NL9201454A - Werkwijze en inrichting voor het maken van inwendige verbindingen bij oprolbare buizen. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het maken van inwendige verbindingen bij oprolbare buizen. Download PDF

Info

Publication number
NL9201454A
NL9201454A NL9201454A NL9201454A NL9201454A NL 9201454 A NL9201454 A NL 9201454A NL 9201454 A NL9201454 A NL 9201454A NL 9201454 A NL9201454 A NL 9201454A NL 9201454 A NL9201454 A NL 9201454A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
connector body
doom
connector
tube
tubes
Prior art date
Application number
NL9201454A
Other languages
English (en)
Other versions
NL193698C (nl
NL193698B (nl
Original Assignee
Camco Int
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Camco Int filed Critical Camco Int
Publication of NL9201454A publication Critical patent/NL9201454A/nl
Publication of NL193698B publication Critical patent/NL193698B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL193698C publication Critical patent/NL193698C/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH DRILLING; MINING
    • E21BEARTH DRILLING, e.g. DEEP DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B17/00Drilling rods or pipes; Flexible drill strings; Kellies; Drill collars; Sucker rods; Cables; Casings; Tubings
    • E21B17/20Flexible or articulated drilling pipes, e.g. flexible or articulated rods, pipes or cables
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH DRILLING; MINING
    • E21BEARTH DRILLING, e.g. DEEP DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B17/00Drilling rods or pipes; Flexible drill strings; Kellies; Drill collars; Sucker rods; Cables; Casings; Tubings
    • E21B17/02Couplings; joints
    • E21B17/04Couplings; joints between rod or the like and bit or between rod and rod or the like
    • E21B17/041Couplings; joints between rod or the like and bit or between rod and rod or the like specially adapted for coiled tubing
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16LPIPES; JOINTS OR FITTINGS FOR PIPES; SUPPORTS FOR PIPES, CABLES OR PROTECTIVE TUBING; MEANS FOR THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16L33/00Arrangements for connecting hoses to rigid members; Rigid hose connectors, i.e. single members engaging both hoses
    • F16L33/30Arrangements for connecting hoses to rigid members; Rigid hose connectors, i.e. single members engaging both hoses comprising parts inside the hoses only

Description

Korte aanduiding: Werkwijze en inrichting voor het maken van inwendige verbindingen bij oprolbare buizen.
De uitvinding is gericht op het verbinden van stukken oprolbare boorgatbuis respectievelijk op het aansluiten van boorgereedschap op een oprolbare boorgatbuis.
Oprolbare buizen worden toegepast in de olie- of gaswinning en kunnen vanaf een aan de oppervlakte van het boorgat opgestelde haspel in een olie- en/of gaswinningsput worden neergelaten. Zij hébben een kleine diameter van bijvoorbeeld 12^3-25 mm. Dergelijke oprolbare buizen kunnen worden gébruikt voor het inbrengen van boorgatvloeistoffen in hoorbuizen, zanduitwassing, het verwijderen van vloeistoffen uit de boorgaten, het maken van boorgaten via de boorgatbuizen, of voor het installeren en doen werken van een grote verscheidenheid van boorput-hulpgereedschappen, zoals beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.844.166.
Het verbinden van een stuk oprolbaar buis met een ander stuk oprolbaar buis of met boorputgereedschap geschiedde tot nu toe (zie het Amerikaanse octrooischrift 4.682.657) met behulp van een op de buitenzijde van de oprolbare buis aangrijpende connector. Dergelijke connectors hébben uiteraard een diameter, die groter is dan de buitendiameter van de oprolbare buis. Dit geeft moeilijkheden, wanneer de oprolbare buis met de connector afdichtend langs pakkingbussen en andere hulpapparatuur moet kunnen worden geleid en vrij moet kunnen passeren naar de oprolbare buisinbrengkettingen, langs zwanehalzen en naar de haspel, bij het inbrengen in en verwijderen uit een boorgat.
De uitvinding is gericht op een werkwijze en een inrichting, waarbij inwendig een verbinding met de oprolbare buis wordt gemaakt en waarbij de nadelen van de bekende connectors worden vermeden, doordat zij mede oprolbaar zijn, mede afdichtend door pakkingbussen heen kunnen worden gevoerd en buitenafmetingen hébben, die niet groter zijn dan de buitendiameter van de oprolbare buis.
De uitvinding is gericht op een boorgatconnector, die aansluit-baar is op de binnenzijde van het ene einde van een oprolbare boorgatbuis teneinde deze te koppelen met een ander element. De connector heeft een cirkelcilindrisch lichaam met een eerste einde en een tweede einde en een doorgaande boring en met een buitendiameter die niet groter is dan de buitendiameter van de oprolbare buis. Het eerste einde van het connectorlichaam heeft een buitendiameter die nagenoeg gelijk is aan de binnendiameter van de oprolbare buis, terwijl rond het eer ste einde een afdichtingsorgaan aanwezig is voor het afdichten van het eerste einde ten opzichte van de binnenzijde van het ene einde van de oprolbare buis. Een doom met een eerste einde en een tweede einde en een doorgaande boring wordt toegepast, waarvan het eerste einde in het eerste einde van het connectorlichaam schroefbaar is. Een sliporgaan ligt aan tegen het eerste einde van het connectorlichaam en rond de buitenzijde van de doom en is voorzien van een aantal naar buiten gerichte tanden bestemd om op de binnenzijde van de oprolbare buis aan te grijpen. Cp de binnenzijde van het sliporgaan en de buitenzijde van de doom zijn samenwerkende wigvlakken aanwezig om bij draaiing van het connectorlichaam ten opzichte van de doom het sliporgaan in het betreffende einde van de oprolbare buis te doen vastwiggen.
Het sliporgaan en de doom kunnen elk een in de lengterichting verlopende groef bevatten, waarin een op de oprolbare buis aanwezige verbindings-lasrups kan worden opgenomen.
De uitvinding verschaft voorts een op de binnenzijde van één einde van elk van twee met elkaar te verbinden oprolbare buizen aan-sluitbare boorgatconnector. De connector heeft een in hoofdzaak cir-kelcilindrisch lichaam met een eerste einde en een tweede einde en een doorgaande boring en met een buitendiameter die niet groter is dan de buitendiameter van de oprolbare buizen. Het eerste einde en het tweede einde van het connectorlichaam hébben elk een buitendiameter, die nagenoeg gelijk is aan de binnendiameter van de met elkaar te verbinden buiseinden. Rond beide einden van het connectorlichaam is een afdichtingsorgaan aangebracht voor het afdichten van de einden van het connectorlichaam ten opzichte van de binnenzijde van de met elkaar te verbinden buiseinden. Daarbij worden twee doorns toegepast, elk met een eerste en een tweede einde en een doorgaande boring. Het eerste einde van de eerste doom is schroefbaar in het eerste einde van het connectorlichaam, terwijl het eerste einde van de tweede doom kan worden geschroefd in het tweede einde van het connectorlichaam. De schroefverbinding tussen de eerste doom en het connectorlichaam heeft een spoed die tegengesteld is aan die van de schroefverbinding tussen de tweede doom en het tweede einde van het connectorlichaam, zodat bij draaiing van het connectorlichaam ten opzichte van de doorns deze doorns tegelijk in tegenovergestelde richtingen zullen bewegen. Een eerste sliporgaan ligt aan tegen het eerste einde van het connectorlichaam en rond de buitenzijde van de eerste doom en is voorzien van een aantal naar buiten gerichte tanden voor aangrijping op de binnen zijde van de eerste oprolbare buis. Een tweede sliporgaan ligt aan tegen het tweede einde van het connectorlichaam en rond de buitenzijde van de tweede doom. Dit tweede sliporgaan heeft een aantal naar buiten gerichte tanden voor aangrijping op de binnenzijde van de tweede oprolbare buis. Op de binnenzijde van het eerste sliporgaan en de buitenzijde van de eerste doom is een eerste stel samenwerkende wigvlak-ken aanwezig voor het vastwiggen van het eerste sliporgaan binnen de eerste oprolbare buis wanneer het connectorlichaam ten opzichte van de eerste doom wordt gedraaid. Een tweede stel samenwerkende wigvlakken is aanwezig op de binnenzijde van het tweede sliporgaan en de buitenzijde van de tweede doom om daarmede bij het draaien van het connectorlichaam ten opzichte van de tweede doom het tweede sliporgaan in de tweede oprolbare buis te doen vastwiggen.
Beide sliporganen en beide doorns kunnen daarbij zijn voorzien van een in de lengterichting verlopende groef voor het onderbrengen van een zich op de oprolbare buizen bevindende, in de lengterichting verlopende lasrups.
Voorts zijn de afdichtingsorganen nabij de kopse einden van het connectorlichaam aangebracht, waardoor het connectorlichaam dunner en daardoor buigzamer en gemakkelijker op een haspel wikkelbaar kan zijn uitgevoerd.
Het tussen de beide afdichtingsorganen gelegen gedeelte van het connectorlichaam kan daarbij een gereduceerde buitendiameter hébben. De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het koppelen van twee oprolbare buizen, waarbij eerst een gedeelte van de bij de te koppelen buizen aanwezige lasrups wordt verwijderd, waarna in elk van de beide met elkaar te verbinden buiseinden een op een doom aangebracht sliporgaan wordt gestoken. Vervolgens wordt een door middel van een rechtsdraaiende respectievelijk linksdraaiende schroefverbinding met de beide doorns gekoppeld lichaam gedraaid om de sliporganen tegelijk op de binnenzijde van de respectieve oprolbare buizen te doen aangrijpen. De beide oprolbare buizen alsook de beide sliporganen en de beide doorns kunnen elk zijn voorzien van in de lengterichting verlopende groeven. De sliporganen en de doorns kunnen dan met hun respectieve groeven op één lijn met de lasrupsen op de respectieve oprolbare buizen worden gepositioneerd alvorens de sliporganen in de respectieve buiseinden te steken.
Verdere oogmerken, kenmerken en voordelen worden hieronder aan de hand van de tekening met een aantal voorkeursuitvoeringen nader toegelicht.
Fig. IA en 1B tonen tezamen, in eikaars verlengde beschouwd, een langsdoorsnede van een verbinding volgens de uitvinding, in een eerste uitvoeringsvorm; fig. 2 is een dwarsdoorsnede volgens de lijn II-II in fig. IA; fig. 3 toont een voor de helft in langsdoorsnede weergegeven zijaanzicht van de verbinding volgens de uitvinding in een tweede uitvoeringsvorm; en fig. 4A en 4B tonen, in eikaars verlengde beschouwd, een voor de helft in langsdoorsnede en voor de helft in aanzicht een derde uitvoeringsvorm van een verbinding volgens de uitvinding.
In fig. IA en 1B is met 10 de metalen connector volgens de uitvinding weergegeven, welke de naar elkaar toegekeerde einden van twee met streeplijnen aangegeven oprolbare buizen 12 en 14 inwendig verbindt. De connector 10 heeft een in hoofdzaak cirkelcilindrisch lichaam 16 van metaal, met einden 18 en 20 en een doorgaande boring 22 voor het doorleiden van vloeistoffen. Het connectorlichaam 16 heeft een buitendiameter 24, die niet groter is dan de buitendiameter van de oprolbare buizen 12 en 14. Het connectorlichaam 16 steekt dus niet radiaal buiten de oprolbare buizen 12 en 14 uit en kan derhalve vrij passeren langs invoerkettingen voor de oprolbare buizen, langs zwane-halzen en tezamen met de buizen op een (niet-weergegeven) haspel worden gewikkeld. De einden 18 en 20 van het connectorlichaam 16 hebben een buitendiameter, die nagenoeg gelijk is aan de binnendiameter van de oprolbare buizen 12 en 14.
Cp de einden 18 en 20 van het connectorlichaam 16 zijn O-ringen 26 respectievelijk 28 aangebracht als afdichting tussen het buiseinde 18 en de binnenzijde van de oprolbare buis 12 alsmede voor het afdichten van het einde 20 van het connectorlichaam 16 ten opzichte van de binnenzijde van de oprolbare buis 14. In het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. IA en 1B is de buitendiameter van het connectorlichaam 16 nagenoeg gelijk aan de binnendiameter van de oprolbare buizen 12 en 14. Hierdoor kan het connectorlichaam slank en buigzaam zijn, zodat het met de buizen mee op een haspel kan worden gewikkeld. Daar de o-ringen 26 en 28 een verzwakking van het connectorlichaam met zich medebrengen, zijn deze geplaatst aan de einden van het connectorlichaam, waar de buigbelasting en kans op breuk bij het op een haspel wikkelen van het connectorlichaam 16 minder zijn.
Een eerste doom 30, waarvan de einden met 32 en 34 zijn aange- geven die een boring 36 heeft die in verbinding staat met de boring 22, is met zijn van uitwendige schroefdraad voorziene einde 32 in het van corresponderende inwendige schroefdraad voorziene einde 18 van het connectorlichaam 16 geschroefd (zie de schroefverbinding 38) Een tweede, soortgelijke doom 40, waarvan de einden met 42 en 44 zijn aangegeven en waarvan de boring 46 eveneens aansluit op de boring 22 is met zijn van uitwendige schroefdraad voorziene einde 42 in het van corresponderende inwendige schroefdraad voorziene einde 20 van het connectorlichaam 16 geschroefd (zie de schroefverbinding 48). Eén der schroefverbindingen is een rechtsdraaiende schroefverbinding, terwijl de andere linksdraaiend is. Bij draaiing van het connectorlichaam 16 in de ene richting zullen de doorns 30 en 40 dus naar elkaar toe bewegen, terwijl de doorns 30 en 40 van elkaar af bewegen bij draaiing van het connectorlichaam 16 in de tegenovergestelde richting.
Met 50 is een eerste sliporgaan aangegeven, dat enerzijds aanligt tegen de kopse eindrand van het einde 18 van het connectorlichaam 16 en anderzijds aanligt rond de buitenzijde van de eerste doom 30. Het sliporgaan 50 heeft een reeks naar buiten, naar het einde van de eerste oprolbare buis 12 toegerichte tanden 52. Een tweede, soortgelijk sliporgaan 60 ligt aan tegen de kopse eindrand van het einde 20 van het connectorlichaam 16 en rond de buitenzijde van de tweede doom . 40. Het sliporgaan 60 heeft een reeks naar buiten, naar het einde van de oprolbare buis 14 toegerichte tanden 62.
Op de binnenzijde van het eerste sliporgaan 50 en de buitenzijde van de eerste doom 30 zijn met elkaar samenwerkende wigvlakken 54 respectievelijk 56 aanwezig. Bij draaiing van het connectorlichaam 16 ten opzichte van de eerste doom 30 wordt het eerste sliporgaan 50 door de samenwerkende wigvlakken 54 en 56 binnen de eerste oprolbare buis 12 vastgewigd. Cp soortgelijke wijze is een tweede paar samenwerkende wigvlakken 64 en 66 aangebracht op de binnenzijde van het tweede sliporgaan 30 en de buitenzijde van de tweede doom 40 om bij draaiing van het connectorlichaam 16 het tweede sliporgaan 60 in de tweede oprolbare buis 14 te doen vastwiggen.
In fig. 2 is de in de lengterichting van de oprolbare buis 12 verlopende verbindings-lasnaad 11 te zien. Bij voorkeur wordt de las-rups 11 nabij het einde van de oprolbare buis 12 verwijderd om het connectorlichaam 16 in het betreffende einde van de buis te kunnen steken en daarin te kunnen draaien. De sliporganen 50 en 60 hébben echter aan hun buitenomtrek een langsgroef 51, die ruimte biedt aan de lasrups 11 aan de binnenzijde van de buis. De langsgroeven 51 geven de sliporganen 50 en 60 tevens de gelegenheid naar buiten uit te zetten en daarmede bij het aanbrengen van de connector 60 een vaste greep op het binnenomtreksvlak van de oprolbare buis te bewerkstelligen. Evenzo zijn de doorns 30 en 40 voorzien van een langs groef 31, die ruimte biedt aan de zich aan de binnenzijde van de buis bevindende lasrups 11.
Een ander probleem bij connectors is, dat zij bij het vanuit de boorput naar boven ophalen van de oprolbare buis met de buis mee op een haspel kunnen worden gewikkeld. Teneinde een zékere mate van flexibiliteit te verkrijgen met behoud van de noodzakelijke sterkte, zijn de afdichtingsringen 26 en 28 bij voorkeur nabij de eindranden van de betreffende einden 18 en 20 aangebracht, derhalve nabij de schroefdraadverbïndingen, waar de groeven van de afdichtingsringen het connectorlichaam 16 niet overmatig verzwakken. Bovendien kan de buitendiameter 24 van het connectorlichaam 16 een weinig kleiner zijn, zoals bijv. bij een connector voor een oprolbare buis met een wanddikte van 0,35 mm en een diameter van 50 mm, waardoor het middelste gedeelte van het connectorlichaam 16 gemakkelijker vervormbaar is en kan buigen.
Bij het maken van de verbinding tussen de buizen 12 en 14 worden eerst de lasrupsen 11 over een zodanige afstand vanaf de naar elkaar toegekeerde eindranden van de buizen verwijderd, dat zij geen hindernis vormen voor het connectorlichaam 16. Vervolgens worden de doorns 30 en 40 met hun langsgroeven 31 en de sliporganen 50 en 60 met hun groeven 51 op één lijn met de lasrupsen 11 op de met elkaar te verbinden eindgedeelten van de buizen 12 en 14 gericht. Nadat de connector 1 vervolgens met zijn beide einden in de respectieve eindgedeelten van de met elkaar te verbinden buizen 12 en 14 is gestoken - waarbij een zékere ruimte tussen de naar elkaar toegekeerde eindranden van de buizen is blijven bestaan om van buiten af op het connectorlichaam te kunnen aangrijpen - wordt het connectorlichaam onder toepassing van geschikt gereedschap, zoals een sleutel van het knelketting- of knel-bandtype gedraaid. Een draaibeweging van het connectorlichaam 16 in de juiste richting doet de doorns 30 en 40 naar elkaar toe bewegen, waarbij de linksdraaiende en rechtsdraaiende schroefverbindingen de sliporganen 50 en 60 onder wigwerking door de respectieve doorns 30 en 40 in de betreffende einddelen van de buizen 12 en 14 worden vastgewigd. Daarbij dringen de tanden 52 en 62 in het binnenomtréksvlak van de buizen 12 en 14, hetgeen een goede verbinding waarborgt.
Een andere uitvoering wordt getoond in fig. 3 en fig. 4A en 4B, waarbij overeenkomstige onderdelen zijn aangeduid met dezelfde verwij-zingscijfers als in fig. IA, 1B en 2, doch onder toevoeging van de letters "a" en "b".
De connector 10a dient voor het aansluiten van een (niet-weerge-geven) boorgereedschap op een einde van de oprolbare buis 12a. De connector 10a heeft daartoe slechts één doom 30a en één sliporgaan 50a, terwijl op het benedeneinde van de connector 10a schroefdraad 76 aanwezig is voor verbinding met het boorgatgereedschap. In dit geval ligt het buitenomtreksvlak 24a verder naar buiten dan het buitenomtreksvlak 24 in de eerste uitvoeringsvorm, doch niet verder dan overeenkomt met de buitendiameter van de buis 12 a. Het aanbrengen en de werking van de connector komt avereen met die van de reeds beschreven connector, met dit verschil, dat de connector slechts in het einde van één buis 12 behoeft te worden gestoken, terwijl het andere, van schroefdraad 76 voorziene einde wordt verbonden met een stuk gereedschap. In de uitvoering volgens fig. 3 is de connector 10a korter dan de connector 10 en behoeft de connector niet buigzaam te zijn om rond een haspel te kunnen worden gebogen. Daarom kan de buitendiameter van het connector-lichaam 16a gelijk zijn aan de buitendiameter van de buis 12a, waardoor het geheel een plat buitenoppervlak verkrijgt en daarmede af dichtend door pakkingen en andere boorgat-hulpmiddelen heen kan bewegen en langs invoerkettingen voor de buis en langs zwanehalzen kan worden geleid.
De in fig. 4A en 4B weergegeven connector 10b voor het koppelen van oprolbare buizen 12b en 14b heeft de volgende voordelen: 1) de connector heeft een buitendiameter, die nagenoeg gelijk is aan de buitendiameter van de buizen 12b en 14b, zodat het geheel afdichtend door een boorgatpakking of andere boorgat-hulpmiddelen kan bewegen en de invoerkettingen gelijkmatig op de connector 10b kunnen aangrijpen.
2) het connectorlichaam kan buigen en daardoor met de buizen mee rond een haspel worden gewikkeld.
Het metalen connectorlichaam 16b gelijkt op het connectorlichaam 16 in fig. 1 en heeft een buitendiameter, die nagenoeg gelijk is aan de binnendiameter van de oprolbare buizen 12b en 14b. Hierdoor kan het metalen connectorlichaam 16b gemakkelijk buigbaar zijn en met de buizen mee op een haspel worden gewikkeld. Op de buitenzijde van het mid delste gedeelte van het connectorlichaam 16 is een bekleding 72 van kunststof, bijv. een kunststof bekend onder het merk "HAIAR 200", aangebracht. De bekleding 72 heeft een buitendiameter, die nagenoeg gelijk is aan de buitendiameter van de oprolbare buizen 12b en 14b. De bekledingslaag 72 kan aansluiten tegen de eindranden van de buizen, waardoor het geheel een glad buitenoppervlak krijgt en af dichtend door boorgat-hulpmiddelen heen kan bewegen.
Bij voorkeur is aan elk einde van de bekledingslaag 72 een ringvormig drukelement 70 van kunststof, zoals bekend onder het merk "Teflon", aangebracht. De drukelementen 70 fungeren als vervormbare buf-ferringen, die de bij het opwikkelen van de met elkaar verbonden buizen 12b en 14b optredende betrekkelijk hoge drukkrachten kunnen opnemen. Bij het weer strékken van de connector 10b keren de drukelementen 70 weer naar hun begintoestand terug.
De uitvinding is niet tot de hierboven beschreven uitvoerings-voorbeelden beperkt. Binnen het kader van de uitvinding en de omvang van de aangehechte conclusies zijn verschillende varianten daarop mogelijk.

Claims (12)

1. Op de binnenzijde van een einde van een oprolbare boorgatbuis aansluitbare boorgatconnector ter verbinding van de oprolbare buis voor het koppelen van de oprolbare buis aan een ander element, omvattende: een in hoofdzaak cirkelcilindrisch lichaam met een eerste einde en een tweede einde en een doorgaande boring en met een buitendiameter die niet groter is dan de buitendiameter van de oprolbare buis, terwijl het eerste einde van dit connectorlichaam een buitendiameter heeft, die nagenoeg gelijk is aan de binnendiameter van de oprolbare buis, rond het eerste einde aangebrachte middelen voor het afdichten van dit einde ten opzichte van de binnenzijde van het einde van de oprolbare buis, een doom met een eerste einde en een tweede einde en een doorgaande boring, van welke doom het eerste einde in het eerste einde van het connectorlichaam schroefbaar is, een tegen het eerste einde van het connectorlichaam en rond de buitenzijde van de doom aanliggende sliporgaan met een aantal naar buiten gerichte tanden die op de binnenzijde van de oprolbare buis kunnen aangrijpen, en op de binnenzijde van het sliporgaan en de buitenzijde van de doom aanwezige samenwerkende wigvlakken, die het wigorgaan bij draaien van het connectorlichaam ten opzichte van de doom in de oprolbare buis kunnen doen vastwiggen.
2. Connector volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het sliporgaan en de doom elk zijn voorzien van een zich in de lengterichting uitstrekkende groef voor het opnemen van een op de oprolbare buis aanwezige lasrups.
3. Connector volgens conclusie 1, gekenmerkt door op het tweede einde van het connectorlichaam aanwezige middelen voor het verbinden met het andere element.
4. Connector volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de afdich-tingsmiddelen zijn aangebracht nabij het eerste einde van het connectorlichaam.
5. Op de binnenzijde van het ene einde van twee oprolbare boorgat-buizen aansluitbare boorgatconnector voor het koppelen van een eerste oprolbare buis en een tweede oprolbare buis, omvattende: een in hoofdzaak cirkelcilindrisch lichaam met een eerste einde en een tweede einde en een doorgaande boring en met een buitendiameter die niet groter is dan de buitendiameter van de oprolbare buizen, waarbij het eerste einde en het tweede einde van het connectorlichaam elk een buitendiameter hébben, die nagenoeg gelijk is aan de binnendi-ameter van respectievelijk de eerste en de tweede oprolbare buis, rond het eerste einde en rond het tweede einde van het connectorlichaam aangebrachte middelen voor het afdichten van het eerste einde en het tweede einde van het connectorlichaam ten opzichte van de binnenzijde van het ene einde van elk der beide oprolbare buizen, een eerste en een tweede doom, elk met een eerste en een tweede einde en een doorgaande boring, waarbij het eerste einde van de eerste doom in het eerste einde van het connectorlichaam schroefbaar is en het eerste einde van de tweede doom in het tweede einde van het connectorlichaam schroefbaar is, terwijl de schroefverbinding van de eerste doom met het connectorlichaam tegengesteld gericht is ten opzichte van de schroefverbinding tussen de tweede doom en het tweede einde van het connectorlichaam, een tegen het eerste einde van het connectorlichaam en rond de buitenzijde van de eerste doom aanliggend eerste sliporgaan met een aantal naar buiten gerichte tanden voor het aangrijpen op de binnenzijde van de eerste oprolbare buis, een tegen het tweede einde van het connectorlichaam en rond de buitenzijde van de tweede doom aanliggend tweede sliporgaan met een aantal naar buiten gerichte tanden voor het aangrijpen op de binnenzijde van de tweede oprolbare buis, een eerste stel samenwerkende wigvlakken op de binnenzijde van het eerste sliporgaan en de buitenzijde van de eerste doom om bij draaiing van het connectorlichaam ten opzichte van de eerste doom het eerste sliporgaan in de eerste oprolbare buis te doen vastliggen, en een tweede stel samenwerkende wigvlakken op de binnenzijde van het tweede sliporgaan en de buitenzijde van de tweede doom om bij draaien van het connectorlichaam ten opzichte van de tweede doom het sliporgaan in de tweede oprolbare buis te doen vastwiggen.
6. Connector volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het eerste en het tweede sliporgaan, alsook de eerste en de tweede doom elk zijn voorzien van een zich in de lengterichting uitstrekkende groef voor het opnemen van een op de oprolbare buizen aanwezige lasrups.
7. Connector volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het eerste afdichtingsorgaan op het eerste einde van het connectorlichaam is aan- gébracht op een plaats tegenover de schroefverbinding tussen de eerste doom en het eerste einde van het connectorlichaam, terwijl het tweede afdichtingsorgaan op het tweede einde van het connectorlichaam is aangebracht op een plaats tegenover de schroefverbinding tussen de tweede doom en het connectorlichaam.
8. Connector volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de buitendiameter van het connectorlichaam tussen het eerste en het tweede afdichtingsorgaan verkleind is.
9. Connector volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat op het middelste gedeelte van het connectorlichaam een buitenbekleding van kunststof is aangebracht, met een buitendiameter, die nagenoeg gelijk is aan de buitendiameter van de oprolbare buizen en welke bekleding aansluit op de naar elkaar toegekeerde einden van de eerste en de tweede oprolbare buis.
10. Connector volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat aan elk einde van de kunststofbekleding een ringvormig drukelement rond het connectorlichaam is aangebracht.
11. Werkwijze voor het koppelen van de naar elkaar toegekeerde einden van twee oprolbare, van een in de lengterichting verlopende ver-bindings-lasrups voorziene oprolbare buizen, waarbij een gedeelte van de lasrups aan de met elkaar te verbinden einden wordt verwijderd, in elk der te verbinden einden een op een conische doom geplaatst sliporgaan wordt gestoken en vervolgens een door middel van een rechtsdraaiende respectievelijk linksdraaiende schroefverbinding met de beide doorns gekoppeld lichaam wordt gedraaid om de sliporganen tegelijk op de binnenzijde van de respectieve oprolbare buizen te doen aangrijpen.
12. Werkwijze volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de beide oprolbare buizen, alsook de beide sliporganen en de beide doorns elk zijn voorzien van in de lengterichting verlopende groeven en dat de sliporganen en de doorns met hun respectieve groeven op één lijn met de lasrupsen op de respectieve oprolbare buizen worden gepositioneerd alvorens de sliporganen in de respectieve buiseinden te steken.
NL9201454A 1991-08-13 1992-08-13 Samenstel van een oprolbare boorgatbuis en een hiermee verbindbare koppeling, alsmede koppeling. NL193698C (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US74415291A 1991-08-13 1991-08-13
US74415291 1991-08-13

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL9201454A true NL9201454A (nl) 1993-03-01
NL193698B NL193698B (nl) 2000-03-01
NL193698C NL193698C (nl) 2000-07-04

Family

ID=24991638

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9201454A NL193698C (nl) 1991-08-13 1992-08-13 Samenstel van een oprolbare boorgatbuis en een hiermee verbindbare koppeling, alsmede koppeling.

Country Status (4)

Country Link
US (1) US5238273A (nl)
GB (1) GB2258708B (nl)
NL (1) NL193698C (nl)
NO (1) NO306217B1 (nl)

Families Citing this family (15)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5306050A (en) * 1991-08-13 1994-04-26 Camco International Inc. Apparatus for internally connecting to coiled tubing
FR2716924B1 (fr) * 1993-11-01 1999-03-19 Camco Int Manchon coulissant, destiné à être positionné dans un tube de production flexible.
US5411085A (en) * 1993-11-01 1995-05-02 Camco International Inc. Spoolable coiled tubing completion system
US5415441A (en) * 1994-02-28 1995-05-16 Halliburton Company Push-on coupling apparatus for tubular well completion structures
US5524937A (en) * 1994-12-06 1996-06-11 Camco International Inc. Internal coiled tubing connector
US6439618B1 (en) * 1998-05-04 2002-08-27 Weatherford/Lamb, Inc. Coiled tubing connector
US6250393B1 (en) 1998-10-19 2001-06-26 Baker Hughes Incorporated Bottom hole assembly with coiled tubing insert
US20060243453A1 (en) * 2005-04-27 2006-11-02 Mckee L M Tubing connector
US20080073085A1 (en) * 2005-04-27 2008-03-27 Lovell John R Technique and System for Intervening in a Wellbore Using Multiple Reels of Coiled Tubing
US7775289B2 (en) * 2005-09-27 2010-08-17 Schlumberger Technology Corporation Equipment for installing a spoolable connector in coiled tubing
US7861776B2 (en) * 2006-08-22 2011-01-04 Schlumberger Technology Corporation System and method for forming a coiled tubing connection
US20090090513A1 (en) * 2006-08-22 2009-04-09 Harold Steven Bissonnette System and Method for Conveying a Wired Coiled Assembly
US7677302B2 (en) * 2007-01-11 2010-03-16 Halliburton Energy Services, Inc. Spoolable connector
US7648179B2 (en) * 2007-01-17 2010-01-19 Halliburton Energy Services, Inc. Connector having offset radius grooves
US9765579B2 (en) * 2013-12-23 2017-09-19 Tesco Corporation Tubular stress measurement system and method

Family Cites Families (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1653547A (en) * 1927-05-10 1927-12-20 Evangeline Iron Works Ltd Spear for oil-well casings or tubing
US1821328A (en) * 1927-10-29 1931-09-01 August L Segelhorst Tool joint
US1819652A (en) * 1928-07-16 1931-08-18 Erie Malleable Iron Co Connecter
FR1592813A (nl) * 1968-11-22 1970-05-19
US3742582A (en) * 1971-09-27 1973-07-03 Amp Inc Method and apparatus for joining conduit
US3876233A (en) * 1973-05-31 1975-04-08 Amp Inc Toolless automatic pipe-coupling device
SE7411933L (sv) * 1974-09-23 1976-03-24 Stifab Ab Skarvrorstycke med o-ringar
EP0205421A1 (en) * 1984-11-23 1986-12-30 WATTS, John, Dawson Oilwell tubing connector
US4682657A (en) * 1985-02-14 1987-07-28 Crawford James B Method and apparatus for the running and pulling of wire-line tools and the like in an oil or gas well
US4696493A (en) * 1986-06-11 1987-09-29 Vetco-Gray Inc. Subsea wellhead tieback system
US4941691A (en) * 1988-06-08 1990-07-17 Dril-Quip, Inc. Subsea wellhead equipment
US4844166A (en) * 1988-06-13 1989-07-04 Camco, Incorporated Method and apparatus for recompleting wells with coil tubing

Also Published As

Publication number Publication date
GB9216202D0 (en) 1992-09-09
NL193698C (nl) 2000-07-04
NO923112D0 (no) 1992-08-10
US5238273A (en) 1993-08-24
GB2258708B (en) 1996-02-28
NO306217B1 (no) 1999-10-04
GB2258708A (en) 1993-02-17
NL193698B (nl) 2000-03-01
NO923112L (no) 1993-02-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL9201454A (nl) Werkwijze en inrichting voor het maken van inwendige verbindingen bij oprolbare buizen.
US6120067A (en) Threaded tool joint for connecting large tubes
US6554287B1 (en) Collapsing type seal for expandable tubular connections
US7498509B2 (en) Composite coiled tubing end connector
US5347701A (en) Method of forming a tube union
US4822081A (en) Driveable threaded tubular connection
US4844516A (en) Connector for coil tubing or the like
CA2598154C (en) System and method for forming a coiled tubing connection
US6485061B1 (en) Threaded tool joint for connecting large diameter tubulars
EP1479872B1 (en) Thread integrity feature for expandable connections
US6976711B2 (en) Threaded connection especially for radially plastically expandable conduit
GB2429481A (en) Expandable pipe joint with strengthening sleeve
NO310738B1 (no) Brönnkobling og fremgangsmåte for sammenkobling av kveilrör
EP1224417B1 (en) Composite coiled tubing end connector and pipe-to-pipe connector
US5219186A (en) Tube union
EP1252462B1 (en) Screw-threaded pipe joint
EP0294088A2 (en) Assembly for and method of coupling adjacent sections of a string of pipes
GB2282427A (en) Method and apparatus for internally connecting to coiled tubing
WO2015189622A1 (en) Pipe coupling

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20060301