by a drive motor 6, a wrapping drum 7 on which windings 17 with weft thread 30 are wound by the wrapping arm 5, a magnetic pin 9 to prevent or prevent weft thread 30 from the wrapping drum 7 is drawn and a winding sensor 10 which detects the number of subtracted windings 17. A wire eye 8 is arranged at the output of the wire storage device 3. The insertion means comprise at least one main blower 4 mounted on the drawer 11 of the weaving machine 1 and thus movable back and forth with the drawer 11.

   On the drawer 11 there is also a profiled reed 12 and auxiliary blowers 13 for further blowing a weft thread 30 through the profiled reed 12 and thus introducing a weft thread 30 into the weaving compartment. There is also a bobbin position 14 on which a bobbin 15 with weft thread 30 and a thread eye 16 are provided and a control unit 18 is also provided. In the embodiment shown, the device 2 according to the invention is provided according to the direction of movement of the weft thread 30 after the thread eye 8 and can

 <Desc / Clms Page number 5>

 for example be mounted on a frame 32 which is in communication with the thread storage device 3. After the device 2, a second wire eye 19 is also provided on the aforementioned frame 32. Between the main blower 4 and the reed 12, a weft shear 31 is provided on the weaving machine frame .



  After the reed 12, another suction nozzle 41 is fixedly provided on the weaving machine frame in order to be able to discharge weft thread 30.



  It is clear that, according to a variant, the wire eyes 8 and 19 can also form part of the device 2 and that, for example, an auxiliary main blower (not shown) can also be fixedly arranged so that the wire eye 19 coincides with the entrance of the auxiliary main blower.



  Figures 2 and 3 describe an embodiment of the device according to the invention in more detail. The device includes two movable clamping elements 20 and 21 which are mounted on a frame 22 and are controlled by drive means 23 in the form of a drive motor such as a stepper motor. The frame 22 is fixedly mounted on a drive shaft 24 of the drive means 23 in the form of the motor shaft of the drive motor, such that the movable clamping elements 20, 21 can perform a movement around the drive shaft 24 by rotating the direction R of the drive shaft 24. As a result of this movement, the movable clamping elements 20, 21 can impose a bend on a weft thread 30 between the thread eyes 8 and 19. In the embodiment shown, the movable clamping elements 20 and 21 are arranged symmetrically with respect to the drive shaft 24.

   The drive shaft 24 is mounted on a support 25 mounted on the frame 32 while the housing

 <Desc / Clms Page number 6>

 of the drive motor 23 is mounted on this support 25. The wire eyes 8 and 19 are also mounted on this support 25.



  The device 2 according to the invention also contains two elastically supported clamping elements 26 and 27, which can respectively interact with the aforementioned clamping elements 20, 21 movable by the drive means 23. These clamping elements 26 and 27 are slidable in a guide 28 and are supported by elastic means 29 in the form of a spring. The spring 29 consists of a compression spring which rests on the one hand against the clamping elements 26 or 27 and on the other hand against a plate 33. The position of the plate 33 relative to the guide 28 can be adjusted with adjusting means 34 consisting of a bolt which can be screwed more or less into the guide 28. Collars 35 are provided on the guide 28, which can respectively cooperate with the clamping elements 26 or 27 in order to limit the displacement of the clamping elements 26, 27 in the guide 28.

   This allows the spring 29 to be pretensioned and the adjusting means 34 allows the bias in the spring 29 to be adjusted. The guides 28 are also attached to the support 25.



  As seen in Figure 2, the weft thread 30 is clamped between the clamping elements 20,26 and 21,27 and the movable clamping elements 20,21 can impose a movement on the elastically supported clamping elements 26,27, more specifically a movement against the springs 29. When a weft thread 30 is clamped between the clamping elements 20,26 and 21,27, the weft thread 30 can be moved along with the clamping elements 20,26 and 21,27, this means that in case the drive shaft 24

 <Desc / Clms Page number 7>

 further rotated according to direction R, the weft thread 30 moves according to direction B.



  Figures 4 and 5 show a variant of the embodiment of figures 2 and 3. The clamping elements 26, 27 are provided on a frame 36 which is rotatably mounted on a drive shaft 24 of a drive motor 23 and which is provided by elastic means 37 , in the form of a spring, is elastically supported with respect to the support 25, such that the clamping elements 26, 27 are elastically supported with respect to the support 25. The spring 37 hereby consists of a spiral spring, one end of which is fastened to the frame 36 and the other end on support 25. Optionally, a further stop 38 can be provided on support 25 against which frame 36 can strike under the influence of the force exerted by spring 37 if the elastically supported clamping elements 26, 27 do not cooperate with the movable clamping elements 20,21.

   With the aid of the frame 36, the elastically supported clamping elements 26, 27 are movable by a rotation around the drive shaft 24 and this against the force of the spring 37. In this embodiment, the elastically supported clamping elements 26, 27 are also arranged symmetrically and rotatably relative to the drive shaft 24.



  The operation of the device according to the invention is further explained with reference to Figures 6 to 9 for the embodiment shown in Figures 4 and 5, but that for Figures 2 and 3 is analogous. The control unit 18 can control the weaving machine parts as follows. The drive motor 6

 <Desc / Clms Page number 8>

 of the wire storage device 3 is controlled by the control unit 18 at an average speed such that it turns the wrapping arm 5 on an average rotation when the winding sensor 10 detects a winding.



  At the beginning of the insertion, the drawer 11 with the main blower 4, the device 2 and the associated wire eyes 8 and 19 are in a position as shown in figure 6, more specifically the weft thread 30 passing through the wire eyes 8 and 19 is located in a position in line with the main blower 4. This is an advantageous position to start an insertion on airjet weaving machines since in this case the friction of the weft thread 30 with the wire eyes 8 and 19 and the main blower 4 is minimal. In this position, the magnetic pin 9 is removed from the winding drum 7 such that windings 17 with weft thread 30 can be brought into a weaving compartment by the main blower 4. The clamping elements 20 and 21 hereby do not cooperate with the weft thread 30.

   Then, the drawer 11 moves according to arrow P1 until the main blower 4A is in the rear position and then moves forward according to arrow P2 as shown in Figure 7.



  The winding sensor 10 detects each winding 17 which is removed from the winding drum 7. If an insertion is equal to the insertion of five turns, the control unit 18 will start a procedure, for example, after the third turn has been detected, so that the device 2 comes into operation a certain time after this detection. The position of the drawer 11 with the reed 12 and of the clamping elements 20,21 at the aforementioned moment is shown in figure 7. The clamping elements 20,21

 <Desc / Clms Page number 9>

 are then rotated in the direction R1 in such a way that they impose the weft thread guides and on the weft thread 30 a bend between the thread eyes 8 and 19, whereby the device 2 exerts an inhibition on the weft thread 30.



  When the fourth turn is detected, the magnetic pin 9 is brought back into the winding drum 7 in order to prevent further weft thread 30 from being pulled from the winding drum 7 by the insertion means 4.



  Then, the drawer 11 is moved further forward with the main blower 4 according to arrow P3 to the. main blower 4B is in the stop position and the drawer 11 is moved backwards according to arrow P4 until the main blower 4C is in cutting position or in a position where the weft thread 30 is normally cut using the weft scissors 31. It should be noted that the distance between the wire eye 19 and the main blower 4 decreases when the main blower 4 moves from the stop position to the cutting position, such that the tension in the weft thread 30 decreases or may even disappear, which may make cutting the weft thread 30 difficult.

   The drive shaft 24 of the drive means 23 can hereby be further rotated in order to keep the weft thread 30 stretched or under tension in direction R2, such that the thread clamps 20,21 are moved towards the thread clamps 26,27.



  If a weft error is detected, the weft thread 30 is not cut and the drawer moves with the main blower 4

 <Desc / Clms Page number 10>

 further backward according to arrow P5 and the clamping elements 20,21 can be moved further according to direction R2 towards the elastically supported clamping elements 26,27. Since the drawer with the main blower 4 moves further backward, the weft thread 30 which is connected to the stop line 39 is seen to be stretched back which is connected to the stop line 39. As known from EP-A 310804, a length of weft thread, for example a winding 17 released on the thread storage device 3 such that the weft thread 30 cannot be broken by the main blower 4 moving in the direction of arrow P5.

   In order to prevent the released length of weft thread from being blown into the weaving compartment by the main blower 4, the clamping elements 20, 21 are moved, by a further rotation in direction R2 of the drive shaft 24, until they contact the elastically supported clamping elements 26, 27 and a position arises as shown in figure 8. The weft thread 30 is hereby clamped between the clamping elements 20, 26 and 21, 27, but can be pulled further between these clamping elements due to the small clamping force due to the movement of the main blower 4 according to arrow P6. with the drawer with main blower 4A back in the rearmost position.



  Subsequently, the drawer with main blower 4 returns to arrow according to arrow P7, thereby decreasing the distance that the weft thread 30 travels between the device 2 and the stop line 39 of the fabric 40. In order to compensate for this length and to keep the weft thread 30 stretched, clamping elements 20, 21 further moved by the drive shaft 24 in the direction of R3

 <Desc / Clms Page number 11>

 rotate such that they move the clamping elements 26, 27 against the elastic means or the spring 37. The weft thread 30 is hereby clamped between these clamping elements 20, 26 and 21, 27.

   The elastically supported clamping elements 26,27 hereby allow the movable clamping elements 20,21 to move a distance of the order of magnitude of the distance that the movable clamping elements 20,21 can move without being combined with the elastically supported clamping elements 26,27 This means that the angle difference between the position of Figure 6 and that of Figure 7 is of the order of the angle difference between the position of Figure 8 and that of Figure 9. It should be noted that the weft thread 30 between the wire storage device 3 and the wire eye 8 is not stretched. This emphasizes the advantage of the invention that independently of the condition of the weft thread for the device 2, the device 2 is capable of keeping the weft thread 30 stretched between the device 2 and the stop line 39.



  The angular rotation that the drive shaft 24 has to perform for this purpose is controlled by the control unit 18 and can be adjusted on the basis of geometric values. To this end, the control unit 18 may contain a storage unit in which a value such as the angle to be turned of the drive shaft 24 is stored in function of the position of the drawer 11 with the main blower 4, in order to keep the weft thread 30 stretched at all times.



  The angular displacement which the drive shaft 24 has to perform can also be controlled by the control unit 18 in function of the measured tension in the weft thread 30.

 <Desc / Clms Page number 12>

 as shown in figure 1, a tension gauge 59 is provided near the wire eye 19 on the frame 32 to measure the tension of the weft thread between the device 2 and the main blower 4. The angle which the drive shaft 24 has to rotate is hereby controlled such that the measured voltage has a desired value, this value being stored, for example, in the storage unit of the control unit 18 depending on the position of the drawer 11.



  According to a variant, instead of two sets of two co-acting clamping elements 20, 26 and 21, 27, of course, more than two such sets of clamping elements can be provided.



  Figures 10 to 14 show a variant embodiment in which the device 2 for clamping a weft thread 30 comprises a controlled movable clamping element 42 through which the weft thread 30 extends and an associated elastically supported clamping element 43. The movable clamping element 42 is provided on an element 44 which is axially guided in a guide 45 provided in piece 46 which is rotatably mounted by means of a shaft 47 in a frame 48. The frame 48 is, for example, attached to the weaving machine frame. A clamping ring 49 is provided on the shaft 47 in order to rotatably connect the piece 46 to the frame 48.



  Drive means consisting of a steerable drive motor 50 are mounted on the frame 48. An eccentric consisting of an eccentric crank 52 and a shaft 53 mounted on the eccentric crank 52 is mounted on a drive shaft 51 of the drive motor 50. The shaft 53 is rotatably mounted in the element 44. By

 <Desc / Clms Page number 13>

 When the drive shaft 51 is rotated, the element 44 can be moved back and forth via the eccentric 52, 53. The drive motor 50 is secured to the frame 48 with screws 54.



  The elastically supported clamping element 43 is slidable in a guide 55 provided on the frame 48. The guide 55 also includes collars 56 which can cooperate with the elastically supported clamping element 43 to limit the displacement of the clamping element 43 in the guide 55. Elastic means 57 in the form of a spring are also provided between the frame 48 and the clamping element 43, which elastically support the clamping element 43. Fixed eyelets 8 and 19 are also shown on the frame 48. In this embodiment, the movable clamping element 42 comprises a bore 58 through which the weft thread 30 extends.



  The operation of this device is explained in more detail with reference to Figures 10 to 14. In the position of Figures 10 and 11, the weft thread 30 can move freely through the clamping element 42, this means that the device 2 does not cooperate with the weft thread 30. This state is analogous to that shown in Figure 6.



  When the drive shaft 51 of the drive motor 50 is rotated in direction Q, the element 44 with the movable clamping element 42 moves by means of the eccentric 52, 53 and the guide 45 axially and substantially rectilinearly such that the clamping element 42 is moved upwards and in a state is obtained as shown in figure 12. Here

 <Desc / Clms Page number 14>

 the weft thread 30 is bent between the thread eyes 8 and 19 by means of the clamping element 42, whereby the device 2 exerts an inhibition on the weft thread 30. This state is analogous to that shown in Figure 7.



  When the drive shaft 51 of the drive motor 50 is further rotated according to direction Q, the element 44 with the movable clamping element 42 moves further upwards until a situation arises as shown in figure 13. Here, the weft thread 30 is clamped between the movable clamping element 42 and the elastic supported clamping element 43.



  This state is analogous to that shown in Figure 8.



  When the drive shaft 51 of the drive motor 50 is further rotated according to the direction Q, the element 44 with the movable clamping element 42 moves further upwards until a situation arises as shown in figure 14. This movement causes the weft thread clamped between the movable clamping element 42 and the elastically supported clamping element 43 always move along with these clamping elements 42, 43.



  This state is analogous to that shown in Figure 9.



  According to a variant, in addition to the clamping elements, thread guide elements can also be provided which can only impose a bend on the weft thread, this means that they cannot cooperate with an elastically supported clamping element. For this purpose, for example, in the embodiment of figure 5, the clamping element 27 cannot be provided, such that the clamping element 21 can only impose a bend on the weft thread between the thread eyes 8 and 19 and the

 <Desc / Clms Page number 15>

 performs the function of thread guide element and can therefore only provide an inhibition on the weft thread.



  The elastic means, however, are not limited to the springs 29,37 and 57 shown, but may also consist of other elastic means such as a pneumatic support and the like. The prestressing of the elastic means can then be done by means that regulate the pressure in the pneumatic support, for instance via an electronically controlled pressure regulator.



  The driving means are of course not limited to an electrically controlled stepper motor, but may also consist of a controlled servo motor, a controlled solenoid, a controlled pneumatic cylinder or mechanical driving means in the form of cams and the like. The mechanical drive means can then also be driven by an electrically controlled motor.



  The device according to the invention is of course not limited to the embodiments described as an example and shown in the figures, but can be designed according to different variants within the scope of the invention.


    

Claims (13)

Konklusies.Conclusions. 1. Inrichting voor het klemmen van een inslagdraad (30) bij weefmachines die opgesteld is tussen een draadopslaginrichting (3) en een insertiemiddel (4) daardoor gekenmerkt dat de inrichting minstens een gestuurd beweegbaar klemelement (20, 21 ; 42) dat een ombuiging aan een inslagdraad (30) oplegt, en een bijhorend elastisch ondersteund klemelement (26, 27 ; 43) bevat waartussen een inslagdraad (30) kan geklemd worden. Device for clamping a weft thread (30) in weaving machines arranged between a thread storage device (3) and an insertion means (4) characterized in that the device comprises at least one controlled movable clamping element (20, 21; 42) that deflects superimposes a weft thread (30), and includes an associated elastically supported clamping member (26, 27; 43) between which a weft thread (30) can be clamped. 2. Inrichting volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat de inrichting een beweegbare klemelement (20, 21 ; 42) bevat dat gestuurd wordt door aandrijfmiddelen (23 ; 50) en dat kan samenwerken met een bijhorend elastisch ondersteund klemelement (26, 27 ; 43) zodanig dat het beweegbaar klemelement (20, 21 ; 42) een beweging aan het elastisch ondersteund EMI16.1 - een tussen de klemelement (26, kan opleggen die toelaat klemelementen (20, 26 ; 21, 27 ; 42 ; 43) geklemde inslagdraad (30) met de klemelementen (20, 26 ; 21, 27 ; 42 ; 43) mee te bewegen. Device according to claim 1, characterized in that the device comprises a movable clamping element (20, 21; 42) which is controlled by drive means (23; 50) and which can cooperate with an associated elastically supported clamping element (26, 27; 43) such that the movable clamping element (20, 21; 42) supports an elastic movement  EMI16.1  - can place a weft thread (30) clamped with the clamping elements (20, 26; 21, 27; 42; 43) to move with the clamping elements (20, 26; 21, 27; 42; 43) between the clamping element (26) . 3. Inrichting volgens konklusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat het elastisch ondersteund klemelement (26, 27 ; 43) door middel van elastisch middelen (29, 37 ; 57) ten opzichte van een freem (25, 48) is ondersteund. Device according to claim 1 or 2, characterized in that the elastically supported clamping element (26, 27; 43) is supported with respect to a frame (25, 48) by elastic means (29, 37; 57). 4. Inrichting volgens konklusie 3, daardoor gekenmerkt dat instelmiddelen (34) voorzien zijn om de voorspanning in de elastisch middelen (29) te regelen. Device according to claim 3, characterized in that adjusting means (34) are provided for controlling the pretension in the elastic means (29). 5. Inrichting volgens een der konklusies 1 tot 4, daardoor <Desc/Clms Page number 17> EMI17.1 gekenmerkt de inrichting (22) gestuurde aandrijfmiddelen (23, bevat die een aandrijfas (24, bevatten, waarbij de aandrijfas (24, door een verdraaiing een beweging aan het beweegbaar klemelement (20,5. Device according to any one of claims 1 to 4, therefore  <Desc / Clms Page number 17>    EMI17.1  characterized by the device (22) comprising controlled drive means (23, comprising a drive shaft (24), the drive shaft (24, by a movement of the movable clamping element (20, 6. Inrichting volgens konklusie 5, daardoor gekenmerkt gekenmerkt dat meerdere beweegbare klemelementen (20, symmetrisch ten opzichte van de aandrijfas (24) zijn opgesteld. Device according to claim 5, characterized in that a plurality of movable clamping elements (20 are arranged symmetrically with respect to the drive shaft (24). 7. Inrichting volgens konklusie 5 of 6, daardoor gekenmerkt dat het elastisch ondersteund klemelement (26, beweegbaar is door een verdraaiing rond de voornoemde aandrijfas (24). Device according to claim 5 or 6, characterized in that the elastically supported clamping element (26) is movable by a rotation around the aforementioned drive shaft (24). 8. Inrichting volgens konklusie 7, daardoor gekenmerkt dat meerdere elastisch ondersteunde klemelementen (26, die elk samenwerken met een beweegbaar klemelement (20, symmetrisch en draaibaar ten opzichte van de aandrijfas (24) zijn opgesteld. Device according to claim 7, characterized in that a plurality of elastically supported clamping elements (26, each co-operating with a movable clamping element (20) are arranged symmetrically and rotatably relative to the drive shaft (24). 9. Inrichting volgens een der konklusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (2) een beweegbaar klemelement (42) bevat dat voorzien is op een element (44) dat heen en weer verplaatsbaar is. Device according to any one of claims 1 to 5, characterized in that the device (2) comprises a movable clamping element (42) which is provided on an element (44) which is movable to and fro. 10. Inrichting volgens konklusie 9, daardoor gekenmerkt dat de verplaatsing van het element (44) bekomen wordt via een excenter (52, dat voorzien is op een aandrijfas (51) en een geleiding (45) die het element (44) axiaal geleid. <Desc/Clms Page number 18> Device according to claim 9, characterized in that the displacement of the element (44) is achieved via an eccentric (52, which is provided on a drive shaft (51) and a guide (45) which guides the element (44) axially.  <Desc / Clms Page number 18>   11. Inrichting volgens een der konklusies 5 tot 10, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfas (24, 51) bestaat uit een motoras van de aandrijfmotor (23, 50). Device according to any one of claims 5 to 10, characterized in that the drive shaft (24, 51) consists of a motor shaft of the drive motor (23, 50). 12. Inrichting volgens een der konklusies 1 tot 11, daardoor gekenmerkt dat het elastisch ondersteund klemelement (26, 27 ; 43) toelaat dat het beweegbaar klemelement (20, 21 ; 42) samen met het elastisch ondersteund klemelement (26, 27 ; 43) bewogen wordt over een afstand in de orde van grootte van de afstand dat het beweegbaar klemelement (20, 21 ; 42) kan bewegen zonder met het elastisch ondersteund klemelement (26, 27 ; 43) samen te werken. Device according to any one of claims 1 to 11, characterized in that the elastically supported clamping element (26, 27; 43) allows the movable clamping element (20, 21; 42) together with the elastically supported clamping element (26, 27; 43) is moved a distance of the order of the distance that the movable clamping element (20, 21; 42) can move without interacting with the elastically supported clamping element (26, 27; 43). 13. Inrichting volgens een der konklusies 1 tot 12, daardoor gekenmerkt dat het beweegbaar klemelement (20, 21 ; 42) gestuurd wordt door een stuureenheid (18). Device according to any one of claims 1 to 12, characterized in that the movable clamping element (20, 21; 42) is controlled by a control unit (18).
BE9400120A 1994-02-02 1994-02-02 Device for gripping a weft thread BE1008058A3 (en)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9400120A BE1008058A3 (en) 1994-02-02 1994-02-02 Device for gripping a weft thread

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9400120A BE1008058A3 (en) 1994-02-02 1994-02-02 Device for gripping a weft thread

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1008058A3 true BE1008058A3 (en) 1996-01-03

Family

ID=3887937

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9400120A BE1008058A3 (en) 1994-02-02 1994-02-02 Device for gripping a weft thread

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1008058A3 (en)

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL6504919A (en) * 1965-04-15 1966-10-17
NL7508358A (en) * 1975-07-13 1977-01-17 Rueti Te Strake Bv Double dish yarn clamp for high speed looms - has both clamp dish and seat adjustably spring-loaded
EP0310804A2 (en) * 1987-09-11 1989-04-12 Picanol N.V. Mispick removing device for an air jet loom
EP0527510A1 (en) * 1991-08-13 1993-02-17 Picanol N.V. Thread brake
DE4131656A1 (en) * 1991-09-23 1993-03-25 Iro Ab METHOD AND WEAVING MACHINE

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL6504919A (en) * 1965-04-15 1966-10-17
NL7508358A (en) * 1975-07-13 1977-01-17 Rueti Te Strake Bv Double dish yarn clamp for high speed looms - has both clamp dish and seat adjustably spring-loaded
EP0310804A2 (en) * 1987-09-11 1989-04-12 Picanol N.V. Mispick removing device for an air jet loom
EP0527510A1 (en) * 1991-08-13 1993-02-17 Picanol N.V. Thread brake
DE4131656A1 (en) * 1991-09-23 1993-03-25 Iro Ab METHOD AND WEAVING MACHINE

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US7950324B2 (en) Strap exchanger for a strapping system
BE1007898A3 (en) Device for looms.
US7584769B2 (en) Method and apparatus for the insertion of a weft thread
DE10040106A1 (en) Winding device for a textile machine producing cross-wound bobbins
BE1008058A3 (en) Device for gripping a weft thread
EP0384502A1 (en) Device for braking a weft thread in a weaving machine
US5226459A (en) Thread brake with fixed and rotatable thread guides
DE19635695A1 (en) Thread guiding device
JP2009068157A (en) Cutting device for loom and operation method thereof
CN1637185A (en) Method of controlling the feeding tension of at least one weft yarn, weft yarn feeding device and loom with such a weft yarn feeding device
US5894789A (en) Tensioning arrangement
BE1002532A4 (en) DEVICE AND METHOD FOR APPLYING and guiding weft thread in LOOMS.
EP3859066A1 (en) Weaving method, weft selector for implementing such a method and weaving loom incorporating such a weft selector
JP3058914B2 (en) Weft supply device for gripper and projection loom
JP4431640B2 (en) Weft cutting device and loom having the cutting device
CN1469946A (en) Thread feed device
CN106927303B (en) Tension applying device and yarn winding device
CA2910615C (en) Machine for winding of pre-stretched film reels
BE1008376A3 (en) Weaving machine with WASTE RIBBON.
EP3712097B1 (en) Textile machine and teaching method
BE1010389A3 (en) Yarn brake for braking a weft thread in a weaving machine.
BE1014859A3 (en) Device and method for cutting a thread.
BE1018327A3 (en) WIRE BRAKE AND METHOD OF USING THE WIRE BRAKE.
BE1012989A3 (en) Gripping device for a rapier loom
US7044174B2 (en) Method and device for opening a gripper clip of a mechanical-loom gripper

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Owner name: PICANOL N.V.

Effective date: 19980228