<Desc/Clms Page number 1>
"Inrichtinq voor het op de bodem van een waterbekken neerlaten van zinkstukken"
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het op de bodem van een waterbekken neerlaten van zinkstukken al dan niet ter bescherming tegen erosie of mechanische belastingen en dergelijke van op of onder de bodem of talud van dit waterbekken aanwezige loskorrelige materialen, constructies, leidingen, kabels en dergelijke.
Bij het op de bodem van een waterbekken neerleggen van zinkstukken, stelt zieh het probleem, enerzijds van de correcte plaatsing van de zinkstukken en, anderzijds, van de recuperatie vanaf een kraan, meestal een vlottende kraan, van de kabels waaraan het zinkstuk is opgehangen.
Door zinkstukken moet worden verstaan alle structuren die met één of ander doel op de bodem of talud van een waterbekken moeten worden neergelegd, o. m. ter bescherming van op of onder de bodem aanwezige voorwerpen of constructies of ter bescherming van de bodem zelf. De zinkstukken kunnen ook worden bedoeld om plaatselijke beschoeiing van het waterbekken te vormen. Met de uitdrukking "waterbekken" worden bedoeld rivieren, stromen, stroommondingen, kanalen, dokken, meren, zeëen (offshore).
Hoewel hierna meer specifiek een inrichting wordt beschreven voor het neerleggen van rechthoekige matten op de bodem van een rivier, moet de uitvinding in zijn breedste zin worden beschouwd.
<Desc/Clms Page number 2>
Om de in de aanhef beschreven problematiek, namelijk het neerleggen van een zinkstuk, het lossen vanaf een vlottende kraan hiervan wanneer het op de bodem van een rivier is neergelegd, en het recupereren van de kabels waaraan het zinkstuk werd opgehangen, wordt nu een inrichting beschreven die aan het gestelde doel beantwoordt, op een technisch feilloze manier kan worden bediend, zodat ook uit een economisch oogpunt het rendement van de inrichting als zeer hoog kan worden aanzien.
Om het gestelde doel conform de uitvinding te bewerkstelligen, wordt de inrichting volgens de uitvinding gevormd door a) een aan een kraan op te hangen frame met afmetingen die minstens nagenoeg gelijk zijn aan deze van het neer te laten zinkstuk ; b) een reeks horizontale pijpen die verdraaibaar zijn gemonteerd in ophangplaten die op het frame zijn bevestigd ; c) een reeks kabels waarvan één uiteinde vast is verbonden ten opzichte van hogerbedoeld frame, terwijl het andere uiteinde door minstens een doorgang in hogerbedoelde pijpen wordt gestoken nadat dit uiteinde door een haak van het zinkstuk is gevoerd en vooraleer hogerbedoelde pijpen zijn verdraaid ten einde een deel van bedoelde kabels rondom bedoelde pijpen te wikkelen ;
d) middelen om alle pijpen of althans een reeks pijpen in een stand te blokkeren waarin het zinkstuk onder tussenkomst van bedoelde kabels aan hogerbedoeld. frame opgehangen blijven en tenslotte ; e) middelen om alle pijpen simultaan te deblokkeren zodat bij het naar omhoog optrekken van het frame de kabelgedeeltes die rondom hogerbedoelde pijpen zijn
<Desc/Clms Page number 3>
gewikkeld, hiervan kunnen worden afgewikkeld en hun uiteinden uit hogerbedoelde doorgangen worden weggetrokken.
Steeds volgens de uitvinding worden hogerbedoelde onder (d) genoemde middelen gevormd door een op één uiteinde van hogerbedoelde pijpen bevestigd palrad dat door een ten opzichte van het frame wentelbaar gemonteerde pal kan worden geblokkeerd gehouden, waarbij een in de langsrichting verplaatsbare stang op alle pallen tegelijkertijd kan inwerken, om hogerbedoelde palraderen te deblokkeren, één en ander zodanig dat bij het oplichten van het frame, het afwikkelen van alle kabels kan plaatsvinden.
In een bij voorkeur toegepaste verwezenlijkingsvorm van de uitvinding zijn in hogerbedoeld frame telkens twee pijpen in elkaars verlengde opgesteld en zijn hogerbedoelde palraderen aan de van elkaar verwijderde uiteinden van de pijpen aangebracht.
Andere details en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hiernavolgende beschrijving van een inrichting voor het op de bodem van een waterbekken neerlaten van zinkstukken volgens de uitvinding. Bedoeld wordt de bescherming van een onderwaterstructuur tegen mechanische belastingen tegen vallende en slepende ankers. Deze beschrijving wordt uitsluitend bij wijze van voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet. De verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde figuren.
Figuur 1 is een algemeen zieht dat tot doel heeft duidelijk te maken hoe een zinkstuk aan het frame onder tussenkomst van kabels wordt opgehangen.
Figuur 2 vertoont een deel van een frame met een schematische voorstelling van het pal en
<Desc/Clms Page number 4>
palradmechanisme voor het vrijlaten van de kabels.
Figuur 3 vertoont, op een andere schaal, een gedeelte van een aan het frame bevestigde pijp met daaraan opgehangen zinkstuk.
Figuur 4 vertoont, op een vergrote schaal ten opzichte van de figuren 2 en 3, een detail van de uitvinding.
De inrichting door deze figuren voorgesteld, bestaat uit een frame 1 waarvan de hoofdafmetingen (lengte en breedte) nagenoeg overeenstemmen met de afmetingen van een op de bodem 2 van de rivier neer te leggen zinkstuk. In figuur l is schematisch een vlottende kraan voorgesteld waaraan bedoeld frame 1, door beroep te doen op klassieke middelen, is opgehangen. In het hier beschreven voorbeeld is het zinkstuk een mat 3. Zij kunnen bestaan uit een gewapende asfaltplaat met verzonken haken 4.
Wanneer de asfaltmatten 3 op de bodem 2 van een stroom, een rivier of, meer algemeen, een waterbekken, waar zeeschepen ankers kunnen uitwerpen, moeten worden neergelegd als beschermingslaag, moet ervoor gezorgd worden dat bedoelde haken 4 niet uit het bovenvlak van de matten 3 steken.
Om de mat 3, die door zijn structuur een zekere buigzaamheid vertoont, aan het frame 1 correct op te hangen en zonder de tussenkomst van duikers of zonder beroep te moeten doen op een ingewikkeld mechanisme, op de bodem van het waterbekken af te zetten, wordt nu volgens de uitvinding beroep gedaan op mechanische middelen die hierna worden beschreven.
Aan de dwarsliggers l'van het frame 1 zijn een aantal ophangplaten 5 gelast, bij voorbeeld telkens twee aan twee (figuur 3). Deze ophangplaten 5
<Desc/Clms Page number 5>
vertonen openingen 6 met een lagering 7 (figuur 4).
Hiervoor kan beroep worden gedaan op "teflon" of een technisch equivalent materiaal.
Doorheen de openingen 6 zijn een aantal pijpen 8 verdraaibaar gelagerd. In deze pijpen 8 zijn zoveel maal doorgangen 9 voorzien als er ophangkabels 10 zullen moeten worden gebruikt voor het neerzetten van het zinkstuk of de mat 3.
Elke kabel is met één uiteinde bevestigd aan een ophangplaat 5 terwijl het andere uiteinde (het vrije uiteinde) door de overeenstemmende doorgangen 9 van een pijp 8 wordt geschoven. Tussen beide uiteinden wordt elke kabel 10 meerdere malen rondom de pijp 8 gewonden op dezelfde wijze als dit met een lier het geval zou zijn.
Het door een doorgang 9 schuiven van het vrije uiteinde van een kabel 10 en het opwinden van deze laatste rondom de betreffende pijp 8 geschiedt slechts nadat de kabel door de overeenkomstige haak 4 van de mat 3 is gestoken.
Zijn alle kabels 10 doorheen hun respectievelijke haken 4 in de neer te leggen mat gestoken en zijn alle pijpen verdraaid tot alle kabels gelijkmatig opgespannen zijn, dan kan het frame 1 vanaf een kraan, meestal een vlottende kraan neergelaten worden tot de mat 3 of het zinkstuk op de bodem 2 van de rivier rust.
Het lossen van de kabels 10 en hun recuperatie door het terug optrekken van het frame 1 geschiedt door gebruik te maken van de structuur volgens de uitvinding.
Op één uiteinde van elk van de pijpen 8 is een palrad 11 vast bevestigd (figuur 4). Elk palrad kan in één stand worden geblokkeerd gehouden door een pal 12. De pallen 12 worden ten opzichte van het frame
<Desc/Clms Page number 6>
1, bij voorkeur op de langsrand van het frame, dus op het uiteinde van de pijpen 8, wentelbaar gemonteerd.
Bij het te water laten van het zinkstuk zijn alle pijpen waarrond kabels zijn gewonden aldus in de geschikte positie onverdraaibaar geblokkeerd.
Vanaf een pneumatische of een hydraulische cilinder 13 kan de overlangse verplaatsing worden bewerkstelligd van een stang 14 die met mogelijkheid tot verplaatsing volgens zijn langsas zijdelings op het frame 1 is gemonteerd. De verbinding tussen elk van de pallen 12 en deze stang 14 kan op willekeurige wijze worden verwezenlijkt. De stang 14 kan zijdelings pinnen vertonen die elk bij de verplaatsing van de stang 14 op de overeenstemmende pallen kunnen drukken en hun wenteling tegen de werking in van een trekveer 15 bijvoorbeeld veroorzaken. Door het simultaan doen wentelen van alle pallen 12 kunnen nu alle pijpen 8 bij het optrekken van het frame 1 in tegengestelde zin verdraaid worden.
De rondom de pijpen 8 gewikkelde kabels 10 worden afgewikkeld tot het vrij uiteinde van elke kabel uit de betreffende doorgang 9 in de pijp 8, waarin zij oorspronkelijk werden geschoven, losschieten.
De vrijgekomen kabels 10 komen ook los uit de haken 4 in de mat 3 die dan op de bodem van het waterbekken rust. Bij het verder optrekken van het frame 1 worden alle kabels tegelijkertijd gerecupereerd. Het rondom de pijpen terug opwinden, tot op een gewenste lengte, van de kabels 10 kan pijp per pijp met de hand gebeuren, maar dit kan ook plaatsvinden door gebruik te maken van een hydraulische motor die de verdraaiing in de gewenste richting verzekert van de pijp 8.
<Desc/Clms Page number 7>
Uit de hierboven gegeven beschrijving van de inrichting volgens de uitvinding blijkt dus dat het op de bodem van een waterbekken neerleggen van zinkstukken van grote afmetingen in zeer veilige en technisch betrouwbare omstandigheden kan plaatsvinden.
Het is duidelijk dat de uitvinding niet beperkt is tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen en dat hieraan wijzigingen zouden kunnen worden aangebracht zonder buiten het raam van de octrooiaanvrage te treden. Zo zou de stang 14 kunnen vervangen worden door een onderdeel met technisch equivalente functies, zoals bijvoorbeeld een kabel. De overlangse verplaatsing van de stang 14 kan veroorzaakt worden door de werking van één pneumatische motor of van twee in tegengestelde richting aan elk uiteinde van de stang werkende hydraulische motoren.