<Desc/Clms Page number 1>
Verlichtingseenheid, alsmede electrodeloze lagedrukontladingslamp, houder en voedingsinrichting geschikt voor gebruik in de verlichtingseenheid.
EMI1.1
De uitvinding heeft betrekking op een verlichtingseenheid omvattende een elektrodeloze lagedrukontladingslamp, welke verlichtingseenheid is voorzien van een lampvat dat een een ioniseerbare vulling bevattende ontladingsruimte omsluit, een houder voor het lampvat, een spoel voor het opwekken van een hoogfrequent magnetisch veld om een elektrische ontlading in de ontladingsruimte in stand te houden, een hoogfrequent voeding voor de spoel, en ontsteekhulpmiddelen ter bevordering van het initiëren van de ontlading, welke spoel is voorzien van een primaire en een secundaire wikkeling,
welke primaire wikkeling een eerste en een tweede uiteinde heeft die respectievelijk met een eerste en een tweede kontakt van de voeding zijn verbonden waarbij in een nominale bedrijfstoestand van de verlichtingseenheid het eerste kontakt een hoogfrequent spanning en het tweede kontakt een referentiespanning vrij van hoogfrequent variaties levert, in welke toestand in de primaire wikkeling in een richting van het eerste naar het tweede uiteinde een spanningsverloop ontstaat,
waarbij in de secundaire wikkeling in een richting van een eerste naar een tweede uiteinde een spanningsverloop wordt opgewekt dat tegengesteld is aan dat van het eerste naar het tweede uiteinde in de primaire wikkeling en waarbij hoogfrequent variaties van de over het gezamenlijke oppervlak van de primaire en de secundaire wikkeling gemiddelde spanning relatief klein zijn ten opzichte van hoogfrequent variaties van de over het oppervlak van de primaire wikkeling gemiddelde spanning.
De uitvinding heeft voorts betrekking op een electrodeloze lagedrukontladingslamp geschikt voor gebruik in de verlichtingseenheid, alsmede op een houder, en op een voedingsinrichting geschikt voor gebruik in een dergelijke verlichtingseenheid.
<Desc/Clms Page number 2>
Een dergelijke verlichtingseenheid is bekend uit EP 0. 332. 263 Al. Bij de bekende verlichtingseenheid is de voeding opgenomen in een aan het lampvat bevestigde behuizing. Een eerste kontakt van de voeding levert een met een hoge frequentie variërende spanning, d. w. z. met een frequentie groter dan 20 kHz. In casu bedraagt de frequentie ongeveer 3 MHz. De voeding heeft een tweede kontakt dat een referentiespanning levert die vrij is van hoogfrequent variaties. De referentiespanning is bijvoorbeeld gelijk aan de aardpotentiaal, maar kan anderszins een andere spanning vrij
EMI2.1
van hoogfrequent variaties zijn. Deze, asymmetrische voeding kan relatief eenvoudig CP zijn in vergelijking met een symmetrische voeding, d. w. z. een voeding waarvan de spanningen op de kontakten onderling in tegenfase zijn.
Het lampvat heeft aan de binnenzijde een luminescerende laag en is voorzien van een kwik bevattende vulling. De spoel heeft een primaire wikkeling met 13 windingen en een secundaire wikkeling met 14. 5 windingen. De wikkelingen hebben in deze bekende verlichtingseenheid onderling eenzelfde wikkelrichting en strekken zieh over een lengte van 30 mm rond een kern van zacht-magnetisch materiaal met een lengte van 50 mm uit. De secundaire wikkeling heeft een eerste vrij uiteinde. Een tegenoverliggend, tweede uiteinde is met het tweede kontakt van de voeding verbonden.
In de secundaire wikkeling wordt tijdens bedrijf een spanning opgewekt die verloopt van de referentiespanning aan het tweede uiteinde tot een spanning aan het eerste uiteinde die ongeveer even groot is als, maar tegengesteld is aan die van het eerste kontakt.
Hoogfrequent variaties in de over het oppervlak van de spoel gemiddelde spanning hebben daardoor een amplitude die relatief klein is ten opzichte van hoogfrequent variaties van de over het oppervlak van de primaire wikkeling gemiddelde spanning. De door de verlichtingseenheid veroorzaakte storing is dan ook relatief gering ten opzichte van die in het geval van een verlichtingseenheid met uitsluitend een primaire wikkeling.
Bij dezelfde wikkelrichting van de primaire en de secundaire wikkeling zijn de spanningsgradiënten in deze wikkelingen gelijk gericht. In de secundaire wikkeling treedt derhalve een spanningsverloop tegengesteld aan dat van het eerste naar het tweede uiteinde van de primaire wikkeling op in een richting tegengesteld aan die van het eerste naar het tweede uiteinde van de primaire wikkeling. De richting van het eerste naar het tweede uiteinde van de secundaire wikkeling is derhalve tegenovergesteld
<Desc/Clms Page number 3>
EMI3.1
aan die van het eerste naar het tweede uiteinde van de primaire wikkeling.
Indien de wikkelrichting van de secundaire wikkeling tegenovergesteld gekozen wordt aan die van de primaire wikkeling zijn de spanningsgradiënten in deze wikkelingen tegengesteld gericht. In dat geval is de richting van het eerste naar het tweede uiteinde van de secundaire wikkeling gelijk aan die van het eerste naar het tweede uiteinde van de primaire wikkeling.
Het spanningsverloop in de primaire wikkeling en dat in de secundaire wikkeling resulteren gezamenlijk in een elektrisch veld in de ontladingsruimte. Dit veld kan bij een voldoende hoge amplitude van de door de voeding geleverde spanning de lamp doen ontsteken. De bekende verlichtingseenheid heeft aan het eerste uiteinde van elk der wikkelingen een elektrische geleider. De geleiders voeren een spanning die relatief sterk verschilt van de referentiespanning. Anders dan de wikkelingen bevinden de geleiders zieh op een relatief grote afstand van elkaar. Deze ontsteekhulpmiddelen vermijden daardoor dat de elektrische veldlijnen zieh rond de wikkelingen samentrekken. Reeds bij een relatief lage spanning over de primaire wikkeling wordt zo een elektrisch veld in de ontladingsruimte opgewekt dat sterk genoeg is om de lamp te doen ontsteken.
Deze maatregel heeft echter het bezwaar dat als gevolg van het relatief sterke elektrische veld tijdens bedrijf geladen deeltjes uit de ontladingsruimte, zoals kwikionen, met het materiaal van de wand reageren. Daarbij ondergaat de wand een relatief sterke zwarte verkleuring en gaat voor de ontlading beschikbaar kwik verloren.
Als gevolg van dit verschijnsel wordt de levensduur van de verlichtingseenheid nadelig bemvloed.
Doel van de uitvinding is bij een verlichtingseenheid van de in de aanhef beschreven soort in een maatregel te voorzien die eveneens resulteert in een relatief lage ontsteekspanning van de lamp, maar die het mogelijk maakt bovengenoemd bezwaar te vermijden.
Volgens de uitvinding heeft de verlichtingseenheid daartoe het kenmerk dat de ontsteekhulpmiddelen bewerkstelligen dat na inschakelen van de verlichtingseenheid, aan de nominale bedrijfstoestand een ontsteektoestand voorafgaat waarin het tweede uiteinde van de secundaire wikkeling vrij is van het tweede kontakt
<Desc/Clms Page number 4>
van de voeding.
Het is verrassend dat hoewel ook tijdens de ontsteektoestand in de secundaire wikkeling een spanningsverloop wordt opgewekt waarvan de grootte overeenkomstig is aan die tijdens de nominale bedrijfstoestand, de secundaire wikkeling het ontsteken van de lamp toch niet hoeft te belemmeren. Daar tijdens de ontsteektoestand het tweede uiteinde van de secundaire wikkeling vrij is van het tweede kontakt van de voeding verschilt het interval waarin de spanning verloopt van dat tijdens de nominale bedrijfstoestand. Bijdragen aan het elektrisch veld als gevolg van hoogfrequent spanningsverschillen tussen de wikkelingen en de aarde heffen elkaar tijdens de ontsteektoestand niet op.
Het is de uitvinders gebleken dat onder die omstandigheden met een aanmerkelijk lagere ontsteekspanning kan worden volstaan dan in het geval het tweede uiteinde van de secundaire wikkeling met het tweede kontakt van de voeding is verbonden. Daar de duur van de ontsteektoestand aanzienlijk korter is dan de duur van de nominale bedrijfstoestand maakt de maatregel het mogelijk het eerder genoemde bezwaar te vermijden.
In een verlichtingseenheid volgens de uitvinding kan de secundaire wikkeling aan één uiteinde permanent met het tweede kontakt van de voeding zijn verbonden. Dan wordt de verlichtingseenheid in de ontsteektoestand gebracht door met een dubbelpolige schakelaar de aansluitingen van de uiteinden van de primaire wikkeling op de kontakten van de voeding te verwisselen. Door de verwisseling van de aansluitingen wordt de spanningsgradiënt in de primaire en daarmee ook in de secundaire wikkeling omgekeerd. In de primaire wikkeling blijft het doorlopen spanningsinterval hetzelfde. In de secundaire wikkeling verschilt het tijdens de ontsteektoestand doorlopen spanningsinterval echter van dat tijdens de nominale bedrijfstoestand. Aan het permanent verbonden uiteinde is de spanning gelijk aan de referentiespanning.
Doordat het spanningsverloop is omgekeerd verloopt de spanning naar het andere uiteinde toe naar een waarde tegenovergesteld aan die welke deze zou hebben tijdens de nominale bedrijfstoestand. Elektrische velden ten gevolge van spanningsvariaties in de secundaire wikkeling versterken daardoor die welke afkomstig zijn van de primaire wikkeling zodat de lamp gemakkelijk ontsteekt. Als gevolg van de verwisseling van de aansluitingen verwisselen de uiteinden van funktie. In de ontsteektoestand is derhalve het tweede uiteinde een uiteinde dat vrij is van het tweede kontakt van de voeding.
<Desc/Clms Page number 5>
EMI5.1
Een aantrekkelijke uitvoeringsvorm van de verlichtingseenheid volgens de uitvinding heeft het kenmerk, dat de ontsteekhulpmiddelen tussen het tweede uiteinde van de secundaire wikkeling en het tweede kontakt van de voeding een eerste schakelaar omvatten die in de ontsteektoestand geopend en in de nominale bedrijfstoestand gesloten is. De schakelaar is bijvoorbeeld een halfgeleiderschakelaar. Op deze wijze kan met relatief weinig middelen een relatief grote ontsteekspanningsverlaging worden gerealiseerd.
Een gunstige variant van die uitvoeringsvorm heeft het kenmerk, dat de secundaire wikkeling tijdens de ontsteektoestand ontkoppeld is. Op deze wijze kan met een enkele schakelaar worden volstaan. Daar in de ontkoppelde toestand geen lading meer naar de secundaire wikkeling toe of daarvan af kan vloeien, kan de gemiddelde spanning van de secundaire wikkeling zieh niet wijzigen. Hoogfrequent variaties in de gemiddelde spanning van de primaire wikkeling worden derhalve niet gecompenseerd door die in de secundaire wikkeling.
In een verdere gunstige variant van die uitvoeringsvorm van de uitvinding omvatten de ontsteekhulpmiddelen voorts, tussen het eerste kontakt van de voeding en het eerste uiteinde van de secundaire wikkeling een tweede schakelaar die in de ontsteektoestand gesloten en in de nominale bedrijfstoestand geopend is. In deze variant wordt met eenvoudige middelen gerealiseerd dat de secundaire wikkeling en de primaire wikkeling tijdens de ontsteektoestand gezamenlijk een elektrisch veld opwekken dat effectiever is dan gegeven de spanning op het eerste kontakt van de voeding mogelijk zou zijn geweest met alleen de primaire wikkeling.
De ontsteektoestand kan een van te voren vastgestelde duur hebben, bijvoorbeeld doordat een tijdschakelaar is toegepast die bijvoorbeeld 100 ms na het inschakelen de verlichtingseenheid in de nominale bedrijfstoestand doet overgaan.
Bij voorkeur is de overgang van de ontsteektoestand naar de nominale bedrijfstoestand afhankelijk van een lampparameter. Daarmee is op eenvoudige wijze gerealiseerd dat de ontsteektoestand niet eindigt voordat de lamp is ontstoken.
Bijvoorbeeld is het intreden van de nominale toestand afhankelijk van het door de lamp opgenomen vermogen.
Een aantrekkelijke uitvoeringsvorm van de verlichtingseenheid volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de lampparameter een temperatuur is. Bijvoorbeeld de temperatuur op een plaats aan het oppervlak van het lampvat. De overgang van de
<Desc/Clms Page number 6>
ontsteektoestand naar de nominale bedrijfstoestand wordt bijvoorbeeld gerealiseerd met een of meer bimetaalschakelaars die in de nabijheid van het lampvat zijn opgesteld.
Dergelijke schakelaars kunnen relatief goedkoop zijn.
Een zeer aantrekkelijke uitvoeringsvorm heeft het kenmerk, dat de lampparameter door de lamp gegenereerd licht is. De nominale bedrijfstoestand kan dan onmiddellijk intreden nadat de lamp is ontstoken.
In een uitvoeringsvorm van de verlichtingseenheid volgens de uitvinding is de voeding in een aan het lampvat bevestigde houder ondergebracht.
Anderszins kan de voeding in een aparte behuizing zijn opgenomen, waarbij de elektrodeloze lamp via een kabel met de voeding is verbonden. De uitvinding is derhalve ook van toepassing op een elektrodeloze lagedrukontladingslamp geschikt voor gebruik in een verlichtingseenheid volgens een der bovenomschreven uitvoeringsvormen van de uitvinding, welke lamp is voorzien van het lampvat, de houder, de spoel en de ontsteekhulpmiddelen.
Het lampvat kan losneembaar met de houder zijn gekoppeld. Desgewenst kan dit dan door een ander lampvat vervangen worden, bijvoorbeeld een voorzien van een luminescerende laag die bij een andere kleurtemperatuur luminesceert. Een houder volgens de uitvinding, geschikt voor gebruik in een verlichtingseenheid als boven omschreven, is voorzien van de spoel en van de ontsteekhulpmiddelen, waarbij het lampvat met de houder koppelbaar is.
De ontsteekhulpmiddelen voor de lamp kunnen in samenwerking met de voeding een voedingsinrichting vormen. Een voedingsinrichting volgens de uitvinding, geschikt voor gebruik in een verlichtingseenheid volgens een der uitvoeringsvormen als bovenomschreven, is voorzien van de hoogfrequent voeding en van de ontsteekhulpmiddelen.
Een uitvoeringsvorm van de voedingsinrichting volgens de uitvinding, heeft het kenmerk, dat de voedingsinrichting voorts is voorzien van de spoel.
Uitvoeringsvoorbeelden van de verlichtingseenheid volgens de uitvinding werden nader toegelicht aan de hand van de tekeningen. Daarin toont :
Figuur 1 een uitvoeringsvorm van de verlichtingseenheid met de elektrodeloze lamp in langsdoorsnede en de voeding schematisch weergegeven,
Figuur 2 het elektrisch schema van de verlichtingseenheid van Figuur 1,
<Desc/Clms Page number 7>
Figuur 3 en 4 het elektrisch schema van verdere uitvoeringsvormen van de verlichtingseenheid volgens de uitvinding.
De verlichtingseenheid getoond in Figuur 1 omvat een elektrodeloze lagedrukontladingslamp 10.
De verlichtingseenheid is voorzien van een lampvat 20 dat een ontladingsruimte 21 omsluit die een ioniseerbare vulling bevat. Het lampvat 20 draagt aan een inwendig oppervlak 22 een luminescerende laag 23 die groen luminescerend terbium-geactiveerd cerium magnesium aluminaat en rood luminescerend yttrium oxyde geactiveerd door driewaardig europium bevat.
De verlichtingseenheid is voorts voorzien van een houder 60 voor het lampvat, van een spoel 30 voor het opwekken van een hoogfrequent magnetisch veld om een elektrische ontlading in de ontladingsruimte 21 in stand te houden, en van een hoogfrequent voeding 50 voor de spoel 30. Het lampvat 20 kan met de houder 60 losneembaar zijn gekoppeld.
De verlichtingseenheid is tevens voorzien van ontsteekhulpmiddelen 40 ter bevordering van het initieren van de ontlading.
De spoel 30 heeft een primaire 31 en een secundaire wikkeling 32 rond een kern 33 van zacht-magnetisch materiaal, in casu van Philips 4C6 ferriet (Schematisch weergegeven in Figuur 2). Anderszins kan een kern afwezig zijn. In de getoonde uitvoeringsvoorbeelden hebben de primaire en de secundaire wikkeling onderling dezelfde wikkelrichting. De primaire wikkeling 31 heeft een eerste en een tweede uiteinde 34A, 34B die respectievelijk met een eerste en een tweede kontakt 51, 52 van de voeding 50 zijn verbonden. Het eerste kontakt 51 van de voeding 50 levert tijdens bedrijf ten opzichte van de aarde M een hoogfrequent spanning (V). Het tweede kontakt 52 levert een referentiespanning (N) die vrij is van hoogfrequent variaties. Ten behoeve van de duidelijkheid wordt in de in deze beschrijving genoemde voorbeelden verondersteld dat de referentiespanning (N) gelijk aan 0 is.
De in een geaarde behuizing 53 opgenomen voeding 50 heeft voorts een eerste en een tweede ingangsklem 54,55 b. v. voor aansluiting op het lichtnet. Daarbij ontstaat in een richting van het eerste naar het tweede uiteinde 34A, 34B een spanningsverloop in het interval (V, 0) in de primaire wikkeling 31. In de secundaire wikkeling 32 wordt in een richting van een eerste naar
<Desc/Clms Page number 8>
een tweede uiteinde 35A, 35B een spanningsverloop in het interval (-V, 0) opgewekt dat tegengesteld is aan het spanningsverloop dat van het eerste naar het tweede uiteinde 34A, 34B in de primaire wikkeling 31 optreedt. Hierbij is voor de duidelijkheid verondersteld dat de absolute waarde van het spanningsverloop in de secundaire wikkeling 32 even groot is als dat in de primaire wikkeling 31.
De secundaire wikkeling 32 resulteert echter reeds in een aanmerkelijke reductie van storing indien de absolute waarde van het spanningsverloop daarin van dezelfde orde van grootte is als dat in de primaire wikkeling 31.
In de nominale bedrijfstoestand is het tweede uiteinde 35B van de secundaire wikkeling 32 via de dan in een gesloten toestand (gestippeld aangegeven als 41B) verkerende eerste schakelaar 41, in casu een bimetaalschakelaar verbonden met het tweede kontakt 52 van de voeding 50. Het tweede uiteinde 35B heeft derhalve een spanning 0. Het eerste uiteinde 35A heeft een spanning-V. Tijdens de nominale bedrijfstoestand verloopt de spanning in de secundaire wikkeling 32 van de referentiepotentiaal tot een waarde die ongeveer even groot is, maar tegengesteld is aan die van het eerste uiteinde 34A van de primaire wikkeling 31. Hoogfrequent variaties van de over het gezamenlijk oppervlak van de primaire en van de sekundaire wikkeling 31,32 gemiddelde spanning zijn dan althans nagenoeg afwezig.
Bijdragen aan het elektrisch veld als gevolg van hoogfrequent spanningsverschillen tussen de wikkelingen 31,32 en de aarde M compenseren elkaar grotendeels in de nominale bedrijfstoestand.
De ontsteekhulpmiddelen 40 bewerkstelligen dat na het inschakelen van de verlichtingseenheid aan de nominale bedrijfstoestand een ontsteektoestand voorafgaat, waarin het tweede uiteinde 35B van de secundaire wikkeling 32 vrij is van het tweede kontakt 52 van de voeding 50. In casu is dit gerealiseerd doordat de eerste schakelaar 41 dan in een geopende toestand 41A verkeert.
In de getoonde uitvoeringsvorm is de secundaire wikkeling 32 in de ontsteektoestand ontkoppeld.
Het moment van de overgang van de ontsteektoestand naar de nominale bedrijfstoestand is afhankelijk van een lampparameter, in casu een temperatuur van de lamp. Bij een voldoende hoge temperatuur neemt de eerste schakelaar 41 de gesloten toestand 41B aan waardoor de verlichtingseenheid van de ontsteektoestand in de nominale bedrijfstoestand overgaat.
Daar in de ontsteektoestand de eerste schakelaar 41 is geopend, is in die
<Desc/Clms Page number 9>
EMI9.1
toestand geen ladingtransport meer mogelijk van of naar de secundaire wikkeling 32. De gemiddelde spanning van de secundaire wikkeling 32 kan zieh dan niet wijzigen waardoor deze hoogfrequent variaties in de primaire wikkeling 31 niet kan compenseren.
De elektrodeloze lagedrukontladingslamp 10 en de voeding 50 zijn in de getoonde uitvoeringsvorm onderling losneembaar. De ontsteekhulpmiddelen 40 zijn daarbij in de lamp 10, in casu in de houder 60, ondergebracht. De lamp 10 van die uitvoeringsvorm is voorzien van kontaktelementen 47A en 47B die respectievelijk bestemd zijn te worden aangesloten op kontakten 51 en 52 van de voeding 50.
Anderszins kan de voeding 50 samen met de ontsteekhulpmiddelen 40 een voedingsinrichting vormen die is voorzien van uitgangsklemmen 48A en 48B waarop uiteinden 34A en 34B van de primaire wikkeling 31 bestemd zijn te worden aangesloten, en van een uitgangsklem 48C bestemd voor het uiteinde 35B van de secundaire wikkeling 32.
Een uitvoeringsvorm van de voedingsinrichting omvat voorts de spoel 30.
In Figuur 3 hebben onderdelen die overeenkomstig zijn aan die van Figuur 2 een verwijzingscijfer dat 100 hoger is. In die Figuur is het elektrisch schema getoond van een verdere uitvoeringsvorm van de verlichtingseenheid volgens de uitvinding. In die uitvoeringsvorm heeft de verlichtingseenheid behalve de eerste schakelaar 140 voorts tussen het eerste kontakt 151 van de voeding 150 en het eerste uiteinde 135A van de secundaire wikkeling 132 een tweede schakelaar 142 die in de ontsteektoestand gesloten (toestand 142A) en in de nominale bedrijfstoestand geopend is (toestand 142B, gestippeld aangegeven).
In de ontsteektoestand treedt in een richting van het eerste naar het tweede uiteinde 134A, 134B van de primaire wikkeling 31 een spanningsverloop op in het interval (V, 0). Tussen het eerste en het tweede uiteinde 135A, 135B van de secundaire wikkeling 132 verloopt de spanning in het interval (V, 2V). De over het gezamenlijk oppervlak van de wikkelingen 131, 132 gemiddelde waarde van de spanning bedraagt V. De bijdragen aan het elektrisch veld tengevolge van hoogfrequent variaties in het spanningsverschil tussen elk der wikkelingen 131, 132 en de aarde M versterken elkaar.
De toestand van de eerste en de tweede schakelaar 141, 142 is afhankelijk van een lampparameter, in casu van het door de lamp uitgestraalde licht. De verlichtingseenheid heeft een optische sensor (niet getoond) die wanneer het door de
<Desc/Clms Page number 10>
lamp uitgestraalde licht een drempelwaarde overschrijdt de schakelaars 141,142 doet overgaan in de met de nominale bedrijfstoestand corresponderende toestanden 141B en 142B.
Een voedingsinrichting omvattende een voeding 150 en ontsteekhulpmiddelen 140 heeft behalve de eerder genoemde uitgangsklemmen 148A-C voorts een uitgangsklem 148D voor uiteinde 135A van de secundaire wikkeling 132.
In Figuur 4 hebben onderdelen die overeenkomen met die van Figuur 2 een verwijzingscijfer dat 200 hoger is. Een uiteinde 235Q van de secundaire wikkeling 232 is met een naar een tegenoverliggend spoeleinde toegekeerd uiteinde 234Q van de primaire wikkeling 231 verbonden. De wikkelingen 231,232 van de spoel zijn via schakelelementen 244 en 245 op de voeding 250 aangesloten. In de ontsteektoestand nemen de schakelementen 244,245 respectievelijk posities 244A en 245A in. In die toestand vormen derhalve uiteinden 234Q en 234P respectievelijk het eerste en het tweede uiteinde van de primaire wikkeling 231. Daar de wikkelingen 231,232 dezelfde wikkelrichting hebben, wordt in de secundaire wikkeling 232 een tegengesteld spanningsverloop opgewekt in de richting van uiteinde 235Q naar 235P.
Uiteinden 235Q, 235P vormen derhalve respectievelijk het eerste en het tweede uiteinde in de ontsteektoestand.
In deze toestand verloopt de spanning in de primaire wikkeling 231 in het interval (V, 0). Het eerste uiteinde 235Q van de secundaire wikkeling 232 heeft een spanning V. In het tweede uiteinde 235P van de secundaire wikkeling 232 dat in deze toestand het uiteinde is dat vrij is van het tweede kontakt 252 van de voeding 250 wordt een potentiaal 2V opgewekt. De bijdrage aan het elektrisch veld ten gevolge van hoogfrequent variaties in het spanningsverschil tussen de primaire wikkeling 231 en de aarde M wordt versterkt door een bijdrage ten gevolge van de hoogfrequent variaties in
EMI10.1
het spanningsverschil tussen de secundaire wikkeling ., 232 en de aarde M.
232 en de aarde M.Tijdens de nominale bedrijfstoestand nemen de schakelaars 244,245 de gestippeld aangegeven positie in. In deze toestand vormen uiteinden 234P en 234Q respectievelijk het eerste en het tweede uiteinde van de primaire wikkeling 231. Tussen deze uiteinden 234P, 234Q verloopt de spanning in het interval (V, 0). Het eerste en het tweede uiteinde van de secundaire wikkeling 232 worden in deze toestand respectievelijk gevormd door uiteinde 235P en uiteinde 235Q. Het tweede uiteinde is in deze toestand het uiteinde 235Q dat met het tweede kontakt 252 van de voeding 250 is verbonden.
<Desc/Clms Page number 11>
Tussen deze uiteinden treedt een spanningsverloop op van 0 tot-V. In deze toestand heffen bijdragen aan het elektrisch veld als gevolg van hoogfrequent spanningsverschillen tussen de wikkelingen 231,232 en de aarde M elkaar op.
In een variant, bijvoorbeeld een variant van een van bovengenoemde uitvoeringsvoorbeelden, hebben de wikkelingen een onderling tegengestelde wikkelrichting. In die variant is de spanningsgradi nt in de secundaire wikkeling ten opzichte van de as van de spoel tegengesteld aan die in de primaire wikkeling. De richting van het eerste naar het tweede uiteinde in de sekundaire wikkeling komt in die variant overeen met de richting van het eerste naar het tweede uiteinde van de primaire wikkeling. Bij een ci1indervormige spoel zijn de eerste uiteinden van de wikkelingen naar eenzelfde einde van de spoel toegekeerd.
Teneinde het ontsteekgedrag van de lamp van de verlichtingseenheid volgens de uitvinding te onderzoeken, werden drie verlichtingseenheden vervaardigd.
De drie verlichtingseenheden omvatten een voeding die een wisselspanning met een frequentie van 2. 65 MHz levert. De wikkelingen van de spoel (Hierna aangeduid als spoel I) omvatten vijf segmenten van achtereenvolgens 1, 2,4, 9 en 3 windingen en een lengte van 2,3, 7,15 en 5 mm. Het laatste genoemde segment ligt juist voorbij het uiteinde van de kern. De genoemde segmenten hebben een onderlinge afstand van respectievelijk 3,6, 10 en 3 mm. Het lampvat bevat een vulling van 3 mg Hg, Ar met een vuldruk van 33Pa en 85Kr met een parti le druk van 50 Torr. In de eerste verlichtingseenheid zijn de wikkelingen van de spoel aangesloten als bij de bekende verlichtingseenheid.
In de tweede verlichtingseenheid zijn de wikkelingen aangesloten zoals in de ontsteektoestand van de aan de hand van Figuur 1 en 2 beschreven uitvoeringsvorm (I) van de uitvinding. In de derde verlichtingseenheid is de spoel overeenkomstig de ontsteektoestand van de uitvoeringsvorm (II) van Figuur 3 aangesloten. In de drie genoemde verlichtingseenheden werd de ontsteekspanning eveneens gemeten in geval het lampvat geen kwik bevat. De ontsteekspanning werd bepaald door de amplitude van de spanning op het eerste kontakt van de voeding te verhogen totdat de lamp ontstak. De metingen werden herhaald voor een spoel waarvan de wikkelingen elk 17 windingen omvatten die regelmatig over de kern verspreid zijn.
Deze spoel is hierna aangeduid als spoel ll.
<Desc/Clms Page number 12>
EMI12.1
De resultaten zijn getoond in de volgende tabel.
EMI12.2
<tb>
<tb>
Ontsteekspanning <SEP> Bekende <SEP> Uitvoerings- <SEP> Uitvoeringsverlichtings <SEP> vorm <SEP> I <SEP> van <SEP> de <SEP> vorm <SEP> II <SEP> van <SEP> de
<tb> eenheid <SEP> uitvinding <SEP> uitvinding
<tb> Met <SEP> kwikbevattende <SEP> vulling
<tb> Spoel <SEP> I <SEP> 360 <SEP> 240 <SEP> (-33%) <SEP> 132 <SEP> (-63%)
<tb> Spodl <SEP> II <SEP> 340 <SEP> 228 <SEP> (-33%) <SEP> 124 <SEP> (-64%)
<tb> Met <SEP> kwikvrije <SEP> vulling
<tb> Spoel <SEP> I <SEP> 756 <SEP> 480 <SEP> (-37%) <SEP> 300 <SEP> (-60%)
<tb> Spoel <SEP> II <SEP> 660 <SEP> 5-- <SEP> (-24%) <SEP> 272 <SEP> (-59%)
<tb>
Uit de tabel blijkt dat bij toepassing van eenzelfde spoeltype en eenzelfde vulling een lamp volgens de eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding reeds een aanmerkelijke lagere ontsteekspanning heeft dan een lamp zonder ontsteekhulpmiddelen.
Een lamp volgens de tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding heeft een ontsteekspanning die zelfs ongeveer 60 % lager is dan die van een lamp zonder ontsteekhulpmiddelen. Met de maatregel volgens de uitvinding wordt derhalve een verlaging van de ontsteekspanning gerealiseerd die in dezelfde orde van grootte ligt als die van de bekende lamp, terwijl toch nadelige gevolgen ten gevolge van deze maatregel gemakkelijk vermeden kunnen worden omdat de verlichtingseenheid slechts relatief kort in de ontsteektoestand hoeft te verkeren.