BE1000146A4

BE1000146A4 - Inrichting voor het mengen van veevoeder.

Info

Publication number: BE1000146A4
Application number: BE8701146A
Authority: BE
Original assignee: Posthumus Albert
Priority date: 1986-10-10
Filing date: 1987-10-08
Publication date: 1988-05-10
Also published as: NL8602550A; NL190536B; FR2604866B1; FR2604866A1; NL190536C

Abstract

Inrichting voor het mengen van veevoeder omvattende een gestel, een aan een horizontale as roteerbaar om een hartlijn aan het gestel gelagerde mengtrommel, welke in een kopvlak een opening voor toe- en afvoer van voeder heeft, een andrijfinrichting voor het roteren van de mengtrommel, een op de opening aansluitende, een toevoertrechter bevattende toevoerinrichting, en een afvoerinrichting. De opening van de mengtrommel beslaat nagenoeg het gehele kopvlak en de toevoertrechter sluit direkt op de opening aan. De mengtrommel nabij de opening is voorzien van een bij rotatie het met de toevertrechter in de opening toegevoerde voeder van de opening af bewegende leiplaat, waarbij de mengtrommel voor het daaruit afvoeren van gemengd voeder naar de kant van de opening neerwaarts nijgbaar is.

Description

INRICHTING VOOR HET MENGEN VAN VEEVOEDER
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het mengen van veevoeder omvattende een gestel, een aan een horizontale as roteerbaar om een hartlijn aan het gestel gelagerde mengtrommel, welke in een kopvlak een opening voor toe-en afvoer van voeder heeft, een aandrijfinrichting voor het roteren van de mengtrommel, een op de opening aansluitende, een toevoertrechter bevattende toevoerinrichting en een afvoerinrichting.

Een dergelijke inrichting wordt gebruikt voor het tot een homogeen voeder mengen van veevoederbestanddelen zoals kuilvoer, mais, aardappelen, krachtvoer en eventueel toevoegingen zoals medicijnen. Bij een bekende inrichting van de onderhavige soort omvat de toevoerinrichting een door de opening in de trommel stekende transportband. Het met de toevoertrechter op de transportband gebrachte voeder wordt door deze transportband in het inwendige van de trommel gebracht, waar het dooreen gemengd wordt. Voor het uit de trommel afvoeren van het gemengde voeder wordt de transportrichting van de band omgekeerd, waardoor het, door de draaiing van de mengtrommel op de transportband terecht komende voeder, uit deze trommel naar buiten wordt gevoerd.

Met deze bekende inrichting kan voer, in het bijzonder kuilvoer, met een vezellengte van maximaal 20 cm worden verwerkt. Bij grotere vezellengtes bestaat de kans dat de in de trommel uitstekende transportband door het in de trommel rondwentelende voer wordt aangegrepen en beschadigd.

Het doel van de uitvinding is een inrichting van de bovengenoemde soort te verbeteren, zodat een betrouwbare werking wordt verkregen, ook wanneer langvezelig materiaal wordt gemengd.

Bij een een inrichting volgens de uitvinding wordt dit bereikt doordat de opening van de mengtrommel nagenoeg het gehele kopvlak beslaat, doordat de toevoertrechter di-

rekt op de opening aansluit, de mengtrommel nabij de opening voorzien is van een bij rotatie het met de toevoertrechter in de opening toegevoerde voeder van de opening af bewegende leiplaat, waarbij de mengtrommel voor het daaruit afvoeren van gemengd voeder naar de kant van de opening neerwaarts nijgbaar is. Hierdoor strekken zich in de trommel geen stilstaande delen uit, die door het rondwentelende voeder aangegrepen kunnen worden. Door de grote opening in de trommel, te zamen met de werking van de leiplaat, kan zonder problemen langvezelig materiaal in de mengtrommel worden gebracht.

Door het neerwaarts nijgen van de trommel bij het ledigen, valt het gemengde voer vanzelf geleidelijk door de grote opening naar buiten.

Behalve dat met de uitvinding een inrichting wordt verkregen met ruimere gebruiksmogelijkheden, wordt bovendien een eenvoudiger en dus goedkopere constructie bereikt, door het vervallen van een transportband met bijbehorende aandrijfmiddelen.

Gebleken is dat met de maatregel van conclusie 2 een zeer goede menging van de voederbestanddelen wordt bereikt.

De schuin tegenover elkaar aangebrachte leiplaten deponeren om en om een hoeveelheid materiaal vanuit het desbetreffende einde in het midden van de mengtrommel. Dus behalve door de draaiing van de mengtrommel, die een menging in een dwarsvlak verzorgt, treedt bovendien menging in axiale richting op ten gevolge van de werking van de schuin tegenover elkaar aangebrachte leiplaten. De mengtijd wordt hierdoor beperkt.
EMI2.1
I
Bij voorkeur wordt de in conclusie 3 aangegeven constructie toegepast. De opening van de mengtrommel kan hierdoor eenvoudig worden vrijgemaakt van de vultrechter, voor het ledigen van de trommel.

Het nijgen van de mengtrommel kan eenvoudig worden bereikt wanneer het gestel uitgevoerd is als een enkelassige aanhangwagen, met een zieh dwars op de hartlijn van de mengtrommel uitstrekkende as. Het gehele gestel kan dan om de as worden gekanteld.
EMI2.2

; Bij zwaardere uitvoeringen van de inrichting, die I niet meer met de hand te beheersen zijn, wordt op gunstige

wijze de maatregel van conclusie 5 toegepast.

De uitvinding zal in het navolgende verder uiteen worden gezet aan de hand van een in de bijgevoegde figuren getoond uitvoeringsvoorbeeld.

Fig. 1 toont een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch achteraanzicht van een voorkeursuitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont een langsdoorsnede van de inrichting van fig. 1 in twee bedrijfsstanden.

De inrichting 1 omvat een gestel 2 dat bij deze voorkeursuitvoeringsvorm uitgevoerd is als een enkelassige aan- hangwagen, met wielas 30. Aan het gestel 2 is een mengtrommel 3 om een horizontale as roteerbaar gemonteerd. Aan het vooreinde is de trommel 3 met behulp van een lager 8 direkt aan het gestel 2 gelagerd, terwijl aan het achtereinde rondom de trommel een goot 4 is bevestigd, waarin op het gestel aangebrachte rollen 5 lopen.

Voor het roterend aandrijven van de trommel 3 is nabij het vooreinde een tweede goot 6 op de trommel gemonteerd.

In deze goot 6 valt een ketting 7, die zieh om de trommel heen uitstrekt en aan de onderzijde aangegrepen wordt door een kettingwiel 9. In de geleidingsgoot 6 zijn aangrijpingsorganen voor de ketting 7 aangebracht.

Het kettingwiel 9 is aangebracht op de uitgaande as van een vertragingsdrijfwerk 10, dat aangedreven wordt met behulp van een aftakas 11 van een trekker 26. Door aandrij-
EMI3.1
,ving met de aftakas 11 wordt de trommel 3 in de in fig. 1 , met pijl 18 aangegeven richting geroteerd.

Nabij het achtereinde is in de trommel 3, in het kop- vlak daarvan, een grote opening 12 gevormd. Deze opening beslaat op een rand 14 na, het hele kopvlak. Op de opening 12 sluit een toevoertrechter 13 aan, met behulp waarvan voederbestanddelen in de trommel 3 naar binnen worden geleid.

Nabij de opening 12 is in de trommel een leiplaat 15 aangebracht welke bij rotatie van de trommel in de richting , van pijl 18 het met de trechter 13 in de trommel gebrachte voeder van de opening 12 af beweegt. De leiplaat 15 wordt gesteund door een steun 23. Aan de steun 23 is nog een uit-

steeksel 24 bevestigd, dat in de trechter 13 uitsteekt en het daarin aanwezige voeder, bijvoorbeeld langvezelig kuilvoer, losmaakt en zodoende in de trommel doet vallen.

Nabij het kopvlak aan het vooreinde van de trommel 3 is eveneens een leiplaat 16 aangebracht. Deze bevindt zieh schuin, dat wil zeggen over 1800 verdraaid, tegenover de leiplaat 15. Deze leiplaat 16 is zodanig uitgevoerd dat bij rotatie in de richting van pijl 18, het nabij het betreffende kopvlak aanwezige voeder door de leiplaat 16 in
EMI4.1
de richting naar de opening 12, dat wil zeggen naar het midden van de trommel toe wordt bewogen. Dit is verduidelijkt in fig. 2. Een hoeveelheid 21 van het in de trommel 3 aanwezige voeder 20 wordt door de leiplaat in de richting van de pijlen naar het midden bewogen. Wanneer de trommel 3 een halve slag gedraaid is wordt het door de leiplaat 15 nabij de opening opgenomen voeder van de opening 12 af, dat wil zeggen eveneens naar het midden van de trommel toe gericht afgegeven.

In het middengedeelte van de trommel wordt dus om en om voeder 20 van de voor-en achterzijde toegevoerd. Hierdoor treedt een menging van de voederbestanddelen in axiale richting van de trommel op.

De trommel 3 is aan de binnenzijde voorzien van een aantal mengtanden 17, die zorgen voor een menging in radiale richting in de trommel. Door de samenwerking van de leiplaten 15, 16 en de tanden 17 wordt aldus een snelle en intensieve menging van de voederbestanddelen bereikt.

Wanneer het voeder 20 voldoende gemengd is doet men de inrichting vanuit de in fig. 2 met getrokken lijnen getekende stand, naar de kant van de opening 12 neerwaarts nijgen. Door de werking van de zwaartekracht beweegt het voeder, bij een voortgaande rotatie van de trommel 3, naar de opening 12 toe, om daardoorheen uit de trommel afgevoerd te worden.

Het nijgen van de inrichting wordt bereikt met behulp van de getoonde scharnierende disselconstructie. De dissel 25 van het als eenassige aanhanger uitgevoerde gestel 2 is bij 27 scharnierend met het overige gedeelte van het gestel verbonden. Tussen dit deel van het gestel en een steun

29 van de dissel 25 is een vijzel 28 aangebracht. Door het uitschuiven van de vijzel 28 wordt de dissel 25 ten opzichte van het de trommel 3 dragende gesteldeel neerwaarts gezwenkt.

Aangezien de dissel echter op een vast punt door de trekker 26 wordt ondersteund, kantelt de inrichting op de met stippellijnen aangegeven wijze om de wielas 30.

De trechter 13 is op een hoogliggende plaats, bij 32, scharnierend met het gestel 2 verbonden. Verder is een vijzel 33 verbonden met de trechter 13 en een steun 34 van het gestel. Door het uitschuiven van de vijzel 33 wordt, op de in fig. 2 getoonde wijze, het ondereinde van de trechter 13 weggezwenkt van de opening 12. Hierdoor kan het op de beschreven wijze uit de opening 12 vallende, gemengde voer, terecht komen op een dwarstransportband 35 die het voer verder uit de inrichting afvoert. De transportband 35 wordt aangedreven door een hydraulische motor 36, welke van'hydrauli- sche olie onder druk voorzien kan worden uit een niet getoonde, met de aftakas 11 aangedreven hydraulische pomp.

In de figuren en de beschrijving daarvan is een inrichting volgens de uitvinding weergegeven die een aantal voorkeurskenmerken vertoont. Het spreekt vanzelf dat de uitvinding niet tot die combinatie is beperkt, maar alle onder de omschrijving van conclusie 1 vallende inrichtingen omvat.

Claims

EMI6.1

I 'conclusies I 1. Inrichting voor het mengen van veevoeder omvatten- de een gestel, een aan een horizontale as roteerbaar om een hartlijn aan het gestel gelagerde mengtrommel, welke in een kopvlak een opening voor toe-en afvoer van voeder heeft, een aandrijfinrichting voor het roteren van de mengtrommel, een op de opening aansluitende, een toevoertrechter bevatten- de toevoerinrichting, en een afvoerinrichting, met het k e n m e r k, dat de opening van de mengtrommel nagenoeg het gehele kopvlak beslaat, dat de toevoertrechter direkt op de opening aansluit, dat de mengtrommel nabij de opening voorzien is van een bij rotatie het met de toevoertrechter in de opening toegevoerde voeder van de opening af bewegende leiplaat, waarbij de mengtrommel voor het daaruit afvoeren van gemengd voeder naar de kant van de opening neerwaarts nijgbaar is.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het k e n - m e r k, dat de leiplaat schuin tegenover een overeenkomst ge, bij rotatie het voeder naar de opening toe bewegende leiplaat nabij het tegenoverliggende kopvlak van de trommel is aangebracht.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het k e n m e r k, dat de toevertrechter op een hoogliggende plaats scharnierend met het gestel is verbonden en door zwenkmiddelen met zijn beneden deze plaats liggende gedeelte , van de opening weggezwenkt kan worden.
4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusites, met het k e n m e r k, dat het gestel uitgevoerd is als een enkelasssige aanhangwagen, met een zieh dwars op de hartlijn van de mengtrommel uitstrekkende as.
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het k e n - m e r k, dat het gestel verder omvat een met een trekkend 'voertuig te koppelen dissel, waarbij de dissel ten opzichte van een de trommel ondersteunend gesteldeel zwenkbaar is ge- 'onteerd en door een vijzelinrichting vanuit een ruststand in een trommel-nijgstand beweegbaar is.