NL9500045A - Snelkoppeling voor buizen of slangen. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Snelkoppeling voor buizen of slangen.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een snelkoppeling voor buizen of slangen, omvattende een huis met ten minste één mof met een op afstand van het insteekeinde van de mof gelegen eerste mofdeel voor het in hoofdzaak passend opnemen van een eindgedeelte van een buis of slang en een daarop aansluitend tweede mofdeel met een grotere inwendige diameter dan het eerste mofdeel, waarin gezien vanaf het eerste mofdeel naar het insteekeinde van de mof achtereenvolgens zijn opgenomen een blokkeerring, een tussenring en een afdichtingsring, welke ringen op hun plaats worden gehouden door een bij het insteekeinde van de mof aangebrachte opsluitring die verbonden is met het huis, waarbij de blokkeerring een ringvormig buitendeel omvat dat voorzien is van tanden, die zich vanaf de aan de zijde van de tussenring gelegen zijde van het buitendeel schuin naar de hartlijn van de mof en het eerste mofdeel toe uitstrekken en waarvan de vrije uiteinden kunnen aangrijpen op een in de mof opgenomen eindgedeelte van een huis of slang.

Een dergelijke snelkoppeling is bekend uit het Britse octrooischrift n° 2 071 798. Bij deze bekende koppeling zijn de tanden van de blokkeerring in hoofdzaak vlak en staan schuin naar binnen en naar het eerste mofdeel gericht. Dit heeft het nadeel dat bij een grote trekkracht op een in de koppeling gestoken buis de tanden van de blokkeerring steeds dieper in de buiswand kunnen snijden en de buis kan breken.

De uitvinding heeft tot doel dit nadeel te ondervangen.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat bij elke tand, gezien in langsdoorsnede van de mof, de hoek tussen een op het vrije uiteinde aansluitend eindgedeelte van de tand en de hartlijn van de mof groter is dan de hoek tussen een tussen dit eindgedeelte en het buitendeel van de blokkeerring gelegen tussengedeelte van de tand en de hartlijn van de mof.

De tanden van de blokkeerring van de koppeling volgens de uitvinding snijden minder diep in een in de koppeling gestoken buis dan bij de bekende koppeling, waardoor de kans op breuk van de ingestoken buis kleiner is. Het buismateriaal zal, vooral als het relatief zacht is, bij het uitoefenen van een trekkracht op de in de koppeling gestoken buis door het eindgedeelte van de tanden min of meer worden opgehoopt, waardoor de weerstand tegen uittrekken van de ingestoken buis wordt vergroot.

Voorkeursuitvoeringsvormen van de koppeling volgens de uitvinding zijn vastgelegd in de onderconclusies.

De uitvinding zal nader worden toegelicht in de hierna volgende beschrijving van een mogelijke uitvoeringsvorm van een snelkoppeling volgens de uitvinding aan de hand van de bijgaande tekening, waarin een langsdoorsnede is weergegeven van een snelkoppeling volgens de uitvinding in de vorm van een haaks bochtstuk.

De in de tekening weergegeven snelkoppeling volgens de uitvinding in de vorm van een haaks bochtstuk omvat een kunststof huis 1 met twee moffen 2 en 3. Elke mof omvat een eerste mof deel 4 voor het in hoofdzaak passend opnemen van een (niet weergegeven) eindgedeelte van een buis of slang en een op het eerste mofdeel 4 aansluitend tweede mofdeel 5 met een grotere inwendige diameter dan het eerste mofdeel 4. In het tweede mofdeel 5 zijn, gezien vanaf het eerste mofdeel 4 naar het insteekeinde 6 van de mof, achtervolgens opgenomen een blokkeer-ring 7, een tussenring 8 en een afdichtingsring 9. De ringen 7, 8 en 9 worden op hun plaats gehouden door een bij het insteekeinde 6 van de mof aangebrachte opsluitring 10.

De opsluitring 10 bevindt zich in hoofdzaak binnenin het tweede mofdeel 5. Op de buitenzijde van het tweede mofdeel 5 is een metalen bus 11 aangebracht. Deze metalen bus 11, die bijvoorbeeld uit aluminium kan bestaan, is aan zijn ene einde 12 bij het insteekeinde 6 naar binnen omgezet en grijpt daarbij om de opsluitring 10, en wel achter het in hoofdzaak in radiale richting uitstrekkende kopse eindvlak 13 van de opsluitring 10. Aan zijn andere einde 14 is de bus 11 eveneens naar binnen omgezet en grijpt daarbij achter een in het overgangsgebied tussen het eerste mofdeel 4 en tweede mofdeel 5 gelegen radiale schouder 15 van de mof 2, 3.

De blokkeerring 7 omvat een ringvormig buitendeel 21 dat voorzien is van tanden 22. De tanden 22 strekken zich vanaf de aan de zijde van de tussenring 8 gelegen zijde van het buitendeel 21 schuin naar de hartlijn 23 van de mof en naar het eerste mofdeel 4 toe uit. De vrije uiteinden van de tanden 22 kunnen aangrijpen op een (niet weergegeven) in de mof 2, 3 opgenomen eindgedeelte van een buis of slang.

Bij elke tand 22 is, gezien in langsdoorsnede van de mof 2, 3 de hoek tussen een op het vrije uiteinde aansluitend eindgedeelte 24 van de tand 22 en de hartlijn 23 van de mof 2, 3 groter dan de hoek tussen een tussen dit eindgedeelte 24 en het buitendeel 21 van de blokkeerring 7 gelegen tussengedeelte 25 van de tand 22 en de hartlijn 23 van de mof 2, 3.

Door deze konstruktie van de tanden 22 snijden bij het uitoefenen van een trekkracht op een in de mof 2, 3 gestoken buis of slang de tanden minder diep in de buis dan bij de bekende rechte tanden en is de weerstand tegen uittrekken van de buis of slang groter, aangezien de snijwerking van de tanden geringer is en een opstropende werking optreedt, vooral bij zacht buis- of slangmateriaal, zoals polyetheen (PE) of polybu-teen (PB). Dit laatste heeft ook tot gevolg dat de kans op breuk van de buis of slang, wanneer er een grote trekkracht op de buis of slang wordt uitgeoefend, geringer is.

In de in de tekening weergegeven uitvoeringsvorm liggen het eindgedeelte 24 en het tussengedeelte 25 van elke tand in een onder een hoek ten opzichte van elkaar staande vlakken. Tevens is elke tand 22 aan de zijkant voorzien van naar de binnenzijde van de mof 2, 3 gerichte opstaande zijgedeelten 26. De tanden 22 hebben daardoor de vorm van een schep of lepel. Door de opstaande zijgedeelten 26 wordt de vormvastheid van de tanden verbeterd en wordt het risico van omklappen van de tanden bij een grote trekkracht op de in de mof 2, 3 gestoken buis of slang verkleind.

De tussenring 8 van elke mof 2, 3 heeft de vorm van een in hoofdzaak platte ring met een gelijkmatige wanddikte, waarvan het in radiale richting gezien buitenste randgedeelte 31 in hoofdzaak loodrecht op de hartlijn 23 van de mof 2, 3 staat en het binnenste randgedeelte 32 schuin naar de blokkeerring 7 is gebogen. Hierdoor wordt voorkomen dat de tanden 22 van de blokkeerring 7 bij een grote trekkracht op de ingestoken buis of slang omklappen. Bij vervorming van de tussenring 8 steunt het binnenste randgedeelte 32 af op de wand van de ingestoken buis of slang. Dit beperkt de verdere vervorming van de tanden 22 van de blokkeerring 7. Indien bij zeer grote trekbelasting op de ingestoken buis of slang de tussenring extreem zou gaan vervormen, dan gaat de tussenring werken als secundaire blokkeerring.

De tussenring 8 zal bij voorkeur zodanig zijn ontworpen, dat deze de tanden 22 van de blokkeerring ondersteunt op de plaats waar deze in de wand van de ingestoken buis of slang grijpen. Hierdoor wordt het buigmoment op de tanden 22 en daarmee het risico van omklappen van de tanden, zoveel mogelijk beperkt.

De blokkeerring 7 en de tussenring 8 zijn bij voorkeur vervaardigd uit metaal, in het bijzonder roestvast staal. Dit materiaal zal ook bij zware belasting weinig of geen kruipver-schijnselen vertonen, zodat ook bij zware belasting de tussenring 8 de tanden 22 van de blokkeerring 7 zal blijven ondersteunen. Ook andere materialen zijn denkbaar. Bij relatief zachte buis- of slangmaterialen kan een blokkeerring uit vezelversterk-te kunststof, bijvoorbeeld met glas gevuld polyamide (PA) worden toegepast.

In de voorgaande beschrijving is de uitvinding toegelicht aan de hand van een snelkoppeling in de vorm van een haakse bocht.

Het zal duidelijk zijn dat een snelkoppeling volgens de uitvinding elk gangbaar type koppeling kan zijn met één mof of met twee, drie of vier moffen.

Ook de mof kan anders zijn uitgevoerd dan hiervoor is aangegeven. Zo kan de opsluitring deel uitmaken van bijvoorbeeld een wartelmoer die aan de binnenzijde is voorzien van schroefdraad en die op de eveneens van schroefdraad voorziene buitenzijde van de mof is geschroefd.

Claims (4)

1. Snelkoppeling voor buizen of slangen, omvattende een huis met ten minste één mof met een op afstand van het insteekeinde van de mof gelegen eerste mofdeel voor het in hoofdzaak passend opnemen van een eindgedeelte van een buis of slang en een daarop aansluitend tweede mofdeel met een grotere inwendige diameter dan het eerste mofdeel, waarin gezien vanaf het eerste mofdeel naar het insteekeinde van de mof achtereenvolgens zijn opgenomen een blokkeerring, een tussenring en een afdichtingsring, welke ringen op hun plaats worden gehouden door een bij het insteekeinde van de mof aangebrachte opsluitring die verbonden is met het huis, waarbij de blokkeerring een ringvormig buitendeel omvat dat voorzien is van tanden, die zich vanaf de aan de zijde van de tussenring gelegen zijde van het buitendeel schuin naar de hartlijn van de mof en het eerste mofdeel toe uitstrekken en waarvan de vrije uiteinden kunnen aangrijpen op een in de mof opgenomen eindgedeelte van een huis of slang, met het kenmerk, dat bij elke tand (22), gezien in langsdoorsnede van de mof (2, 3), de hoek tussen een op het vrije uiteinde aansluitend eindgedeelte (24) van de tand en de hartlijn (23) van de mof (2, 3) groter is dan de hoek tussen een tussen dit eindgedeelte (24) en het buitendeel (21) van de blokkeerring (7) gelegen tussenge-deelte (25) van de tand en de hartlijn (23) van de mof (2, 3).

2. Snelkoppeling volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het eindgedeelte (24) en het tussengedeelte (25) van elke tand (22) in onder een hoek ten opzichte van elkaar staande vlakken liggen.

3. Snelkoppeling volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat elke tand (22) aan de zijkant is voorzien van naar de binnenzijde van de mof (2,3) gerichte opstaande zijgedeelten (26).

4. Snelkoppeling volgens een der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de tussenring (8) de vorm heeft van een in hoofd zaak platte ring met een in hoofdzaak gelijkmatige wanddikte, waarvan het in radiale richting gezien buitenste randgedeelte (31) in hoofdzaak loodrecht op de hartlijn (23) van de mof (2, 3) staat en het binnenste randgedeelte (32) schuin naar de blokkeerring (7) is gebogen.