BE1004418A4 - Inrichting voor het in geinstalleerde buizen brengen van leidingdraden, en werkwijze gebruikmakend van een dergelijke inrichting. - Google Patents

Inrichting voor het in geinstalleerde buizen brengen van leidingdraden, en werkwijze gebruikmakend van een dergelijke inrichting. Download PDF

Info

Publication number
BE1004418A4
BE1004418A4 BE9100001A BE9100001A BE1004418A4 BE 1004418 A4 BE1004418 A4 BE 1004418A4 BE 9100001 A BE9100001 A BE 9100001A BE 9100001 A BE9100001 A BE 9100001A BE 1004418 A4 BE1004418 A4 BE 1004418A4
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
pulling
tube
housing
strut
gears
Prior art date
Application number
BE9100001A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Vande Kerckhove Jose
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Vande Kerckhove Jose filed Critical Vande Kerckhove Jose
Priority to BE9100001A priority Critical patent/BE1004418A4/nl
Priority to EP91203309A priority patent/EP0493851A1/fr
Application granted granted Critical
Publication of BE1004418A4 publication Critical patent/BE1004418A4/nl

Links

Classifications

    • HELECTRICITY
    • H02GENERATION; CONVERSION OR DISTRIBUTION OF ELECTRIC POWER
    • H02GINSTALLATION OF ELECTRIC CABLES OR LINES, OR OF COMBINED OPTICAL AND ELECTRIC CABLES OR LINES
    • H02G1/00Methods or apparatus specially adapted for installing, maintaining, repairing or dismantling electric cables or lines
    • H02G1/06Methods or apparatus specially adapted for installing, maintaining, repairing or dismantling electric cables or lines for laying cables, e.g. laying apparatus on vehicle
    • H02G1/08Methods or apparatus specially adapted for installing, maintaining, repairing or dismantling electric cables or lines for laying cables, e.g. laying apparatus on vehicle through tubing or conduit, e.g. rod or draw wire for pushing or pulling

Landscapes

  • Power-Operated Mechanisms For Wings (AREA)
  • Conveying And Assembling Of Building Elements In Situ (AREA)

Abstract

Inrichting voor het in een buis brengen van één of meerdere draden, bestaande uit een teleskopische schoorpijler (1), die op de gewenste lengte kan geblokkeerd worden door middel van een koppelklem (4), bestaande uit een ringvormige stuk (6) die met kleine speling rond het uitschuifbaar gedeelte (2) zit en in een schuine stand de verschuiving ervan kan beletten, en bestaande uit een trekinrichting (17), voorzien van minstens één paar boven elkaar opgestelde verdraaibare rollen, tandwielen of gelijkaardige middelen (23, 32) en (23', 33) waartussen een trekmiddel (39) zich rechtlijnig uitstrekkend - kan ingeklemd worden, en waarvan er minstens één door een motor met afstandbediening kan aangedreven worden, om het trekmiddel doorheen de trekinrichting (17) te trekken, terwijl die trekinrichting (17) aan de schoorpijler (1) bevestigd is.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  "Inrichting voor het in geinstalleerde buizen brengen van leidingdraden, en werkwijze gebruikmakend van een dergelijke 
 EMI1.1 
 inrichting". inrichting". 



   Vooral bij de installatie van de electriciteitsvoorzieningen in gebouwen moeten voor de verdeling van de elektrische energie heel wat geleiders geplaatst worden. 



  Omwille van de veiligheid wordt in de reglementeringen voor elektrische installaties voorgeschreven om de leidingdraden van een elektrische installatie in buizen te plaatsen uit kunststof (PVC) of metaal. Daarbij komen meerdere draden die eenzelfde trajekt volgen in eenzelfde buis te zitten. Vooral om esthetische redenen worden die buizen meestal in de muren geplaast of bijvoorbeeld in de vrijë ruimte boven een vals plafond geplaast, of op een andere manier verborgen. 



   Bij de bekabeling van een gebouw worden alle buizen eerst op hun definitieve plaats geinstalleerd. Elke buis strekt zich daarbij uit tussen twee punten- waar een elektrische verbinding moet verwezenlijkt worden. Bijgevolg wordt ervoor gezorgd dat elke buis-in het bijzonder diegene die bijvoorbeeld in een wand worden geinstalleerdaan zijn twee uiteinden bereikbaar blijft om enerzijds de draden erin te brengen en om anderzijds de genoemde elektrische verbindingen te kunnen realiseren. Vervolgens wordt in elke buis het aantal draden geplaatst dat nodig is voor de werking en bediening van de installatie. Tenslotte worden alle onderdelen van de elektrische installatie (schakelaars, stopkontakten, toestellen) met deze draden verbonden en in de woning geplaatst of bevestigd. 



   Voor het in de buizen brengen van leidingdraden zijn, volgens een eerste veel toegepaste werkwijze, twee personen nodig. Elk van die personen gaat bij een uiteinde van een te bekabelen buis staan. Door   een   van hen wordt een metaaldraad of een trekveer, die langer is dan de buis, in 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 de buis geschoven totdat deze aan het andere uiteinde uitkomt. De leidingdraad die in de buis moet komen, die uiteraard ook langer is dan de buis, wordt nu aan een uiteinde van die metaaldraad of trekveer bevestigd. 



   De persoon die zieh bij het andere buisuiteinde bevindt gaat nu aan deze metaaldraad of trekveer trekken, zodat de leidingdraad die eraan verbonden is in de buis wordt getrokken. Ondertussen wordt de leidingdraad in de buis geduwd en begeleid door de persoon die zieh bij de 
 EMI2.1 
 buisingang bevindt. Bij deze werkzaamheden is het van I belang dat beide personen hun respectievelijke trek- duwbewegingen synchroniseren. Dit gebeurt meestal door elkaar toe te roepen. Het werk is beëindigd als de leidingdraad bij de persoon die aan de metaaldraad of trekveer trekt, met zijn ene uiteinde te voorschijn komt, terwijl het andere uiteinde nog langs het andere buisuiteinde uitsteekt. Dikwijls wordt op deze manier meer dan   een   leidingdraad tegelijk in een buis getrokken. 



   Een eerste nadeel van deze werkwijze ligt in het feit dat voor de uitvoering ervan twee personen nodig zijn. Enerzijds worden de kosten voor de verwezenlijking van een elektrische installatie hierdoor in belangrijke mate beinvloedt. Anderzijds moeten personen die gewoonlijk alleen werken, voor dit gedeelte van de werkzaamheden alleen, beroep doen op een tweede persoon. 



   Een ander nadeel van deze werkwijze bestaat uit het feit dat beide personen zich dikwijls ver van elkaar bevinden, of door   één   of meerdere wanden van elkaar gescheiden zijn, doordat de uiteinden van eenzelfde buis zich in een andere kamer of op een ander verdiep van het gebouw bevinden. Als beide personen-door de afstand en/of de scheidingswanden-niet meer kunnen communiceren met elkaar, wordt het gesynchroniseerd trekken en duwen aan de leidingdraad onmogelijk waardoor de werkzaamheden erg moeizaam verlopen. Het gebrek aan synchronisatie kan immers 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 een breuk van de metaaldraad als gevolg hebben of er kunnen plaatselijke vervormingen van de leidingdraad veroorzaakt worden waardoor de leidingdraad komt vast te zitten in de buis en/of de doorgang belet van andere leidingdraden.

   Dit alles vergroot de duur, en bijgevolg de kosten van het werk in aanzienlijke mate. 



   Er is een inrichting gekend, waarmee de hogergenoemde werkzaamheden, door   één   persoon kunnen uitgevoerd worden. Deze inrichting wordt beschreven in het octrooi FR-2 537 795, en bestaat uit een schoorpijler waaraan een trekmechanisme bevestigd wordt. Na het in de buis schuiven van een metaaldraad wordt aan het ene uiteinde van deze metaaldraad een leidingdraad bevestigd, terwijl het andere uiteinde van deze metaaldraad verbonden wordt met het trekmechanisme. Terwijl de persoon zieh bij de buisingang bevindt voor het in de buis duwen van de leidingdraad, kan hij met een afstandsbediening het trekmechanisme inschakelen of uitschakelen. Dit mechanisme rolt de metaaldraad op. Er zijn detectiemiddelen voorzien die het mechanisme doen stoppen als het uiteinde van de leidingdraad uit de buisuitgang steekt. 



   Een eerste nadeel van deze inrichting bestaat uit het feit dat het trekmechanisme in hoofdzaak uit een oprolinrichting bestaat, waardoor het enkel met een metaaldraad als trekmiddel bruikbaar is, terwijl een trekveer dikwijls boven een metaaldraad verkozen wordt omwille van het feit dat hij beter verschuifbaar is in de buis,   o. a.   als in deze buis meerdere bochten voorzien zijn. 



   Een ander nadeel van deze inrichting bestaat eruit dat na het beëindigen van het werk-als de leidingdraad in de buis getrokken is-de metaaldraad volledig opgerold is en, ofwel niet herbruikbaar is en moet weggeworpen worden (economisch nadeel), ofwel dient ontrold te worden (tijdverlies). 



   Nog een nadeel van de hierboven beschreven 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 inrichting ligt in het feit dat het trekmechanisme opgesteld is op een teleskopische schoorpijler die moet ingesteld worden tussen zijn twee steunpunten door in de eerste plaats de twee uitschuifbare gedeelten ten opzichte van elkaar te blokkeren met een pen die doorheen overeenkomstige openingen in beide gedeelten wordt geschoven en vervolgens de hoogte van de schoorpijler verder zodanig bij te regelen tot deze tussen de steunpunten geklemd is door middel van een op de grond steunend en op   schroefdraad   verdraaiend en zo in de hoogte instelbaar, steunstuk, en een aan de bovenkant van de schoorpijler op schroefdraad verdraaiend en zo in de hoogte instelbaar steunstuk dat tot tegen het plafond verdraaid wordt.

   Deze manier om de schoorpijler vast te zetten is tamelijk omslachtig voor een toestel dat frequent moet verplaatst worden voor de bekabeling van telkens een andere buis. Dit heeft eveneens veel tijdverlies als gevolg. 



   Het doel van de uitvinding is te verhelpen aan de hierboven opgersomde nadelen van de bestaande inrichting, met behoud van de voordelen ervan, in het bijzonder het feit dat de inrichting door   een   persoon kan bediend worden. 



   Een voorwerp van de uitvinding is een inrichting voor het in een buis brengen van draden, meer in het bijzonder van   een   of meerdere geleiders, in een, in een gebouw vast opgestelde, buis. Deze inrichting volgens de uitvinding bestaat enerzijds uit een schoorpijler met een uitschuifbaar gedeelte dat gemakkelijk en vlug door middel van een koppelklem kan gefixeerd worden en anderzijds uit een aan deze schoorpijler in de hoogte instelbaar bevestigd trekmechanisme voor een trekveer. De koppelklem van de schoorpijler bestaat in hoofdzaak uit een ring die omheen het uitschuifbaar gedeelte zit.

   Bij het fixeren van deze schoorpijler op de juiste hoogte, zodat hij bijvoorbeeld tussen de vloer en het plafond zit vastgeklemd, plaatst de ring zieh schuin ten opzichte van de lengte-as van het uitschuifbaar gedeelte, zodat de binnenste randen van deze 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 ring tegen dit uitschuifbaar gedeelte drukken. Om deze schuine stand te kunnen aannemen zit de ring in een holle ruimte die deel uitmaakt van het op de grond steunende gedeelte van de schoorpijler. Langs   één   zijde van de ring is een uitsteeksel voorzien dat doorheen de mantel van de genoemde holle ruimte naar buiten steekt. Met de mantel van deze holle ruimte is een bedieningsonderdeel verbonden waardoor deze mantel omlaag kan gebracht worden en door veerkracht terug omhoog gebracht wordt.

   Bij het door de veerkracht terug opwaarts bewegen van de mantel gaat de ring zieh schuin plaatsen ten opzichte van de lengte-as van het uitschuifbaar gedeelte doordat enkel die kant van de ring die met het uitsteeksel doorheen de mantel zit naar boven wordt geduwd. De andere tegenoverliggende kant van de ring drukt lager tegen het uitschuifbare gedeelte van de schoorpijler en duwt dit uitschuifbaar gedeelte gedurende de opwaartse beweging van de mantel nog meer naar boven aangezien de schuinstaande ring in de holle ruimte meegenomen wordt naar boven.. Daardoor wordt de schoorpijler nog beter tussen zijn twee steunpunten ingeklemd. De opening in de ring ligt nu in een vlak dat niet loodrecht op de lengte-as staat van het gedeelte van de schoorpijler dat kan uitschuiven. De schoorpijler blijft geblokkeerd in deze uitgeschoven positie staan, tussen beide steunpunten geklemd.

   Voor het terug losmaken van deze schoorpijler wordt het uitsteeksel van de ring in neerwaartse richting geduwd terwijl men de mantel of het op en neer beweegbare gedeelte dat ermee solidair is neerwaarts drukt tegen de veerkracht in. De ring komt terug loodrecht op de lengterichting van het uitschuifbare gedeelte van de schoorpijler te staan en deze kan vrij verschoven worden, in de ringopening. 



   Op deze schoorpijler wordt met gekende middelen, in de hoogte instelbaar, een trektoestel bevestigd, waarmee een trekveer kan voortgetrokken worden, in de twee 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 richtingen. 



   Daarbij wordt de trekveer geklemd tussen verdraaibare rolletjes waarvan er tenminste   één   door een motor aangedreven wordt. Deze motor kan aan en uit gezet worden met behulp van een afstandsbediening. 



   Verder kunnen op de schoorpijler nog   bijkomende   hulpmiddelen in de hoogte instelbaar bevestigd worden om de schoorpijler te ondersteunen en/of een buisuiteinde vast te bevestigen ten opzichte van de schoorpijler, enz... 



   Een ander voorwerp van de uitvinding is de werkwijze voor het in een buis brengen van draden, meer in het bijzonder van   één   of meerdere geleiders in een, in een gebouw vast opgestelde buis, gebruik makend van de inrichting volgens de uitvinding. Daarbij wordt de inrichting, volgens de uitvinding opgesteld in de nabijheid van het uiteinde van de buis die moet van draden voorzien worden. 



   De schoorpijler wordt daar vast opgesteld met het trektoestel erop bevestigd. De trekveer wordt tussen de. rolletjes geplaatst en met het vrije uiteinde ofwel rechtstreeks, ofwel via een holle flexibele buis in de buisingang geplaast. De rolletjes worden aangedreven in de ene draaizin zodat de trekveer eerst stapsgewijs en daarna continu in de buis geduwd wordt. Als de trekveer langs het andere buisuiteinde uitkomt stopt men de aandrijving van de rolletjes. Langs die kant bevestigt men vervolgens de draad die in de buis moet komen. Dan worden de rolletjes aangedreven in de andere draaizin, zodat de trekveer terug uit de buis wordt getrokken, langs de kant van het toestel. 



  De draad wordt op die manier in de buis getrokken. Dit kan gebeuren terwijl de persoon die het werk uitvoert zich langs de kant van de buis bevindt, waarlangs de draad in de buis schuift, onder meer om die draad in de buis te duwen en te begeleiden, aangezien hij het trekmechanisme met de afstandsbediening kan bedienen. Een detecteer-inrichting 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 kan ervoor zorgen dat de motor uitgeschakeld wordt op het ogenblik dat de draad bij het trekmechanisme uit de buis komt. 



   Een eerste voordeel van de inrichting en van de werkwijze volgens de uitvinding bestaat uit het feit dat het werk door   een   persoon kan uitgevoerd worden, terwijl toch met een trekveer kan gewerkt worden, en waarbij het in de buis schuiven van het trekmiddel, zijnde de trekveer, eveneens automatisch door het elektrisch aangedreven mechanisme kan gebeuren, hetgeen onmogelijk was met de gekende inrichting. 



   Een bijkomend voordeel bestaat eruit dat men geen tijd verliest bij het ontrollen van het trekmiddel, wat bij de gekende inrichting wel het geval was. 



   Nog een ander voordeel van de uitvinding bestaat eruit dat de schoorpijler van het toestel volgens de uitvinding zeer vlug en gemakkelijk op te stellen is, wat de werksnelheid uiteraard ten goede komt. 



   Verdere kenmerken en voordelen van de inrichting en de werkwijze volgens de uitvinding zullen blijken uit de hiernavolgende beschrijving van een voorkeurdragende werkwijze en van een gedetailleerde uitvoeringsvorm van de inrichting, zonder dat de uitvinding hierdoor beperkt wordt tot deze voorkeurdragende werkwijze en uitvoeringsvorm. Deze beschrijving wordt geillustreerd aan de hand van de hierbijgevoegde figuren, waarbij :
Figuur   l-een zijaanzicht voorstelt   van de schoorpijler van de inrichting volgens de uitvinding. 



   Figuur 2 - een langsdoorsnede voorstelt van de schoorpijler van de inrichting volgens de uitvinding. 



   Figuren 3a en   3b - een   langsdoorsnede voorstellen van de koppelklem van de schoorpijler uit figuren 1 en 2, respectievelijk in de stand die toelaat dat het uitschuifbare gedeelte verschoven wordt, en in de stand die het uitschuifbare gedeelte blokkeert. 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 
 EMI8.1 
 



  Figuur 4 voorstelt van een steunarm die in de hoogte instelbaar aan de schoorpijler kan bevestigd worden. 



  Figuur 5 voorstelt van een klemschroef die in de hoogte instelbaar aan de schoorpijler kan bevestigd worden om het trektoestel te dragen. 



  Figuur 6 bovenaanzicht voorstelt van een buishouder die instelbaar bevestigd kan worden aan de schoorpijler. 



  Figuur 7a voorstelt van de behuizing die de elektrische aandrijfinrichting bevat, van het trektoestel volgens de uitvinding. 



  Figuur 7b voorstelt van het volledige trektoestel, volgens de uitvinding. 



  Figuur 8 langsdoorsnede voorstelt van de behuizing die het trekmechanisme bevat, van het trektoestel volgens de uitvinding. 



  Figuur 9 dwarsdoorsnede voorstelt van de behuizing die het trekmechanisme bevat van het trektoestel volgens de uitvinding, volgens de as AA'op figuur 8. 



  De inrichting volgens de uitvinding bestaat enerzijds uit een schoorpijler (zie figuren 1 en 2). Deze schoorpijler (1) bestaat in hoofdzaak uit twee buisvormige stukken (2) en (3) met lengte-afmetingen die in verhouding tot hun respectievelijke diameters groot zijn. Het bovenste buisvormige stuk (2) heeft een kleinere buitendiameter dan de binnendiameter van het onderste buisvormige stuk (3). 



  Het bovenste buisvormige stuk (2) zit in het onderste buisvormige stuk (3) geschoven over een instelbare afstand. die manier vormen beide in elkaars verlengde gelegen buisvormige stukken (2) en (3) een geheel dat door het meer of minder uitschuiven van stuk (2) uit stuk (3) een variable lengte heeft. Bij het opstellen van de schoorpijler moet deze op de nodige lengte vast 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 ingesteld worden. Bijgevolg moet het verschuiven van het bovenste stuk (2) in het onderste stuk (3) kunnen belet worden door beide stukken (2) en (3) vast in te stellen ten opzichte van elkaar. Dit gebeurt met behulp van de koppelklem (4). Deze koppelklem (4) (figuren 2,3a en 3b) bestaat uit een holle cylinder (5).

   Deze holle cylinder (5) zit vast omheen het bovenuiteinde van het onderste buisvormige stuk (3), waarbij dit buisvormige stuk (3) centraal in de cirkelvormige onderzijde van de holle cylinder (5) steekt en er vast in bevestigd zit, uitmondend in de holle binnenruimte van de cylinder (5). 



   In de cirkelvormige bovenzijde van de holle cylinder (5) is centraal een opening voorzien waarin het bovenste buisvormige stuk (2) van de schoorpijler   (1)   kan verschuiven. Deze opening komt eveneens uit in de holle binnenruimte van de cylinder (5) en heeft een vertikale   waslijn   die samenvalt met die van het langsonder in de cylinder (5) stekende buisvormige stuk (3) dat uitkomt in de holle binnenruimte van de cylinder (5). Het bovenste buisvormige stuk (2) van de schoorpijler   (1)   zit via de opening in de bovenzijde van de cylinder (5) door de cylinder (5) geschoven tot in het onderste buisvormige stuk (3). Dit bovenste buisvormige stuk (2) kan vrij op en neer schuiven in het onderste buisvormige stuk (3) doorheen de holle cylinder (5). .

   In de holle binnenruimte van de cylinder (5), en rondom het bovenste buisvormige stuk (2) dat deze holle ruimte volgens de   aslijn   dwarst, zit met een kleine speling een ring (6) opgesteld. Deze ring (6) heeft plaatselijk aan   één   zijde een breder gedeelte dat door een opening in de zijwand van de cylinder (5) steekt, naar buiten toe, en uitloopt in een neerwaarts gerichte lip   (7).   



   Het bovenste buisvormig gedeelte (2) is op het bovenuiteinde uitgerust met een steunstuk (8) dat eveneens cylindrisch is en een grotere diameter heeft dan het stuk (2). De vlakke bovenzijde van het steunvlak (8) is bedekt 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 met een zool (9) uit rubber of een ander materiaal met grote wrijvingsweerstand. 



   Langs de onderzijde van de   schoorpijler (l) is   eveneens een gelijkaardig steunstuk (10) voorzien dat. langs onder bedekt is met een zool (11) uit rubber of een gelijkaardig materiaal. 



   In tegenstelling met het steunstuk (8) bovenaan is dit steunstuk (10) aan de onderzijde niet rechtstreeks met het onderste buisvormig stuk (3) verbonden (zie   fig. 2).   



  Centraal bovenop het steunstuk (10), en loodrecht erop, staat langs boven een buisje (12) met kleine diameter. Dit buisje (12) steekt doorheen een ringvormig gedeelte (13) dat binnen in het onderste buisvormig stuk (3) vast bevestigd is, dwars op de aslijn, aansluitend tegen de binnenwanden, en het buisje (12) verder naar boven doorlaat doorheen een centrale opening, met een speling die een gemakkelijke verschuiving toelaat van het gedeelte   (13) - en   dus van het buisvormig stuk (3)-ten opzichte van het buisje (12). Het buisje (12) is boven het ringvormig gedeelte (13), op het uiteinde, voorzien van een borgpen (14) die groter is dan de opening in het ringvormig gedeelte (13), om te beletten dat het ringvormig gedeelte (13) van het buisje (12) zou afschuiven. 



   Rond het buisje (12) zit een spiraalveer (15) die langs onder op het steunstuk (10) rust en langs boven tegen het ringvormig gedeelte (13) drukt. Rondom deze spiraalveer (15) zit een buis (16)-eveneens vertrekkend vanop het steunstuk (10) en zieh vertikaal naar boven uitstrekkend over een hoogte die kleiner is dan de hoogte van de spiraalveer (15) in ontspannen toestand. 



   De buitendiameter van de buis (16) is kleiner dan de binnendiameter van het onderste buisvormig stuk (3) van de schoorpijler (1). 



   Het buisvormig stuk (3) zit met zijn onderste gedeelte omheen de buis (16). De spiraalveer (15) mag 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 bijgevolg in ontspannen toestand niet hoger boven de bovenrand van buis (16) komen dan de afstand tussen de onderzijde van het ringvormig gedeelte (13) en de onderkant van het buisvormig stuk (3). Verder moet deze laatstgenoemde afstand ook kleiner zijn dan de hoogte van de buis (16) om te vermijden dat de onderkant van het buisvormig stuk (3) bij maximale indrukking van de spiraalveer (15) op het steunstuk (10) zou stoten. 



   Om toe te laten dat het onderste buisvormig stuk (3) van de schoorpijler   (1)   met de voet tegen de veerkracht in naar beneden wordt gedrukt is de onderste rand van dit buisvormig stuk (3) uitgerust met een cylindervormige horizontale verbreding (16'). 



   De inrichting volgens de uitvinding bestaat anderzijds uit een elektrisch aangedreven trektoestel (17) (zie figuren 7a, 7b, 8 en 9). Dit toestel wordt gebruikt om ofwel de trekveer (39) in de buizen te duwen of om deze trekveer (39) eruit te trekken met de leidingdraden eraan bevestigd. Dit toestel (17) is voorzien om aan de schoorpijler   (1)   bevestigd te worden dicht bij de buis die moet bekabeld worden, maar kan ook, op plaatsen waar geen schoorpijler kan geplaatst worden, aan vaste delen van het gebouw bevestigd worden met daarvoor voorziene bevestigingsmiddelen. Het gebruik, de kenmerken en de samenstelling zullen blijken uit de volgende gedetailleerde beschrijving. Het trektoestel (17) bestaat uit twee afzonderlijke behuizingen (18) en (19).

   De behuizing (18) bevat een elektrisch aangedreven motor met de nodige elektrische en/of elektronische schakelingen voor de sturing ervan. Deze sturing kan ofwel met drukknoppen ofwel met een afstandsbediening gedaan worden. Bij voorkeur wordt daarbij een drukknop voorzien waarmee de motor stapsgewijs kan ingeschakeld worden. Verder zijn nog een aantal controlelampjes voorzien die een visuele controle toelaten van de werking of de stilstand van de motor. Daarnaast zijn 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 nog de nodige beveiligingsmiddelen van de motor voorzien, zoals bijvoorbeeld een thermische beveiliging, of zekeringen. Zowel de drukknoppen als de   controlelampje   zijn op de buitenwand van de behuizing (18) voorzien. Op de buitenwand van de behuizing (18) steekt tenslotte nog de antenne uit van de afstandsbediening. 



   De motor drijft rechtstreeks of via gekende overbrengsmiddelen een motoras (20) aan die langs de zijwand van de behuizing (18) naar buiten komt. Diezelfde zijwand van de behuizing (18) is zijdelings uitlopend en is op de eindigende rand voorzien van een vertikale bus (21) die aan beide uiteinden open is. Deze bus (21) dient om op een pen te schuiven die in de hoogte instelbaar vast verbonden is aan de schoorpijler   (1)   of aan een andere vaste constructie. 



  Aan de pen zijn middelen voorzien die het omhoog schuiven van de bus (21) kunnen verhinderen, eenmaal deze op de pen geschoven is. Op die manier wordt het trektoestel (17) opgehangen op de gewenste hoogte bij de te bekabelen buis. 



   De behuizing (19) bevat het trekmechanisme dat door de motor (19) wordt aangedreven. De behuizing (19) is op korte afstand van de behuizing (18) opgesteld, evenwijdig met de zijde waaruit de motoras (20) komt. Deze as (20) strekt zieh verder uit doorheen de zijwand van de behuizing (19) en vormt de enige mechanische verbinding tussen de behuizingen (18) en (19). De behuizing (19) is verder nog bevestigd aan een lagergedeelte van de as (20). Dit lagergedeelte is verdraaibaar ten opzichte van een ander lagergedeelte van de as (20), die aan de behuizing (18) vast bevestigd is. Bijgevolg kan de behuizing (19) omheen de as (20) draaien ten opzichte van de behuizing (18). daardoor wordt het mogelijk om de behuizing (19) in een willekeurige omheen de as (20) verdraaide stand te plaatsen ten opzichte van de behuizing (18), en zodoende de trekrichting van de trekveer (39) te bepalen.

   Gedurende het gebruik van het toestel moet de behuizing (19) onverdraaibaar ingesteld 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 worden ten opzichte van de behuizing (18) om te beletten dat deze behuizing (19) door de reactiekrachten willekeurig ten opzichte van de behuizing (18) zou verdraaien. Bij deze vaste instelling van behuizing (18) wordt er voor gezorgd dat de trekveer (39) zieh zoveel mogelijk in het verlengde van de te bekabelen buis kan uitstrekken tussen die buisuitgang en het trektoestel (17). De onverdraaibare instelling van de behuizing (19) ten opzichte van de behuizing (18) gebeurt door middel van een'. blokkeerstift (19') die doorheen de behuizing (19) steekt en langs de kant van de behuizing (18) uitkomt. Deze blokkeerstift (19') heeft een pen die past in   een   van de, in de zijwand van de behuizing (18) voorziene, openingen (18').

   Elk van die-op een cirkelboog opgestelde-openingen laat toe de behuizing (19) in een bepaalde stand te fixeren, door het erin plaatsen van de blokkeerstift (19'). Op het uiteinde van de as (20) in de behuizing (19) staat een aandrijftandwiel (22). Op assen die aan weerszijden van de as (20) in de behuizing (19) gelegen zijn, evenwijdig ermee op dezelfde hoogte, staan de trektandwielen (23) en (23') die   samenwerken   met het aandrijftandwiel (22). 



   De bovenzijde van de behuizing (19) bestaat uit een deksel (24) dat over een kleine afstand naar boven toe kan scharnieren om een as (25). Dit deksel (24) wordt op de behuizing (19) gedrukt met een inrichting (26) bestaande uit, op een as verdraaibaar en excentrisch opgestelde cylinder (27), voorzien van een handgreep (28). Wanneer de handgreep (28) in neerwaartse positie gericht staat, staat de cylinder (27) in zijn laagste stand ten opzichte van zijn excentrische as (27'). In die positie van de cylinder (25) wordt het deksel (24) op de behuizing (19) gedrukt. Langs de onderzijde van het deksel (24) is een torsieveer (niet voorgesteld) voorzien die langs onder tegen het deksel (24) drukt. 



   Wanneer de handgreep (28) naar boven gedrukt 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 wordt, verdraait de cylinder (27) om de excentrische as   (27').   Deze cylinder (27) komt bijgevolg hoger te liggen ten opzichte van deze as (27') en het deksel (24) wordt door de torsieveer naar boven geduwd. 



   Met het deksel (24)-in het midden langs de onderkant-is een vertikale cylinder (29) verbonden (zie figuren 8 en 9) die in een vertikale buis (30) geschoven zit. In de buis (30) zit een spiraalveer (niet zichtbaar op de figuren). De cylinder (29) drukt bijgevolg tegen deze spiraalveer die in de buis (30) zit. De buis (30) is vertikaal bevestigd op een zieh horizontaal uitstrekkende bladveer (31) en staat in het midden ervan. In een andere voorkeurdragende uitvoeringsvorm volgens de uitvinding wordt de cylinder (29) en bus   (30)-met spiraalveer-vervangen   door een andere niet verende inrichting die langs onder de horizontale bladveer (31) draagt, zoals bijvoorbeeld een vertikaal aan het deksel (24) bevestigd balkvormig stuk, dat op een U-vormig geprofileerd stuk bevestigd is, die langs onder de horizontale bladveer (31) draagt.

   Aan de onderzijde van de horizontale bladveer (31) zijn twee druktandwielen (32) en (33) verdraaibaar bevestigd op assen die zieh respektievelijk vertikaal boven de assen van trektandwielen (23) en (23') en evenwijdig ermee uitstrekken. Deze assen zitten bevestigd in U-vormige draagprofielen (34) en (35). 



   De behuizing (19) is verder in de zijwanden, die evenwijdig aan de assen van de tandwielen (22), (23), (23'), (32), (33), gelegen zijn, voorzien van openingen (36), (37) in het verlengde van de bovenkant van de trektandwielen (23) en (23'). 



   De tandwielen (22), (23), (23'), (32), (33) zijn op hun omtrek voorzien van tanden, terwijl doorheen de tanden en dieper in de cylindrische oppervlakte van waarop die tanden uitsteken, een V-vormige groef (38) voorzien is die over gans de omtrek van de tandwielen doorloopt. Het 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 tandwiel (22) is op dezelfde wijze voorzien van een Uvormige groef (38'). 



   Het diepste punt van deze groeven (38) en (38') ligt over gans de omtrek van het tandwiel op een cirkel met middelpunt die samenvalt met het middelpunt van het tandwiel, terwijl de groeven (38) en (38') symmetrisch ten opzichte van de zijkanten van het tandwiel liggen en smaller zijn dan de tandbreedte. 



   Een tand op deze tandwielen bestaat dus uit twee naast elkaar staande tandgedeelten, gescheiden door een groef (38). of (38'). Op de plaatsen op de omtrek van het tandwiel, waar geen tand staat, loopt het laagste gedeele van de groef (38) of (38') in het cylindrische oppervlak van het tandwiel. 



   Bij het gebruik van het trektoestel (17) wordt langs één van de openingen (36 of 37) een trekveer (39) in de behuizing (19) gebracht, tot tussen de trektandwielen (23) en   (23') - die zieh   onder deze trekveer (39) bevindenen de druktandwielen (32) en (33) - die op de trekveer (39) drukken. 



   De trekveer (39) wordt op die manier gekneld tussen enerzijds de trektandwielen (23), (23') en anderzijds de trektandwielen (32), (33). Door de bevestiging op de bladveer (31) en door de spiraalveer in de buis (30), zijn deze druktandwielen (32) en (33) verend opgesteld en oefenen een constante druk uit op de trekveer (39). De trekveer (39) wordt vooruit getrokken als de trektandwielen (23), (23') via het aandrijftandwiel (22) worden aangedreven. De trekveer (39) verlaat de behuizing (19) langs de tegenoverliggende opening (36) of (37). 



   Ter hoogte van   een   van de openingen (36) of (37) wordt een gekende detectie-inrichting (40) opgesteld die kan zorgen voor het stoppen van de motor, wanneer het uiteinde van de trekveer (39) daar voorbij komt. Daarvoor moet de trekveer (39) in de nabijheid van haar uiteinde voorzien 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 zijn van een door de detectie-inrichting (40), detecteerbare aanduiding of middel, volgens   één   van de gekende detectieprincipes. 



   Voor het inbrengen van de trekveer (39) tussen de trektandwielen (22), (23) en de druktandwielen (32) en (33) wordt de handgreep (28) omhoog geduwd, waardoor het deksel (24) omhoog scharniert om de as (25). Op die manier wordt de druk van de druktandwielen (32), (33) op de trektandwielen (23) en (23'),   verminderd'waardoor   het inbrengen van de trekveer vergemakkelijkt wordt, in het bijzonder wanneer op het uiteinde van de trekveer (39) een verdikking voorzien is. Eens de trekveer tussen de respestievelijke tandwielen   (23),   (23') en (32), (33) geklemd zit, wordt het deksel (24) met de handgreep (28) terug omlaag gedrukt. De trekveer (39) wordt nu vooruit getrokken zolang de motor het aandrijftandwiel (22) aandrijft. 



   Het trektoestel (17) wordt daarbij, in de nabijheid van de te bekabelen buis, vastgemaakt, bij voorkeur aan de schoorpijler   (1).   dit gebeurt met behulp van een klemschroef (41) (zie fig. 5). Deze klemschroef (41) bestaat uit een klemstuk (42) voorzien van een cylindrische opening (43) die langs   één   zijde met een gleuf   (44) - die   vertikaal het klemstuk (42) dwarst - uitmondt in   één   van de flanken. Loodrecht op deze gleuf (44) zijn openingen doorheen het stuk (42) voorzien, waardoor een bout of gelijkaardig middel kan geplaatst worden, en waarop een moer, vleugelmoer of gelijkaardig middel kan vastgedraaid worden.

   In de cylindrische opening (43) zit de schoorpijler   (1),   en door het vastdraaien van de moer wordt het klemstuk (42) omheen de cylindrische buis van de schoorpijler   (1)   geklemd op en instelbare hoogte. 



   Op het vlakke gedeelte van het klemstuk (42), staat loodrecht naar boven gericht een cylindrische pen (45). Over deze pen (45) wordt de vertikale bus (21) van 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 het trektoestel (17) geschoven. Het trektoestel (17) wordt op die manier bevestigd in de nabijheid van een te bekabelen buis. 



   Verder kan aan de schoorpijler   (1)   op instelbare hoogte nog een steunarm (46) bevestigd worden (zie fig. 4). 



  Deze steunarm (46) bestaat naast een klemstuk (47) als hierboven beschreven nog uit een horizontaal daaraan verschuifbaar bevestigde buis (48). Het klemstuk (47) is in de hoogte instelbaar bevestigd aan de   schoorpijler (l)   terwijl de buis (48) heen en weer verschuifbaar is in haar bevestigingsopening in het klemstuk (47) en in elke stand vast instelbaar is. Deze steunarm (46) wordt benut om met de buis (48) tegen een muur of ander vast constructieondereel van het huis geplaatst te worden, zich uitstrekkend in de richting naar de te bekabelen buis toe, met de bedoeling een bijkomend steunpunt aan de schoorpijler   (1)   te geven, zodat de reactiekrachten, tengevolge van het trekken aan de draden beter kunnen opgevangen worden. 



   Aan de schoorpijler   (1)   kan ook nog in de hoogte instelbaar een buishouder (49) bevestigd worden (fig. 6). 



  Deze buishouder (49) bestaat naast middelen (50) om in de hoogte instelbaar aan een   schoorpijler (l)   bevestigd te worden, nog uit een inklemstuk (51) voor het uiteinde van de te bekabelen buis. 



   De buishouder (49) wordt benut indien het buisuiteinde van de buis waarin de draden getrokken worden niet vast bevestigd is. 



   Door het inklemmen van dat buisuiteinde met de buishouder (49) staat dat buisuiteinde vast ten oprichte van de schoorpijler   (1),   en wordt vermeden dat de buis gaat plooien in de richting van het trektoestel (17) door de trekkracht op de draden die uit dat buisuiteinde komen en naar het trektoestel (17) toe worden getrokken. 



   Tot slot kan de situatie zich voordoen waarbij het onmogelijk is om de schoorpijler in de nabijheid van de te 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 bekabelen buis op te stellen. Er worden dan gekende bevestigingsmiddelen gebruikt, voorzien van een pen om het trektoestel (17) met zijn bus (21) op te hangen in de nabijheid van de te bekabelen buis. Deze bevestigingsmiddelen worden aan een vaste constructie van het gebouw bevestigd, in de nabijheid van de te bekabelen buis, en de bus van het trektoestel wordt op de pen geschoven. 



   Een bijkomende voorziening van de inrichting volgens de uitvinding bestaat uit een flexibele buis die enerzijds bevestigd wordt tegenover een van de openingen (36) of (37) van het trektoestel (17) en anderzijds in de buis kan geschoven worden die moet bekabeld worden. 



   De werkwijze volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat in de eerste plaats de schoorpijler   (1)   in de nabijheid van de te bekabelen buis wordt opgesteld, vervolgens de klemschroef (41) op de juiste hoogte wordt geplaatst en het trektoestel (17) eraan wordt opgehangen. 



  Deze hoogte is zodanig dat de verbindingslijn tussen de buisuitgang en de klemschroef (41) min of meer in het verlengde ligt van de te bekabelen buis en in elk geval geen scherpe hoek vormt met de richting van deze buis. 



  Vervolgens wordt het trektoestel (17) aan de klemschroef (41) opgehangen. De trekveer (39) wordt in de behuizing (19) van het trektoesel (17) gebracht via één van de openingen (36) of (37), tot ze ingeklemd zit tussen de trektandwielen (23), (23') en de druktandwielen (32) en (33). Dit gebeurt door de handgreep (28) omhoog te duwen en de motor stapsgewijs aan te zetten, in de draairichting waardoor de trekveer (39) in de behuizing (19) wordt getrokken. Vervolgens wordt een flexibele buis bevestigd tegenover de opening (36) of (37) waarlangs de trekveer (39) uit de behuizing (19) te voorschijn komt, en de ingang van de buis die moet bekabeld worden.

   De behuizing (19) kan nu onverdraaibaar ingesteld worden ten opzichte van de 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 behuizing (18) door de blokkeerstift (19') in   een   van de boringen (18') in de zijwand van behuizing (18) te plaatsen. 



  De motor wordt nu aangezet, zodat de trekveer (39) via de flexibele buis in de te bekabelen buis wordt geduwd. De persoon die het werk uitvoert gaat vervolgens met de afstandsbediening bij het andere uiteinde van de te bekabelen buis staan en schakelt de motor van het trektoestel (17) uit op het ogenblik dat de trekveer daar te voorschijn komt. Aan dat uiteinde van de trekveer (39) worden de leidingdraden bevestigd. Nu wordt de motor van het trektoestel (17) in de andere draairichting ingeschakeld met behulp van de afstandbediening. De trekveer (39) wordt nu terug in de richting van het trektoestel uit de buis getrokken en neemt de leidingdraden mee. De persoon die het werk uitvoert duwt de draden in de buis terwijl het trektoestel (17) bij het andere buisuiteinde aan de trekveer - en dus aan de draden-trekt.

   De detectie-inrichting (40) schakelt de motor uit als de draden, bij het trektoestel (17) uit de buis te voorschijn komen. De draden worden losgemaakt van de trekveer (39), en het werk is beëindigd. 



  De schoorpijler   (1)   kan nu vlug en gemakkelijk in de nabijheid van een andere buis geplaatst worden, en de werkwijze volgens de uitvinding kan herhaald worden. 



   Indien nodig worden de steunarm (46) en/of de 
 EMI19.1 
 buishouder (49) op de schoorpijler geplaatst en ingesteld. Indien de schoorpijler (1) niet kan gebruikt worden bestaat het enige verschil in de werkwijze volgens de uitvinding uit de bevestiging van het trektoestel (17) bevestigingsmiddelen voorzien van een pen voor de bus (21)- aan een andere vaste contructie in de nabijheid van de te bekabelen buis. 



   Een voordeel van de inrichting volgens de uitvinding is dat slechts een persoon nodig is voor de bekabeling van een buis, met behulp van een trekveer. 

 <Desc/Clms Page number 20> 

 



   Een ander voordeel van de inrichting volgens de uitvinding is dat de trekveer ook met het trektoestel in de buis kan geduwd worden, hetgeen tot nu toe met de hand diende te gebeuren. 



   Nog een ander voordeel is dat de schoorpijler   (1)   zeer vlug en gemakkelijk kan opgesteld worden. 



   Een bijkomend voordeel van de inrichting volgens de uitvinding is dat, het trekmiddel voor de leidingdraden, (de trekveer) telkens opnieuw bruikbaar is. 



   De inrichting volgens de uitvinding laat bijgevolg toe draden in een buis te trekken door   een   enkele persoon, op een gemakkelijke, vlugge, en economische manier, hetgeen in die mate met de gekende inrichting voor   één   persoon onmogelijk was.

Claims (1)

  1. CONCLUSIES l. Inrichting voor het in een buis brengen van een of meerdere draden, bestaande uit een teleskopische schoorpijler (1), en een aan deze schoorpijler (1) bevestigbare, motorisch aangedreven trekinrichting (17) voor een buigzaam trekmiddel-zoals.
    een soepele metaaldraad-dat door de buis geschoven wordt en met de draad of de draden wordt verbonden om ze in de buis te trekken, met het kenmerk dat voor elk uitschuifbaar gedeelte (2,3) van de schoorpijler een koppelklem (4) voorzien is, voor het vast instellen van elke uitgeschoven lengte, bestaande uit een ringvormig stuk (6) dat met een kleine speling omheen het uitschuifbare gedeelte (2) zit, en dat boven het uiteinde van het andere buisvormige gedeelte (3) - waarin het uitschuifbare gedeelte (2) zit-met dit gedeelte (3) verbonden is, met verbindingsmiddelen (5) die toelaten dat het ringvormige stuk (6) zieh enerzijds loodrecht op de lengte-as van het uitschuifbare gedeelte (2) kan plaatsen en zieh anderzijds schuin kan plaatsen ten opzichte van die lengte-as, met de binnenste randen van het ringvormige stuk (6) tegen dit gedeelte (2) gedrukt,
    en met bedieningsmiddelen die het in de ene of de andere stand plaatsen van het ringvormige stuk (6) mogelijk maken en dat anderzijds de trekinrichting (17) voorzien is van minstens één paar boven elkaar opgestelde verdraaibare rollen, tandwielen of gelijkaardige middelen (23,32) en (23', 33) waartussen het trekmiddel (39) - zich rechtlijnig uitstrekkend-kan ingeklemd worden, en waarvan er minstens een door een motor met afstandsbediening kan aangedreven worden, om het trekmiddel (39) rechtlijnig doorheen de trekinrichting (17) te trekken. <Desc/Clms Page number 22> 2.
    Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat de koppelklem (4) enerzijds bestaat uit een holle cylinder (5) die vast bevestigd is op het bovenuiteinde van het onderste buisvormig gedeelte (3) terwijl de open bovenkant van dit gedeelte (3) uitmondt in de binnenruimte van de cylinder (5) en het uitschuifbaar buisvormig gedeelte (2) langs een opening in de bovenkant van deze cylinder (5) vertikaal door deze binnenruimte kan schuiven tot in het onderste buisvormig gedeelte (3), en anderzijds bestaat uit een in de binnenruimte van de cylinder (5) zittende ringvormig stuk (6), dat met kleine speling rond gedeelte (2) zit, en dat met een plaatschijf breder gedeelte door een opening in de wand van de cylinder (5) naar buiten steekt, waar dit breder gedeelte van de ring (6) uitloopt in een neerwaarts gerichte lip (7).
    3. Inrichting volgens de conclusies 1 of 2 met het kenmerk dat op een onderste steunstuk (10) van de schoorpijler (1) een verend element (15) opgesteld is, die het onderste buisvormig gedeelte (3) van de schoorpijler (1) draagt, en die toelaat dat dit gedeelte (3) vertikaal neerwaarts geduwd kan worden, tegen de veerkracht in, en dat op het steunstuk (10) een buisvormig geleidingsstuk (16) voorzien is die in het gedeelte (3) geschoven is en dit gedeelte geleidt bij zijn vertikale bewegingen.
    4. Inrichting volgens conclusie 3 met het kenmerk dat op het steunstuk (10), loodrecht erop een staafje (12) bevestigd is, dat centraal in het buisvormig gedeelte (3) zit, doorheen de opening van een ringvormig gedeelte (13) dat vast bevestigd is, inwending in het gedeelte (3), terwijl het uiteinde van het buisje (12), boven dit ringvormig gedeelte (13), voorzien is van middelen, zoals een borgpen (14) of een moer, of een verdikkend gedeelte of middel, waardoor het buisje (12) de opening in het ringvormig gedeelte (13) niet kan verlaten, <Desc/Clms Page number 23> terwijl rond het buisje (12) een spiraalveer (15) zit die langer is dan het buisje (12), en rond deze spiraalveer (15) een buis (16) opgesteld is, bevestigd op het steunstuk (10), en dit alles zodanig van afmetingen en opstelling dat de spiraalveer (15) enerzijds op het steunstuk (10) staat,
    en anderzijds tegen het ringvormig gedeelte (13) drukt, en dat het buisvormig gedeelte (3) met de hand of met de voet over een zekere afstand naar beneden kan geduwd worden tegen de veerkracht in, terwijl de buis (16) in het gedeelte (3) schuift.
    5. Inrichting volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies 1 t/m 4 met het kenmerk dat de rollen, tandwielen of gelijkaardige middelen (23, 23'), die door een motor kunnen aangedreven worden, kunnen aangedreven worden in de twee draaizinnen doordat een gekende inrichting voorzien is voor het omkeren van de draaizin van de door een motor aangedreven aandrijfas (20), met bijhorende bedieningsmiddelen op de trekinrichting (17) en/of op de zender van de afstandsbediening.
    6. Inrichting volgens één of meerdere van de voorgaande conclusies 1 t/m 5, met het kenmerk dat het trekmiddel (39) geklemd wordt tussen een of meerdere paren tandwielen (23,33), (23', 33) die twee aan twee op evenwijdige assen, vertikaal boven elkaar, opgesteld zijn, en met elkaar samenwerken, terwijl van elk paar tandwielen, een tandwiel (23, 23')-het trektandwiel- rechtstreeks of onrechtstreeks door de motor kan aangedreven worden, en het andere tandwiel (32, 33) - het druktandwiel-in vertikale richting verend opgesteld is, op een verend element (31) zodat het naar het ermee samenwerkende trektandwiel wordt gedrukt.
    7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk dat alle tandwielen (23,23', 32,33) op hun volledige omtrek voorzien zijn van een groef (38) die symmetrisch <Desc/Clms Page number 24> doorheen alle tanden loopt, van elke tand nog een voldoende gedeelte links en rechts van de groef (38) overlatend, opdat elk trektandwiel (33) (23') met deze tandgedeelten zou kunnen aangrijpen op de overeenkomstige tandgedeelten van het erboven staande druktandwiel (32,33) om dit druktandwiel aan te drijven.
    8. Inrichting volgens één of meerdere van de voorgaande conclusies 1 t/m 7 met het kenmerk dat de trekinrichting bestaat uit twee met elkaar verbonden afzonderlijke behuizingen (18) en (19), waarbij de behuizing (18) de motor bevat en alle inrichtingen en middelen voor de sturing van deze motor en zijn beveiliging-en controlemiddelen, en de behuizing (19) het trekmechanisme bevat dat door de as (20) wordt aangedreven en waarbij de motoras (20) door een wand van de behuizing (18) naar buiten steekt, de behuizing (19) langs die wand opgesteld is, en de motoras (20) verder doorloopt tot in de behuizing (19).
    9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk dat de behuizingen (18) en (19) verdraaibaar zijn ten opzichte van elkaar om de as (20), en dat de behuizing (19) vast kan ingesteld worden naar keuze in een van meerdere mogelijke standen, die door de rotatie om de as (20), ten opzichte van behuizing (18) mogelijk zijn. lO.
    Inrichting volgens één van de conclusies 8 en 9 met het kenmerk dat de behuizing (19) een deksel (24) heeft dat over een kleine afstand naar boven toe kan scharnieren om een as (25), en dat door een verend element naar de open stand gedrukt wordt, en met gekende middelen enerzijds in de neerwaartse-gesloten stand-kan geblokkeerd worden of anderzijds losgelaten kan worden om naar boven toe te scharnieren, en dat aan de onderkant van dit deksel (24) - aan de onderzijde van zieh vertikaal uitstrekkende tussengedeelten (29,30) <Desc/Clms Page number 25> die al of niet verend in vertikale richting ten opzichte van het deksel opgesteld zijn-een horizontale bladveer (31) bevestigd is, waaraan langs onder en symmetrisch ten opzichte van de tussengedeelten (29,30) twee U- vormige draagprofielen (34,35)
    bevestigd zijn waaraan respectievelijk één van de twee bovenste tandwielen of gelijkaardige middelen (32), (33) bevestigd zijn op assen, vertikaal boven hun overeenkomstige tandwielen of gelijkaardige middelen (23), (23').
    11. Inrichting volgens een of meerdere van de conclusies. 6 t/m 10 met het kenmerk dat het trekmiddel (39) horizontaal tussen de druktandwielen (32), (33) en de trektandwielen (23), (23') geklemd wordt, in de groef (38) en wordt voortgetrokken in horizontale richting binnenkomend in de behuizing (19) langs een opening (36) (of (37)) in de zijwand van die behuizing (19), en de behuizing (19) verlatend langs een andere opening (37) (of (36)) in de tegenoverliggende zijwand, waarbij de bovenkant van de onderste tandwielen (23), (23') en de beide openingen (36) en (37) op een horizontale verbindingslijn in elkaars verlengde liggen.
    12. Inrichting volgens één of meerdere van de voorgaande conclusies. 1 t/m 11, met het kenmerk dat de trekinrichting (17) voorzien is van e e n detectieinrichting (40), die kan detecteren dat een op het trekmiddel (39) aangebracht detecteerbaar middel voorbijkomt, en als gevolg daarvan de motor van die trekinrichting (17) automatisch kan uitschakelen.
    13. Werkwijze voor het in een geinstalleerde buis brengen van één of meerdere draden met behulp van een, aan een schoorpijler bevestigde, motorisch aangedreven trekinrichting, met het kenmerk dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een inrichting volgens één of meerdere van de conclusies 1 t/m 12, en dat men de trekinrichting (17) in dezelfde opstelling benut, zowel voor het in de <Desc/Clms Page number 26> te bekabelen buis duwen van het trekmiddel (39) als voor het uit deze buis trekken van dit trekmiddel (39) door enkel de draaizin van de door de motor aangedreven tandwielen of gelijkaardige middelen om te keren.
    14. Werkwijze volgens conclusie 13 met het kenmerk dat de schoorpijler (1) op de gewenste lengte wordt geblokkeerd door het gedeelte (3) tegen de veerkracht van het verend element (15) in, neerwaarts te duwen en dan terug los te laten, waardoor het ringvormig stuk (6) zieh schuin plaatst ten opzichte van de lengte-as van het gedeelte (2).
BE9100001A 1991-01-02 1991-01-02 Inrichting voor het in geinstalleerde buizen brengen van leidingdraden, en werkwijze gebruikmakend van een dergelijke inrichting. BE1004418A4 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9100001A BE1004418A4 (nl) 1991-01-02 1991-01-02 Inrichting voor het in geinstalleerde buizen brengen van leidingdraden, en werkwijze gebruikmakend van een dergelijke inrichting.
EP91203309A EP0493851A1 (fr) 1991-01-02 1991-12-16 Dispositif pour l'introduction de câbles conducteurs dans des tubes installés, et procédé utilisant un tel dispositif

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9100001A BE1004418A4 (nl) 1991-01-02 1991-01-02 Inrichting voor het in geinstalleerde buizen brengen van leidingdraden, en werkwijze gebruikmakend van een dergelijke inrichting.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1004418A4 true BE1004418A4 (nl) 1992-11-17

Family

ID=3885256

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9100001A BE1004418A4 (nl) 1991-01-02 1991-01-02 Inrichting voor het in geinstalleerde buizen brengen van leidingdraden, en werkwijze gebruikmakend van een dergelijke inrichting.

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP0493851A1 (nl)
BE (1) BE1004418A4 (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0853834B1 (de) * 1995-10-06 2004-09-15 Hanspeter Hug Einrichtung zum einziehen eines elektrokabels für hausinstallationen
WO2001013098A1 (en) * 1999-08-16 2001-02-22 Applied Materials, Inc. Variable angle illumination wafer inspection system
CN117374842B (zh) * 2023-12-07 2024-02-13 湖南湘联电缆有限公司 一种高空远距离传输电缆对接牵引装置

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2296351A1 (fr) * 1974-12-23 1976-07-23 Microrex Sa Machine destinee a introduire un ou des fils electriques dans des gaines, puis a les couper
FR2537795A1 (fr) * 1982-12-13 1984-06-15 Kohler Guy Appareil destine a faire passer un conducteur dans une gaine prealablement placee dans un batiment.
FR2559625A1 (fr) * 1984-02-10 1985-08-16 Gattegno Machine destinee a assurer le tirage et le defilement d'un cable, notamment d'un cable a fibres optiques

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2296351A1 (fr) * 1974-12-23 1976-07-23 Microrex Sa Machine destinee a introduire un ou des fils electriques dans des gaines, puis a les couper
FR2537795A1 (fr) * 1982-12-13 1984-06-15 Kohler Guy Appareil destine a faire passer un conducteur dans une gaine prealablement placee dans un batiment.
FR2559625A1 (fr) * 1984-02-10 1985-08-16 Gattegno Machine destinee a assurer le tirage et le defilement d'un cable, notamment d'un cable a fibres optiques

Also Published As

Publication number Publication date
EP0493851A1 (fr) 1992-07-08

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4191237A (en) Garage door operator
US5083598A (en) Electromotively driven sunblind
US5656898A (en) Sliding door apparatus
US4896713A (en) Drive unit for a vertical blind or the like and vertical blind utilizing same
CN109219685B (zh) 百叶窗的板条及由其形成的百叶窗
JP2807520B2 (ja) 開口部閉鎖用おおい
CA2035006C (en) Device for controlling the operation of a roll-up cloth curtain
US5875829A (en) Bearing structure for vertical blinds and roller shades
JPS60164579A (ja) ガレ−ジドア開閉装置
US5355624A (en) Modular, powered closure apparatus
JP2003531322A (ja) 捲上げ式扉ロックオペレータ
BE1004418A4 (nl) Inrichting voor het in geinstalleerde buizen brengen van leidingdraden, en werkwijze gebruikmakend van een dergelijke inrichting.
US10012017B2 (en) System for sliding a door
CA1160149A (en) Mechanism for a roller blind
KR20030025988A (ko) 텔레비젼용 벽걸이 장치
US4807684A (en) Roll up closet door
KR20010040246A (ko) 유연성 문 리프가 장착된 롤링 문
JP2011122310A (ja) 引戸装置
AU2006270591B2 (en) Door opener
US4444243A (en) Shutter for windows or the like
EP0207949A1 (en) Motorised roller blinds
US4039020A (en) Cord locking device for blinds or the like
CA2902473C (en) Roller shade system
WO1991003619A1 (en) Runner means for curtains and similar
KR102145069B1 (ko) 커튼용 주름 형성 가이드 장치

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Owner name: VANDE KERCKHOVE JOSE

Effective date: 19940131