BE1005826A3

BE1005826A3 - Inrichting en werkwijze voor het maken van dilatatiesleuven.

Info

Publication number: BE1005826A3
Application number: BE9200485A
Authority: BE
Inventors: Richard Albert Dhont
Original assignee: Richard Albert Dhont
Priority date: 1992-05-26
Filing date: 1992-05-26
Publication date: 1994-02-08

Abstract

Met de bekende inrichting voor het maken van dilatatiesleuven moet tijdens het maken van een dilatatiesleuf tussen twee obstakels, bijvoorbeeld twee kolommen, lastig manoeuvreerwerk worden verricht. Ook het maken van korte dwarsdilatatiesleuven in smalle betonnen stroken, bijvoorbeeld voor voet- of fietspaden vergt veel lastig manoeuvreerwerk. Daartoe verschaft de uitvinding een inrichting voor het maken van dilatatiesleuven in betonnen platen, welke inrichting omvat een verrijdbaar chassis en ten minste één door het chassis gedragen, roterend aangedreven sleuvenmaker, met het kenmerk dat de sleuvenmaker ten opzichte van het chassis ten minste in de richting van de dilatiesleuf verplaatsbaar is.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET MAKEN VAN DILATATIESLEUVEN 
De uitvinding betreft op de eerste plaats een inrichting voor het maken van dilatatiesleuven volgens de aanhef van conclusie 1. 



   Een dergelijke inrichting is bekend. Daarmee wordt tijdens het maken van een dilatatiesleuf tussen twee obstakels, bijvoorbeeld twee kolommen, eerst een stuk van deze dilatatiesleuf gemaakt uitgaande van het ene obstakel, terwijl de inrichting verplaatst wordt in de richting van het andere obstakel en de achter aan de inrichting aangebouwde sleuvenmaker zijn werk doet. In de nabijheid van het andere obstakel aangekomen, kan men de dilatatiesleuf niet voltooien door in dezelfde richting de inrichting te verplaatsen. Men keert dan de inrichting om, plaatst het achtereinde met de sleuvenmaker dicht bij het andere obstakel en men voltooit dan de dilatatiesleuf door de inrichting van het andere obstakel in de richting naar het ene obstakel te verplaatsen. Deze werkwijze is omslachtig. Het komt ook voor dat men korte dilatatiesleuven moet maken.

   Dan wordt de inrichting over een korte afstand verplaatst, maar men verliest dan veel tijd om de inrichting in zijn beginstand te plaatsen, vooral indien er in de nabijheid van kolommen weinig manoeuvreerruimte aanwezig is. Ook het maken van korte dwarsdilatatiesleuven in smalle betonnen stroken, bijvoorbeeld voor voet-of fietspaden vergt veel lastig manoeuvreerwerk. 



   De uitvinding heeft ten doel het maken van dilatatiesleuven tussen nabijgelegen obstakels te vergemakkelijken en/of het maken van korte dilatatiesleuven te vergemakkelijken. 



   Daartoe verschaft de uitvinding een inrichting die aangeduid is in conclusie 1. 



   De uitvinding verschaft tevens een werkwijze voor het onder toepassing van een dergelijke inrichting maken van tenminste een dilatatiesleuf, zoals aangeduid in 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 conclusie 6, alsmede een werkwijze voor het maken van een korte dilatatiesleuf volgens conclusie 7 en een werkwijze voor het maken van een veelvoud van dilatatiesleuven in een smalle betonnen strook volgens conclusie 8. 



   De genoemde en andere kenmerken volgens de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding die slechts bij wijze van niet limitatief voorbeeld wordt beschreven. In de tekening stellen schematisch voor :
Figuren 1, 10 en 11 elk een perspectivisch aanzicht van de inrichting volgens de uitvinding ;
Figuren 2 en 3 een vooraanzicht van de inrichting van figuur 1 in twee verschillende standen ;
Figuur 4 op kleinere schaal een perspectivisch aanzicht van de inrichting van figuur 1 tijdens het uitvoeren van een werkwijze volgens de uitvinding ;
Figuren 5 en 6 bovenaanzichten van betonnen platen tijdens het maken van dilatatiesleuven onder toepassing van voorkeurswerkwijzen volgens de uitvinding onder toepassing van een inrichting volgens de uitvinding ;

  
Figuren 7 en 8 op grotere schaal een perspectivisch aanzicht respectievelijk een vooraanzicht van een verdere ontwikkeling van detail VII van figuur 1 ; en
Figuur 9 op grotere schaal detail IX van figuur 1. 



   De inrichting 1 volgens de uitvinding omvat een op drie rollen 2,3 en 4 steunend chassis 5 dat een motoraggregaat 6 draagt alsmede een sleuvenmaker 7 bestaande uit een op zichzelf bekende diamantschijf met sleuven 8 aan zijn omtrek die roterend om een aslijn 9 is gelegerd in een legerblok 10 en die roterend wordt aangedreven door een hydromotor 11 die door een hydropomp 12 van het motor- 
 EMI2.1 
 aggregaat 6 via slangen 13 en een handschakelaar 25 wordt gevoed. Het legerblok 10 tezamen met de sleuvenmaker 7 is in rijrichting 14 van de inrichting 1 volgens pijlen 15 ten opzichte van het chassis 5 verplaatsbaar, daar het geleid is door middel van een cilinderdeelvormige voet 16 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 in een cilinderdeelvormige leidgroef 17 van een langsbalk 18 en door middel van rollen 19 in een C-vormig langsprofiel 20.

   Het legerblok 10 is in pijlrichtingen 15 verplaatsbaar, doordat een inwendige schroefdraad ervan in aangrijping is met een in het langsprofiel 20 opgenomen schroefstang 21 die via een wormwieldrijfwerk 22 aangedreven wordt door een hydromotor 23 (figuur 9), die via een handschakelaar 24 eveneens door de pomp 21 wordt gevoed. 



   De sleuvenmaker 7 bevindt zich gewoonlijk in een vertikaal vlak voor het maken van een vertikale sleuf 26 in een betonnen plaat 27. 



   De langsbalk 18 en het langsprofiel 20 zijn beiden scharnierbaar verbonden met dwarsscharnierstangen 30 en 31 die ingeval van een vertikale stand van de sleuvenmaker 7 een parallellogramstangenstelsel vormen met de stijlen 32 van het chassis 5. Hydraulische cilinders 33 regelen de instelhoogte van de sleuvenmaker 7. Voor het maken van een schuine sleuf 28 (figuur 3) zijn de scharnierstangen 31 middels wartelmoeren 34 te verlengen of te verkorten. 



   Zoals figuur 4 toont, kan een dilatatiesleuf 37 in een haal gemaakt worden teussen twee kolomvormige obstakels 38 en 39. Aldus is de inrichting 1 volgens de uitvinding goed toepasbaar voor het maken van dilatatiesleuven in vloeren van gebouwen met kolommen. In figuur 4 wordt de sleuvenmaker 7 aan het achtereinde van het chassis 5 van de inrichting 1 opgesteld, zodat het sleuvenmaken vlak bij het obstakel 38 kan beginnen. Vervolgens wordt de inrichting in pijlrichting 40 met de hand aan handvat 42 voortgeduwd naar obstakel 39 bewogen, terwijl ondertussen de sleuvenmaker 7 vanaf het achtereinde naar het vooreinde van de inrichting 1 wordt verplaatst. Aldus kan in een enkele beweging van de inrichting   l over   praktisch de gehele afstand tussen de obstakels 38 en 39 een dilatatiesleuf 37 worden gemaakt, zonder dat de inrichting 1 hoeft te worden omgekeerd. 



   De verplaatsing van de sleuvenmaker 7 kan geschieden tijdens de verplaatsing van de inrichting 1 of kan 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 geschieden, nadat de inrichting 1 het obstakel 39 heeft bereikt. Na het voltooien van de dilatatiesleuf 37 worden er korte dilatatiesleuven 41 (figuur 5) gemaakt, doordat de inrichting 1 schuin wordt opgesteld en de sleuvenmaker 7 evenwijdig aan het chassis 5 van de stilstaande inrichting 1 wordt bewogen. 



   Figuur 6 toont het gebruik van de inrichting 1 voor het maken van dwarsdilatatiesleuven 50 in een smalle betonnen strook 51, die bijvoorbeeld een fietspad of een wandelpad vormt. In dit geval worden de wielen 2 en 3 over een hoek van   90.   verzwenkt ten opzichte van de in figuur 1 getoonde positie, terwijl rol 4 een zwenkrol blijft, een en ander zodanig dat de inrichting 1 gemakkelijk in pijlrichting 52 van de ene dilatatiesleuf 50 naar de volgende over de betonnen strook 51 te verrollen is. Bij de volgende dilatatiesleuf 50 aangekomen, wordt de inrichting 1 daar stilgezet en wordt de sleuvenmaker 7 ten opzichte van het chassis 5 volgens pijl 54 verplaatst. 



   Volgens figuur 7 wordt er bij voorkeur aan weerszijden van de sleuvenmaker 7 vlak voor de snijplaats 60 koelwater 62 uit mondstukken 61 onder hoge druk tegen de sleuvenmaker 7 gespoten. Bij voorkeur is de sleuvenmaker 7 in twee tegengestelde draairichtingen 63 en 64 aan te drijven en zijn de mondstukken 61 dan in twee standen aan weerszijden van het vertikale   middenvak   66 verstelbaar, doordat zij zwenkbaar zijn om een aslijn 67. Hierdoor kan de inrichting 1 gemakkelijk zowel vooruit als achteruit werken. 



   De inrichting 1 van figuur 1 heeft vanwege het feit dat de sleuvenmaker 7 op een flinke zijdelingse afstand van de rollen 2 en 3 werkzaam is, een sterke neiging om uit zijn lijn te treden, zodat er voortdurend een flinke tegenstuurkracht moet worden uitgeoefend om de inrichting 1 rechtlijnig te bewegen. Dit bezwaar is sterk verminderd bij de inrichtingen 1 van figuren 10 en 11, waarin voor overeenkomstige onderdelen dezelfde verwijzingscijfers zijn gebezigd. 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 



   Van de inrichting 1 van figuur 10 is het op rollen 2,3 en 4 rustende chassis 5 voorzien van twee vertikale geleidingsstangen 68 die elk tevens een zuigerstang zijn van een dubbelwerkende hydraulische cilinder 69, die vast verbonden is en opgenomen is in een leidrail 70 die aldus in vertikale richting verstelbaar is. Aan de leidrail 70 is een legerblok 10 in horizontale richting geleid, waarbij de horizontale aandrijving geschiedt door middel van een door een hydromotor 23 aangedreven, in een tandbaan 29 van de leidrail 70 grijpend tandwiel 35. Een sleuvenmaker 7 wordt via een kettingaandrijving 36 aangedreven door een hydromotor 11. De benodigde stuurkracht is gering, doordat de   dwarsafstand 9.   tussen de rol 3 en de sleuvenmaker 7 gering is.

   Eventueel kunnen de rollen 2 en 3 van alle inrichtingen 1 aangedreven worden met hydromotoren 43 en wel bij voorkeur met een bestuurd verschil van vloeistoftoevoer. 



   Wanneer men aan het einde van een te maken sleuf 37 komt, wordt het legerblok 10 in horizontale richting voorwaarts bewogen en aan het uiterste sleufeinde wordt de leidrail 70 en daarmee de sleuvelmaker 7 nog verder om- laagbewogen. 



   De inrichting 1 van figuur 11 heeft een chassis 5 met een vaste geleidingsrail 70 voor het horizontaal geleiden van een leidblok 76, dat bevestigd is aan en aangedreven wordt door een eindloze ketting 71 die door een hydromotor 72 wordt aangedreven. Een legerblok 10 van de sleuvenmaker 7 is zwenkbaar gelegerd in het leidblok 76 en wordt in een ingestelde dieptestand gebracht en gehouden middels een hydraulische cilinder 80 die tussen een arm 81 van het leidblok 76 en een uitsteeksel 82 van het legerblok 10 is aangebracht. Aan het einde van een sleuf
37 kan de sleuvenmaker 7 door het praktisch vertikaal zwenken van het legerblok 10 dieper worden gesteld.

Claims

CONCLUSIES 1. Inrichting (1) voor het maken van dilatatiesleuven (26) in betonnen platen (27), welke inrichting (1) omvat een verrijdbaar chassis (5) en ten minste een door het chassis (5) gedragen, roterend aangedreven sleuvenmaker (7), met het kenmerk dat de sleuvenmaker (7) ten opzichte van het chassis (5) ten minste in de richting van de dilatatiesleuf verplaatsbaar is.
2. Inrichting (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de sleuvenmaker (7) door middel van geleidingsmiddelen (18,20) in de sleufmakingsrichting (15) wordt geleid.
3. Inrichting (1) volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de helling van de sleuvenmaker (7) verstelbaar is.
4. Inrichting (1) volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de sleuvenmaker (7) voorzien is van ten minste een koelfluidummondstuk (61) dat nabij : het werkzame deel van de sleuvenmaker (7) is opgesteld.
5. Inrichting (1) volgens conclusie 4, met het kenmerk dat het mondstuk (61) verstelbaar is tussen ten minste twee standen die zich aan weerszijden van het vertikale middendwarsvlak (63) van de sleuvenmaker (7) bevinden.
6. Inrichting (1) volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat een horizontale geleidingsrail (70) voor het geleiden van de sleuvenmaker (7) niveauverstelbaar is.
7. Inrichting (1) volgens een van de conclusies 1- 5, met het kenmerk dat de sleuvenmaker (7) roterend is gelegerd in een legerblok (10) dat zwenkbaar is verbonden aan een leidblok (76) dat middels een geleidingsrail (70) <Desc/Clms Page number 7> horizontaal is geleid.
8. Werkwijze voor het maken van ten minste een dilatatiesleuf (26) in ten minste een betonplaat (27) onder toepassing van de inrichting (1) van een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat tijdens het maken van een dilatatievoeg (26) tussen twee obstakels (38,39), bijvoorbeeld twee kolommen, men de dilatatiesleuf (26) maakt, terwijl men met de inrichting (1) vanaf het ene obstakel (38) naar het andere obstakel (39) beweegt en men de sleuvenmaker (7)-in verplaatsingsrich- ting (14) gezien-vanaf het achtereinde naar het vooreinde van de inrichting (1) ten opzichte van het chassis (5) van de inrichting (1) verplaatst.
9. Werkwijze voor het maken van ten minste een korte dilatatiesleuf (41) in ten minste een betonplaat onder toepassing van de inrichting (1) volgens een van de conclusies 1-7, met het kenmerk dat tijdens het maken van de korte dilatatiesleuf (41) de naar de plaats van de korte dilatatiesleuf (41) gereden inrichting (1) in hoofdzaak op een vaste plaats wordt gehouden en de sleuvenmaker (7) ten opzichte van het chassis (5) van de inrichting (1) in langsrichting van de sleuf (41) wordt verplaatst.
10. Werkwijze voor het maken van een veelvoud van dilatatiesleuven (50) in een smalle betonnen strook (51) EMI7.1 onder toepassing van een inrichting (1) volgens een van de conclusies 1-7, met het kenmerk dat de inrichting (1) telkens naar de te maken dilatatiesleuven (50) wordt verplaatst en dat de dilatatiesleuven (50) telkens worden gemaakt, terwijl de sleuvenmaker (7) verplaatst wordt ten opzichte van het in hoofdzaak stil staande chassis (5) van de inrichting (1).