NL9500029A - Telemetriesysteem. - Google Patents

Telemetriesysteem. Download PDF

Info

Publication number
NL9500029A
NL9500029A NL9500029A NL9500029A NL9500029A NL 9500029 A NL9500029 A NL 9500029A NL 9500029 A NL9500029 A NL 9500029A NL 9500029 A NL9500029 A NL 9500029A NL 9500029 A NL9500029 A NL 9500029A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
telemetry
identification system
label
antenna loop
circuit
Prior art date
Application number
NL9500029A
Other languages
English (en)
Inventor
Tallienco Wieand Harm Fockens
Original Assignee
Nedap Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Nedap Nv filed Critical Nedap Nv
Priority to NL9500029A priority Critical patent/NL9500029A/nl
Publication of NL9500029A publication Critical patent/NL9500029A/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G06COMPUTING; CALCULATING OR COUNTING
    • G06KGRAPHICAL DATA READING; PRESENTATION OF DATA; RECORD CARRIERS; HANDLING RECORD CARRIERS
    • G06K7/00Methods or arrangements for sensing record carriers, e.g. for reading patterns
    • G06K7/10Methods or arrangements for sensing record carriers, e.g. for reading patterns by electromagnetic radiation, e.g. optical sensing; by corpuscular radiation
    • G06K7/10009Methods or arrangements for sensing record carriers, e.g. for reading patterns by electromagnetic radiation, e.g. optical sensing; by corpuscular radiation sensing by radiation using wavelengths larger than 0.1 mm, e.g. radio-waves or microwaves
    • G06K7/10316Methods or arrangements for sensing record carriers, e.g. for reading patterns by electromagnetic radiation, e.g. optical sensing; by corpuscular radiation sensing by radiation using wavelengths larger than 0.1 mm, e.g. radio-waves or microwaves using at least one antenna particularly designed for interrogating the wireless record carriers
    • GPHYSICS
    • G06COMPUTING; CALCULATING OR COUNTING
    • G06KGRAPHICAL DATA READING; PRESENTATION OF DATA; RECORD CARRIERS; HANDLING RECORD CARRIERS
    • G06K7/00Methods or arrangements for sensing record carriers, e.g. for reading patterns
    • G06K7/0008General problems related to the reading of electronic memory record carriers, independent of its reading method, e.g. power transfer

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Toxicology (AREA)
  • Artificial Intelligence (AREA)
  • Computer Vision & Pattern Recognition (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Theoretical Computer Science (AREA)
  • Computer Networks & Wireless Communication (AREA)
  • Electromagnetism (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Geophysics And Detection Of Objects (AREA)

Description

T.W.H. Fockens Telemetriesysteem
De uitvinding heeft betrekking op een telemetriesysteem ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek naar de migratie van vissen. In het bijzonder betreft het een identificatiesysteem dat individuele vissen identificeert wanneer de betreffende vis een meetpunt passeert. Deze meetpunten worden verspreid opgesteld in één of meer rivieren. Bijvoorbeeld in een delta, zoals de Nederlandse Rijn-Maas-delta, is het van belang de trekroutes te bepalen van bijvoorbeeld de zeeforel naar de stroomopwaarts gelegen paaigronden.
Er bestaan een tweetal bekende principes voor telemetrie aan vissen.
De eerste is gebaseerd op een miniatuur radiozender, die geïmplanteerd wordt in de vis en waarvan de antenne in de vorm van een stukje draad uit de vis blijft steken. Daar deze antennedraad geen grote lengte kan hebben, maximaal ca. 10 cm, en de stralingsefficiëntie zeer sterk afhangt van de verhouding tussen de antennelengte en de gebruikte golflengte, is men genoodzaakt een korte golflengte, dus een hoge werkfrequentie, te kiezen. Om het energieverbruik te beperken, zenden deze miniatuurzenders korte pulsen, zgn. pings, uit. Echter deze pings moeten wel in een constant ritme worden uitgezonden, ook als een vis zich niet in de buurt van een meetpunt bevindt. Dat heeft tot consequentie dat de levensduur van de batterij in de zender zeer beperkt is.
Een tweede probleem bij het gebruik van deze VHF zendertjes is dat het signaal zeer sterk gedempt wordt in het transmissiepad onder water vanwege een zeker geleidingsvermogen van water. Bovendien treedt aan het grensvlak water-lucht breking op, waardoor veel signaalenergie aan dit grensvlak gereflecteerd wordt en dus het water niet verlaat, of in een ongunstige richting, recht omhoog, weggestraald wordt. In water met een hoog geleidingsvermogen, zoals zeewater of rivierwater dat verontreinigd is met zouten, is de signaaldemping nog aanzienlijk groter, zodat deze systemen met VHF zenders feitelijk alleen maar gebruikt kunnen worden in strikt zoet water.
Het tweede principe voor telemetriesystemen voor vissen is gebaseerd op akoestische pingers. Deze geïmplanteerde pingers zijn kleine zenders die een ultrasoon akoestisch signaal uitzenden, eveneens in de vorm van pulsen. Hoewel deze akoestische signalen in water ver kunnen dragen, treedt gemakkelijk verstoring op door ruis, veroorzaakt door de stroming van water en door schepen. Bovendien wordt de propagatie door het water van deze akoestische signalen sterk beïnvloed door temperatuurverschillen en verschillen in zoutconcentratie, waardoor onvoorspelbare brekingsverschijnselen optreden, mede waardoor de de-tectie-afstand tussen vis en detector sterk kan uiteenlopen en niet beheersbaar is. Bovendien vereisen deze akoestische zenders dermate veel energie dat de levensduur van de batterij zeer beperkt is.
De uitvinding betreft een derde werkingsprincipe voor het volgen van vissen, dat bovengenoemde bezwaren niet heeft, en die naast het werkingsprincipe een aantal specifieke technische detailoplossingen geeft.
Het werkingsprincipe volgens de uitvinding is gebaseerd op inductieve koppeling tussen een antennespoel (doorgaans met een ferrietstaaf), die met de zenderelektronica geïmplanteerd wordt in de vis, en een antennelus, die op de rivierbodem wordt gelegd. De werkfrequentie voor inductieve koppeling is bij voorkeur laag, bijvoorbeeld in het fre-quentiegebied tussen 10 en 150 kHz. Er is sprake van inductieve koppeling indien de afstand tussen de gekoppelde spoelen kleiner is dan de golflengte gedeeld door de factor tweemaal pi. Bij een frequentie van 150 kHz behoort een golflengte van 2000 meter, dus de maximale afstand voor inductieve koppeling bedraagt 2000 / (2 x ) = 318 meter. Deze lage werkfrequenties hebben bovendien het voordeel dat water een geringe demping uitoefent op de magnetische wisselvelden. Ook in zout water is de demping nog betrekkelijk gering. Daarmee is het eerste probleem van de systemen met VHF radiolabels opgelost.
Figuur 1 geeft een schematisch beeld. Op de rivierbodem 1 ligt antennelus 2. Vis 3 zwemt in het water over de antennelus 2 heen en de geïmplanteerde elektronische label 4 koppelt inductief met antennelus 2. Het implanteren van een elektronische label kan het eenvoudigst uitgevoerd worden, indien deze label een langgerekte buisvorm heeft. Dit impliceert het gebruik van een ferrietstaaf als kern van de antennespoel. Tevens is het noodzakelijk vanwege de anatomie van de vis om deze langgerekte elektronische label in de lengterichting van de vis te implanteren. Ervan uitgaande dat de vis nagenoeg in horizontale richting zwemt, betekent dat, dat de as van de ferrietstaafantenne zich ook in het horizontale vlak bevindt.
In figuur 2 is nog eens schematisch de opstelling van de antennelus 2 en label 4 met spoel 5, ferrietstaaf 6, elektronische schakeling 7, en batterij 8 getekend. Van de lus 2 is alleen de dwarsdoorsnede getekend op een plaats midden in de rivier. Eveneens zijn twee veldlijnen 9 getekend van het magnetische veld van de label. Zoals in figuur 2 te zien is, gaat de onderste veldlijn niet door de antennelus 2, doch treedt aan dezelfde zijde van de lus weer boven het vlak van de lus, waar het ook onder het vlak ging. Dat betekent dat de magnetische koppeling tussen de labelspoel en de antennelus nul is.
Een betere oplossing geeft dan ook figuur 3, waarin de antennelus (2) op de rivierbodem de vorm van de cijfer acht heeft gekregen. De stroomrichting door de middelste draad 10 is nu tegengesteld aan de stroomrichting door de beide buitenste draden 11 en 12. De elektronische ondervragingseenheid 13 is aangesloten tussen de middelste geleider en de parallelschakeling van de beide buitenste geleiders.
Figuur 4 geeft van deze antenneopstelling een dwarsdoorsnede. Hier blijkt dat elke veldlijn van labelspoel 5, die door het vlak van de antennelus gaat, dit vlak snijdt aan weerszijden van de middelste draad 10. Hierin wordt dus wel een inductiespanning opgewekt, zodat er sprake is van magnetische koppeling tussen de labelspoel 5 en antennelus 2. Indien door magnetische inductie labelspoel 5 een spanning kan induceren in antennelus 2, dan kan omgekeerd een stroom in antennelus 2 een spanning in labelspoel 5 induceren. Deze reciprociteit in de inductieve koppeling kan benut worden om het tweede probleem van zowel de VHF radiosystemen als dat van akoestische systemen op te lossen, namelijk het probleem van de beperkte levensduur van de batterij.
In het systeem volgens de uitvinding bevindt de geïmplanteerde label zich voor het grootste deel van de tijd in een rusttoestand en wordt er geen labelsignaal uitgezonden. Aan de antennelus 2 op de rivierbodem is een zend/ontvangereenheid 13 gekoppeld. Deze zend/ontvanger zendt doorlopend stroompulsen door de antennelus op de werkfrequentie, de zogenaamde ondervragingssignalen. Indien een vis boven de antennelus komt, wordt door de stroompuls een spanningspuls in labelspoel 5 geïnduceerd. Deze spanningspuls wordt door het elektronische circuit gedetecteerd en daarmee wordt het zendgedeelte geactiveerd. Dit wordt het ondervragen (Eng. to interrogate) van de label genoemd. De label gaat nu gedurende een korte tijd, ca. 4-10 seconden, een labelsignaal uitzenden. Om te voorkomen dat bij het volgende ondervragingssignaal de label opnieuw gaat uitzenden, gaat de label voor een periode van enige minuten in de zogenaamde stom-toestand. Het uitzenden van de label wordt dan geblokkeerd. Zo wordt voorkomen dat: 1. in geval de vis lang boven de antennelus blijft zwemmen de batterij voortijdig wordt ontladen, 2. in geval er meerdere vissen dicht bij elkaar zwemmen, de kans verkleind wordt dat meerdere labels tegelijkertijd uitzenden, en bij ontvangst elkaar dus storen.
Na afloop van de stom-periode komt de label weer in de rusttoestand. Normaliter is de betreffende vis het meetpunt dan gepasseerd en wordt de label pas weer ondervraagd bij het volgende meetpunt. Op deze wijze wordt in verhouding tot de totale levensduur van een responder (1-2 jaar) maar in een zeer korte tijdsduur een identificatiesignaal uitgezonden. Indien geschat wordt dat een vis in zijn trek naar de paaigronden maximaal 10 meetpunten passeert, per meetpunt 1 a 2 keer zijn labelsignaal uitzendt, dan wordt duidelijk dat een label in een periode van één jaar maximaal 2x10x2x10= 400 seconden zendt. In de overige tijd staat de label in de rusttoestand, waarin het stroomverbruik zeer gering is. Het is duidelijk dat in het werkingsprincipe volgens de uitvinding een betrouwbare identificatie van vissen in rivieren en andere watergangen, waarin zout water stroomt, te combineren is met een lange levensduur van de geïmplanteerde labels.
De werking van het telemetrie- en identificatiesysteem zal nu verder uitgelegd worden aan de hand van het principeschema van zowel de label, als dat van de ondervragingseenheid.
Figuur 5 geeft het principeschema van de label. Het elektronisch circuit 7, gerealiseerd als een geïntegreerde schakeling, bevat een oscillator 14, delercircuit 15, geheugencircuit 16, modulator 17, vermogensversterker 18, besturingsschakeling 19, en ondervragingssig-naaldetector 20. Oscillator 14 wekt de werkfrequentie fw op, waarbij deze frequentie bepaald wordt door kristalresonator 21. In delercircuit 15 wordt deze werkfrequentie gedeeld tot twee kloksignalen 22 en 23. Kloksignaal 22 stuurt het geheugencircuit 16, waar het unieke nummer van de label in een rij bits ligt opgeslagen. Het geheugencircuit genereert een datastroom 24 waarmee in modulator 17 een draaggolf van frequentie fw gemoduleerd wordt. Deze modulatie kan op meerdere wijzen gerealiseerd worden. Bijvoorbeeld door de draaggolf aan/uit te schakelen, of door het signaalniveau van de draaggolf tussen twee niveau's te schakelen. De voorkeursmethode gaat echter uit van fasemodulatie van de draaggolf, in het bijzonder fasemodulatie met een fasesprong van 180 graden. De technische realisatie daarvan is simpel en kan uitgevoerd worden door een Exclusieve Of schakeling, een standaardbouwsteen, wel bekend bij elke vakman in het telecommunicatievak-gebied. Vermogensversterker 18 versterkt dit gemoduleerde signaal en stuurt een stroom door antennespoel 5. Condensator 25 vormt samen met spoel 5 een serieresonantiekring op de werkfrequentie. De seriereso- nantie maakt het mogelijk met een lage batterijspanning een hoge stroom te doen vloeien door antennespoel 5. Daarbij staat er over de spoel een hoge spanning (enkele honderden volts). Vermogensversterker 18 is zodanig uitgevoerd, dat in de rusttoestand de uitgang met een zeer lage impedantie verbonden is met aarde. Dat maakt dat ook in de rusttoestand het resonantiecircuit van antennespoel 5 en condensator 25 gesloten is. Koppelcondensator 26 verbindt de antennespoel met de ingang van ondervragingssignaaldetector 20. Tijdens de rusttoestand staat er geen hoge spanning over antennespoel 5, zodat van het dioden paar 27 beiden sperren. De ingang van de ondervragingssignaaldetector 20 heeft een hoge impedantie. Ondanks dat condensator 25 een kleine capaciteitswaarde heeft, zal in de rusttoestand bijna de gehele spanning over spoel 5 doorgegeven worden aan ondervragingssignaaldetector 20. In de zendtoestand, wanneer er een hoge spanning over spoel 5 staat, zullen de diodes 27 in geleiding gaan zodra de amplitude groter wordt dan de batterijspanning. Condensator 26 wordt daardoor effectief geaard aan één zijde. Een kleine fractie van de resonerende stroom door antennespoel 5 zal aldus door condensator 26 en de diodes 27 vloeien, daarbij een kleine verstemming van de resonantiefrequentie veroorzakend. Echter daar de capaciteitswaarde van condensator 26 veel kleiner kan zijn dan die van condensator 25, zal deze verstemming beduidend kleiner kunnen zijn dan de bandbreedte van de resonantie-kring en dus geen praktisch effect veroorzaken. Aldus is een eenvoudig zend/ontvangomschakelcircuit gerealiseerd, dat geen stuursignaal nodig heeft en dat bovendien een goede bescherming biedt aan de geïntegreerde schakeling 7 tegen sterke externe magnetische velden. Bij ontvangst van een ondervragingssignaal zal ondervragings-signaaldetector 20 een startsignaal 28 doorgeven aan besturingscircuit 19. Dit besturingscir-cuit zal op haar beurt oscillator 14 doen starten, waarna via deler circuit 15 besturingscircuit 19 van een kloksignaal 23 wordt voorzien. In het geval dat het ondervragingssignaal bestaat uit een gecodeerde rij pulsen kan, nadat kloksignaal 23 aanwezig is, besturingscircuit 19 de sequentie van deze pulsen onderzoeken om met grote zekerheid vast te stellen dat het om een ondervragingssignaal gaat, en niet een sterk ander signaal. Zodra het ondervragingssignaal aldus definitief is gedetecteerd, worden het geheugen- en vermogensversterkercircuit 16 en 18 geactiveerd en wordt het labelsignaal uitgezonden. Nadat de code een aantal malen - bijvoorbeeld acht keer - is uitgezonden, wordt signaal 28 gereset en stopt het uitzenden van het labelsignaal en treedt de stom-toestand in. Besturingscircuit 19 telt dan een zekere tijdsduur af, bijvoorbeeld drie minuten, waarin oscillator 14 blijft functioneren, circuits 18 en 16 geblokkeerd blijven, en waarin besturingscircuit 19 niet ontvankelijk is voor een nieuw ondervragingssig- naai. Na deze "stom"-periode wordt oscillator 14 afgeschakeld, en wordt besturingscircuit 19 weer gevoelig voor een nieuw ondervragings-signaal, zodat bovenbeschreven cyclus opnieuw kan beginnen. Naast - of in plaats van - het identificatienummer, opgeslagen in geheugenschake-ling 16, kunnen ook meetgegevens uitgezonden worden. Daartoe is een deel van geheugenschakeling 16 beschrijfbaar, waarin een meetschake-ling meetdata kan opslaan, die vervolgens bij ondervraging worden uitgezonden met het labelsignaal. Deze technieken zijn op zich bekend en dan ook niet nader aangegeven in figuur 5.
Figuur 6 geeft een schematische tekening van de 'walzijde' van het onderhavige telemetriesysteem, Antennelus 2 is verbonden met ondervra-gingseenheid 13. Antenne-aanpassingscircuit 30 koppelt de antennelus 2 aan de ondervragingszender 31 enerzijds en de ontvanger 33 anderzijds. Besturingscircuit 32 bepaalt de omschakeling tussen zenden en ontvangen, hetgeen in een vast ritme gebeurt, bijvoorbeeld 0,1 seconden zenden en 4 seconden ontvangen. Zenderschakeling 31 levert het zend-vermogen om in antennelus 2 een stroom te laten lopen van een zodanige amplitude dat op de gespecificeerde hoogte d (bijvoorbeeld 10 m) boven de antennelus 2 een voldoend sterke magnetische veld gegenereerd wordt om detectie van het ondervragingssignaal in de label op die hoogte waarschijnlijk te maken. In de ontvangsttoestand is de antennelus 2 via aanpassingscircuit 30 verbonden met ontvanger 33. Het gedemodu-leerde labelsignaal wordt vervolgens in decoder 34 benut om het gecodeerde labelnummer te lezen en zo de label, en daarmee de vis, te identificeren. De gelezen nummers worden vervolgens geregistreerd in datalogger 35. De maximale diepte onder de wateroppervlakte in een rivier wordt bepaald door de maximale afstand tussen de antennelus 2 en de in de vis geïmplanteerde label, waarbij ervan uitgegaan moet worden dat de vis in 'worst case'-situatie nabij de oppervlakte zwemt. Het labelsignaal, opgevangen door de antennelus, dient voldoende sterk te zijn in verhouding tot het ruisniveau. Het ruisniveau wordt bepaald door drie ruisbronnen, te weten: 1. ontvangerruis, 2. atmosferische ruis, 3. 'man-made' ruis. Een vierde potentiële stoorbron vormen radiosignalen afkomstig van de radiogebruikers van deze frequentie band. De antennelus omsluit een groot oppervlakte. Dat heeft tot gevolg dat ruis en stoorsignalen grote spanningen kunnen induceren. Dat maakt dat de externe ruisbronnen dominant zijn ten opzichte van de ontvangerruis. Bij de selectie van de meetlocatie wordt rekening gehouden met de eis dat het niveau van 'man-made' ruis laag dient te zijn.
Dat maakt dat er twee stoorbronnen over blijven, namelijk de atmosferische ruis en radiosignalen. Van beide genoemde bronnen is bekend dat de bron zich op grote afstand bevindt en, omdat de afmetingen van de antennelus veel kleiner dan de golflengte zijn, is het magnetische veld daarvan vrijwel homogeen. De praktische consequentie daarvan is dat de twee spanningen, die in de twee delen van de achtvormige lus in tegenfase geïnduceerd worden, elkaar kunnen opheffen. Vereist is echter dat beide delen een gelijke oppervlakte omsluiten. De antennelus wordt gerealiseerd door in de rivier parallel drie kabels te leggen of te trekken.
Onder invloed van stroming, scheepsbewegingen, verplaatsing van zand over de rivierbodem, etc. kunnen verschillen optreden in de onderlinge afstanden tussen de drie kabels. Daardoor zijn de oppervlakten van beide lusdelen niet exact gelijk, en zal het onderling opheffen van stoorspanningen niet perfect zijn.
Het is een onderdeel van de uitvinding een compensatiemethode te geven, waarmee op de wal deze ongelijkheid in omsloten oppervlakte van beide lusdelen kan worden gecompenseerd, zodanig dat de stoorspanning aan de ontvangeringang geminimaliseerd kan worden.
Figuur 7 toont antennelus 2 in de achtvorm uitvoering. De lus heeft drie aansluitklemmen 36 en 37 voor de beide zijkabels, en 38 voor de middelste kabel. Klemmen 36 en 37 worden aangesloten op twee windingen van balanseertrafo 40. Deze trafo bestaat uit twee in serie geschakelde windingen 41 en 42. Beide windingen hebben dezelfde oriëntatie, zoals aangegeven door de puntmarkeringen. De zender dient een stroom in de middelste kabel te sturen, die zich aan de overzijde gelijkelijk verdeelt over de tweezijkabels. De retourstromen komen binnen via klemmen 36 en 37 en combineren op het knooppunt in balanseertrafo 40. Voor deze stromen 49 en 50 zijn de twee wikkelingen tegengesteld gericht, zodat de zelfinductie in wikkeling 42 met betrekking tot stroom 49, gecompenseerd wordt door de inductie vanuit wikkeling 41 als gevolg van de stroom 50, en vice versa.
Het gevolg is dat over de wikkelingen 41 en 42 geen spanning staat als gevolg van de zenderstroom 48. De balanseertrafo 40 vormt dus geen blokkade voor de zenderstroom 48. De spanning tussen de klemmen 36 en 37 is dus nul en er loopt dus geen stroom door potmeter 39.
Condensator 43 staat parallel aan de totale zelfinductie van de achtvormige lusantenne en dient een zodanige capaciteitswaarde te bezitten dat er parallelresonantie optreedt op de werkfrequentie. Scheidings-trafo 45 scheidt het antennecircuit galvanisch van de coaxiale kabel naar de zenderschakeling, aangesloten op coaxiale connector 46. Bij ontvangst van een labelsignaal wordt hoofdzakelijk een inductiespan-ning gegenereerd over de middelste kabel. De zijkabels verschaffen het retourpad. Dat betekent dat er een spanning ontstaat tussen enerzijds klem 38 en anderzijds de klemmen 36 en 37. Voor de ontvangweg zijn de klemmen 36 en 37 doorverbonden via potmeter 39. Daar voor het label-signaal geen spanningsverschil bestaat tussen klem 36 en klem 37, zal de loper van potmeter 39 ook de spanning van deze klemmen voeren. Resultaat: tussen klem 38 en de loper van potmeter 39 staat de volledige inductiespanning als gevolg van het labelsignaal. Scheidingstrafo 44 scheidt eveneens het antennecircuit galvanisch van de coaxiale kabel naar de ontvangerschakeling, aangesloten op coaxiale connector 47. Stoorsignalen en externe ruis veroorzaken tegengestelde spanningen tussen de klemmen 36 en 37, en daarmee tussen de uiteinden van potmeter 39. Afhankelijk van de feitelijke verdeling van de omsloten oppervlakten van de onderste en bovenste lus zal de spanning op klem 38 een waarde hebben, die ligt tussen die op de klemmen 36 en 37. Ook de spanning op de loper van potmeter 39 heeft een waarde, die ligt tussen die op de klemmen 36 en 37. Er is dus een instelling van potmeter 39 mogelijk waarbij de spanning tussen klem 38 en de loper van potmeter 39 - als gevolg van externe stoorsignalen en ruis - nul is. Merk op dat voor deze externe stoorsignalen en ruis de wikkelingen 41 en 42 van balanseertrafo 40 in serie staan, waarbij de effectieve zelfinduc-tie gelijk is aan vier maal de zelfinductie van een enkele winding. Deze zelfinductie levert aldus een hoge impedantie op voor deze signalen en zal dus potmeter 39 niet kortsluiten. Daarbij resoneert de achtvorm antennelus via de wikkelingen van balanseertrafo 40 en condensator 43 tevens bij ontvangst op de werkfrequentie. Het is dus mogelijk om de onbalans in de achtvormige antennelus met betrekking tot de ontvangst van het labelsignaal te compenseren door middel van een instelbare potmeter 39, waarbij de ontvangst van externe ruis en stoorsignalen maximaal onderdrukt kan worden, en waarbij met betrekking tot het ondervragingssignaal er geen spanning over deze potmeter staat en dus geen verlies van zendvermogen optreedt.
De uitvinding heeft primair betrekking op wetenschappelijk onderzoek naar de migratie van vissen. Echter de uitvinding is bruikbaar op meer toepassingsgebieden, waar sprake is van identificatie en telemetrie over grote dectectieafstanden en zeer grote doorgangsbreedten. Të denken valt aan vee-identificatie, goederenidentificatie en de registratie van personen.
Deze en soortgelijke toepassingen van bovenbeschreven werkingsprincipe en technische details - hoewel niet expliciet genoemd in de conclusies - worden ook geacht onder de uitvinding te vallen.

Claims (8)

1. Een telemetrie- en identificatiesysteem voor het identificeren en volgen van dieren of mensen, waarbij de meetpunten passageplaatsen betreffen met ruimtelijk grote doorgangen, met het kenmerk, dat het telemetrie- en identificatiesysteem bestaat uit een electroni-sche label, een antennelus 2 op, in, of nabij de bodem van de betreffende doorgang en een elektronische ondervragingseenheid, waarbij betreffende elektronische label een eigen elektrische voedingsbron bevat en bij passage van een meetpunt inductief koppelt met de antennelus, die verbonden is met genoemde elektronische ondervragingseenheid, waarbij betreffende elektronische label alleen een labelsignaal uitzendt als antwoord op de ontvangst van een ondervragingssignaal opdat de eigen elektrische voedingsbron niet onnodig belast wordt en daarmee een lange levensduur verkrijgt.
2. Een telemetrie- en identificatiesysteem volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat betreffend telemetrie- en identificatiesysteem in het bijzonder geschikt is voor het identificeren van vissen en het volgen van de trek daarvan, waarbij genoemde passageplaatsen zich in kanalen, rivieren en andere watergangen bevinden, en waarbij antennelus 2 zich bevindt op, in of nabij de bodem van de betreffende watergang.
3. Een telemetrie- en identificatiesysteem volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat antennelus 2 een achtvorm bezit en gerealiseerd wordt door drie kabels parallel over de bodem te leggen of te trekken, aan één zijde de drie kabels onderling door te verbinden en aan de andere zijde (overeenkomstig figuur 3) de buitenste twee kabels door te verbinden, en het knooppunt daarvan en het uiteinde van de binnenste kabel te verbinden met ondervragingseenheid 13.
4. Een telemetrie- en identificatiesysteem volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de antennelus overeenkomstig conclusie 3 een achtvorm bezit en dat aan een zijde alle drie kabels (overeenkomstig figuur 7) aangesloten zijn op aanpassings- en zend/ontvangomschakelcircuit 30.
5. Een telemetrie- en identificatiesysteem volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het aanpassingscircuit 30 tenminste een instelbare potmeterschakeling 39 en een balanseertrafo 40 bevat, waarbij de zijkabels verbonden zijn zowel met de vaste verbindingen van potmeterschakeling 39 als met de uiteinden van de beide wikkelingen van de balanseertrafo, waarbij de ontvanger verbonden is met de aansluiting 38 van de middelste kabel en met de loper van de potmeterschakeling 39, en waarbij de zender aangesloten is tussen aansluiting 38 en de middenaftakking van balanseertrafo 40.
6. Een telemetrie- en identificatiesysteem volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat een condensator 43 is aangesloten tussen aansluiting 38 voor de middelste kabel en de middenaftakking van balanseertrafo 40 en van een zodanige capaciteitswaarde is, dat de combinatie van de achtvormige antennelus en de condensator 43 een parallelle resonantiekring vormen op de werkfrequentie.
7. Een telemetrie- en identificatiesysteem volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de elektronische label een spoel 5 bevat die met condensator 25 een serieresonantiekring vormt op de werkfrequentie, en voorts een condensator 26 omvat met een capaciteitswaarde die veel kleiner is dan die van condensator 25, welke condensator 26 spoel 5 koppelt en welk label voorts bevat een detector 20, een diodenpaar 27, dat de spanning op de ingang van ondervragingssignaaldetector 20 begrenst tussen de spanning op de negatieve en op de positieve voedingsspanning.
8. Een telemetrie- en identificatiesysteem volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat in het uitgezonden label-signaal, naast - of in plaats van - het identificatienummer, één of meer meetgegevens worden uitgezonden.
NL9500029A 1995-01-06 1995-01-06 Telemetriesysteem. NL9500029A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9500029A NL9500029A (nl) 1995-01-06 1995-01-06 Telemetriesysteem.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9500029A NL9500029A (nl) 1995-01-06 1995-01-06 Telemetriesysteem.
NL9500029 1995-01-06

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9500029A true NL9500029A (nl) 1996-08-01

Family

ID=19865425

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9500029A NL9500029A (nl) 1995-01-06 1995-01-06 Telemetriesysteem.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL9500029A (nl)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2133660A (en) * 1982-11-09 1984-07-25 Tag Radionics Ltd Transponder detection systems
WO1990003070A1 (en) * 1988-09-16 1990-03-22 Universal Tracking Systems Ltd. A/S Identification system
WO1991013499A1 (en) * 1990-02-23 1991-09-05 Braennstroem Roland A receiver and transmitter arrangement intended preferably for an electronic price information system
US5214409A (en) * 1991-12-03 1993-05-25 Avid Corporation Multi-memory electronic identification tag

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2133660A (en) * 1982-11-09 1984-07-25 Tag Radionics Ltd Transponder detection systems
WO1990003070A1 (en) * 1988-09-16 1990-03-22 Universal Tracking Systems Ltd. A/S Identification system
WO1991013499A1 (en) * 1990-02-23 1991-09-05 Braennstroem Roland A receiver and transmitter arrangement intended preferably for an electronic price information system
US5214409A (en) * 1991-12-03 1993-05-25 Avid Corporation Multi-memory electronic identification tag

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4510495A (en) Remote passive identification system
KR100226117B1 (ko) 근접 검출장치
CA2284600C (en) Apparatus for magnetically decoupling an rfid tag
EP0429617B1 (en) Electromagnetic energy transmission and detection system
EP0909438B1 (en) Presence and data labels
EP0953181B1 (en) Multiple tag reading system
US6853687B2 (en) Proximity-based magnetic field generator for controlling operation of RF burst-transmitting tags of geolocation system
US5426667A (en) System for the contactless exchange of data, and responder for use in such a system
US6411213B1 (en) Radio frequency identification tag system using tags arranged for coupling to ground
JP2003536150A (ja) 多周波通信のシステムおよび方法
US5159332A (en) Proximity identification system with flux concentration in operating region
US5198807A (en) Method and apparatus for producing a subcarrier signal for transmission by an inductively coupled transponder
WO2011056891A1 (en) Signal cancelling transmit/receive multi-loop antenna for a radio frequency identification reader
NL9500029A (nl) Telemetriesysteem.
US10948594B2 (en) Semi-passive transponder
JP3014142B2 (ja) 誘導性結合された情報検索システム
US4888474A (en) Proximity identification system with lateral flux magnetic rod coupling
Ramm Electromagnetic tracking of rock lobsters (Jasus novaehollandiae)
NL9300250A (nl) Ontkoppelde antennespoelen.
Peres et al. Theoretical models for underwater RFID
RU2097783C1 (ru) Приемоответчик телеметрической системы идентификации объектов
GB2339472A (en) Streamer system for use in seismic surveys
AU737367B2 (en) Multiple tag reading system
JP2020193959A5 (nl)
JP2020193959A (ja) 磁力波送信装置、磁力波受信装置、および磁力波通信システム

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed