<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het reinigen van een brandstoftoevoersysteem. De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het reinigen van ten minste een gedeelte van een brandstoftoevoersysteem voor het toevoeren van brandstof in fluidumvorm aan ten minste één verbrandingskamer, welke inrichting een toevoerleiding voor vloeibare reinigingsbrandstof bevat waarmee tijdens het reinigen een reservoir met reinigingsbrandstof met ten minste een gedeelte van het brandstoftoevoersysteem in verbinding kan worden gebracht.
Brandstoftoevoersystemen voor het toevoeren van brandstof in fluidumvorm bevatten meestal een brandstoftank, en één of meer brandstofleidingen waarmee de brandstoftank in verbinding kan gebracht worden met één of meer verbrandingskamers.'In de brandstofleiding is een pomp gemonteerd. Door het verstuiven van brandstof, en/of het verbranden van deze brandstof ontstaat een neerslag op verstuivers, de kleppen en in
<Desc/Clms Page number 2>
de verbrandingskamer, welke neerslag het ideale verbrandingsproces kan beïnvloeden.
Dit is vooral het geval bij injektiesystemen voor vloeibare brandstof waarbij de brandstofleidingen door middel van één of meerdere injektoren op een of meerdere verbrandingskamers aansluit. Dergelijke injektiesystemen worden veel toegepast bij verbrandingsmotoren zoals een Otto-motor met benzine-injektie of een dieselmotor met dieselinjektie.
Injektiesystemen voor verbrandingsmotoren bestaan normaal uit een aantal injektoren, een brandstofverdeler, leidingen tussen de brandstofverdeler en elk van de injektoren, een brandstofleiding die brandstoftank met de brandstofverdeler verbindt, een brandstofpomp gemonteerd in de brandstofleiding en een terugloopleiding die de brandstofverdeler terug met de brandstoftank verbindt. In het geval van een benzinemotor is in de terugloopleiding een drukregelaar gemonteerd. De drukregelaar regelt de druk van de brandstof die naar de injektoren gestuurd wordt door het debiet te regelen van de brandstof die over de terugloopleiding terug naar de brandstoftank gestuurd wordt.
In het geval van een dieselmotor is de brandstofverdeler, gevormd door de injektiepomp.
<Desc/Clms Page number 3>
Bij de verstuiving van de brandstof vindt er een neerslag ondermeer van koolstof plaats op de injektoren en de kleppen. Om deze injektoren te reinigen voedt men deze tijdelijk met reinigingsbrandstof, dit is een produkt dat de neerslag verwijdert maar tevens als brandstof dienst doet zodat de motor tijdens het reinigen kan draaien.
Een bekende inrichting die voor het reinigen van injektiesystemem van benzinemotoren gebruikt wordt bestaat uit een spuitbus met reinigingsbrandstof waarvan men de uitgang aansluit op een gedeelte van de brandstofleiding aan de perszijde van de brandstofpomp.
De brandstofleiding is uiteraard ter plaatse van de aansluiting onderbroken of afgesloten. De brandstofpomp is uitgeschakeld.
De druk waarmee deze reinigingsbrandstof toegevoerd wordt moet uiteraard groter zijn dan de druk nodig voor de injektoren gezien via de drukregelaar een gedeelte van deze brandstof via de terugloopleiding moet kunnen teruggevoerd worden. De laatste tijd zijn injektiesystemen in de handel gebracht met zeer hoge werkingsdrukken, zelfs tot 6, 5 bar. Met een spuitbus kan niet meer voldoende druk geleverd worden zodat de reiniging niet mogelijk is.
<Desc/Clms Page number 4>
Voldoende druk kan wel geleverd worden met inrichtingen voor het reinigen die, in plaats van een spuitbus, een vat bevatten voor de reinigingsbrandstof en een persluchtinrichting waarmee perslucht in het vat kan worden aangebracht. Deze laatstgenoemde inrichtingen voor het reinigen vergen meestal evenwel een externe bron van perslucht.
Beide voornoemde bekende inrichtingen voor het reinigen bezitten daarenboven ook het nadeel dat een gedeelte van de reinigingsbrandstof die toegevoerd wordt niet voor het reinigen gebruikt wordt. Dit gedeelte is met name het gedeelte dat door de drukregelaar over de terugloopleiding gestuurd wordt en in de brandstoftank terecht komt of, bij onderbroken terugloopleiding, gewoon wegstroomt of in het gunstigste geval in een vat opgevangen wordt.
De uitvinding heeft tot doel deze nadelen te verhelpen en een inrichting voor het reinigen van een brandstoftoevoersysteem te verschaffen die eenvoudig van konstruktie is, een degelijke reiniging toelaat, bruikbaar is ook bij hoge werkingsdruk van het brandstoftoevoersysteem en het verloren gaan van reinigingsbrandstof voor het reinigen beperkt.
<Desc/Clms Page number 5>
Tot dit doel bevat de inrichting voor het reinigen een pomp die in de toevoerleiding gemonteerd is en een terugloopleiding die met een einde aan de perszijde van de pomp op de toevoerleiding aansluit en met haar andere einde tijdens het reinigen aansluit op het reservoir voor reinigingsbrandstof, in welke terugloopleiding een debietregelaar gemonteerd is die het debiet in de terugloopleiding en dus de druk in. de toevoerleiding regelt.
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding bevat de inrichting het reservoir voor de vloeibare reinigingsbrandstof waarop de toevoerleiding aansluit.
In deze uitvoeringsvorm behoort het reservoir bij de inrichting zelf.
Het brandstoftoevoersysteem kan een brandstofinjektiesysteem zijn.
Dit brandstofinjektiesysteem kan een eigen terugloopleiding bevatten in welk geval in een voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding de inrichting middelen bevat om ook deze terugloopleiding tijdens het reinigen met het reservoir van reinigingsbrandstof in verbinding te stellen.
<Desc/Clms Page number 6>
Het brandstoftoevoersysteem kan het toevoersysteem zijn van een verbrandingsmotor. Bij een benzinemotor is bij voorkeur de pomp van de inrichting een elektrische pomp die werkt op de stroom van de batterij van het voertuig waarin de verbrandingsmotor gemonteerd is.
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hiervolgende beschrijving van een inrichting voor het reinigen van een brandstoftoevoersysteem volgens de uitvinding. Deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet. De verwijzingscijfers betreffende de hieraan toegevoegde tekeningen, waarin :
Figuur 1 schematisch een injektiesysteem van een benzinemotor met brandstofinjektie weergeeft zonder de inrichting voor het reinigen volgens de uitvinding ; figuur 2 schematisch het injektiesysteem uit figuur 1 weergeeft waarop evenwel de inrichting voor het reini- gen volgens de uitvinding gemonteerd is ; figuur 3 schematisch een injektiesysteem van een dieselmotor met brandstofinjektie weergeeft zonder de inrichting voor het reinigen volgens de
<Desc/Clms Page number 7>
uitvinding ;
figuur 4 schematisch het injektiesysteem uit figuur
3 weergeeft waarop evenwel de inrichting voor het reinigen volgens de uitvinding gemonteerd is.
Het bekende injektiesysteem van een zogenoemde Otto-motor met benzine-injektie volgens figuur 1, dat dus niet de uitvinding bevat, bevat een benzinetank 1, een benzineverdeler 2, injektoren 3, namelijk een in elke cylinder van de benzinemotor met brandstofinjektie waarbij het injektiesysteem hoort, leidingen 4 die de benzineverdeler 2 met respektievelijk elk van de injektoren 3 in verbinding stelt, een benzineleiding 5 die de benzinetank 1 met de benzineverdeler 2 in verbinding stelt, een elektrische benzinepomp 6 in deze benzineleiding 5, een terugloopleiding 7 die de benzineverdeler 2 terug in verbinding stelt met de benzinetank 1 en een drukregelaar 8 die in de terugloopleiding 7 gemonteerd is.
De motor van de pomp 6 werkt op de batterij van het voertuig waarin het systeem gemonteerd is. Bij draaiende motor pompt deze benzinepomp 6 benzine over de benzineleiding 5 naar de benzineverdeler 2 die het grootste gedeelte van de benzine over de leidingen 4
<Desc/Clms Page number 8>
naar de injektoren 3 toelaat. Het overige gedeelte van de benzine wordt door de drukregelaar 8 over de terugloopleiding 7 naar de benzinetank 1 teruggestuurd. Deze drukregelaar 8 is een membraanregelaar. Het maximum debiet dat de pomp 6 kan leveren is groter dan het debiet nodig om de druk op te bouwen voor de injektoren 3. Door een gedeelte van de benzine terug naar de tank 1 te sturen zorgt de drukregelaar 8 ervoor dat de benzine met de juiste werkdruk aan de injektoren 3 toegevoerd wordt.
Om dit injektiesysteem te reinigen en meer bepaald de injektoren aangezien daar een neerslag ontstaat van koolstof, koppelt men de benzineleiding 5 aan de perszijde van de benzinepomp 6 los en verbindt men het op de benzineverdeler 2 aansluitende gedeelte met een inrichting voor het reinigen 9 zoals voorgesteld in figuur 2. Het loskoppelen van de benzineleiding 5 kan geschieden ter plaatse van een of andere koppeling van delen van de benzineleiding indien deze uit delen bestaat, welke koppeling aan de perszijde van de benzinepomp 6 moet gelegen zijn.
Op analoge manier koppelt men ook de terugloopleiding 7, tussen de drukregelaar 8 en de benzine tank 1 los en verbindt men het op de drukregelaar 8 aansluitende
<Desc/Clms Page number 9>
gedeelte van deze terugloopleiding met de voornoemde inrichting voor het reinigen 9. Het loskoppelen kan geschieden tussen deze tank 1 en de drukverdeler 8. De brandstofpomp 6 dient hierbij ofwel elektrisch uitgeschakeld te worden, hetgeen kan gebeuren door het verwijderen van een zekering of een relais, ofwel doorverbonden te worden met de brandstoftank 1 hetgeen kan gebeuren door het losgekoppeld gedeelte van de leiding 5 dat nog in verbinding staat met de pomp 6 te koppelen aan het losgekoppeld gedeelte van de terugloopleiding 7 dat nog aan de benzinetank 1 vastzit, zoals in streeplijn voorgesteld in figuur 2.
Men verkrijgt aldus het injektiesysteem voorgesteld in figuur 2 dat een inrichting voor het reinigen volgens de uitvinding bevat. De inrichting voor het reinigen 9 volgens de uitvinding bevat, zoals weergegeven in deze figuur 2, een reservoir 10 met reinigingsbrandstof. Deze reinigingsbrandstof is in de handel te vinden. Ze bestaat bij voorbeeld uit benzine waaraan een reinigingsmiddel toegevoegd is dat ondermeer de koolstofneerslag in de injektoren kan verwijderen. Het reinigen gebeurt immers terwijl de motor voorzien van het injektiesysteem draait.
Op het reservoir 10 sluit een toevoerleiding 11 aan die tijdens het reinigen aangesloten is op het gedeelte van
<Desc/Clms Page number 10>
de benzineleiding 5 dat op de benzineverdeler 2 aansluit. In deze toevoerleiding 11 zijn een elektrische pomp 12 en een drukmeter 13, in deze volgorde gezien vanaf het reservoir 10, gemonteerd.
De pomp 12 bezit een maximum druk bij voorbeeld 650 kPa (6, 5 bar) bij 210 l/h, die hoger is dan de werkdruk van de injektoren 3. Deze pomp 12 kan konstruktief identiek zijn aan de benzinepomp 6. Deze pomp 12 wordt elektrisch aangesloten door middel van een elektrische keten 14 op de batterij van de wagen voorzien van het injektiesysteem. In deze elektrische keten 14 is een door een relais 15 bediende schakelaar 16 gemonteerd.
Dit relais 15 bevindt zich in een parallel-leiding 17 waarin de startschakelaar 18 gemonteerd is. Het relais 15 is overbrugd door een leiding 19 waarin een lamp 20 geschakeld is terwijl de hele parallel-leiding 17 overbrugd is door een parallel-leiding 21 waarin een tweede lamp 22 gemonteerd is. Bij aansluiting op de batterij van de wagen gaat de kontrolelamp 22 branden.
Door de startschakelaar 18 te sluiten gaat de lamp 20 branden en wordt het relais 15 bekrachtigd. Dit relais 15 sluit dan de schakelaar 16 waardoor de motor van de pomp 12 stroom ontvangt. De pomp 12 pompt dan reinigingsbenzine uit het reservoir 10 over de
<Desc/Clms Page number 11>
toevoerleiding 11 naar het injektiesysteem en met name de benzineverdeler 2.
Tussen de pomp 12 en de drukmeter 13 sluit op de toevoerleiding 11 n einde van een terugloopleiding 23 aan, waarvan het andere einde aansluit op het reservoir 10. In deze terugloopleiding 23 en meer bepaald op de aansluiting ervan op de leiding 11 is een regelkraan 24 gemonteerd. Deze regelkraan 24 wordt zo afgesteld dat de druk van de reinigingsbrandstof die aan de benzineverdeler 2 toegevoerd wordt nagenoeg overeenkomt met de werkdruk van de injektoren 3 welke werkdruk bij normale werking van de benzinemotor door de drukregelaar 8 die een gedeelte van de brandstof over de terugloopleiding 7. terug naar de benzinetank 1 stuurt, geregeld wordt. Tijdens het reinigen stuurt de drukregelaar 8 een gedeelte van de reinigingsbrandstof over deze terugloopleiding 7 terug naar het reservoir 10.
Gezien de maximum druk van de pomp 12 ook bij aanwezigheid van voornoemde drukregelaar nog hoger is dan de werkdruk stuurt de regelkraan 24 een gedeelte van de reinigingsbrandstof terug naar het reservoir 10. Dit geschiedt over een terugloopleiding 23. Het gedeelte van de terugloopleiding 7 dat men, zoals reeds vermeld, met de inrichting voor het reinigen 9 in verbinding stelt sluit men aan op de terugloopleiding 23 die daartoe een
<Desc/Clms Page number 12>
aansluiting 25 bezit. Het gedeelte dat over de terugloopleiding 7 terug gevoerd wordt komt via de terugloopleiding 23 terug in het reservoir 10 zodat geen reinigingsbrandstof verloren gaat. De drukverdeler 8 zorgt in feite voor een grove drukregeling en de regelkraan 24 voor een bijkomende fijne drukregeling.
Na het reinigen verwijdert men de inrichting 9 en brengt men de benzineleiding 5 en de terugloopleiding 7 terug in hun oorspronkelijke stand.
Op analoge manier kan met de hiervoor beschreven inrichting voor het reinigen het brandstofinjektiesysteem van dieselmotoren uitgerust met lijn-of rotatieve pompen gereinigd worden. In figuur 3 is het injektiesysteem van een dieselmotor schematisch weergegeven.
Dit injektiesysteem bevat een dieseltank 26, een aantal injektoren 27, n voor elke cylinder van de dieselmotor, een injektiepomp 28 die tevens een brandstofverdeler vormt en een ingebouwde drukverdeler bevat, leidingen 29 tussen deze injektiepomp 28 en elk van deze injektoren 27 en een brandstofleiding 30 die de injektiepomp 28 in verbinding stelt met de dieseltank 26. In deze brandstofleiding 30 zijn tussen de tank 26
<Desc/Clms Page number 13>
en de injektiepomp 28 een mechanische brandstofpomp 31 en twee brandstoffilters 32 gemonteerd. Op de injektoren 27 sluiten terugloopleidingen 33 aan terwijl op de ingebouwde drukverdeler van de injektiepomp 28 een terugloopleiding 34 aansluit. Al deze terugloopleidingen 33 en 34 komen samen en staan via de terugloopleiding 35 in verbinding met de dieseltank 26.
De mechanische brandstofpomp 31 is op de injektiepomp 28 gemonteerd en zorgt in hoofdzaak voor het aanvoeren van de brandstof. De druk voor de injektie wordt in hoofdzaak opgebouwd door de injektiepomp 28 welke pomp mechanisch gedreven wordt door de dieselmotor zelf via de koppeling 36.
Bij de verstuiving van de dieselolie die onder een veel hogere druk geschiedt dan bij de zogenoemde Otto-benzinemotoren, namelijk bij 11 000 tot 90 000 kPa (110 tot 900 bar) afhankelijk van het motortype, kan een vervuiling van de injektoren 27 en de injektiepomp 28 plaats vinden. Deze vervuiling kan een slechte verneveling en een onvolledige verbranding van de brandstof veroorzaken, waardoor de motor minder vermogen aflevert, onregelmatig draait en meer brandstof verbruikt.
Het reinigen van deze injektoren 27 en deze injektiepomp 28 kan gebeuren met de hiervoor beschreven inrichting
<Desc/Clms Page number 14>
voor het reinigen 9, met dien verstande dat als reinigingsbrandstof een vloeistof gebruikt wordt die geschikt is voor dieselmotoren, bijvoorbeeld een mengsel van dieselolie en een geschikt reinigingsmiddel.
Konstruktief is de inrichting voor het reinigen 9 identiek aan de hiervoor beschreven inrichting 9 voor het reinigen van een benzinemotor maar, zoals is weergegeven in figuur 4 waarin het injektiesysteem van een dieselmotor weergegeven is tijdens het reinigen en dus met de erop gemonteerde inrichting 9, geschiedt de aansluiting van de inrichting 9 op het injektiesysteem op een andere manier. De aansluiting geschiedt wel tussen de brandstofleiding 30 en een terugloopleiding 35 maar, doordat het injektiesysteem geen elektrische pomp bevat maar zelf door een mechanische injektiepomp 28 de injektiedruk opbouwt, dienen enkel de brandstofleiding 30 en de terugloopleiding 35 van de dieseltank 26 losgekoppeld te worden en aangesloten te worden op respektievelijk de toevoerleiding 11 en de aansluiting 25 van de inrichting voor het reinigen 9.
Het reinigen geschiedt op analoge manier bij draaiende motor waarbij reinigingsbrandstof door de injektoren 7 verneveld wordt en in de cylinders verbrand wordt. De voedingsdruk wordt ook tijdens het reinigen door de injektiepomp 28 opgebouwd. De druk van de inrichting
<Desc/Clms Page number 15>
voor het reinigen 9 wordt door middel van het instellen van de regelkraan 24 afgesteld op ongeveer 100 kPa (1 bar). Het debiet van de elektrische pomp 12 van de inrichting 9 is voldoende om het injectiesysteem van zelfs zware dieselmotoren te reinigen.
De hiervoor beschreven inrichting voor het reinigen 9 is eenvoudig van konstruktie. Mits de juiste keuze van de pomp 12 kan ze voor praktisch gelijk welke werkdruk van de injektoren zowel bij benzinemotoren als bij dieselmotoren gebruikt worden. Er gaat geen reinigingsbrandstof die niet voor het reinigen gebruikt wordt, verloren. Mits het gebruik van de geschikt reinigingsbrandstof geschiedt het reinigen zeer doelmatig.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven uitvoeringsvormen daarvan, en binnen het raam van de oktrooiaanvrage kunnen aan deze beschreven uitvoeringsvormen vele veranderingen worden aangebracht.
In het bijzonder zijn de toepassingen van de inrichting voor het reinigen zoals hiervoor beschreven niet noodzakelijk beperkt tot het. reinigen van injektiesystemen van verbrandingsmotoren. Ook andere brandstoftoevoersystemen in het algemeen kunnen ermee
<Desc/Clms Page number 16>
gereinigd worden zoals ondermeer brandstoftoevoersystemen van turbines, van verwarmingsinstallaties enz., ongeacht de brandstof, met uitzondering van vaste brandstof.
<Desc / Clms Page number 1>
Device for cleaning a fuel supply system. The invention relates to a device for cleaning at least a part of a fuel supply system for supplying fuel in fluid form to at least one combustion chamber, which device comprises a supply pipe for liquid cleaning fuel with which, during cleaning, a reservoir of cleaning fuel with at least part of the fuel delivery system can be connected.
Fuel supply systems for supplying fuel in fluid form usually comprise a fuel tank, and one or more fuel lines with which the fuel tank can be connected to one or more combustion chambers. "A pump is mounted in the fuel line. By atomizing fuel, and / or burning this fuel, a deposit forms on atomizers, the valves and in
<Desc / Clms Page number 2>
the combustion chamber, which precipitation can influence the ideal combustion process.
This is especially the case with liquid fuel injection systems in which the fuel lines connect to one or more combustion chambers by means of one or more injectors. Such injection systems are widely used in combustion engines such as an Otto petrol injection engine or a diesel injection diesel engine.
Combustion engine injection systems normally consist of a number of injectors, a fuel distributor, lines between the fuel distributor and each of the injectors, a fuel line connecting fuel tank to the fuel distributor, a fuel pump mounted in the fuel line and a return line connecting the fuel distributor back to the fuel tank. In the case of a petrol engine, a pressure regulator is installed in the return line. The pressure regulator controls the pressure of the fuel sent to the injectors by controlling the flow rate of the fuel sent back through the return line to the fuel tank.
In the case of a diesel engine, the fuel distributor is the injection pump.
<Desc / Clms Page number 3>
When the fuel is atomized, a deposit of carbon, among other things, takes place on the injectors and the valves. To clean these injectors, they are temporarily fed with cleaning fuel, which is a product that removes the deposits but also serves as fuel so that the engine can run during cleaning.
A known device which is used for cleaning the injection system of petrol engines consists of a spray can with cleaning fuel, the outlet of which is connected to a part of the fuel line on the discharge side of the fuel pump.
The fuel line is of course interrupted or closed at the location of the connection. The fuel pump is switched off.
The pressure with which this cleaning fuel is supplied must of course be greater than the pressure required for the injectors, since a part of this fuel must be able to be returned via the return pipe via the pressure regulator. In recent times, injection systems have been commercialized with very high operating pressures, even up to 6.5 bar. An aerosol can no longer supply sufficient pressure so that cleaning is not possible.
<Desc / Clms Page number 4>
Sufficient pressure can be supplied with cleaning devices which, instead of a spray can, contain a cleaning fuel vessel and a compressed air device for applying compressed air to the vessel. However, these latter cleaning devices usually require an external source of compressed air.
Moreover, both of the aforementioned known cleaning devices also have the drawback that a part of the cleaning fuel which is supplied is not used for cleaning. In particular, this section is the section that is controlled by the pressure regulator over the return line and ends up in the fuel tank or, in the event of an interrupted return line, simply flows out or, at best, is collected in a vessel.
The object of the invention is to overcome these drawbacks and to provide a device for cleaning a fuel supply system which is of simple construction, permits thorough cleaning, is usable even at high operating pressure of the fuel supply system and limits the loss of cleaning fuel for cleaning .
<Desc / Clms Page number 5>
For this purpose, the cleaning device comprises a pump mounted in the supply line and a return line which connects with one end on the discharge side of the pump to the supply line and which connects its other end to the cleaning fuel reservoir during cleaning, in which return line a flow controller is mounted that controls the flow rate in the return line and thus the pressure. controls the supply line.
In a special embodiment of the invention, the device comprises the reservoir for the liquid cleaning fuel to which the supply line connects.
In this embodiment, the reservoir belongs to the device itself.
The fuel supply system may be a fuel injection system.
This fuel injection system may comprise its own return line, in which case in an advantageous embodiment of the invention the device comprises means for also connecting this return line to the cleaning fuel reservoir during cleaning.
<Desc / Clms Page number 6>
The fuel supply system can be the supply system of a combustion engine. In the case of a gasoline engine, the pump of the device is preferably an electric pump which operates on the current from the battery of the vehicle in which the combustion engine is mounted.
Other particularities and advantages of the invention will become apparent from the following description of an apparatus for cleaning a fuel supply system according to the invention. This description is given by way of example only and does not limit the invention. The reference numbers concerning the accompanying drawings, in which:
Figure 1 schematically illustrates an injection system of a fuel-injected gasoline engine without the cleaning device according to the invention; figure 2 schematically represents the injection system of figure 1 on which, however, the cleaning device according to the invention is mounted; Figure 3 schematically shows an injection system of a diesel engine with fuel injection without the cleaning device according to the
<Desc / Clms Page number 7>
invention;
figure 4 schematically the injection system of figure
3 to which, however, the cleaning device according to the invention is mounted.
The known injection system of a so-called Otto engine with petrol injection according to figure 1, which therefore does not contain the invention, contains a petrol tank 1, a petrol distributor 2, injectors 3, namely one in each cylinder of the petrol engine with fuel injection to which the injection system belongs. , lines 4 connecting the petrol distributor 2 to each of the injectors 3, a petrol line 5 connecting the petrol tank 1 to the petrol distributor 2, an electric petrol pump 6 in this petrol line 5, a return line 7 returning the petrol distributor 2 communicates with the fuel tank 1 and a pressure regulator 8 mounted in the return pipe 7.
The motor of the pump 6 operates on the battery of the vehicle in which the system is mounted. With the engine running, this petrol pump 6 pumps petrol over the petrol pipe 5 to the petrol distributor 2, which carries the majority of the petrol over the pipes 4
<Desc / Clms Page number 8>
to the injectors 3. The rest of the petrol is returned by the pressure regulator 8 over the return line 7 to the petrol tank 1. This pressure regulator 8 is a membrane regulator. The maximum flow rate that the pump 6 can deliver is greater than the flow rate required to build up the pressure for the injectors 3. By sending a part of the gasoline back to the tank 1, the pressure regulator 8 ensures that the gasoline with the correct operating pressure is supplied to the injectors 3.
In order to clean this injection system and more specifically the injectors, since a precipitate of carbon is formed there, the petrol line 5 on the discharge side of the petrol pump 6 is disconnected and the part connecting to the petrol distributor 2 is connected to a cleaning device 9 as shown. in figure 2. The petrol line 5 can be disconnected at the location of some coupling of parts of the petrol line if it consists of parts, which coupling must be located on the pressure side of the petrol pump 6.
In an analogous way, the return line 7, between the pressure regulator 8 and the petrol tank 1, is also disconnected and connected to the pressure regulator 8
<Desc / Clms Page number 9>
part of this return line with the aforementioned cleaning device 9. Disconnection can take place between this tank 1 and the pressure distributor 8. The fuel pump 6 has to be switched off either electrically, which can be done by removing a fuse or a relay, or be connected to the fuel tank 1, which can be done by coupling the disconnected part of the pipe 5 still in connection with the pump 6 to the disconnected part of the return pipe 7 still attached to the petrol tank 1, as shown in dashed line in figure 2.
The injection system shown in Figure 2 is thus obtained, which contains a cleaning device according to the invention. The cleaning device 9 according to the invention, as shown in this figure 2, contains a reservoir 10 with cleaning fuel. This cleaning fuel can be found on the market. It consists, for example, of gasoline to which a cleaning agent has been added that can, among other things, remove the carbon deposits in the injectors. After all, cleaning is done while the engine with the injection system is running.
A supply line 11 is connected to the reservoir 10 and is connected to the part of the tank during cleaning
<Desc / Clms Page number 10>
the petrol line 5 that connects to the petrol distributor 2. An electric pump 12 and a pressure gauge 13, viewed in this order from the reservoir 10, are mounted in this supply line 11.
The pump 12 has a maximum pressure, for example 650 kPa (6.5 bar) at 210 l / h, which is higher than the working pressure of the injectors 3. This pump 12 can be constructively identical to the petrol pump 6. This pump 12 is electrically connected by means of an electric circuit 14 to the battery of the car provided with the injection system. A switch 16 operated by a relay 15 is mounted in this electrical circuit 14.
This relay 15 is located in a parallel line 17 in which the starter switch 18 is mounted. The relay 15 is bridged by a line 19 in which a lamp 20 is connected, while the entire parallel line 17 is bridged by a parallel line 21 in which a second lamp 22 is mounted. When connected to the vehicle battery, the indicator lamp 22 lights up.
By closing the starter switch 18, the lamp 20 lights up and the relay 15 is energized. This relay 15 then closes the switch 16, whereby the motor of the pump 12 receives current. The pump 12 then pumps cleaning gasoline from the reservoir 10 over the
<Desc / Clms Page number 11>
supply line 11 to the injection system and in particular the petrol distributor 2.
Between the pump 12 and the pressure gauge 13 the end of a return line 23 is connected to the supply line 11, the other end of which connects to the reservoir 10. In this return line 23 and more specifically to its connection to the line 11, a control valve 24 mounted. This control valve 24 is adjusted in such a way that the pressure of the cleaning fuel supplied to the petrol distributor 2 substantially corresponds to the operating pressure of the injectors 3, which operating pressure during normal operation of the petrol engine through the pressure regulator 8 passing a part of the fuel over the return line 7 sends it back to the fuel tank 1, is regulated. During cleaning, the pressure regulator 8 returns part of the cleaning fuel over this return line 7 to the reservoir 10.
Since the maximum pressure of the pump 12 is even higher than the operating pressure in the presence of the aforementioned pressure regulator, the control valve 24 returns a part of the cleaning fuel to the reservoir 10. This takes place via a return line 23. The part of the return line 7 which is as already mentioned, communicates with the cleaning device 9, one connects to the return line 23, which is provided for this purpose
<Desc / Clms Page number 12>
connector 25. The part that is returned over the return line 7 returns via the return line 23 to the reservoir 10, so that no cleaning fuel is lost. The pressure distributor 8 in fact provides a coarse pressure control and the control valve 24 provides an additional fine pressure control.
After cleaning, the device 9 is removed and the petrol line 5 and the return line 7 are returned to their original position.
Analogously, with the above-described cleaning device, the fuel injection system of diesel engines equipped with inline or rotary pumps can be cleaned. Figure 3 shows the injection system of a diesel engine schematically.
This injection system contains a diesel tank 26, a number of injectors 27, n for each cylinder of the diesel engine, an injection pump 28 which also forms a fuel distributor and contains a built-in pressure distributor, lines 29 between this injection pump 28 and each of these injectors 27 and a fuel line 30 which connects the injection pump 28 to the diesel tank 26. In this fuel line 30 there are between the tank 26
<Desc / Clms Page number 13>
and the injection pump 28 mounted a mechanical fuel pump 31 and two fuel filters 32. Return pipes 33 connect to the injectors 27, while a return pipe 34 connects to the built-in pressure distributor of the injection pump 28. All these return lines 33 and 34 come together and communicate with the diesel tank 26 via the return line 35.
The mechanical fuel pump 31 is mounted on the injection pump 28 and mainly supplies the fuel. The pressure for the injection is mainly built up by the injection pump 28, which pump is driven mechanically by the diesel engine itself via the coupling 36.
When the diesel oil is sprayed under a much higher pressure than the so-called Otto petrol engines, namely at 11,000 to 90,000 kPa (110 to 900 bar) depending on the engine type, the injectors 27 and the injection pump can become dirty. 28 take place. This contamination can cause poor atomization and incomplete combustion of the fuel, causing the engine to deliver less power, run erratically and use more fuel.
Cleaning these injectors 27 and this injection pump 28 can be done with the above-described device
<Desc / Clms Page number 14>
for cleaning 9, it being understood that the cleaning fuel used is a liquid suitable for diesel engines, for example a mixture of diesel oil and a suitable cleaning agent.
Constructively, the cleaning device 9 is identical to the previously described device 9 for cleaning a gasoline engine but, as shown in Figure 4, in which the injection system of a diesel engine is shown during cleaning and thus with the device 9 mounted thereon, takes place connecting the device 9 to the injection system in another way. The connection does take place between the fuel line 30 and a return line 35, but because the injection system does not contain an electric pump but builds up the injection pressure through a mechanical injection pump 28, only the fuel line 30 and the return line 35 must be disconnected from the diesel tank 26 and connected on the supply line 11 and the connection 25 of the cleaning device 9, respectively.
The cleaning takes place in an analogous manner with the engine running, in which cleaning fuel is atomized by the injectors 7 and burned in the cylinders. The feed pressure is also built up by the injection pump 28 during cleaning. The pressure of the device
<Desc / Clms Page number 15>
for cleaning 9, the adjustment valve 24 adjusts to about 100 kPa (1 bar). The flow rate of the electric pump 12 of the device 9 is sufficient to clean the injection system of even heavy diesel engines.
The above-described cleaning device 9 is of simple construction. Provided the correct selection of the pump 12, it can be used for practically any working pressure of the injectors for both petrol and diesel engines. No cleaning fuel that is not used for cleaning is lost. Provided the use of the suitable cleaning fuel, cleaning is very efficient.
The invention is by no means limited to the above-described embodiments thereof, and many changes can be made to these described embodiments within the scope of the patent application.
In particular, the uses of the cleaning device as described above are not necessarily limited to it. cleaning injection systems of internal combustion engines. Other fuel supply systems in general can also be used
<Desc / Clms Page number 16>
cleaned, such as fuel supply systems of turbines, heating installations, etc., regardless of the fuel, with the exception of solid fuel.