<Desc/Clms Page number 1>
Lasdoosdeksel.
EMI1.1
De uitvinding heeft betrekking op een lasdoosdeksel volgens de aanhef van conclusie 1.
Een dergelijk lasdoosdeksel is bekend uit het Nederlandse octrooischrift 126 625. Bij deze lasdoosdeksels worden in de gebruikstoestand door een opening van het deksel naar buiten gevoerde en binnen de lasdoos met het net verbonden leidingdraden voorzien van een kroonsteentje, waarmee de draden van een verlichtingsarmatuur of dergelijke kunnen worden verbonden.
Bij een nieuwere ontwikkeling is het bekend het lasdoosdeksel te voorzien van een opening, waarin het kroonsteentje zodanig kan worden geplaatst, dat de verbindingsbussen daarvan hoofdzakelijk loodrecht op het vlak van het deksel staan, waarbij de helft van het kroonsteentje zieh aan een zijde, en de andere helft zieh aan de andere zijde van het deksel bevindt. Zodoende is in de laatstgenoemde uitvoeringsvorm het voor de gebruiker van het kroonsteentje noodzakelijke gedeelte
<Desc/Clms Page number 2>
buiten de lasdoos bereikbaar, en is het andere gedeelte elektrisch en mechanisch beschermd binnen de lasdoos gehouden.
Na het installeren van de lasdoos in een plafond of wand, het verbinden van de stroomtoevoerdraden met een zijde van het kroonsteentje en het aanbrengen van het deksel met daarop of daarin bevestigd het kroonsteentje wordt gewoonlijk op het plafond of de wand stucwerk in enigerlei vorm aangebracht. Daarbij worden geen speciale maatregelen genomen om de lasdoos af te dekken, zodat stucmateriaal in het kroonsteentje kan geraken. Het is dientengevolge lastig een elektrische verbinding met het kroonsteentje tot stand te brengen, nadat het stucwerk is aangebracht.
Het op of in het deksel aangebrachte kroonsteentje is uiteraard ook voor de stucadoor bezwaarlijk, aangezien het een uitstekend deel in het overigens vlakke plafond of de overigens vlakke wand betekent.
Een ander bezwaar van een aan de van de lasdoos afgekeerde zijde van het deksel aangebracht kroonsteentje is, dat men bij het verwijderen van een daarmee verbonden elektrisch toestel vaak gemakshalve, omdat zij eenvoudig bereikbaar zijn, de uit de lasdoos komende draden afknipt, zodat het elektrische toestel tezamen met het kroonsteentje kan worden weggenomen. Indien dit bij dezelfde lasdoos een aantal malen heeft plaatsgevonden, zullen de naar de lasdoos leidende draden te kort voor gebruik worden en zullen nieuwe draden naar de lasdoos dienen te worden getrokken. Bij het aanbrengen van een nieuw kroonsteentje moet eerst de isolatie van de afgeknipte draden worden verwijderd, hetgeen bezwaarlijk is, en tot kortsluitingen en zelfs levensgevaar kan leiden.
Verder behoort bij het deksel, indien gebruikt voor montage op een in een plafond aangebrachte lasdoos, een haak, die bestemd is voor het ophangen van bijvoorbeeld verlichtingsarmaturen, die elektrisch zijn aange-
<Desc/Clms Page number 3>
sloten op de lasdoos. De bekende haken worden losneembaar van het lasdoosdeksel bijgeleverd, bijvoorbeeld door de haak voorafgaand aan het gebruik ervan vast te klemmen in een daartoe van klemorganen voorziene uitsparing aan de buitenzijde van het deksel. Bij gebruik kan de haak dan losgenomen worden van het deksel en op een vooraf bepaalde plaats aan het deksel bevestigd worden.
Een bezwaar hiervan is, dat de haak gemakkelijk verloren kan gaan. Een ander bezwaar, reeds genoemd in verband met het kroonsteentje, is dat de haak bij het uitvoeren van stucadoorswerkzaamheden met stucmateriaal besmeurd wordt, waardoor hij moeilijk aan te brengen is.
Tenslotte blijkt in de praktijk, dat de bekende haken, die vervaardigd worden uit metaal met een ronde doorsnede, onder de mechanische belasting van de last, die eraan wordt gehangen, vaak openbuigen, waardoor de funktie verloren gaat.
De uitvinding beoogt de genoemde bezwaren op te heffen en wordt daartoe gekenmerkt volgens conclusie 1.
Met het bevestigen van het kroonsteentje aan de binnenzijde van het deksel vermijdt men, dat bij stucadoorswerkzaamheden het kroonsteentje een obstakel in een overigens vlak plafond of vlakke wand vormt. De doorsteekgaten voor de draden en de toegangsgaten voor een schroevedraaier bieden de noodzakelijke maar tevens voldoende bereikbaarheid van het kroonsteentje. De naar de lasdoos leidende draden kunnen niet, zonder het deksel los te schroeven, bij het kroonsteentje worden afgeknipt.
Daar nu geen losse kroonsteentjes meer worden gebruikt, zal zelfs bij het afknippen van de met het vaste kroonsteentje verbonden uitwendige verbindingsdraden, de gebruiker bij het plaatsen van een nieuwe armatuur worden gedwongen om de oude draden eerst te verwijderen alvorens de nieuwe aan te brengen, hetgeen zonder enig gevaar kan geschieden.
Voorkeursuitvoeringsvormen van de opstelling van het kroonsteentje aan de binnenzijde van het deksel, en
<Desc/Clms Page number 4>
van de vormgeving van het deksel worden beschreven in conclusies 2-5.
De in conclusie 6-8 beschreven opstelling en uitvoering van een bij het lasdoosdeksel behorende haak biedt het voordeel, dat de haak zich altijd op de juiste plaats bevindt en niet gescheiden kan worden van het deksel en daardoor verloren kan gaan.
De vervaardiging van de haak van een materiaal met een ovale doorsnede biedt het voordeel, dat de haak in de richting, waarin het materiaal voornamelijk belast wordt, sterker gemaakt kan worden, zodat hij onder een grote mechanische belasting niet zal openbuigen.
Een groot voordeel van het deksel volgens de uitvinding, wanneer dit is gemonteerd op een lasdoos, aangebracht in een plafond of wand, is voorts, dat de haak geheel tussen als verstijvingsribben dienstdoende wanden aan de binnenzijde van het deksel gedraaid kan worden, zodat naast het kroonsteentje ook de haak geen obstakel voor stucadoorswerkzaamheden vormt, aangezien de buitenzijde van het deksel, afgezien van de koppen van de bevestigingsschroeven van het deksel en de in het deksel aangebrachte gaten, een glad oppervlak biedt, dat een geheel vormt met het plafond of de wand.
Conclusies 9-11 beschrijven een verdere voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding, waarbij wordt voorkomen dat tijdens stucadoorswerkzaamheden stucmateriaal in de gaten van het deksel volgens de uitvinding of in de uitsparing, waarin de haak is gedraaid, terecht kan komen. Het hiertoe te gebruiken afdekplaatje kan eenvoudig van karton of kunststof worden vervaardigd en kan aan de naar het deksel gekeerde zijde, maar bij voorkeur aan beide zijden, voorzien worden van een symbolische aanduiding, die zonder woorden duidelijk maakt, op welke wijze draden in het kroonsteentje moeten worden aangebracht.
De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening.
<Desc/Clms Page number 5>
Hierin tonen :
Fig. 1 een aanzicht aan de lasdooszijde van het lasdoosdeksel volgens de uitvinding ;
Fig. 2 een dwarsdoorsnede voor het deksel volgens fig. 1 langs de lijn I-I ;
Fig. 3 een aanzicht van de buitenzijde van het deksel volgens de uitvinding ;
Fig. 4 een detail uit fig. 2, met daarin getekekend een doorsnede van een kroonsteentje ;
Fig. 5 een doorsnede-aanzicht van de doorsteekgaten volgens de pijl II in fig. 2 ; en
Fig. 6 een doorsnede van het deksel volgens de lijn 111-111 in fig. 3.
Fig. 1 toont een lasdoosdeksel, bestaande uit een rond, hoofdzakelijk vlak lichaam 1, waarin diverse gaten 2, al dan niet gesloten en/of voorzien van een verstijvingsbus, voor de bevestiging van het deksel op een lasdoos, de bevestiging van onderdelen aan het deksel of het doorvoeren van draden door het deksel zijn aangebracht. Het deksel is nabij de omtrek voorzien van een opstaande verstijvingsrand 3. Verder zijn in het lichaam 1 van het deksel twee doorsteekgaten 4 voor het steken. van draden in de verbindingsbussen van een in fig. 4 afgebeeld kroonsteentje, en twee toegangsgaten 5 voor het los-en vastdraaien van de kroonsteenschroeven aangebracht. Een dwars op de wand 1 gericht vlak uitsteeksel 6 bevat middelen voor het bevestigen van een kroonsteentje.
Een aan de binnenzijde van het deksel gelegen verstijvingsribbe 7 omsluit een hoofdzakelijk rechthoekige ruimte, waarin een in fig. 6 afgebeelde haak bevestigd kan worden.
Fig. 2 toont een doorsnede van het deksel volgens fig. 1 langs de lijn I-I. Hieruit blijkt duidelijk, dat de buitenzijde van het deksel hoofdzakelijk vlak is, terwijl de uitstekende verstijvingen 3 en 7 alsmede de wand 6 zich aan de andere zijde van het deksel, dat wil zeggen de binnenzijde, bevinden. In het uitsteeksel
<Desc/Clms Page number 6>
6 is een uitsparing 8 aangebracht, waarin een kroonsteentje met behulp van nokken 9 vastgeklemd kan worden.
Tussen twee wanden van de verstijvingsribbe 7 is in het centrum van het deksel, zoals figuur 1 toont, een cilindervormige brug 10 aangebracht, waaraan een haak voor het ophangen van bijvoorbeeld een verlichtingsarmatuur bevestigd kan worden.
Fig. 3 toont ter illustratie het gatenpatroon volgens fig. 1 vanaf de van de lasdoos afgekeerde zijde van het deksel.
Fig. 4 toont het deksel in een gedeelte van de doorsnede volgens fig. 2, waarin een gebruikelijk kroonsteentje 20 is aangebracht. Het met behulp van de nokken 9 in de uitsparing 8 van de wand 6 vastgeklemde kroonsteentje 20 is aan de binnenzijde van het deksel zodanig opgesteld, dat zowel een opening van de verbindingsbussen 11 ervan als de kop van de schroeven 12 van elke verbindingsbus 11 vanaf de buitenzijde van het deksel via de doorsteekgaten 4 resp. de toegangsgaten 5 goed bereikbaar zijn. In de getoonde uitvoeringsvorm is
EMI6.1
0 het kroonsteentje onder een hoek van ongeveer met het vlak van het lichaam 1 geplaatst.
Elk doorvoergat 5 is zodanig gevormd, dat binnen de beperkingen van de genormaliseerde afmetingen van zowel het lasdoosdeksel als het kroonsteentje bij een gemonteerd deksel een optimale bereikbaarheid voor een schroevedraaier van de koppen van de schroeven 12 wordt verkregen. Daartoe is bijvoorbeeld een smalle zijde van het gat 5 met een schuine wand uitgevoerd, zoals in fig.
2,3 en 4 is getoond.
Tevens zijn bij deze opstelling van het kroonsteentje 20 de koppen van de schroeven 15 ter bevestiging van de uit de lasdoos komende netdraden met behulp van een schroevedraaier bij een gedemonteerd deksel goed bereikbaar.
De wand van elk doorsteekgat 4 is zodanig ge- vormd, dat deze glad aansluit op elk draadinvoergat van
<Desc/Clms Page number 7>
het kroonsteentje 20 en daarbij een geleiding vormt voor de door het doorsteekgat 4 te voeren draad.
In de getekende uitvoeringsvorm vallen de nokken 9 in gaten in het verbindingsstuk tussen de isolatie van twee verbindingsbussen van het kroonsteentje 20. Het zal overigens duidelijk zijn, dat ook het vastklemmen van het kroonsteentje 20 op andere delen daarvan of bijvoorbeeld het vastschroeven of vastklinken ervan op het deksel mogelijk is zonder af te wijken van de getekende opstelling van het kroonsteentje.
Fig. 5 verduidelijkt verder de vormgeving van de doorsteekgaten 4 aan de zijde van het kroonsteentje 20 in een doorsnede-aanzicht volgens pijl II in fig. 2.
Fig. 6 toont een haak 13, aangebracht tussen de wanden van de verstijvingsribbe 7 om de brug 10. Deze S-vormige, bijvoorbeeld metalen haak 13 met een ovale doorsnede volgens figuur 4, is vrij draaibaar om de brug 10, maar kan daarvan niet verwijderd worden. Dit is het gevolg van het toeknijpen van het einde van de haak rond de brug 10, waardoor de haakopening kleiner wordt dan de doorsnede van de brug.
De verstijvingsribbe 7 heeft zodanige afmetingen, dat de haak geheel hierin opgenomen kan worden. Hierdoor kan de buitenzijde van het gemonteerde lasdoosdeksel bijvoorbeeld door middel van een op deze zijde bevestigd eenvoudig plaatje tijdens stucadoorswerkzaamheden zowel vlak gehouden worden alsmede beschermd worden tegen vervuiling van eronder gelegen delen. Het plaatje wordt voorzien van gaten of sleuven, waardoor het onder de bevestigingsschroeven van het deksel kan worden vastgehouden.