<Desc/Clms Page number 1>
ASYNCHROON OP BASIS VAN TIJDSVERDELING
WERKEND COMMUNICATIESYSTEEM
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een asynchroon op basis van tijdsverdeling werkend communicatiesysteem welke minstens een knooppunt met een schakelnetwerk omvat waarmee een aantal gebruikerstations via transmissieverbindingen gekoppeld zijn en dat dient om gebruikerstations met-elkaar te verbinden, waarbij elk gebruikerstation in staat is om datapakketten op synchrone wijze uit te zenden en toegevoegd is aan een zend- en ontvangstketen die met transmissieverbindingen gekoppeld is en waarbij deze ontvangstketen een bufferketen omvat waarin ontvangen datapakketten aan een welbepaalde vertraging worden onderworpen vooraleer aan het bijbehorend gebruikerstation te worden toegevoerd.
Een dergelijk communicatiesysteem is in de techniek bijvoorbeeld bekend uit het Belgisch oktrooi nr.
903261. In dit bekend systeem wordt de ontvangstketenklok ingesteld nadat het eerste ontvangen datapakket aan de ingestelde vertraging werd onderworpen. en aldus wordt zijn faze in feite met deze van de gebruikerzendklok gesynchroniseerd. Dit is echter onvoldoende omdat de frekwentie5 van deze beide klokken, hoewel nominaal dezelfde, in feite verschillend kunnen zijn, zodat de bufferketen kan leeglopen of overlopen, met als resultaat dat er bits van de ontvangen datapakketten verloren gaan.
<Desc/Clms Page number 2>
De uitvinding beoogt een communicatiesysteem van het hierboven beschreven type te verschaffen, maar waarin
EMI2.1
de gebruikerzend-en ontvangstketenklokken zodanig wordengesynchroniseerd dat een leeglopen of overlopen van de bufferketen wordt verhinderd.
Volgens de uitvinding wordt deze doelstelling bereikt doordat elk gebruikerstation datapakketten uitzendt op het ritme van een daarin aanwezige gebruikerzendklok en dat elke ontvangstketen synchronisatiemiddelen omvat om de daarin aanwezige ontvangstketenklok waarmee deze datapakketten uit deze bufferketen worden uitgelezen en aan het bijbehorende gebruikerstation worden toegevoerd, met deze gebruikerzendklok te synchroniseren door de pakketvullingsgraad van deze bufferketen vast te stellen en de frekwentie van deze ontvangstketenklok in funktie van deze vullingsgraad zodanig te regelen dat deze vullingsgraad nagenoeg op een gewenste waarde wordt gehouden.
Doordat op deze wijze de vullingsgraad van de bufferketen nagenoeg constant wordt gehouden, kan er geen informatie van ontvangen datapakketten verloren gaan.
Een ander kenmerk van het onderhavige communicatiesysteem is dat deze zendketen middelen omvat om de frekwentie van de gebruikerzendklok te meten en een
EMI2.2
maat van deze frekwentie onder de vorm van een besturingspakket naar deze ontvangstketen over te dragen en dat deze in de ontvangstketen aanwezige synchronisatiemiddelen de frekwentie van deze ontvangstketenklok door middel van deze overgedragen maat regelen.
EMI2.3
-Aldus een aanvankelijke synchronisatie van de gebruikerzend- wordtNog een ander kenmerk van het onderhavige communicatiesysteem is dat deze synchronisatiemiddelen
<Desc/Clms Page number 3>
EMI3.1
een met deze bufferketen gekoppelde computer omvatten, die voorzien is van een tweerichtingsteller welke gestapt wordt telkens een datapakket in de bufferketen wordt in- en uitgelezen, waardoor de stand van deze teller de werkelijke pakketvullingsgraad van de bufferketen aangeeft.
Een ander kenmerk van het onderhavige communicatiesysteem is dat deze computer in staat is am vast te stellen wanneer er zich een verandering van de werkelijke pakketvullingsgraad met een welbepaalde waarde voordoet, om de tijd tussen twee opeenvolgende dergelijke veranderingen te meten en om in funktie van deze gemeten tijd de frekwentie van deze gebruikerontvangstklok te regelen.
Aldus wordt een fijnregeling van de frekwentie van de gebruikerontvangstklok bewerkstelligd, waardoor deze beter met de gebruikerzendklok gesynchroniseerd is dan na de hierboven vermelde aanvankelijke synchronisatie.
Een ander kenmerk van het huidige communicatiesysteem is dat deze computer in staat is om na het verloop van een meettijd een gemiddelde pakketvullingsgraad te berekenen door het gemiddelde van m opeenvolgend geregistreerde werkelijke vullingsgraden te nemen.
Nog een ander kenmerk van het onderhavige communicatiesysteem is dat deze computer in staat ! s om vast te stellen wanneer er zieh een verandering van de gemiddelde vullingsgraad met een welbepaalde waarde voordoet, om de tijd tussen twee opeenvolgende dergelijke veranderingen te meten en om in funktie van deze gemeten tijd de frekwentie van deze gebruikerontvangstklok te regelen.
Door met de gemiddelde in plaats van met de werkelijke vullingsgraad te werken wordt de invloed op deze vullingsgraad van stochastische vertragingen, die de
<Desc/Clms Page number 4>
datapakketten in het systeem kunnen ondergaan, gevoelig verminderd waardoor het aantal fijnregelingen van de gebruikerontvangstklok wordt verminderd.
De hierboven vermelde en andere doeleinden en kenmerken van de uitvinding zullen duidelijker worden en de uitvinding zelf zal het best begrepen worden aan de hand van de hiernavolgende beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld en van de bijbehorende tekening waarin :
Fig. 1 een asynchroon op basis van tijdsverdeling werkend communicatiesysteem volgens de uitvinding voorstelt ;
Fig. 2 een diagram is die gebruikt wordt om de werking van dit systeem te illustreren.
Dit asynchroon communicatiesysteem omwat een of meerdere knooppunten. die door middel van transmissielijnen met elkaar gekoppeld zijn, maar om reden van eenvoud i s siechts een van deze knooppunten op de tekening in betrekkelijk detail weergegeven. Het systeem omvat een pakketschakelnetwerk PSN met een aantal ingang-en uitgangsklemmen waarmee gebruikerstations met bijbehorende zend- en ontvangstketens via respektieve transmissielijnen gekoppeld zijn. In de tekening zijn slechts twee paren ingangs- en uitgangsklemmen 11, 01 en 12t 02 en twee gebruikerstations US1 en US2 met bijbehorende zend- en ontvangstketens SEND1, REC1 ; SEND2, REC2 voorgesteld.
De data-uitgang PSI en de zendklokuitgang CLS van het gebruikerstation US1 zijn verbonden met de zendketen SEND !, die via de transmissielijn ILl met de ingangsklem I'l van PSN gekoppeld is, terwijl de uitgangsklem 01 van PSN over de transmissielijn OL1 gekoppeld is met de ontvangstketen RECl die met de data-ingang DRl van USl gekoppeld is. Op analoge wijze zijn REC2 en SEND2 met PSN en US2 verbonden.
EMI4.1
t
<Desc/Clms Page number 5>
Gezien de zendketens SEND1 en SEND2 identiek zijn en dit ook het geval is voor de ontvangstketens REC1 en
REC2 zijn in de tekening alleen de zendketen SENDI van
US1 en de ontvangstketen REC2 van US2 in detail voorgesteld.
De zendketen SENDl omvat een pakketverwerkingsketen PPC1 en een frekwentiemeetketen FMC die bestaat uit een oscillator OSC (die gemeenschappelijk is aan REC1 en SENDI), een deler DIV en een teller CR. Deze ketens zijn op de getoonde wijze tussen de data-en klokuitgangen DS1 en CLS van het gebruikerstation US1 en de ingangsklem I1 van PSN gekoppeld.
De ontvangstketen REC2 omvat een computer COMP, een pakketverwerkingsketen PPC2, een pakketbufferketen
PFIFO en een programmeerbare oscillator POSC. Deze ketens zijn eveneens op de getoonde wijze tussen de uitgangsklem 02 van PSN en de data-en klokingangen DR2 en CLR van het gebruikerstation US2 gekoppeld.
Als de gebruikerstations US1 en US2 data wensen uit te wisselen, worden tijdens een signaleringsfaze tussen deze stations US1 en US2 twee eenrichtingsverbindingen opgebouwd. Dit gebeurt na de uitwisseling van besturingspakketten. Deze verbindingen zijn de volgende : - van US1 naar US2 via SEND1, IL1, PSN, OL2 en REC2 ; - van US2 naar US1 over SEND2, IL2, PSN, OH en REC1.
Na de beëindiging van deze signaleringsfaze kunnen de stations US1 en US2 starten met de uitwisseling van data. De datastroom die bijvoorbeeld door het. station USl wordt uitgezonden, verschijnt aan de data-uitgang DS1 daarvan en wordt samen met het gebruikerzendkloksignaal CLS aan de bij US1 behorende zendketen SEND1 toegevoerd.
Daarin wordt deze datastroom tot pakketten verwerkt in de pakketverwerkingsketen PCCl, die door het kloksignaal CLS
<Desc/Clms Page number 6>
gestuurd wordt, en deze datapakketten worden dan via de transmissielijn IL1 aan de ingangsklem 11 van het t schakelnetwerk PSN toegevoerd. Door het schakelnetwerk
PSN worden deze datapakketten naar de uitgangskfem 02 geschakeld en vandaar via de transmissielijn OL2 naar de pakketverwerkingsketen PPC2 overgedragen. Vandaar worden ze via de uitgang DP in de pakketbufferketen PFIFO opgeslagen. Ze worden vervolgens uit deze PFIFO gelezen en in een datastroom omgevormd, beide onder de besturing van het gebruikerontvangstkloksignaal CLR dat door de programmeerbare oscillator POSC wordt verschaft.
Deze datastroom die aan de uitgang DR2 van PFIFO verschijnt en dit kloksignaal CLR worden tenslotte aan de gelijknamige ingangen DRZ en CL2 van het gebruikerstation US2 gelegd.
Indien de overgedragen data asynchrone data zijn dienen de gebruikerstations US1 en US2 niet te worden gesynchroniseerd. Dit is echter wel zo als deze stations synchrone data, bijvoorbeeld telefonie-data op 64 kbit/sec., wensen uit te wisselen, zoals in het vervolg zal worden verondersteld, gezien in een asynchroon systeem de frekwentie van de ontvangstklok POSC in de ontvangstketen REC2 niet uit de daarin binnenkomende datastroom herwonnen kan worden. Hierbij wordt onder synchrone data, datastromen begrepen die continu zijn en een constante bitsnelheid hebben. Om de statistische vertragingen van dergelijke datastromen enigzins te dempen wordt in de bufferketen PFIFO een bijkomende vertraging verwezenlijkt. De waarde van deze bijkomende vertraging wordt bijvoorbeeld gekozen zoals beschreven in het hoger vermeld Belgisch oktrooi.
Zoals reeds vermeld is deze maatregel echter onvoldoende als de frekwentie van het gebruikerzendkloksignaal CLS afwijkt van het gebruikerontvangstk1oksignaal CLR, niettegenstaande deze kloksignalen nominaal dezelfde frekwentie hebben, omdat de bufferketen PFIFO hierdoor kan leeg- of overlopen,
<Desc/Clms Page number 7>
hetgeen leidt tot informatieverlies.
De hierna beschreven synchronisatiemiddelen synchroniseren het kloksignaal CLR met het kloksignaal CLS, die nominaal dezelfde frekwentie hebben, bijvoorbeeld 64 kHz. Dit gebeurt tijdens een eerste faze door een aanvankelijke synchronisatie te verwezenlijken
EMI7.1
door de frekwentie van ontvangstketenklok POSC in hetstation US2 en die het kloksignaal CLR verschaft, in te stellen op de frekwentie van het kloksignaal CLS, waarbij deze frekwentie of een maat daarvan tijdens deze eerste faze van het station US1 naar het station US2 wordt overgedragen. Gedurende een tweede faze wordt dan een fijnregeling van de aldus verwezenlijke aanvankelijke synchronisatie bewerkstelligd door uitwoering van een meet-en regelalgoritme.
Dit bestaat erin de pakketvullingsgraad van de bufferketen PFIFO, d. w. z. het daarin opgeslagen aantal pakketten, op regelmatige tijdstippen vast te stellen en op grond daarvan de frekwentie van CLR aan te passen.
De eerste faze wordt uitgevoerd aan het einde van de hierboven vermelde signaleringsfaze. Tijdens deze eerste faze wordt in de zendketen SENDl de frekwentie van het kloksignaal CLS gemeten met behulp van de frekwentiemeetketen FMC die, zoals hierboven vermeld, de oscillator OSC. de deler DIV en de teller CR bevat. Dit gebeurt door van de frekwentie van de oscillator OSC door deling in de deler DIV een tijdbasis met een periode van bijvoorbeeld 1 seconde af te leiden. In de teller CR wordt dan gedurende deze periode het aantal perioden van het gebruikerzendkloksignaal CLS geteld. Met andere woorden, de frekwentie van dit kloksignaal CLS wordt gemeten en is bijvoorbeeld gelijk aan P perioden per seconde.
Deze waarde wordt toegevoerd aan de pakketverwerkingsketen PIC1, die als gevolg daarvan een besturingspakket samenstelt waarvan de data door deze
<Desc/Clms Page number 8>
frekwentiewaarde P gevormd worden. Via het schakelnetwerk PSN wordt dit besturingspakket dan naar de pakketverwerkingsketen PCC2 overgedragen en daarin verwerkt. De in dit pakket opgeslagen frekwentiewaarde P wordt toegevoerd aan de computer COMP die deze waarde gebruikt om de frekwentie van de programmeerbare oscillator POSC te regelen zodanig dat hij gelijk wordt aan P perioden per seconde, d. w. z. aan de frekwentie van
OSC.
De hierboven beschreven aanvankelijke synchronisatie van de kloksignalen en CLS en CLR is niet perfekt, bijvoorbeeld tengevolge van fouten in de frekwentiemeting van CLS en de beperkte nauwkeurigheid van de oscillator OSC te wijten aan ouderdom en temperatuur. Dit is de reden van de fijnregeling die tijdens de hierna beschreven tweede faze wordt uitgevoerd.
Tijdens deze tweede faze die start van zodra er datapakketten in de bufferketen PFIFO worden opgeslagen, ontvangt de computer COMP, en meer in het bijzonder een tweerichtingsteller CR1, van deze bufferketen een signaal telkens een pakket deze keten binnenkomt en ook als een pakket deze keten verlaat, waarbij de uitlezing van deze keten gebeurt onder de besturing van het kloksignaal CLR.
Aldus kent deze computer uit de inhoud van CRI het in de bufferketen aanwezige aantal pakketten Xi, d. w. z. de werkelijke vullingsgraad van-deze bufferketen. De schommelingen van deze vullingsgraad zijn te wijten, niet alleen aan het verschil tussen de frekwentie van de zenden ontvangstkloksignalen CLS en CLR, maar ook aan de stochastische vertragingen van de pakketten bij hun overdracht in het systeem.
Indien deze stochastische vertragingen niet zouden bestaan dan zou de computer COMP de frekwentie van het kloksignaal CLR als volgt kunnen regelen.
<Desc/Clms Page number 9>
In de veronderstelling dat n de nominale waarde van Xi is, is een mogelijke reeks van waarden van Xi bijvoorbeeld o n, ..., n, n+1, ..., n+1, n+2, ..., n+2
Telkens een pakket de bufferketen verlaat, d. w. z. na elke pakketuitleesperiode, gaat de computer COMP na of de vullingsgraad Xi van deze bufferketen al of niet met een eenheid is veranderd en meet de tijd y, bijvoorbeeld in pakketuitleesperioden, tussen de veranderingen van deze vullingsgraad, enerzijds van n naar n+l en anderzijds van n+l naar n+2. Hij verkrijgt aldus een maat van het verschil tussen de frekwenties van CLS en
CLR.
Als dit frekwentieverschil bijvoorbeeld Z, uitgedrukt in fracties van de nominale waarde van de frekwentie van CLR, bedraagt dan kan de computer de vullingsgraad van de bufferketen PFIFO tot de nominale waarde n terugbrengen door de klok POSC. die CLR verschaft. over -2Z gedurende een tijd 2y te veranderen.
Zonder meer is dit meet-en regelalgoritme niet aangewezen in het geval er stochastische vertragingen optreden gezien de waarde Xi dan te dikwijls kan veranderen en dit dan telkens tot een aanpassing van de klokfrekwentie van het kloksignaal CLR aanleiding zou geven. Het principe van dit meet- en regelaIgoritme, nl. het vaststellen van de veranderingen van de vullingsgraad van de bufferketen PFIFO en het meten van de tijd tussen dergelijke veranderingen kan evenwel ook bij stochastische vertragingen behouden blijven.
Om de invloed van deze stochastische vertragingen op het meet-en regelalgoritme gevoelig te verminderen, en om dus geen veelvuldige aanpassingen van de klok CLR te moeten uitvoeren, werd eraan gedacht om bij dit algoritme niet de werkelijke vullingsgraad Xi, maar wel de gemiddelde vullingsgraad d. w. z. het gemiddelde van Xi te gebruiken. Hierdoor wordt het meet- en regelalgoritme
<Desc/Clms Page number 10>
inderdaad veel minder gevoelig aan schommelingen van Xi te wijten aan stochastische vertragingen.
De werkelijke waarschijnlijkheidsdistributie van
Xi is echter onbekend, zodat ook noch het werkelijk gemiddelde Xg noch de werkelijke standaardafwijking van deze waarschijnlijkheidsdistributie bekend zijn. Een goede benadering van Xg kan evenwel worden verkregen door tijdens een meettijd van m pakketvullingsperioden het gemiddelde X van m opeenvolgende vullingsgraden Xi te berekenen, waarbij m echter voldoende groot dient te zijn zoals later zal worden uiteengezet.
Doordat de frekwenties van de kloksignalen CLS en CLK weinig verschillen is de tijdsperiode gedurende dewelke zieh een verandering met een eenheid van de gemiddelde vullingsgraad kan voordoen betrekkelijk groot t. o. v. de meettijd. De vullingsgraad kan daarom tijdens een dergelijke meettijd ook met niet meer dan een veranderen en hierbij zijn de schommelingen van deze vullingsgraad dus enkel aan stochastische vertragingen te wijten.
Om deze redenen en indien men het werkelijke gemiddelde Xg van Xi zou kennnen dan zou men dus een verandering met een eenheid van de werkelijke gemiddelde vullingsgraad Xg kunnen nagaan door te berekenen of al of niet voldaan wordt aan de betrekking
Xg > = q + 1/2 (1) waarbij q de na een vorige berekening aangenomen gemiddelde werkelijke vullingsgraad is en een geheel getal is en door : als Xg > = q 1/2 is, aan te nemen dat de nieuwe gemiddelde vullingsgraad q 1 is ; als Xg < q 1/2 is, aan te nemen dat de nieuwe gemiddelde vullingsgraad q nog gelijk is aan de vorige.
In het vervolg wordt om reden van eenvoud alleen
<Desc/Clms Page number 11>
het plusteken beschouwd.
Zoals reeds vermeld is Xg echter niet bekend.
Haar, als de waarde m voldoende groot gekozen wordt-
EMI11.1
hetgeen zoals later zal blijken hier het geval is-dan 11 streeft de waarschijnlijkheidsdistributie van het gemiddelde X naar een normale distributie, waarbij deze distributie een gemiddelde en een variantie heeft die 2 S respektievelijk gelijk zijn aan Xg en-. Hierbij zijn m
Xg en S respektievelijk het gemiddelde en de standaardafwijking van de werkelijke waarschijnlijkheidsdistributie. De standaardafwijking 5 van elke reeks van Xi's is daarbij een behoorlijke schatting van S en kan daarom ter vervanging van S gebruikt worden. In plaats van met de werkelijke gemiddelde vullingsgraad Xg en met de werkelijke standaardafwijking te werken, kan de computer dus werken met de berekende gemiddelde vullingsgraad en met de standaardafwijking s.
In plaats van tijdens de uitvoering van het meet- en regelalgoritme de betrekking (1) na te gaan zou de computer dus na elke meettijd van m pakketuitleesperioden kunnen vastellen of
EMI11.2
waarbij X en p respektievelijk de nieuw berekende en de na de vorige berekending aangenomen gemiddelde vullingsgraden zijn en waarbij p een geheel getal is. In werkelijkheid gaat de computer echter na of
EMI11.3
waarbij D een veiligheidsmarge is waarvan de reden later zal worden uiteengezet.
Meer in het bijzonder : - als X > = a - Dis, met a = p + 1/2, dan besluit de computer dat er verandering van de gemiddelde vullingsgraad met een eenheid heeft plaats gevonden en
<Desc/Clms Page number 12>
dat p de nieuwe aangenomen vullingsgraad is ; - als X < a-D ist dan besluit hij dat er nog geen verandering van de gemiddelde vullingsgraad met een eenheid is opgetreden en dat de aangenomen vullingsgraad nog steeds p is.
Door aldus tewerk te gaan doen er zieh echter fouten voor ten opzichte van het theoretisch geval, welke erin zou bestaan na te gaan of het werkelijk gemiddelde Xg de waarde a al of niet heeft overschreden.
Een eerste mogelijke fout is dat niettegenstaande Xg > = a ist er vastgesteld wordt dat
X < a - D (4) is. Het slechtste geval is klaarblijkelijk dat dit vastgesteld wordt als Xg = a.
Een tweede mogelijke fout is dat niettegenstaande
EMI12.1
Xg < a er vastgesteld wordt dat
EMI12.2
EMI12.3
-
De waarschijnlijkheden Rl en R2 van het optreden van deze fouten kunnen als volgt berekend worden omdat zoals reeds vermeid-de distributie van het gemiddelde X een normale distributie is als m voldoende groot is. Als F de normale cumulatieve distributiefunktie i5, wordt Rl gegeven door :
EMI12.4
Zoals reeds vermeld, doet het siechtste geval zieh voor als niettegenstaande Xg = a er vastgesteld wordt dat X < a-D is. Indien dit zo is kan uit de betrekking (6)
EMI12.5
afgeleid worden dat :
EMI12.6
EMI12.7
- 1 waarbij F de inverse van de funktie F
Zoals reeds hierboven vermeld kan S door s vervangen worden.
Bovendien, indien verondersteld wordt-
<Desc/Clms Page number 13>
dat de maximum vertraging die een ontvangen pakket kan ondergaan kleiner is dan de helft van de gemiddelde tijd, die verloopt tussen de ontvangst van twee dergelijke pakketten, kan de werkelijke vullingsgraad Xi van de bufferketen tijdens een meettijd van het gemiddelde X dan niet meer dan een eenheid veranderen. De maximum waarde van s is bijgevolg gelijk aan 1/2. Daar deze maximum waarde zieh enkel voordoet in de nabijheid van een verandering van de vullingsgraad en het juist die veranderingen zijn die van belang zijn. heeft de vervanging van s door dit maximum geen noemenswaardige invloed. Aldus wordt tevens de computer minder belast gezien hij na elke meting de waarde van s niet dient te berekenen.
Om deze reden wordt in de betrekking (7) S vervangen door 1/2, zodat indien Rl bijvoorbeeld beperkt wordt tot de waarde 0, 001 uit deze betrekking (7) volgt dat :
EMI13.1
waaruit blijkt dat D en m van elkaar afhankelijk zijn.
De waarschijnlijkheid R2 kan als volgt geschreven worden :
EMI13.2
Uit de betrekkingen (6) en (9) kan afgeleid worden dat als Xg = a-2D de waarde van R2 gelijk is aan de waarde (0, 0001) van Rl als Xg = a. Anderzijds is de waarde van R2 voor Xg = a gelijk aan 1 - Rl, d. w. z. aan 0, 9999.
Het verloop van de waarschijnlijkheid P' (Xg > = a) dat er op grond van het meet- en regelalgoritme aanvaard wordt dat Xg > = a is, is in Fig. 2 voorgesteld. lieruit volgt dat deze waarschijnlijkheid : - gelijk is aan 99, 9 % als Xg = a is ;
<Desc/Clms Page number 14>
EMI14.1
- als Xg = a - is aan 50 Y. als D 0
0, 1 % bedraagtDoor het gebruik van de veiligheidsmarge D bij de uitvoering van het algoritme stelt de computer dus met een waarschijnlijkheid van 99, 9 %, in plaats van met een waarschijnlijkheid van 50 % (zonder het gebruik van D) vast dat Xg > = a is als hij vindt dat X > = a-D.
Uit de getekende kromme volgt ook dat : - als Xg < a-2D er nagenoeg nooit besloten wordt dat
Xg > = a is ; - als Xg > = a er nagenoeg steeds besloten wordt dat Xg > = a is.
Met andere woorden, de aanvaarding van Xg > = a is slechts onzeker voor waarden van Xg begrepen tussen a en a-2D.
Uit hetgeen voorafgaat volgt dat de computer door de uitvoering van het meet- en regelalgoritme de aangroei met een eenheid van de vullingsgraad van de bufferketen PFIFO kan vaststellen met een maximum onnauwkeurigheid van 20. Gezien de computer deze vaststelling doet om de m pakketuitleesperioden, kan er een tijd van nagenoeg m dergelijke perioden verlopen zijn sedert de vastgestelde verandering. Met andere woorden, de gemeten tijd. bijvoorbeeld tl uitgedrukt in pakketuitleesperioden is onnauwkeurig met een maximum fout gelijk aan m eveneens uitgedrukt in pakketuitleesperioden.
De computer doet een dergelijke tijdmeting telkens sur sen verandering wordt vastgesteld en als twee opeenvolgende veranderingen in dezelfde zin hebben plaats gehad meet hij de tijd y = t2 - tl tussen deze twee leranderingen. Hij doet dus geen meting als deze twee veranderingen in verschillende zin plaats hebben omdat aldus automatisch een regeling wordt verwezenlijkt.
Omdat de beide fouten 2D en m op elk van deze metingen in lezelfde zin verlopen, zijn 2D en m ook de fouten op de
<Desc/Clms Page number 15>
gemeten waarde y. Dit betekent dat de totale relatieve fout R op deze waarde y gegeven wordt door
EMI15.1
Door rekening te houden met de betrekking (8) wordt (10) :
EMI15.2
EMI15.3
Utt M van m, d. deze die de relatieve fout R minimum maakt, gegeven wordt door : 2/3 M = 1, 339. y (12) Dit betekent dat deze optimum waarde M van m afhankelijk is van de gemeten waarde y, uitgedrukt in pakketuitleesperioden.
Gezien, enerzijds y aanduidt na hoeveel dergelijke perioden een verandering met een pakket van de vullingsgraad van de bufferketen werd gedetekteerd en men anderzijds weet welk frekwentieverschil van de klokken OSC en POSC met een dergelijk pakketuitleesperiode overeenkomt, kan uit de meting van y het frekwentieverschil tussen de klokken worden afgeleid en dus worden gekorrigeerd door aanpassing van de ontvangstklok POSC. De waarde M van m dient gekozen te worden voor de waarden van y die het meest zullen optreden en eenmaal deze waarde van m is gekozen wordt de waarde van D bepaald met behulp van de formule (8).
Hoewel de principes van de uitvinding hierboven zijn beschreven aan de hand van bepaalde uitvoeringsvormen en wijzigingen daarvan, is het duidelijk dat de beschrijving slechts bij wijze van voorbeeld is gegeven en de uitvinding niet daartoe is beperkt.