NL9401797A - Werkwijze en inrichting voor het verkrijgen en identificeren van meervoudige zijwand kernmonsters. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het verkrijgen en identificeren van meervoudige zijwand kernmonsters. Download PDF

Info

Publication number
NL9401797A
NL9401797A NL9401797A NL9401797A NL9401797A NL 9401797 A NL9401797 A NL 9401797A NL 9401797 A NL9401797 A NL 9401797A NL 9401797 A NL9401797 A NL 9401797A NL 9401797 A NL9401797 A NL 9401797A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
core
chuck
rotatable
drill bit
drilling
Prior art date
Application number
NL9401797A
Other languages
English (en)
Other versions
NL194376C (nl
NL194376B (nl
Original Assignee
Western Atlas Int
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Western Atlas Int filed Critical Western Atlas Int
Publication of NL9401797A publication Critical patent/NL9401797A/nl
Publication of NL194376B publication Critical patent/NL194376B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL194376C publication Critical patent/NL194376C/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B49/00Testing the nature of borehole walls; Formation testing; Methods or apparatus for obtaining samples of soil or well fluids, specially adapted to earth drilling or wells
    • E21B49/02Testing the nature of borehole walls; Formation testing; Methods or apparatus for obtaining samples of soil or well fluids, specially adapted to earth drilling or wells by mechanically taking samples of the soil
    • E21B49/06Testing the nature of borehole walls; Formation testing; Methods or apparatus for obtaining samples of soil or well fluids, specially adapted to earth drilling or wells by mechanically taking samples of the soil using side-wall drilling tools pressing or scrapers

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Geology (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Fluid Mechanics (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Geochemistry & Mineralogy (AREA)
  • Processing Of Stones Or Stones Resemblance Materials (AREA)
  • Sampling And Sample Adjustment (AREA)
  • Earth Drilling (AREA)

Description

Betreft: werkwijze en inrichting voor het verkrijgen en identificeren van meervoudige zijwand kernmonsters.
BESCHRIJVING:
De uitvinding heeft in het algemeen betrekking op een draadlijninrichting voor het zijwand kernboren in boorgaten, welke voor de produktie van petroleumprodukten zijn geboord. Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een roteerbaar zijwandkern-boorinrichting voor het verkrijgen van meervoudige zijwandkernen bij werking in een omgeving in een boorgat en voor het deponeren van de kernen in een kernopneemhouder en wel zodanig, dat individuele kernen afzonderlijk kunnen worden geklassificeerd om aan de formatiediepte te zijn gerelateerd wanneer een daarop volgende analyse plaatsvindt.
Het is in de geofysica gebruikelijk kernen uit olie- en gasboorgaten op een bekende wijze op te zamelen om de kernmaterialen te analyseren ten einde verschillende karakteristieken van de onder het aardoppervlak gelegen aardformatie te bepalen.
Er zijn verschillende zijwand kernboorinrichtingen ontwikkelt en toegepast voor het verkrijgen van zijwandkernen op gekozen diepten. Voor het grootste gedeelte echter vertonen deze bekende zijwand kernboorwerktuigen het probleem, dat zij tijdens de kernbooraktiviteit gemakkelijk uitvallen in verband met het feit, dat de kernboorkop daarvan meer in het bijzonder wordt bedreven door kleine snellopende motoren met direkte aandrijving, die slechts een gering koppel leveren. Deze typen kernboorwerktuigen vertonen meer in het bijzonder beperkingen, die tot een belangrijke vraag leiden, waarvoor volgens de uitvinding op een doeltreffende wijze een oplossing wordt gegeven.
Een hoofdkenmerk van de uitvinding is het verschaffen van een zijwand kernboorwerktuig, dat voorzien is van een kernboorkast-stelsel, dat op een selektieve wijze in een kernboorpositie kan worden gepositioneerd voor een in het algemeen normale oriëntatie van een roteerbare kernboorkop ten opzichte van de hartliin van het boorgat en dat in een roteerbare en lineair beweegbare relatie voor kernboren in de zijwand van het boorgat is opgesteld en in een kernuitwerppositie kan worden gebracht, waarin kernen, afgenomen uit de formatie, uit de roteerbare kernboorkop en in een kernopvangende houder kunnen worden uitgeworpen.
Een ander kenmerk van de uitvinding is het verschaffen van een zijwand kernboorwerktuigmechanisme met een aandrijfmotor en roteerbare kernboorkop, die op een selektieve wijze in aandrijvende relatie met elkaar zijn verbonden door een tandwieloverbrengingsmecha-nisme, dat veroorzaakt, dat de aandrijfmotor in rotatieaandrijfrelatie met de roteerbare kernboorkop in de kernboorpositie daarvan kan worden gebracht en buiten de aandrijvende relatie met de roteerbare kernboorkop in de uitwerppositie van de kop kan worden gebracht.
Een verder kenmerk van de uitvinding is het verschaffen van een nieuw zijwand kernboormechanisme voorzien van een automatisch boorkernmerk vertoont, waardoor het boorvermogen maximaal wordt gemaakt en het blijven steken van de kop bij het boren tot een minimum wordt terug gebracht.
Weer een ander kenmerk van de uitvinding is het verschaffen van een nieuw zijwand kernboorwerktuig met een roteerbare kernboorkop, welke voorziet in een rotatie met geringe snelheid en groot koppel van de roteerbare kernboorkop daarvan ten einde het opwekken van warmte tijdens kernboorhandelingen tot een minimum terug te brengen en het verlengen van de levensduur daarvan te bevorderen.
Een verder kenmerk van de uitvinding is het verschaffen van een nieuw zijwandkernboorwerktuig voorzien van een boorkopkaststel-sel, dat onderhevig is aan een samengestelde rotatiebeweging tussen de kernboor- en kernuitwerpposities daarvan en dat kan worden gekanteld om de kern uit de formatie los te breken en voorzien is van een kern-kopkastrotatiebedieningsmechanisme met een bedieningsarmscharnier-verbinding met de boorkopkast, welke vergrendelde en niet-vergrendelde posities ten opzichte daarvan bepaald.
Verder is een kenmerk van de uitvinding het verschaffen van een werkwijze en inrichting voor het op een doeltreffende wijze terugwinnen van een aantal kernmonsters uit de ziiwandformatie van boorgaten.
Een ander kenmerk van de uitvinding is het verschaffen van een nieuw zijwandkernboorwerktuig voorzien van een inwendig boor-kopafsluitelement, dat tussen open en gesloten posities ten opzichte van een kopopening in het huis wordt bewogen in responsie op een samengestelde rotatiebeweging van het kopkaststelsel van het werktuig.
Een verder kenmerk van de uitvinding is het verschaffen van een nieuw zijwandkernboormechanisme met een kernboorkop, voorzien van een kernvasthoudinrichting, die een lineaire terugtrekking van de roteerbare boorkop mogelijk maakt tijdens het roteren of zonder rotatie, terwijl de kern met de formatie verbonden blijft, waardoor derhalve het verwijderen van eventueel puin, dat achter de kop is opgebouwd en dat er toe kan leiden, dat de kop in de zijwandformatie blijft steken, mogelijk te maken.
Een ander kenmerk van de uitvinding is het verschaffen van een nieuw zijwandkernboormechanisme, dat aan boorgatbedieningsper-soneel het vermogen geeft om individuele kernboorwerktuigfunkties te regelen, zoals boorkoprotatie, kopkastpositionering, kopkastkanteling voor het afbreken van een kern, kernuitwerping uit de kernboorkop evenals het uitsteken en terugtrekken van de kernboorkop.
Een ander kenmerk van de uitvinding is het verschaffen van een nieuw zijwandkernboormechanisme, dat een continue controle van de kernboorwerktuighandeling door bedieningspersoneel aan het aardoppervlak mogelijk maakt.
In het kort wordt volgens een eerste principe van de uitvinding voorzien in een zijwandkernboorwerktuig voor draadlijn gebruik in een boorgat in de aarde, voorzien van een langwerpig werk-tuiglichaam, dat in het boorgat kan worden bewogen door een draadlijnkabel of een ander werktuigtransportorgaan om op verschillende gekozen boorgatdiepten en -plaatsen te worden gepositioneerd en dat daarin een houder bepaald, welke in staat is om een aantal kernen op te nemen en op te slaan op een zodanige wijze, dat de kernen daarna kunnen worden geïdentificeerd in samenhang met de diepte van de formatie, waaruit zij zijn afgenomen. Het zijwandkernboorwerktuig omvat een decentrali-seerstelsel, dat twee of meer decentraliseerarmen omvat, die in het werktuiglichaam ter weerszijden van het lichaam zijn gemonteerd waaruit de roteerbare kernboorkop wordt voortbewogen en welke scharnierbaar beweegbaar zijn om met de wand van het boorgat samen te werken en een gedwongen positionering van de roteerbare kernboorkopzijde van het werktuig tegen het wandoppervlak van het boorgat mogelijk te maken.
Door dit kenmerk wordt het kernboorwerktuig in een in hoofdzaak onbewe-genlijke relatie in het boorgat gehouden tijdens de kernboorhandeling en wordt een maximale binnendringing van de roteerbare kernboorkop in de formatiewand mogelijk gemaakt wanneer elk kernmonster wordt verkregen.
Ten einde het verkrijgen van een aantal zijwandkernen mogelijk te maken, omvat het zijwandkernboorwerktuig een inwendige boorkopkaststruktuur, welke kan worden ingesteld in een kernboorpositie, die zodanig is georiënteerd, dat de roteerbare kernboorkop daarin zich in een in hoofdzaak loodrechte relatie ten opzichte van de hartlijn van het boorgat bevindt, en een kernuitwerppositie, waarin de roteerbare kernboorkop wordt gepositioneerd waarbij de kernhouder van het kern-boorwerktuiglichaam met de rotatieas daarvan samenvalt met of evenwijdig is aan de hartlijn van het boorgat. Het boorkopkaststelsel is binnen het werktuiglichaam zodanig beweegbaar, dat dit een reductie-tandwiel overdrachtsmechanisme uitschakelt, dat de roteerbare kernboorkop aandrijft en over in hoofdzaak 90° wordt geroteerd door een samengestelde rotatiebeweging vanuit de kernboorpositie naar de kernuitwerppositie. Om een dergelijke samengestelde rotatiebeweging te besturen is een paar lineair beweegbare bedieningplaten aanwezig, welke zijn voorzien van nokgleuven, welke worden nagelopen door oriëntatiegelei-dingspennen van de boorkopkast tijdens een hydraulisch bewerkstelligde neerwaartse en rotatiebeweging van het boorkopkaststelsel terwijl de bedieningsplaten stationair in een boorkopkastrotatiepositie worden gehouden. Een paar boorkopkastbedieningsmechanismen voorzien van een paar bedieningsarmen is aanwezig om te zamen een neerwaartse kracht op het boorkopkaststelsel uit te oefenen ten einde de samengestelde rotatiebeweging daarvan te induceren. Wanneer het boorkopkaststelsel in een geïmobiliseerde positie tegen inwendige positioneeraanslagen van het huis is bewogen door de opwaartse kracht van de bedieningsarmen, worden de bedieningsplaten lineair bewogen om een lineaire boorkopbeweging voor een kernbooraktiviteit te verkrijgen. Voor een lineaire kernboorbeweging van de roteerbare kernboorkop en voor een lineaire kernterugtrekbeweging omvatten de nokgleuven van de bedie-ningsplaten hellende, in hoofdzaak rechte nokgleufsecties, waarin zich geleidingspennen uitstrekken van een lineair beweegbaar boor-kopblokstelsel in het boorkopkasthuis, terwijl het boorkopkasthuis stationair tegen inwendige positioneeraanslagen wordt gehouden door de boorkopkastbedieningsinrichtingen terwijl de bedieningsplaten lineair door het plaatbedieningsmechanisme worden bewogen. Voor het uitwerpen van de kernen uit de roteerbare kernboorkop, wordt de kop op ëén lijn met de kernhouder georiënteerd waarna een kernuitwerp-plunjer, die in het werktuig aanwezig is, door het centrale kanaal van de roteerbare kernboorkop wordt bewogen ten einde de kern uit de kop en in de kernhouder te bewegen. De kernhouder is op een zodanige wijze opgesteld, dat een serie-oriëntatie van de kernen mogelijk wordt gemaakt, zodat de kernen individueel kunnen worden gecorreleerd met de boorgatdiepte of -plaats van waar uit elke kern is afgenomen.
De uitvinding zal onderstaand nader worden toegelicht onder verwijzing naar de tekening. Daarbij toont: figuur 1 een schematische afbeelding van het zijwand-kernboorwerktuig volgens de uitvinding, dat door een draadlijninrichting in een boorgat is gepositioneerd; figuur 2 een schematische afbeelding, overeenkomende met die volgens figuur 1, welke de decentralisatie van het kernboor-werktuig door middel van decentralisatiearmen in gereedheid voor een zijwandkernboorhandeling toont; figuur 3 een gedeeltelijk isometrische afbeelding van het inwendige zijwandkernboormechanisme van het kernboorwerktuig volgens figuur 1 en 2, waarbij het boorkopkaststelsel in de kernboorpositie daarvan is afgebeeld en een zijwandkern is getoont, welke door de roteerbare kernboorkop van het kernboorwerktuig is verkregen; figuur 4 een gedeeltelijke isometrische afbeelding van het inwendige zijwandkernboormechanisme, overeenkomende met die volgens figuur 3, waarbij het boorkopkaststelsel in de kernuitwerppositie daarvan is aangegeven en de positionering van het zijwandkernboormechanisme voor het uitwerpen van de kern naar beneden in een kernmagazijn is geïllustreerd; figuur 5 een gedeeltelijk vertikaal zijaanzicht van het zijwandkernboormechanisme, aangegeven in de kernuitwerppositie volgens figuur 4; figuur 6 een gedeeltelijk vertikaal aanzicht van het zijwandkernboormechanisme, dat het scharnierbare boorkopkaststelsel in een tussengelegen positie tussen de kernboor- en kernuitwerpposities daarvan toont; figuur 7 een gedeeltelijk vertikaal aanzicht, overeenkomende met dat volgens de figuren 5 en 6, waarbij het scharnierbare boorkopkaststelsel in de kernboorpositie daarvan is weergegeven en de kernboorkop in de volledig teruggetrokken positie daarvan is aangegeven; figuur 8 een isometrische afbeelding van het boorkopkaststelsel van het meervoudige zijwandkernboorwerktuig, waarbij de kernboorkop daarvan in de volledig teruggetrokken positie daarvan is af-gebeeld; figuur 9 een isometrische afbeelding, overeenkomende met die volgens figuur 8, waarbij het boorkopkaststelsel in de kernboorpositie daarvan is aangegeven en de roteerbare kernboorkop in de volledig uitgestoken positie daarvan is weergegeven zoals dit het geval is bij het voltooien van een zijwandkernboorhandeling; figuur 10 een gedeeltelijk isometrische afbeelding van het boorkopkaststelsel, waarin een bovenste gedeelte van het boorkopkaststelsel met het langwerpige tandwiel waarbij een van de bedienings-armen is verwijderd om de mechanische componenten te tonen, welke anders verborgen zouden blijven, en waarbij de bedieningsarm in de kernboor-kopgrendelpositie daarvan is afgebeeld; figuur 11 een gedeeltelijk isometrische afbeelding, overeenkomende met die volgens figuur 10, waarbij het bedieningsarmstelsel in de uitgestrekte positie daarvan is aangegeven om het boorkopkasthuis van het boorkopkaststelsel tegen inwendige positioneeraanslagen te immobiliseren om een kernboorhandeling mogelijk te maken; figuur 12 een isometrische afbeelding van het boorkopkaststelsel en de aandrijfmotor, waarbij de kernboorkop in de volledig teruggetrokken positie daarvan is weergegeven, en waarbij het tand-wieloverdrachtsmechanisme tussen de aandrijfmotor en de roteerbare kernboorkop in het boorkopaandrijfstelsel operatief is weergegeven; figuur 13 een schematische afbeelding van een automatisch, kracht-responsief boorbesturingsmechanisme voor de roteerbare kernboorkop volgens de uitvinding waarbij de normale of boormodus van de roteerbare kernboorkop is aangegeven; figuur 14 een schematische afbeelding, overeenkomende met die volgens figuur 13, waarbij de shuntmodus van het automatische, kracht-responsieve zijwandkernboormechanisme is aangegeven; figuur 15 een uiteengenomen isometrische afbeelding van een gedeelte van de boorkopkast en het boorkopkastbedieningsmechanisme volgens figuur 8-12, waarbij het grendelscharniermechanisme van één van de bedieningsarmen gedetailleerd is weergegeven; figuur 16 een gedeeltelijke doorsnede van het boorkop-kaststelsel volgens figuur 8-12, waarbij de componenten in de niet-vergrendelde posities daarvan zijn weergegeven waardoor een scharnier-beweging van de boorkopkast ten opzichte van de bedieningsarmen mogelijk wordt gemaakt en waarbij verder de vergrendeling van de roteerbare kernboorkop ten aanzien van een onbeoogde lineaire beweging is weergegeven; en figuur 17 een gedeeltelijke doorsnede van het boorkop-kaststelsel, overeenkomende met die volgens figuur 16, waarbij de componenten in de vergrendelde posities daarvan zijn aangegeven om een scharnierbeweging van de boorkopkast ten opzichte van de bedieningsarmen te beletten en waarbij verder een ontgrendeling van de roteerbare kernboorkop is aangegeven om een lineaire beweging daarvan ten opzichte van de boorkopkast tijdens de kernbooraktiviteit mogelijk te maken.
In figuur 1 is schematisch het roteerbare zijwandkern-boorwerktuig volgens de uitvinding in het algemeen bij 10 weergegeven als zijnde opgesteld in een boorgat 12, dat in een aardformatie 14 is geboord. In de figuren 1 en 2 is aangegeven, dat het zijwandkernboor-werktuig 10 in het boorgat kan worden gepositioneerd door middel van een draadlijn 16, welke zich uitstrekt over een riemschijf 18, en wel door middel van een standaard lier of hijsinrichting (niet afgeheeld), welke een onderdeel vormt van een oppervlakte-eenheid 20. Men dient zich voor ogen te houden, dat het zijwandkernboorwerktuig, meer in het bijzonder in het geval van afwijkende of horizontale boorgaten, volgens de uitvinding kan worden gepositioneerd door spoelhuiskolommen, door boorkolommen of door andere werktuigtransportorganen. De elektrische en hydraulische besturing van het zijwandkernboorwerktuig geschiedt door een selektieve manipulatie van besturingselementen van een regelpaneel 22 door bedieningspersoneel. Het kernboorwerktuig omvat een roteerbare en lineair beweegbare zijwandkernboorkop 24, welke in figuur 1 in een teruggetrokken positie binnen het werktuig-huis ten opzichte van een boorkopopening 26 in het werktuighuis van het zijwandkernboorwerktuig is aangegeven. In figuur 2 zijn bovenste en onderste decentralisatiegrendelarmparen 28 respektievelijk 30 af-gebeeld, die zich bevinden aan de zijde van het werktuig, welke in het algemeen tegenover de kernboorkop 24 is gelegen. De decentralisatie-armen zijn in de samengeklapte posities daarvan weergegeven in figuur 1 en zijn in figuur 2 in uitgestrekte configuratie afgebeeld om het kernboorwerktuig stevig te laten samen werken met de wand van het boorgat, zodat de kernboorkop tijdens het kernboren volledig in de formatie kan worden gestoken.
Het kernboorwerktuig 10 omvat drie hoofdsecties, zijnde een elektrische en elektrohydraulische sectie 32, waarin de zich onder het aardoppervlak bevindende elektrische componenten en ketens bevinden en waarin zich bepaalde inrichtingen voor het elektrohydraulisch bedrijven van de decentralisatiearmen en het roteerbare kernboorkopstel-sel bevinden. Het werktuig omvat een tussengelegen kernboorsectie 34, die de opening 26 voor de roteerbare kernboorkop 24 bepaald en welke inrichtingen bevat voor het op een selektieve wijze positioneren en bedrijven van de roteerbare kernboorkop voor kernboren en kernuitwerpen. Het kernboorwerktuig 10 omvat ook een kernopneemsectie 36, welke een kernopneembuis bevat, waarin de kernen in serie-geörienteerde relatie worden ondergebracht, zodat de diepte van de formatie waaruit zij zijn afgenomen, ten tijde van de analyse kan worden bepaald.
Thans verwijzende naar de figuren 3 en 4 bevindt zich binnen het zijwandkernboorwerktuig 10 een boorkopkaststelsel, dat in het algemeen is aangegeven bij 40, waarin de roteerbare kernboorkop 24 voor een rotatie en lineaire beweging is gemonteerd tussen de volledig teruggetrokken positie, waarin de kernboorkop 24 zich volledig binnen het boorkopkasthuis bevindt en volledig uitgestoken positie, als aangegeven in figuur 3, waarin de boorkopkern zich uitstrekt door een opening 42 in een wand 44 van de boorkopkast en in de aardformatie 46 binnendringt voor het verkrijgen van een kern 48.
Het is wenselijk een in hoofdzaak rotationele positionering van het boorkopkaststelsel 40 te verkrijgen voor een positionering daarvan in een kernboorpositie, als aangegeven in figuur 3, en voor een positionering daarvan in een kernuitwerppositie, als aangegeven in figuur 4. Om een dergelijke selektieve positionering van het boorkopkaststelsel te verkrijgen en een acquisitie van grote zijwand-kernen te verzekeren, is het wenselijk gebleken er voor te zorgen, dat het boorkopkaststelsel een samengestelde rotatiebeweging kan uitvoeren voor het verkrijgen van de in de figuren 3 en 4 aangegeven positionering. Deze samengestelde rotatiebeweging is duidelijk aangegeven in de gedeeltelijke doorsnede en het gedeeltelijke vertikale aanzicht volgens de figuren 5-7. Een paar op een afstand van elkaar gelegen bedienings-platen 50 en 52 is voor een lineaire beweging binnen de kernboorsectie 34 van het zijwandkernboorwerktuig opgesteld en kan lineair worden bewogen door respektievelijk hydraulische bedieningsinrichtingen, welke daarmede zijn verbonden door middel van respektievelijk bedieningsassen 54 en 56. De bedieningsassen kunnen ten opzichte van de bedienings-platen worden ingesteld door middel van, van schroefdraad voorziene instelelementen 58 en 60, waardoor een precisie-instelling van de bedieningsplaten ten opzichte van de aandrijfassen 54 en 56 van de hydraulische bedieningsinrichtingen 62 en 64 wordt mogelijk gemaakt.
In de bedieningsplaten 50 en 52 bevindt zich steeds een besturings-nokgleuf 66 en 68, elke met gebogen onderste gedeelten en rechte en hellende bovenste gedeelten. De naar elkaar gekeerde binnenoppervlakken van de bedieningsplaten bepalen ook L-vormige langwerpige geleidings-gleuven 70 en 72. De respektieve bedieningsgleuven 66 en 68 nemen elk geleidingspennen, zoals aangegeven bij 74, op, die met de bovenste en onderste bedieningsinrichtingen en met de nokgleuven van de bedienings-platen samen werken om een samengestelde rotatie van het boorkopkast-stelsel tussen de kernboor- en kernuitwerpposities daarvan en een lineaire kernboor- en terugtrekbeweging van de kernboorkop te verkrijgen. Deze kenmerken zullen meer gedetailleerd hierna onder verwijzing naar de figuren 5-12 worden beschreven.
Voor doeltreffende kernboorhandelingen is het wenselijk, dat het boorkopkaststelsel in het kernboorwerktuig tijdens het kern-boren en het terugtrekken van de kernboorkop wordt geïmmobiliseerd terwijl het voor het uitwerpen van kernen wenselijk is, dat de boor-kernkop in de volledig teruggetrokken positie daarvan tegen een lineaire beweging wordt vergrendeld. Om deze kenmerken te verwezenlijken, is van een paar bedieningsarmen 76 en 78 de onderste uiteinden daarvan beweegbaar verbonden met het bovenste gedeelte van het boorkopkaststelsel 40 en met de bovenste gedeelten daarvan door middel van scharnierpennen 80 en 82 verbonden met scharnierarmen 84 en 86. De scharnierarmen zijn aan de onderste uiteinden van respektieve bedieningsassen 88 en 90 aangebracht, welke een gedwongen bediening uit de respektieve hydraulische bedieningsinrichtingen 92 en 94, waarmede zij operatief zijn verbonden, ontvangen. Zoals meer gedetailleerd is weergegeven in de figuren 10 en 11, in het uiteengenomen aanzicht volgens figuur 15 en in de gedeeltelijke doorsnede volgens figuur 16 en 17 zijn de respektieve onderste uiteinden 96 en 98 van de bedieningsarmen voorzien van respektieve beweegbare grendelarmen 100 en 102, die elk beweegbaar worden opgenomen in respektieve armgleuven 95 en 99 met respektieve bedieningsarmopeningen, als aangegeven bij 101, met aan het onderste gedeelte daarvan een grendel-holte 103, aangegeven in figuur 15, welke zodanig is gelegen, dat deze een scharnierpen 105 opneemt, die aan het uiteinde daarvan een vasthoud-schroef 106 opneemt. De onderste, in het algemeen cirkelvormige schar-nierverbindingselementen 96 en 98 van de bedieningsarmen 76 en 78 bepalen elk langwerpige naar beneden open gleuven 97 met tegenover .gelegen geleidingsholten 99, die de cirkelvormige kop van de vasthoudschroeven 106 opnemen. Voor een scharnierbeweging van de bedieningsarmen ten opzichte van de boorkopkast zullen de langwerpige gleuven 97 als aange-eeven in fieuur 16 ten onzichte van de scharniemen 105 worden gepositioneerd. Voor een niet-scharnierrelatie zullen deze componenten zijn gepositioneerd als aangegeven in figuur 17. Opnieuw verwijzende naar figuur 15, bepalen de onderste scharnierverbindingseinden 96 en 98 van de bedieningsarmen elk in het algemeen cirkelvormige naven 107, welke worden opgenomen in de cirkelvormige openingen 101 van de grendel-armen 100 en 102. De langwerpige aan de onderzijde open gleuven 97 maken een beweging met speling van de bedieningsarmen en de beweegbare armen mogelijk binnen grenzen, welke worden bepaald door de lengte van de langwerpige gleuven 97. Wanneer de scharnierpennen 105 zich bij de bovenste uiteinden van de gleuven 97 bevinden en derhalve zijn gecentreerd ten opzichte van de cirkelvormige openingen 101 van de grendel-armen bezitten de bedieningsarmen en de boorkopkast een scharnier-relatie, welke het mogelijk maakt, dat de boorkopkast zijn samengestelde rotatiebeweging ondergaat, als aangegeven in figuur 5-7. Wanneer omgekeerde scharnierpennen zich in de onderste gedeelten van de gleuven 97 bevinden, zullen de scharnierpennen zich ook in de grendelholten 103 van de grendelarmen bevinden, waardoor een niet-scharnierbare grendel-relatie tussen de bedieningsarmen en de boorkopkast tot stand wordt gebracht. De niet-scharnierbare relatie wordt tot stand gebracht om een kernbooraktiviteit mogelijk te maken, als aangegeven in figuur 17.
Een paar bladveren 108 en 110 is door middel van schroeven 112 en 114 aan de boorkopkastlichaamstruktuur bevestigt, waarbij de vrije uiteinden van de bladveren kontakt maken met en neerwaartse krachten uitoefenen op de naar boven gekeerde schouders 116 van de beweegbare boorkopgrendelarmen 100 en 102. De bladveren oefenen elk een neerwaartse kracht op de grendelarmen uit, welke leidt tot het uitoefenen van respektieve naar boven gerichte krachten op de boorkopkast. Wanneer derhalve de bedieningsarmen zich door de bedieningsinrichtingen naar beneden beginnen te bewegen in plaats van vrij in het huis te zweven, wordt de boorkopkast door de bladveren zodanig beïnvloedt, dat deze stationair blijft ten opzichte van het werktuig-lichaam tot dat de armen 78 en 76 hun kantelpositie, als aangegeven in figuur 10 bereiken. Hierdoor zal de onderzijde 117 van de grendelarmen tegen het aangedreven tandwiel 164 van de boorkop 24 worden bewogen, zodat de boorkopkast 154, het aangedreven tandwiel 164 en de boorkop 24 thans in de teruggetrokken posities daarvan binnen het huis zijn vergrendeld, welk huis wordt bepaald door de boorkopkaststruktuur, als aangegeven in figuur 16, ten einde een onbeoogde lineaire uitsteek-beweging tijdens de samengestelde rotatiebeweging en tijdens de opwaartse beweging naar de kernboorpositie van de boorkopkast te beletten. Wanneer derhalve de bedieningsarmen naar boven worden bewogen, zoals aangegeven in figuur 11 en 16, zullen de verbindingsinrichtingen 96 en 98 met de boorkopkast in een scharnierrelatie staan gedurende een initieel segment van de opwaartse bedieningsarmbeweging en daarna ten aanzien van een scharnierbeweging ten opzichte van het boorkopkasthuis worden vergrendeld wanneer de boorkopkast de kernboorpositie daarvan bereikt. Wanneer de op de bedieningsarmen uitgeoefende opwaartse kracht wordt opgeheven zullen de bladveren, die de armen 100 en 102 beïnvloeden, de boorkopkast naar boven naar de in figuur 10 afgebeelde positie bewegen om de niet-scharnierbare bedieningsarmverbinding met de boorkopkast te ontgrendelen en een scharnierbeweging van de bedieningsarmen om de schar-nierpennen 105 mogelijk te maken. Derhalve neemt de bedieningsarmverbinding met het boorkopkaststelsel de samengestelde rotatiebeweging op welke het boorkopkaststelsel uitvoert bij zijn overgang tussen de kern-boor- en kernuitwerpposities. Dit kenmerk maakt het ook mogelijk, dat de boorkopkast kantelt om de kern van de formatie af te breken.
Bij de bovenste uiteinden daarvan bepalen de bedieningsarmen 76 en 78 elk gevorkte uitsteeksels 118 en 120, die elk lateraal open gleuven 122 en 124 bepalen voor het opnemen van de respektieve bedieningspennen van een boorkopopeningssluitelement, dat hierna zal worden besproken. Bij een opwaartse beweging door de bedieningsinrichtingen 92 en 94 oefenen de bedieningsarmen een opwaartse kracht op de boorkopgrendelarmen 100 en 102 uit, waardoor deze naar de boorkopont-grendelposities daarvan worden bewogen en waarbij de sharnierpennen 105 worden opgenomen in de grendelholten 103 om de scharnierverbindingen ten opzichte van de boorkopkast te vergrendelen. Via de boorkopvergren-delingsarmen bewegen de bedieningsarmen het boorkopkasthuis naar boven tegen de inwendige huisaanslagen 125 en 127, als aangegeven in figuur 7. De huisaanslagen kunnen, indien gewenst, instelbaar zijn, zodat het boorkopkasthuis nauwkeurig kan worden gepositioneerd en stevig kan worden gestabiliseerd voor een doeltreffende kernboorhandeling.
Het in het algemeen bij 40 aangegeven boorkopkaststelsel bepaald een huisstruktuur met een dwarsbusondersteuningsonderdeel 126 en een eindwandplaatonderdeel 128, waaraan een paar zijwandonderdelen 130 en 132 door middel van vasthoudschroeven of bouten 134 is bevestigt. Het boorkopkasthuis omvat ook een bodemwandstruktuur 136. De zijwanden 130 en 132 bepalen rechthoekige openingen 138 en 140 waarbij de rechthoekige opening 138 gedeeltelijk wordt bepaald door de bovenste en de onderste evenwijdige planaire geleidingsoppervlakken 142 en 144 en waarbij de opening 140 gedeeltelijk wordt bepaald door de bovenste en onderste evenwijdige planaire geleidingsvlakken 146 respektievelijk 148. Op een soortgelijke wijze bevindt zich in de bodemwand 136 van het boorkopkasthuis een in het algemeen rechthoekige opening 150. Derhalve heeft het boorkopkasthuis, bepaald door de zij- en eindonder-delen en de bodemplaat, in het algemeen de vorm van een rechthoekig gestel waar binnen de roteerbare boorkop 24 voor een rotatie- en lineaire beweging wordt ondersteunt. De eindplaat 128 is voorzien van een legerstelsel 152 om aan de roteerbare boorkop 24 een doeltreffende legerondersteuning ten opzichte van de boorkopkasthuisstruktuur te geven. Een lineair beweegbaar boorkopondersteuningsblok 154 is in een in het algemeen rechthoekige eindopening 156 in het boorkopkasthuis opgenomen en voorzien van een legerstelsel om de boorkop 24 roteerbaar ten opzichte daarvan te ondersteunen. Het boorkopondersteuningsblok 154 is voorzien van tegenover elkaar gelegen laterale geleidingsuit-steeksels 158 waarvan de pennen 74 lateraal daaruit uitsteken voor een respektieve samenwerking met de nokgleuven 66 en 68, zoals boven vermeld. De transversale of laterale geleidingsuitsteeksels 158 voorzien in een geleide lineaire beweging van het boorkopondersteuningsblok en de roteerbare kernboorkop in het boorkopkasthuis om op deze deze wijze te voorzien in een lineaire beweging van de roteerbare boorkop wanneer deze in de zijwandformatie van het boorgat tijdens het kernboren wordt gestoken en daaruit wordt verwijderd voor het terugwinnen van een kern. De roteerbare boorkop 24 is voorzien van een cirkelvormig snijvlak 160 aan één uiteinde om tijdens kernboor-handelingen in de formatie te snijden. Aan het tegenover gelegen uiteinde daarvan is de roteerbare kernkop voorzien van een kernuitwerp-opening 162, waaruit kernen, teruggewonnen uit de formatie, worden uitgeworpen in een daarvoor aanwezig opzamelmagazijn. De roteerbare boorkop bepaalt ook een paar op een afstand van elkaar gelegen verzwakte secties 163 en 165, welke een breuk van de boorkop 24 mogelijk maken in het geval, dat deze in de formatie klem raakt en niet volledig kan worden teruggetrokken. Een breuk van de boorkop bij elk van deze verzwakte omtreksgebieden wordt op een eenvoudige wijze verkregen door de boorkopkast te kantelen ten einde op de kern, die in de roteerbare boorkop aanwezig is een laterale kracht uit te oefenen.
In de meeste gevallen zijn de boorkoppen voorzien van kernvanginrichtingen, die de kern automatisch vastgrijpen wanneer de boorkop in een richting voor het uit de formatie trekken van de kern wordt bewogen. In dit geval kan geen lineaire cycluswerking van de boorkop voor het verwijderen van opgezameld puin plaatsvinden. Volgens de uitvinding bepaalt de boorkop een inwendige kernvasthoudgroef waarin zich een veervasthoudinrichting 166 van het gespleten ringtype bevindt, die een wrijvingsvastgrijping van het kernmonster tot stand brengt doch welke een relatieve lineaire beweging van de boorkop mogelijk maakt. De kernvasthoudinrichting in de vorm van een gespleten ring zal zodanig ten opzichte van de kern glijden, dat de boorkop een lineaire cyclus kan uitvoeren voor het opruimen van opgezameld puin. Wanneer de kern uit de formatie wordt gebroken door een bestuurde kanteling van de boorkopkast zal de vasthoudinrichting de kern in de boorkop vastnemen en het onttrekken daarvan uit de formatie verzekeren en de kern gemakkelijk vrijgeven wanneer deze door de kernuitwerpinrichting uit de boorkop wordt uitgeworpen.
Voor een rotatie met geringe snelheid en groot koppel van de kernkop 24 is een aangedreven tandwiel 164 met grote diameter in een niet-roteerbare relatie met de roteerbare kernkop aangebracht. Het aangedreven tandwiel 164 brengt een aangedreven tandwielrelatie tot stand met een langwerpig loos tandwiel 166, dat voor een vrije rotatie is gelegerd door bussen ondersteunende scharnierbloksecties 168 en 170, welke respektievelijk worden verschaft door het eindonder-deel 126 en de eindwand 128 van het boorkopkasthuis. Het langwerpige loze tandwiel is bestemd voor een selektieve samenwerking met een aan-drijftandwiel 172, dat voor een aandrijfrotatie wordt ondersteunt door de uitgangsaandrijfas 174 van een aandrijfmotor 176, die in de kern-boorwerktuiglichaamstruktuur is bevestigt. Het langwerpige tandwiel 166 maakt het mogelijk, dat de aandrijvende relatie tussen dit tandwiel en het aangedreven tandwiel 164 behouden blijft wanneer de roteerbare kernkop en het aangedreven tandwiel daarvan lineair voor een kernboor-handeling en een kernterugtrekking worden bewogen aangezien het kern-kopondersteuningsblok 154 lateraal wordt bewogen door een reaktie van de geleidingspennen 74 met de bovenste hellende gedeelten van de nok-gleuven 66 en 68. Bij voorkeur is de aandrijfmotor 176 een hydraulisch bekrachtigde rotatiemotor; het is ook mogelijk, dat de rotatieaandrijf-motor elektrisch of door andere geschikte middelen wordt bekrachtigt.
Om het mogelijk te maken, dat de aandrijfmotor een groot koppel kan leveren en het mogelijk te maken, dat de boorkop kernen in alle typen van aardformaties terugwint, is de aandrijfmotor gescheiden van de roteerbare kernkop en wordt deze slechts in aandrijvende relatie met de boorkop verbonden, wanneer de boorkop en het kernkopkast-huis daarvan voor een kernboring zijn georiënteerd. Zoals is aangegeven in figuur 12 is het aandrijftandwiel in aandrijvende relatie gepositioneerd met het langwerpige loze tandwiel 166. Deze toestand wordt tot stand gebracht wanneer het kernkopkaststelsel in de kernboorpositie wordt georiënteerd, waarbij de roteerbare boorkop 24 in een in hoofdzaak normale relatie met de hartlijn van het boorgat is georiënteerd. Wanneer het boorkopkaststelsel in de kernuitwerppositie daarvan wordt georiënteerd, als aangegeven in figuur 4, waarbij de rotatieas van de roteerbare kernkop in hoofdzaak coaxiaal is ten opzichte van de hartlijn van het boorgat, zal het langwerpige loze tandwiel 166 naar de ontkoppelde relatie daarvan met het aandrijftandwiel 172 zijn bewogen, waardoor de aandrijfrelatie van de aandrijfmotor 176 met de roteerbare boorkop wordt verbroken of ontkoppelt. Het aandrijftandwiel 172, het loze tandwiel 166 en het aangedreven tandwiel 164 vormen te zamen een tandwielmotoruitgangssnelheidreductieoverbrengingsmechanisme, dat in verband met de veel grotere diameter van het aangedreven tandwiel ten opzichte van het loze tandwiel en het aandrijftandwiel, een relatief langzame rotatierelatie met groot koppel tussen de uitgangsas van de aandrijfmotor en de roteerbare boorkop tot stand brengt. Deze relatie veroorzaakt, dat de roteerbare boorkop met geringe snelheid en groot koppel wordt geroteerd, waardoor doeltreffende kernboorhandelingen mogelijk worden gemaakt terwijl tegelijkertijd een doeltreffende koeling van het snijvlak 160 van de roteerbare boorkop wordt onderhouden, zodat de levensduur daarvan betrekkelijk lang is vergeleken met de conventionele boorkoppen, die voor het grootste gedeelte direkt worden aangedreven door de uitgangsas van een aandrijfmotor. De ontkoppelrelatie van het langwerpige loze tandwiel 166 ten opzichte van het aandrijftandwiel 172 blijkt uit de in de figuren 5, 6 en 7 aangegeven operationele afbeeldingen.
Meer in het bijzonder verwijzende naar de figuren 5-7 is het boorkopkaststelsel 40 in figuur 5 in de kernuitwerppositie daarvan afgebeeld, welke tevens is aangegeven in figuur 4. In figuur 6 is het boorkopkaststelsel aangegeven tijdens de samengestelde beweging daarvan tussen de kernuitwerppositie volgens figuur 5 en de kernboor-positie volgens figuur 7. In de kernboorpositie, waarbij het boorkop-kasthuis naar boven tegen de aanslagen 125 en 127 wordt gedrukt, bevindt de roteerbare boorkop 24 zich op één lijn met een opening 178 in de wandstruktuur 180 van de tussengelegen huissectie 34. Voor kernboorhandelingen wordt de roteerbare boorkop 24, terwijl deze continu door de motor via de met elkaar samenwerkende overbrengingstandwielen wordt geroteerd, lineair door de huisopening 178 en in de formatie bewogen, waar tegen het huis stevig door de decentralisatiearmen 28 en 30 is gepositioneerd. Wanneer geen kernhandelingen worden uitgevoerd, is het wenselijk de boorkopopening 178 van het werktuighuis af te sluiten ten einde te beletten, dat grote spaanders en ander puin het kernboorwerktuighuis binnentreedt en het roteerbare kernboormechanisme potentieel verontreinigt. Om dit te bereiken is een afsluitelement 182 beweegbaar in de huissectie 34 aangebracht en bepaalt dit element een opening 184, welke op één lijn met de huisopening 188 in de kernboorpositie van het kernboorkaststelsel is gelegen, als aangegeven in figuur 7. Voor het tot stand brengen van een bestuurde beweging van het afsluitonderdeel 182 tussen de open en gesloten posities daarvan ten opzichte van de bitopening 178 is, als aangegeven in figuur 7, het af-sluitonderdeel aan het bovenste uiteinde voorzien van een paar zich in laterale richting uitstrekkende aandrijfuitsteeksel 186, elk voorzien van aandrijfpennen 188, die respektievelijk worden opgenomen in de lateraal openende aandrijfgleuven 122 en 124 van de bedieningsarmen 76 en 78. Wanneer derhalve de bedieningsarmen 76 en 78 naar boven en naar beneden worden bewogen voor een bestuurde rotatie beïnvloeding van het boorkopkaststelsel tussen de posities volgens figuur 5, 6 en 7, wordt het afsluitonderdeel 182 op een overeenkomstige wijze bewogen om de huisopening 178 te blokkeren, als aangegeven in figuur 5, en het afsluitonderdeel naar een positie te bewegen, waarbij de opening 184 daarvan op één lijn ligt met de huisopening 178 wanneer het boorkopkaststelsel de kernboorpositie daarvan heeft bereikt. Figuur 6 illus-treerd de positie van het kernboorkaststelsel en het afsluitelement 182 in een positie tussen de kernuitwerppositie volgens figuur 5 en de kernboorpositie volgens figuur 7. Wanneer derhalve geen kernboor-handelingen worden uitgevoerd, is de huisopening 178 gesloten en wordt het binnendringen van betrekkelijk grote vreemde materie, zoals spaanders in het kernboorwerktuighuis tot een minimum teruggebracht tot het punt, waarop dit geen probleem meer vormt van uit een oogpunt van kern-boorwerktuighandelingen.
Een van de belangrijke kernmerken van de uitvinding is het ontkoppelen van het tandwieloverdrachtmechanisme tussen de aandrijf-motor en roteerbare boorkop. Dit kenmerk blijkt ook uit de operationele afbeeldingen van figuur 5, 6 en 7. Zoals aangegeven in figuur 7 werkt wanneer het boorkopkaststelsel zich in de kernboorpositie daarvan bevindt, het aandrijftandwiel 172 samen met het loze tandwiel 166. Wanneer het boorkopkaststelsel zijn samengestelde rotatie of translatie uit de kernboorpositie volgens figuur 7 begint, wordt het loze tandwiel 166 uit een aangedreven relatie met het aandrijftandwiel 172 bewogen, als aangegeven in figuur 6, terwijl de aandrijfrelatie daarvan met het aangedreven tandwiel 164 blijft bestaan. In figuur 5 is het loze tandwiel afgebeeld als zijnde zodanig gepositioneerd, dat de rotatiehart-lijn daarvan zich in een in hoofdzaak over 90° verschoven positie bevindt ten opzichte van de positie daarvan als aangegeven in figuur 7.
Het aanbrengen van een overdrachtontkoppelinrichting maakt het mogelijk, dat een grote aandrijfmotor met groot koppel, welke stationair is met het kernboorwerktuighuis, voor kernboorhandelingen wordt gebruikt. Normaliter vereist de beperkte ruimte, welke voor zijwandkernboorhande-lingen beschikbaar is, een direkte boorkopaandrijfmotor met betrekkelijk geringe afmetingen en vereist dit, dat deze direkt aandrijvend met de roteerbare boorkop is verbonden. Deze direkte aandrijfrelatie vereist meer in het bijzonder, dat de roteerbare boorkop met een grote snelheid wordt aangedreven, zodat in vele gevallen veel warmte wordt opgewekt tijdens de kernboorhandelingen, waardoor de boorkop snel slijt en de levensduur daarvan aanzienlijk achteruit gaat. Volgens de uitvinding maakt het tandwieloverbrengingsmechanisme met geringe snelheid en groot koppel het mogelijk, dat de boorkop 24 met een geringe snelheid en een groot koppel wordt geroteerd, zodat de warmte, welke ontstaat tijdens het kernboren, minimaal wordt gehouden en de levensduur van de koppel aanzienlijk langer is dan die van conventionele zijwandkernboormecha-nismen. Dit kenmerk van een groot koppel maakt het ook mogelijk, dat de boorkop in lastige formaties binnendringt zonder dikwijls uit te vallen.
Wanneer het kernboorkaststelsel 40 in de kernuitwerp-positie daarvan is gepositioneerd, als aangegeven in figuur 4 en 5, is het wenselijk een kern, welke uit de zijwandformatie van het boorgat is uitgenomen uit te werpen en naar beneden in de kernopzamelhouder 55 te bewegen. Voor een kernuitwerping als aangegeven in figuur 4, is een kernuitwerpplunjer 190 beweegbaar in de huisstruktuur van het zijwand-kernboorwerktuig ondersteunt door middel van een bedieningsas 192, die lineair door de zuiger 194 van een hydraulische kernuitwerpbedienings-inrichting 196 wordt aangedreven. De kernuitwerpplunjer kan slechts worden bedreven wanneer de boorkopkast zich in de kernuitwerppositie daarvan bevindt.
Het is wenselijk te zorgen voor een optimaal boorvermo-gen van de roteerbare kernboorkop 24. Echter kan in het geval, dat de kernboorkop een booromstandigheid in de formatie ontmoet, waar het koppel, dat aan de hydraulische aandrijfmotor daarvan wordt verschaft, lager wordt dan wenselijk is, de boorkop een punt bereiken, waarin de boorkop op het moment is in de formatie op stilstand te komen. Wanneer zich deze toestand voordoet is het wenselijk de op de boorkop uitgeoefende boorkracht tot een minimum terug te brengen, waardoor de kop in hoofdzaak vrij kan roteren en derhalve wordt belet, dat een stilstand optreedt. Zoals schematisch in figuur 13 is aangegeven, ontvangst een roteerbare hydraulische boormotor 200 waarvan de uitgangsas het aandrijftandwiel 172 van het boven beschreven reductietandwielover-drachtsmechanisme aandrijft, een hydraulische bedieningsdruk via een hydraulisch circuit 202 uit een hydraulische pomp 204, die door een elektromotor 206 wordt aangedreven. De hydraulische pomp ontvangt zijn voeding uit een hydraulische toevoerinrichting 208 en de afvoer-leiding 210 van de pomp is aandrijvend gekoppelt met de boorkopaan-drijfmotor 200 via een tweewegs solenoïde ventiel 212. De afvoerdruk van de pomp staat in communicatie met een regelleiding 214, waarvan de druk wordt bestuurd door een drukontlastingsventiel 216. De regelleiding met de regelzijde 218 van een instelbaar volgordeventiel 220 gekoppelt, dat een gesloten toestand, als aangegeven bij 222 in figuur 13 en een open toestand als aangegeven bij 224 in figuur 14 kan aannemen.
Wanneer de hydraulische fluïdumstroom onder druk aan de hydraulische motor 200 in de CW-toestand wordt toegevoerd wordt het hydraulische fluïdum afkomstig uit het tweeweg ventiel 212 eveneens aan aan de regelzijde 218 van het volgordeventiel 220 toegevoerd. Indien de geleverde hydraulische druk lager ligt dan een vooraf ingestelde instelling van de volgventielregelleiding 218 zal het volgordeventiel gesloten blijven en zal derhalve geen communicatie bestaat tussen de ingangszijde 219 en de uitgangszijde 221 van het volgordeventiel. Derhalve zal in de hydraulische leiding 223, welke vanuit de ingang 219 is verbonden met het punt "B", hetgeen de zuigerzijde van de hydraulische cilinder 62 vormt, geen fluïdumstroom optreden.
Zoals boven vermeld, wordt de roteerbare kernboorkop 24 tijdens de uitsteek- en terugtrekbeweging lineair bewogen door een lineaire beïnvloeding van de bedieningsplaten 50 en 52. Terwille van de eenvoud is in de figuren 13 en 14 slechts de bedieningsplaat 50 afgebeeld. De lineaire kracht, die op de bedieningsplaat 50 via een as 54 door de hydraulische druk in de hydraulische bedieningsinrichting wordt uitgeoefend en welke de bedieningszuiger 63 beïnvloed, die via de geleidingspen 64 werkt, regelt de kracht van de roteerbare kernboorkop 24 tegen de formatie waarin een kernboring plaatsvindt. Voor een selek-tieve bediening van de hydraulische cilinder 62 is een leiding 226 met de zuigeraszijde van de hydraulische bedieningsinrichting gekoppelt, terwijl een leiding 228 met de zuigerzijde van de bedieningsinrichting is gekoppelt. De hydraulische druk naar de cilinder 62 wordt geregeld door een hydraulische voedingspomp 230, welke wordt aangedreven door een elektromotor 232 en de afvoer van de pomp wordt via een vierwegs solonoïde ventiel 224 geleid om de druk uit de respektieve kamers van de cilinderbedieningsinrichting 62 toe te voeren en afvoer daarvan mogelijk te maken. Het solonoïde regelventiel is over de drukontluch-tingsventielen 236 en 238 gekoppelt, welke een stroom in de cilinder-toevoer- en terugvoerleidingen 226 en 228 mogelijk maken.
Indien de kernboorkop 24 een kernbooromstandigheid ontmoet, waarbij het aan de hydraulische motor 200 door de hydraulische pomp 204 geleverde koppel zich bij de maximale waarde daarvan bevindt, dan zal de boorkop zich bij het punt bevinden, waarin de boorkop op het punt staat te gaan stilstaan. Op dit moment neemt de oliedruk in het punt "C" toe. Wanneer de oliedruk de vooraf ingestelde waarde van de regelleiding 218 bereikt, zal hierdoor de ingang 219 met de uitgang 221 van het volgordeventiel worden verbonden, als aangegeven in figuur 14. Hierdoor zal olie vanuit het regelcontroleventiel 238 via de shunt-leiding 223 en via het volgordeventiel 220 naar het opneemreservoir 209 vloeien, waardoor de druk, welke normaliter, in de kernboormodus, via de bedieningsinrichtingsleiding 226 op de schachtzijde van de bedienings-zuiger 63 wordt uitgeoefent, afneemt. Deze werking heeft tot gevolg, dat de kracht op de boorkop 24 wordt opgeheven, waardoor deze vrij door de motor 200 kan worden geroteerd, zonder de belasting, welke daarop normaliter wordt uitgeoefent door de zuigerbedieningsinrichting 62. Op dit moment neemt de druk in het punt "C" af aangezien de belasting op de boorkop is afgenomen, waardoor wordt veroorzaakt, dat de regelleiding 218 van het volgordeventiel 220 de oliestroom vanuit het punt "B" naar het shuntreservoir 209 onderbreekt. Aangezien door deze aktiviteit de stilstandskracht wordt geëlimineerd, zal de hydraulische druk naar de regelleiding 218 afnemen onder de vooraf ingestelde regeldruk regeldruk en zal het volgordeventiel worden teruggevoerd naar de normale kernboormodus volgens figuur 13.
Bij het boren (kernboren) zal indien de kracht, die op de boorkop wordt uitgeoefent door de boorkopaandrijfmotor 200 te groot is, de boorkop ophouden met roteren en zal de olie om de lineaire hydraulische bedieningsmotor 62 worden gevoerd, zoals hoven ten aanzien van de shuntmodus is beschreven. Indien echter de op de boorkop uitgeoefen-de kracht te klein is, zal de boorkop niet in de formatie binnendringen. Dit betekent, dat de op de boorkop uitgeoefende kracht (boorkopbelas-ting) konstant voor de optimale boortoestand moet worden ingesteld. Dit is bijna onmogelijk om de hand vanaf het aardoppervlak uit te voeren.
In het zijwandkernboorwerktuig volgens de uitvinding is een automatisch stelsel opgenomen om dit resultaat te bereiken zonder dat een ingrijpen met de hand nodig is.
Onder normale kernbooromstandigheden zal het besturings-stelsel zich in de normale kernboormodus volgens figuur 13 bevinden, waarbij de pompdruk de roteerbare motor aandrijft en de bedienings-platen naar beneden beweegt om de boorkop in de formatie voor te bewegen. Wanneer de boorkopkracht excessief wordt zal het stelsel automatisch omschakelen naar de shuntmodus volgens figuur 14, waardoor derhalve de bedieningsinrichting 62 buiten werking wordt gesteld en de boorkopkracht wordt opgeheven.
Onder die omstandigheden, waaronder de roteerbare boorkopaandrijfmotor 200 op het punt is om stil te staan, zal de regeldruk in de leiding 214 beginnen toe te nemen wanneer de door de regelleiding 218 afgetaste regeldruk van de instelbare regelleiding bereikt, en zal het normaal gesloten volgorde ventiel 200 vanuit de gesloten toestand 222 daarvan naar de open toestand 224 daarvan overgaan. In de open toestand daarvan zal de fluïdumdruk in de shuntleiding 223 via het volgordeventiel naar het hydraulische reservoir worden gevoerd, waardoor de druk in de voedingsleiding 226 wordt verminderd, zodat de zuiger 63 zijn neerwaartse hydraulische beïnvloeding beëindigt en derhalve de lineaire uitsteekkracht van de roteerbare kernboorkop 24 tegen de formatie wordt beëindigt. In deze omstandigheden kan de roteerbare boorkop 24 vrij door de boorkopaandrijfmotor 200 worden geroteerd. De vrij roterende toestand van de boorkop veroorzaakt, dat de regeldruk in de leiding 224 afneemt onder het vooraf ingestelde drukniveau van de regelleiding 218. Dit veroorzaakt, dat het volgorde-ventiel 220 naar de gesloten toestand daarvan terugkeert, als aangegeven bij 222, zodat de stroom in de shuntleiding 223 wordt beëindigt en de pompdruk weer via de leiding 226 de steelzijde van de zuiger 63 kan beïnvloeden, waardoor de zuiger naar beneden wordt gedreven, als aangegeven in figuur 13, en de roteerbare boorkop 24 wordt uitgestoken door de neerwaartse beïnvloeding van de bedieningsplaat 50, zodat de hoekgleuf daarvan met de geleidingspen 74 samenwerkt voor het opwekken van een voortbewegingskracht voor de roteerbare boorkop.
Derhalve blijkt, dat de roteerbare boorkop een automatisch, drukresponsief vermogen heeft, waarbij de voortbewegingskracht wordt opgeheven in het geval, dat de kop op het punt is om stil te staan, en de voortbewegingskracht weer wordt herstelt wanneer de stil-standspositie is verlaten. De boorkop wordt derhalve tegen de formatie aangedreven op een wijze, waarbij men een optimale binnendringing van de boorkop verkrijgt en toch een stilstand van de boorkop wordt belet indien dergelijke omstandigheden aanwezig zijn. Deze automatische hydraulische boorschakeling maakt een optimaal boren door de roteerbare boorkop mogelijk zonder dat een aanzienlijke mate van aandacht van het dienstverlenende personeel wordt verwacht.
Alle verschillende funkties van het zijwandkernboor-mechanisme kunnen vanaf het aardoppervlak worden geregeld en individueel worden gecontroleerd. Aangezien de funkties individueel kunnen worden geregeld kan bedieningspersoneel de volgorde van de zijwandkernboor-gebeurtenissen overeenkomstig de verschillende toestanden van het boorgat, de formatie, waarin wordt geboord, en de toestanden van de boorkop zelf wijzigen. Om bijvoorbeeld een ongewenste opbouw van puin achter de boorkop te beletten wanneer deze in de formatie binnendringt, kan het wenselijk zijn de boorkop tussen de kernboor- en gedeeltelijk terugetrokken posities daarvan een heen en weer gaande cyclus te laten uitvoeren. Wanneer de boorkop wordt teruggetrokken, terwijl deze wordt geroteerd of terwijl deze niet wordt geroteerd, wordt eventueel puin, dat zich heeft opgehoopt achter het boorvlak van de boorkop, zodanig in het boorgat bewogen, dat dit de werking van de boorkop niet stoort.
In sommige omstandigheden kan zoveel puin ontstaan, dat de boorkop niet uit het boorgat kan worden teruggetrokken. Dit bezwaar wordt op doeltreffende wijze opgeheven door aan het bedienende personeel het vermogen te geven het cyclisch uitsteken en terugtrekken daarvan individueel te regelen bij een periodieke verplaatsing van puin, welke het kernboren of het terugtrekken van de boorkop wanneer kernboorhande-lingen worden uitgevoerd zou storen. Aangezien de boorkop op deze wijze lineair een cyclus uitvoert, glijdt het vasthoudorgaan met de gesplitste ringvorm eenvoudig over de lengte van de kern zonder de beweging van de boorkop te storen.
De uitvinding verschaft op een doeltreffende wijze aan bedieningspersoneel het vermogen om vele verschillende kernboorfunkties vanaf het aardoppervlak te controleren en individueel te regelen. Het bedieningspersoneel verkrijgt via een monitor 23 tijdens het kernboren een visuele uitlezen van de spanning aan het aardoppervlak, de spanning bij de werktuigkop en de elektrische stroom, welke aan het kernboor-werktuig wordt toegevoerd. Tevens wordt voorzien in een monitoruitlezing van de druk van het hydraulische fluïdum bij de werktuigkop als een indicatie voor het koppel, dat door de boorkopaandrijfmotor wordt ondergaan voor de boorkoprotatie en de druk van het hydraulische fluïdum voor hydraulische hulpfunkties, zoals een hydraulische bedieningswer-king voor de boorkopkastpositionering. De monitor 23 voorziet in het vermogen om de boorkopbelasting bij voortgang van het kernboren, de mate van doordringing van de boorkop, de diepte van de doordringing van de boorkop, de verstreken tijd van de booraktiviteit en de geschatte tijd voor elke hoorprocedure weer te geven. De posities van de verschillende componenten van het zijwandkernboorwerktuig worden eveneens visueel door de monitor aangegeven om het aan het bedienende personeel mogelijk te maken de werking van het werktuig zeer nauwkeurig te controleren en vast te stellen, dat bepaalde funkties worden uitgevoerd.
Zo zal bijvoorbeeld de monitor 23 de boorkopkastpositie en de boorkop-plaats ten opzichte van de boorkopkast evenals de kantelingshoek van de boorkopkast voor het afbreken van een kern weergeven. Tevens kan de positie van de kernuitwerpstaaf visueel worden weergegeven.
Het zijwandkernboorwerktuig volgens de uitvinding wordt in het boorgat ingebracht door middel van een conventionele draadlijnuitrusting, zoals boven is vermeld, en wordt zowel in het boorgat bewogen als ten opzichte daarvan teruggetrokken en wanneer het boor-kopkaststelsel de kernuitwerppositie daarvan inneemt, als aangegeven in figuur 5, en waarbij het afsluitelement 182 zich in de gesloten positie daarvan bevindt. Wanneer het werktuig op een bepaalde plaats in het boorgat is gepositioneerd, worden de decentralisatiearmen 28 en 30 bekrachtigt om op deze wijze het zijwandkernboorwerktuig zodanig lateraal aan een kracht te onderwerpen, dat de kernboorzijde daarvan nauw sluitend samen werkt met de wand van het boorgat en waarbij de boorkopopening 178 naast de formatie is gelegen, die aan een kernboring moet worden onderworpen. Op dit moment wordt het boorkopkaststelsel van uit de in figuur 5 afgeheelde kernuitwerppositie door een samengestelde rotatiebeweging bewogen en ingesteld voor een kernboring, zoals is aangegeven in figuur 7. Dit geschiedt door eerst het boorkopkaststelsel naar de kernboorpositie daarvan te roteren en daarna het boorkopkast-huis in het werktuig te immobiliseren. De rotatieaktiviteit wordt tot stand gebracht door de bedieningsarmen 76 en 78 naar boven te bewegen door middel van de hydraulische cilinders 92 en 94, waardoor op het boorkopkaststelsel een opwaartse kracht wordt uitgeoefent via de verbinding met speling, welke aanwezig is tussen de bedieningsarm-verbindingsinrichtingen 96 en 98 en de beweegbare boorkopgrendelarmen 100 en 102 en de respektieve beweegbare relaties daarvan ten opzichte van de bedieningsgleuven 104 en de bedieningsscharnierpennen of schroeven 106. Bij de boorkopkastpositie volgens figuur 5 zal de schar-nierpen 105 in de cirkelvormige opening 101 van de grendelarmen zodanig zijn gecentreerd, dat de boorkopkast wordt ontgrendeld en vrij ten opzichte van de bedieningsarmen 76 en 78 kan scharnieren. Wanneer ook het boorkasthuis via de verbindingsinrichtingen 96-98, de scharnierpennen 105 en de boorkopontgrendelarmen 100-102 een opwaartse kracht wordt uitgeoefend, zullen de geleidingspennen 75 in wezen als scharnierpunten werken, terwijl de geleidingspennen 74 de onderste gebogen gedeelten van de geleidingsgleuven 66 en 68 zullen doorlopen. Derhalve zal het boorkopkaststelsel een samengestelde rotatiebeweging ondergaan, zoals blijkt uit figuur 6, welke beweging coöperatief wordt bepaald door de L-vormige geleidingsgleuven 72 en de onderste gebogen gedeelten van de geleidingsgleuven 66 en 68.
Na het bereiken van de positie volgens figuur 7 moet het hoorkopkasthuis wordt geïmmobiliseerd in het werktuighuis, zodat geen beweging van de kast optreedt wanneer de boorkop wordt geroteerd en in de formatie wordt gestoken. Voorts moet de roteerbare boorkop worden ontgrendeld, zodat deze tijdens de rotatie daarvan lineair kan worden uitgestoken. Een boorkopkastimmobilisatie treedt op wanneer door de verdere opwaartse kracht van de bedieningsinrichtingen 92 en 94 de grendelarmen en het boorkopkasthuis naar boven worden bewogen, zodat het huis rust op en gestabiliseerd wordt door de inwendige naar beneden gerichte aanslagen 125 en 127. Wanneer dit het geval is, wordt het boorkopkasthuis in wezen in het werktuighuis gefixeerd. Nadat het boorkopkasthuis met de aanslagen 125 en 127 heeft samen gewerkt, worden de grendelarmen naar boven bewogen en wel in een mate, welke wordt toegestaan door de lengte van de bedieningsarmverbindingsgleuven 97, als aangegeven in figuur 17, waardoor het onderste gedeelte van de grendelarmen naar boven wordt bewogen naar posities, waardoor het aangedreven tandwiel 164 wordt vrijgegeven en derhalve de boorkop 24 voor een lineaire beweging wordt vrijgegeven. Door een opwaartse beweging van de grendelarmen ten opzichte van de in rust zijnde boorkopkast worden de bladveren 108 en 110 vooraf zodanig gespannen, dat wanneer de opwaartse kracht op de grendelarmen en de boorkopkast daarna wordt opgeheven, de veren het boorkopkasthuis opnieuw zullen brengen in de boorkopgrendelpositie daarvan ten opzichte van de grendelarmen. In figuur 5-7 zijn de relatieve posities van de geleidingspennen 74 en de onderste gebogen gedeelten van de geleidingsgleuven 66 en 68 duidelijk aangegeven. De verschillende posities van de geleidingspennen 74 ten opzichte van de geleidingsgleuven is aangegeven door met een getrokken lijn en met stippellijnen afgeheelde posities, waarbij de getrokken lijnen van de geleidingspennen de respektieve werkelijke posities van de geleidingspennen ten opzichte van de geleidingsgleuven bij de boorkopkasthuispositie, aangegeven in figuur 5, 6 en 7 aangeven. Tijdens deze opwaartse beweging van de bedieningsarmen 76 en 78 zullen de bedieningsarmen om de scharnierpennen 80 en 82 scharnieren en tevens om de scharnierpennen 105 scharnieren. Deze scharnierkonstruktie is nodig voor het mogelijk maken van de samengestelde rotatiebeweging, die door de boorkopkasthuisdrukduur wordt geïnduceerd tijdens een correlatie van de geleidingsgleuven bij verschillende rotatieposities.
Zoals boven vermeld wordt tijdens de samengestelde rotatie van het boorkopkaststelsel uit de positie volgens figuur 5 naar de positie volgens figuur 7 het langwerpige loze tandwiel 166 gescheiden van de aandrijftandwielen 172, waardoor het aandrijfoverdrachts-mechanisme tussen de aandrijfmotor 176 en het aangedreven tandwiel 164 van de roteerbare boorkop wordt ontkoppelt. Het overdrachtsmechanisme tussen de aandrijfmotor en de boorkop wordt slechts ingeschakelt wanneer de boorkopkast tegen de huisaanslagen 125 en 127 rust.
Tijdens de samengestelde rotatie van het boorkopkaststelsel als aangegeven in de figuren 5-7, zullen de bedieningsplaten 50 en 52 in hoofdzaak gefixeerd binnen het kernboorwerktuighuis worden gehouden, waarbij zij worden ondersteund door de bedieningsassen 54 en 56 van de hydraulische bedieningsinrichtingen 62 en 64. Nadat de samengestelde rotatie van het boorkopkaststelsel heeft geleid tot een geïmmobiliseerde kernboorpositionering van het boorkopkaststelsel, als aangegeven in figuur 7, zullen de onderste hydraulische bedieningsinrichtingen 62 en 64 worden bekrachtigt, waardoor een neerwaartse beweging van de bedieningsplaten 50 en 52 optreedt, terwijl het boor-kopkasthuis geïmmobiliseerd blijft doordat dit tegen de aanslagen 125 en 127 rust, zoals boven is aangegeven. De naar beneden gerichte be-dieningsplaatbeweging veroorzaakt, dat de geleidingspennen 74 de rechte hellende bovenste sectie van de geleidingsgleuven doorlopen en derhalve het boorkopblokstelsel 154 via de geleidingspennen 74 van de laterale uitsteeksels 158 lineair aandrijven. Dit veroorzaakt, dat de geleidingsuitsteeksel 158 zich lineair in het boorkopkasthuis bewegen, geleidt door de bovenste en onderste geleidingsvlakken van de rechthoekige zijplaatopeningen, waardoor derhalve de roteerbare boorkop 24 lineair in de formatie wordt bewogen, terwijl de kop via het tandwiel-overdrachtsmechanisme door de aandrijfmotor wordt geroteerd. De aandrijfmotor 176 wordt tijdens het lateraal aandrijven van de roteerbare boorkop bekrachtigt, doordat het snijvlak van de boorkop in de formatie snijdt en een kern in het boorkopkanaal 161 verschijnt. Tijdens de lineaire kernboorbeweging van de boorkop 24 doorloopt het aangedreven tandwiel 164 de lengte van het langwerpige loze tandwiel 166, terwijl dit in aandrijvende relatie daarmede wordt gehouden. De bedienings-platen 50 en 52 zullen door de onderste hydraulische bedieningsinrichtingen naar beneden wordt gedreven totdat de geleidingspennen 74 de bovenste gedeelten van de geleidingsgleuven 66 en 68 hebben bereikt. In deze positie zal de roteerbare boorkop 24 volledig zijn uitgestoken en de kernboorhandeling daarvan hebben voltooid.
Nadat de kernboring is voltooid is het nodig het kern-monster uit de formatie af te scheiden. Dit geschiedt het best door op de kern een laterale kracht uit te oefenen terwijl de boorkop volledig is uitgestoken, waardoor derhalve het kernmonster uit de formatie wordt weggebroken in een punt bij het snijvlak 160 van de boorkop. Wanneer de kern op deze wijze breekt zal de vasthoudinrichting met gespleten ring het kernmonster in een onbewegenlijke relatie in het kanaal 161 vasthouden, zodat het kernmonster niet in de formatie kan blijven bij het terugtrekken van de boorkop en de boorkopkastbeweging tijdens de rotatie van boorkopkast naar de kernuitwerppositie daarvan niet kan storen.
Nadat op deze wijze een kernmonster is verkregen, zullen de onderste hydraulische bedieningsinrichtingen 62 en 64 worden bekrachtigt om de bedieningsplaten 50 en 52 naar boven te bewegen, waardoor de geleidingspennen 74 opnieuw de bovenste hellende gedeelten van de bedieningsgleuven 66 en 68 doorlopen, waardoor het legerblok 154, de geleidingsuitsteeksels 158 daarvan en de roteerbare boorkop naar de volledig teruggetrokken positie daarvan worden verschoven, zoals is aangegeven in figuur 7. Vervolgens zullen terwijl de onderste bedieningsinrichtingen 62 en 64 niet worden bekrachtigt, en de bevestigings-platen in de onbeweegbare boorkopkastrotatieposities daarvan zijn gefixeerd, de bovenste bedieningsinrichtingen opnieuw worden bekrachtigt ten einde op de bedieningsarmen 76 en 78 een neerwaartse kracht uit te oefenen, waarbij de boorkop volledig is teruggetrokken, zoals aangegeven in figuur 16, hetgeen leidt tot een ontgrendelbeweging van de grendelarmen 100 en 102 uit de posities volgens figuur 17 daarvan naar de posities volgens figuur 16. Wanneer de armen zich naar beneden bewegen zullen de bladveren, welke de voorbelastingsveerkracht tussen de armen en het boorkopkasthuis uitoefenen, de boorkopkast en de armen zodanig verschuiven, dat de scharnierpen 105 wordt gecentreerd met de cirkelvormige armopeningen 101, waardoor de bedieningsarmen ten opzichte van de boorkopkast worden ontgrendeld, zodat de verbinding daartussen een scharnierverbinding zal worden. Derhalve beweegt een neerwaartse beweging van de bedieningsarmen en de grendelarmen het boorkopkasthuis van de aanslagen 125 en 127 en verschuift de boorkop-grendelarmen naar beneden om achter het aangedreven tandwiel 164 te geraken en de boorkop 24 in de teruggetrokken positie daarvan in gereedheid voor een scharnierbeweging te vergrendelen. Verder veroorzaakt dan de neerwaartse kracht op het boorkopkasthuis dat de gelei-dingspennen 74 de onderste gebogen gedeelten van de geleidingsgleuven 66 en 68 doorlopen, waardoor aan het boorkopkaststelsel een samengestelde rotatie wordt medegedeeld via de in figuur 6 afgebeelde positie naar de in figuur 5 afgebeelde kernuitwerppositie.
Nadat de positie volgens figuur 5 is bereikt wordt de kern 48 uit het kanaal 161 van de roteerbare boorkop via de uitwerp-opening 162 door de kernuitwerpplunjer 190 uitgeworpen onder invloed van de door de hydraulische bedieningsinrichting 196 via de plunjer-aandrijfas 192 uitgeoefende neerwaartse kracht. De kernvasthoudinrich-ting met gespleten ring maakt het mogelijk, dat de kern door deze inrichting glijdt aangezien de wrijvingsvasthoudkracht daarvan ten aanzien van het kernmonster wordt overwonnen door de kracht van de kernuitwerpplunjer. Na het bereiken van deze positie is een kernboorbe-drijfscylcus voltooid en is een kern door de kernopzamelhouder 55 opgenomen. De kernopzamelhouder kan van elk type zijn, dat geschikt is voor het in serie georiënteerde wijze positioneren van een aantal kernen, zodat bij terugwinning uit het boorgat elk van de kernen op de juiste wijze kan worden geassocieerd met de formatiediepte van waar uit de kern is verwijderd. Zoals in de tekeningen is aangegeven kan de kernhouder bestaan uit een langwerpige buis 55, waarvan de lengte voldoende is om een gewenst aantal kernmonsters op te nemen.
Zoals boven is vermeld, wordt de roteerbare boorkop 24 tijdens de uitsteek- en terugtrekbeweging lineair bewogen door een lineaire beïnvloeding van de bedieningsplaten 50 en 52, Ter wille van de eenvoud is in de figuren 15 en 14 slechts één bedieningsplaat 50 afgebeeld. De lineaire kracht, die op de bedieningsplaat 50 via de as 54 door de hydraulische druk in de hydraulische bedieningsinrichting 62 wordt uitgeoefend, welke de bedieningszuiger 63 beïnvloed, bestuurd via de geleidingspen 74 de kracht waarmede de roteerbare boorkop 24 tegen de formatie, welke een kernboring ondergaat, wordt gedrukt. Voor een selektieve beïnvloeding van de hydraulische cilinder 62 is een leiding 262 met de zuigeraszijde van de hydraulische bedieningsinrichting gekoppelt, terwijl een leiding 228 met de zuigerzijde van de bedieningsinrichting is gekoppelt. De hydraulische druk van de cilinder 62 wordt geregeld door een hydraulische toevoerpomp 230, welke wordt aangedreven door een elektromotor 232, en waarvan de afvoer over een vierwegs solonoïdeventiel wordt geleid om een afvoer uit de respek-tieve kamers van de cilinderbedieningsinrichting 62 toe te voeren en te beletten. Het solonoïde besturingsventiel is gekoppelt over druk-ontluchtingsventielen 236 en 238, welke een stroom in de cilindertoe-voer- en terugvoerleidingen 226 en 228 mogelijk maken.

Claims (38)

1. Een werkwijze voor het verkrijgen van kernen uit de zijwandformatie van een boorgat gekenmerkt door (a) het positioneren van een zijwandformatiekernboor-werktuig op een vooraf bepaalde plaats in een boorgat, welk zijwandformatie kernboorwerktuig is voorzien van een werktuiglichaam, dat een kernhouder bepaalt en voorzien is van een boorkopaandrijfmotor en een uit te steken en terug te trekken roteerbare kernboorkop, en een overdrachtsmechanisme tussen de boorkopaandrijfmotor en de roteerbare kernboorkop met posities, welke een selektieve samenwerkings/-ontkoppelrelatie tussen de aandrijfmotor en de roteerbare kernboorkop tot stand brengen, waarbij het zijwandkernboorwerktuig verder is voorzien van een mechanisme om de roteerbare kernboorkop ten opzichte van de wand van het boorgat voort te bewegen en terug te trekken, een mechanisme voor het uitwerpen van kernen uit de roteerbare kernboorkop en een mechanisme om de roteerbare kernboorkop in het werktuiglichaam tussen een kernboorpositie en een kernuitwerppositie te oriënteren, (b) het positioneren van de roteerbare kernboorkop voor zijwandkernboren waarbij de rotatiehartlijn van de boorkop in hoofdzaak loodrecht op de hartlijn van het boorgat is georiënteerd, (c) waarbij met het overdrachtsmechanisme in de samenwerkingsrelatie met de aandrijfmotor en de roteerbare kernboorkop de roteerbare kernboorkop lateraal uit het werktuiglichaam en in de formatie wordt voortbewogen terwijl de roteerbare kernboorkop wordt geroteerd voor het snijden van een zijwandkern, (d) het terugtrekken van de roteerbare kernboorkop en de kern uit de formatie en in het werktuiglichaam na het bereiken van een vooraf bepaalde kernboordiepte, (e) het ontkoppelen van het overdrachtsmechanisme ten aanzien van de aandrijfrelatie tussen de aandrijfmotor en de roteerbare kernboorkop, (f) het zodanig oriënteren van de roteerbare kernboorkop, dat deze op één lijn ligt met de kernhouder, (g) het uitwerpen van de zijwandformatiekern uit de roteerbare kernboorkop in de kernhouder, en (h) het herhalen van de stappen (a) tot en met (g) om in de kernhouder een aantal zijwandformatiekernen op te zamelen, die elk uit een vooraf gekozen diepte in het boorgat zijn afgenomen.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het aantal kernen in serie-oriëntatie in de kernhouder wordt gehouden om een identificatie van elke kern ten opzichte van de formatiediepte waaruit de kern is afgenomen mogelijk te maken.
3. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de oriëntatie omvat het in het werktuiglichaam roteren van de roteerbare kernboorkop vanuit een kernboorpositie met een in hoofdzaak loodrechte oriëntatie ten opzichte van de hartlijn van het boorgat naar een kern-uitwerppositie, welke in hoofdzaak coaxiaal op één lijn ligt met de hartlijn van het boorgat.
4. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het uitwerpen van de zijwandkern het na het zodanig oriënteren van de roteerbare kernboorkop, dat deze op één lijn ligt met de kernhouder, bewegen van een kernuitwerpinrichting in de roteerbare kernboorkop en het verschuiven van de daarin aanwezige kern vanuit de roteerbare kernboorkop naar de kernhouder.
5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het bewegen van de kernuitwerpinrichting het veroorzaken van een lineaire beweging van de kernuitwerpinrichting in hoofdzaak door de roteerbare kernboorkop omvat, waardoor derhalve de kern uit de roteerbare kernboorkop en in de kernhouder wordt verplaatst.
6. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij een bewegend translatiemechanisme beweegbaar in het werktuiglichaam is opgesteld en, wanneer dit lineair in het werktuiglichaam wordt bewogen een rota-tieoriëntatiebeweging van de roteerbare kernboorkop uit een kernboorpositie, in hoofdzaak loodrecht op de hartlijn van het werktuiglichaam, naar een kernuitwerppositie, op één lijn met de kernhouder, veroorzaakt, met het kenmerk, dat aan het bewegingstranslatiemechanisme een beweging wordt medegedeeld om de roteerbare kernboorkop uit de kernboorpositie naar de kernuitwerppositie te roteren.
7. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij het overdrachts-mechanisme is voorzien van een aantal tandwielen, waaronder een aandrijf tandwiel, dat door de aandrijfmotor wordt geroteerd, een aangedreven tandwiel, dat in niet-roteerbare relatie staat met de roteerbare kernboorkop, en een loos tandwiel, dat in aandrijvende relatie staat met het aangedreven tandwiel en op een selektieve wijze in een aandrijf-relatie met het aandrijftandwiel kan worden gepositioneerd, met het kenmerk, dat (a) het loze tandwiel in aandrijfsamenwerking met het aandrijftandwiel in hoofdzaak gelijktijdig met de positionering van de roteerbare kernboorkop voor zijwandkernboren wordt gepositioneerd, (b) een aandrijfrotatie van de tandwielen van het over-drachtsmechanisme door een bekrachtiging van de aandrijfmotor wordt geïnduceerd, en (c) een bestuurde lineaire kernboorbeweging van de roteerbare kernboorkop tijdens de aandrijfrotatie van de tandwielen wordt geïnduceerd .
8. Werkwijze volgens conclusie 7, waarbij de aandrijfmotor een aandrijfrotatiemotor met een enkele snelheid is en de tandwielen bestemd zijn voor een overbrengingsreductie, met het kenmerk, dat de roteerbare kernboorkop met een gereduceerde rotatiesnelheid vergeleken met de rotatiesnelheid van de aandrijfmotor wordt geroteerd voor een roteerbare kernboring van aardformaties, met geringe snelheid en groot koppel.
9. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij de aandrijfrotatiemotor in het werktuiglichaam is gefixeerd en een kemboorkaststelsel met de kernboorkop en een deel van het overdrachtsmechanisme voor rotatie i daarin is gemonteerd en waarbij de roteerbare kernboorkop voor een lineaire beweging daarin is gemonteerd om binnen het kernboorwerktuig te worden bewogen tussen een kernboorpositie en een kernuitwerppositie, met het kenmerk, dat (a) de kernboorkop in de kernboorpositie wordt gepositio-» neerd wanneer het overdrachtsmechanisme in aandrijfrelatie tussen de aandrijfmotor en de roteerbare kernboorkop aanwezig is, (b) de roteerbare kernboorkop lineair tijdens de rotatie daarvan via het overdrachtsmechanisme door de aandrijfmotor wordt bewogen, en (c) na het terugtrekken van de roteerbare kernboorkop de kernboorkast naar de kernuitwerppositie wordt bewogen, welke beweging een beïnvloeding van het overdrachtsmechanisme naar de ontkoppelde relatie tussen de aandrijfmotor en de roteerbare kernboorkop veroorzaakt.
10. Werkwijze volgens conclusie 9, waarbij de kernboorkop-kastbedieningsinrichting voor een selektieve beweging in het werktuig-lichaam is gemonteerd en een positioneersamenwerking met de kernboorkast tot stand brengt, met het kenmerk, dat (a) de kernboorkastbedieningsinrichting in een eerste richting wordt bewogen om de kernboorkast in de kernboorpositie te positioneren, en (b) de kernboorkastbedieningsinrichting in een tweede richting wordt bewogen om de kernboorkast uit de kernboorpositie naar de kernuitwerppositie te bewegen.
11. Werkwijze volgens conclusie 10, waarbij de kernboorkast-bedieningsinrichting verder een aandrijfrelatie met de roteerbare kernboorkop tot stand brengt, met het kenmerk, dat (a) na de beweging van de kernboorkastbedieningsinrich-ting een eerste increment van de lineaire beweging in de eerste lineaire richting voor het positioneren van de kernboorkast in de kernboorpositie plaatsvindt, de lineaire beweging van de kernboorkastbedieningsinrich-ting in de genoemde lineaire richting wordt voortgezet met een tweede increment van de lineaire beweging voor een lineair uitsteken van de roteerbare kernboorkop tijdens de roteerbare kernboorbeweging daarvan, en (b) de kernboorkastbedieningsinrichting in de tweede lineaire richting over een eerste increment van de lineaire beweging wordt bewogen voor een lineaire terugtrekbeweging van de roteerbare kernboorkop, en (c) de kernboorkastbedieningsinrichting in de tweede lineaire richting wordt bewogen met een tweede increment van de lineaire beweging om de kernboorkast in de kernuitwerppositie daarvan te positioneren.
12. Mechanisme voor het verkrijgen van een aantal kernen uit gekozen diepten in een boorgat, gekenmerkt door, (a) een kernboorwerktuiglichaam met een kernhouder daarin, en bestemd om bij gekozen formatiediepten in een boorgat te worden gepositioneerd, (b) roteerbare aandrijfmotor die zich in het kernboorwerktuiglichaam bevindt, (c) een door een motor aangedreven roteerbare kernboor-kop met een longitudinale rotatieas, welke boorkop beweegbaar in het kernboorwerktuiglichaam is ondergebracht en in het kernboorwerktuiglichaam kan worden georiënteerd vanuit een kernboorpositie, die in hoofdzaak loodrecht op de hartlijn van het werktuiglichaam staat, naar een kernuitwerppositie, welke op één lijn ligt met de kernhouder, waarbij de door de motor aangedreven roteerbare kernboorkop in de formatie kan worden gestoken terwijl deze door de aandrijfrotatiemotor wordt geroteerd voor het verkrijgen van een kern en uit de formatie en in het kernboorwerktuiglichaaam kan worden teruggetrokken voor het terugwinnen van de kern, (d) organen voor het op een selektieve wijze oriënteren van de roteerbare kernboorkop in de kernboorpositie en de kernuitwerppositie, (e) kernuitwerporganen, die in de kernuitwerppositie van de roteerbare kernboorkop dienen om de kern uit de roteerbare kernboorkop en in de kernhouder te bewegen, en (f) een overdrachtsmechanisme in het kernboorwerktuiglichaam, dat de aandrijfrotatiemotor in roteerbare aandrijfrelatie met de roteerbare kernboorkop in de kernboorpositie daarvan brengt en de roteerbare aandrijfrelatie verbreekt bij de kernuitwerppositie van de roteerbare kernboorkop.
13. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij het zijwandforma-tiekernboorwerktuig is voorzien van een kernboorkast waarbij de kernboorkop daarin voor een rotatie- en lineaire beweging wordt ondersteunt, waarbij de boorkopkast kan worden gepositioneerd in een kernboorpositie, waarin de roteerbare kernboorkop in hoofdzaak loodrecht op de hartlijn van het boorgat is georiënteerd, en een kernuitwerppositie in in hoofdzaak parallelle relatie, waarbij de armen, aangedreven door bedienings-organen, een aandrijfverbinding met de boorkopkast tot stand brengen, waarbij de aandrijfverbinding een grendeltoestand bezit, welke een relatieve scharnierbeweging van de bedieningsarmen en de boorkopkast belet, met het kenmerk, dat (a) de grendeltoestand van de bedieningsarmen ten opzichte van de boorkopkast tot stand wordt gebracht wanneer de boorkopkast zich in de kernboorpositie bevindt, en (b) de scharniertoestand van de bedieningsarmen ten opzichte van de boorkopkast wordt onderhouden wanneer de boorkopkast zich in andere posities dan de kernboorpositie bevindt.
14. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij de roteerbare kernboorkop is voorzien van een een gespleten ring bevattend vasthoudelement daarin om het kernmonster in de kernboorkop vast te houden na het afscheiden van het kernmonster uit de zijwandformatie en lineair ten opzichte van het kernmonster te bewegen om een lineaire cyclusbeweging van de roteerbare kernboorkop mogelijk te maken, gekenmerkt door, (a) het tot stand brengen van een wrijvingsvasthoudrela-tie tussen het van een gesleten ring voorziene vasthoudelement en het kernmonster, welke wrijvingsvasthoudrelatie een lineaire cycluswerking van de roteerbare kernboorkop voor het afscheiden van het kernmonster uit de zijwandformatie mogelijk maakt, (b) het vasthouden van het kernmonster in de roteerbare kernboorkop door het van een gespleten ring voorziene vasthoudelement na afscheiding van het kernmonster uit de zijwandformatie, en (c) het mogelijk maken van een lineaire glijbeweging van het kernmonster ten opzichte van het van een gespleten ring voorzien vasthoudelement tijdens het uitwerpen van het kernmonster uit de roteerbare kernboorkop.
15. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij het zijwandforma-tiekernboorwerktuig een boorkopkast bevat, waarbij de roteerbare kernboorkop voor een rotatie en lineaire beweging daarin wordt ondersteunt, waarbij de boorkopkast beweegbaar is naar een positie waarin de roteerbare kernboorkop een hoek maakt ten opzichte van het kernmonster ten einde op het kernmonster een laterale kracht uit te oefenen ten einde het kernmonster uit de zijwandformatie weg te breken, gekenmerkt door, (a) het wanneer de roteerbare kernboorkop zich uit de boorkopkast uitstrekt en het kernmonster bevat, de boorkopkast en de roteerbare kernboorkop onder een hoek ten opzichte van het kernmonster worden gebracht ten einde op het kernmonster een laterale kracht uit te oefenen en dit uit de zijwandformatie weg te breken, (b) het heroriënteren van de boorkopkast in de kernboor- positie, (c) het terugtrekken van de roteerbare kernboorkop in lineaire richting naar een teruggetrokken positie van de boorkopkast, en (d) het vergrendelen van de roteerbare kernboorkop in de teruggetrokken positie voor de rotatie van de boorkopkast.
16. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij het zijwandforma- tiekernboorwerktuig is voorzien van een boorkopkast, waarbij de roteerbare kernboorkop voor een rotatie en lineaire beweging daarin wordt ondersteunt, waarbij de boorkopkast beweegbaar is naar een positie, waarin de roteerbare kernboorkop ten opzichte van het kernmonster onder een hoek wrodt gebracht ten einde op het kernmonster een laterale kracht uit te oefenen ten einde het kernmonster uit de zijwandformatie weg te breken, gekenmerkt door (a) het wanneer de roteerbare kernboorkop zich uit de boorkopkast uitstrekt en het kernmonster bevat, de boorkopkast en de roteerbare kernboorkop ten opzichte van het kernmonster onder een hoek worden gebracht ten einde op het kernmonster een laterale kracht uit te oefenen en dit uit de zijwandformatie weg te breken, (b) het heroriënteren van de boorkopkast in de kernboor- positie, (c) het terugtrekken van de roteerbare kernboorkop in lineaire richting naar een teruggetrokken positie van de boorkopkast, en (d) het vergrendelen van de roteerbare kernboorkop in de teruggetrokken positie voor een rotatie van de boorkopkast.
17. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij het zijwandkern-boorwerktuig verder is voorzien van een hydraulisch bekrachtigd, belas-ting-responsief automatisch kernboorstelsel, gekenmerkt door (a) het roteren van de roteerbare kernboorkop terwijl de roteerbare kernboorkop lineair in de zijwandformatie wordt gedreven, (b) het aftasten van de belasting op de roteerbare kernboorkop, (c) het verminderen van de belasting op de roteerbare kernboorkop in responsie op het aftasten van een vooraf bepaalde maximale belasting op de roteerbare kernboorkop.
18. Mechanisme voor het verkrijgen van een aantal zijwand-kernmonster uit gekozen plaatsen in een boorgat, gekenmerkt door (a) een kernboorwerktuiglichaam met daarin een kernhouder, en bestemd om op gekozen posities in het boorgat te worden gepositioneerd, waarbij het kernboorwerktuiglichaam een longitudinale hartlijn bepaalt, (b) een aandrijfrotatiemotor, welke zich in het kernboorwerktuiglichaam bevindt, (c) een door een motor aangedreven roteerbare kernboorkop met een rotatieas, welke kop beweegbaar in het kernboorwerktuiglichaam is ondergebracht en in het kernboorwerktuiglichaam kan worden georiënteerd vanuit een kernboorpositie, die in hoofdzaak loodrecht op de hartlijn van het werktuiglichaam staat, naar een kernuitwerppositie, welke op ëén lijn ligt met de kernhouder, waarbij de door een motor aangedreven roteerbare kernboorkop in de formatie kan worden gestoken terwijl de kop door de aandrijfrotatiemotor wordt geroteerd voor het verkrijgen van een kernmonster, en uit de formatie en in het kernboorwerktuiglichaam kan worden teruggetrokken voor het terugwinnen van de kern, (d) organen voor het op een selektieve wijze oriënteren van de roteerbare kernboorkop in de kernboorpositie en de kernuitwerppositie, (e) kernuitwerporganen, welke in de kernuitwerppositie van de roteerbare kernboorkop werkzaam zijn om in de roteerbare kernboorkop te worden bewogen en het kernmonster in de kernhouder te verplaatsen, en (f) een overdrachtsmechanisme in het kerhboorwerktuig-lichaam, dat de aandrijfrotatiemotor in rotatierelatie met de roteerbare kernboorkop in de kernboorpositie daarvan brengt en ten opzichte van de aandrijfrotatiemotor wordt ontkoppelt in de kernuitwerppositie van de roteerbare kernboorkop.
19. Mechanisme volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de organen voor het selektief oriënteren van de roteerbare kernboorkop zijn voorzien van (a) boorkopondersteuningsorganen, welke de roteerbare kernboorkop voor een rotatie en lineaire beweging ten opzichte daarvan ondersteunen en de roteerbare kernboorkop selektief in de kernboorpositie en in de kernuitwerppositie positioneren, en (b) bedieningsorganen voor het op een selektieve wijze bewegen van de boorkopondersteuningsorganen tussen de kernboorpositie en de kernuitwerppositie.
20. Mechanisme volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de bedieningsorganen zijn voorzien van bedieningsarmorganen, welke bestemd zijn voor een beweging van de boorkopondersteuningsorganen in het kern-boorwerktuiglichaam en voorzien zijn van een onderlinge aandrijfverbinding met de boorkopondersteuningsorganen, waarbij de bedieningsorganen bij een vooraf bepaalde beweging in het kernboorwerktuiglichaam aan de boorkopondersteuningsorganen een rotatie mededelen om de boorkopondersteuningsorganen en de roteerbare kernboorkop op een selektieve wijze in de kernboorpositie en de kernuitwerppositie te positioneren.
21. Mechanisme volgens conclusie 18, gekenmerkt door bedieningsorganen, welke in het kernboorwerktuiglichaam beweegbaar zijn en interaktief met de roteerbare kernboorkop zijn verbonden ten einde een lineaire kernboorbeweging van de roteerbare kernboorkop tijdens een rotatie daarvan te induceren om een kernmonster uit te snijden en in tegengestelde richting beweegbaar zijn voor het induceren van een lineaire terugtrekbeweging van de roteerbare kernboorkop en het daarin aanwezige kernmonster in het kernboorwerktuiglichaam.
22. Mechanisme volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de bedieningsorganen zijn voorzien van (a) ten minste éën bedieningsplaat, welke bestemd is voor een lineaire beweging in het kernboorwerktuiglichaam en welke ten minste één nokgleuf en ten minste één geleidingsgleuf daarin bepaalt, (b) een boorkopkast, welke voorzien in een roteerbare en lineair beweegbare ondersteuning voor de door een motor aangedreven roteerbare kernboorkop en welke voor een rotatie en lineaire beweging ten opzichte daarvan is gemonteerd, waarbij de boorkopkast is voorzien van oriëntatiepennen, welke daaruit uitsteken en in een oriënterende onderlinge samenwerking met de nokgleuf worden opgesteld bij een lineaire beweging van de bedieningsplaat, waarbij de nokgleuf en de geleidingsgleuf met de oriëntatiepennen samenwerken en de boorkopkast op een selektieve wijze in het kernboorwerktuiglichaam oriënteren op op deze wijze de roteerbare kernboorkop op een selektieve wijze in de kernboor-positie en de kernuitwerppositie te positioneren, en (c) organen om aan de ten minste ene bedieningsplaat naar wens een selektieve lineaire beweging mede te delen om de roteerbare kernboorkop op een selektieve wijze te positioneren.
23. Mechanisme volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de bedieningsorganen verder zijn voorzien van (a) een paar bedieningsplaten, die op een afstand van elkaar binnen het kernboorwerktuiglichaam zijn opgesteld, waarbij elk van de bedieningsplaten is voorzien van een geleidingsgleuf en oriën-tatiegleuf daarin, (b) waarbij de boorkopkast beweegbaar is opgesteld tussen de bedieningsplaten en voorzien is van oriëntatiepennen, die uit tegenover elkaar gelegen zijden daarvan uitsteken en zich in respektieve geleidingsgleuven en oriëntatiegleuven van de bedieningsplaten bevinden, en (c) plaatbedieningsorganen, welke dienen voor een lineaire beweging binnen het kernboorwerktuiglichaam en welke op een selektieve wijze operatief zijn om een directioneel bestuurde lineaire beweging aan bedieningsplaten mede te delen voor een selektieve lineaire beweging van de roteerbare boorkop in de kernboorpositie daarvan.
24. Mechanisme volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de bedieningsorganen verder zijn voorzien van (a) bedieningsarmorganen met een onderlinge aandrijf- verbinding met de boorkopkast en welke beweegbaar zijn voor een beweging van de boorkopkast in het kernboorwerktuiglichaam, (b) een bedieningsarm beïnvloedingsinrichting, welke lineair in het kernboorwerktuiglichaam beweegbaar is en een onderlinge scharnierverbinding bezit met de bedieningsarmorganen, en (c) de onderlinge aandrijfverbinding een scharnierverbinding is tijdens bewegingen van de boorkopkast tussen de kernboor-en kernuitwerpposities daarvan en welke worden vergrendeld bij een positionering van de boorkopkast in de kernboorpositie.
25. Mechanisme volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de kernuitwerporganen zijn voorzien van (a) een kernuitwerpstaaf, welke is opgesteld voor een lineaire beweging in het kernboorwerktuiglichaam en welke bij een positionering van de roteerbare kernboorkop in de kernuitwerppositie, op een selektieve wijze lineair in de roteerbare kernboorkop beweegbaar is en de kern daarin naar de kernhouder verplaatst, en (b) organen om de kernuitwerpstaaf op een selektieve wijze tussen teruggetrokken en kernuitwerpposities in het kernboorwerktuiglichaam te bewegen.
26. Mechanisme volgens conclusie 18, gekenmerkt door (a) een hydraulische drukbron, (b) een hydraulisch bekrachtigde rotatiemotor, welke bestemd is voor het selektief aandrijven van de roteerbare kernboorkop, (c) een lineaire hydraulische motor, welke dient voor het voortbewegen en terugtrekken van de roteerbare kernboorkop en welke voor een lineaire beïnvloeding wordt bekrachtigt door de hydraulische druk uit de hydraulische drukbron, en (d) een door een regelgrootheid beïnvloed volgordeventiel, waarbij de hydraulische drukbron met de lineaire hydraulische motor is verbonden en welk ventiel een normale blokkeermodus van het hydraulische fluïdum door het volgordeventiel en een shuntmodus bezit, in welke laatste de hydraulische druk voor de lineaire hydraulische bedieningsinrichting wordt geshunt ten einde de lineaire hydraulische bedieningsinrichting buiten werking te stellen, waarbij het door de regelgrootheid beïnvloedde volgordeventiel vanuit de normale modus naar de shuntmodus wordt verschoven wanneer de hydraulische druk bij de roteerbare hydraulische motor tot een vooraf ingestelde waarde toeneemt.
27. Mechanisme volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de organen voor het selektief oriënteren van de roteerbare kernboorkop zijn voorzien van (a) een boorkopkast, welke de roteerbare kernboorkop voor een rotatie- en lineaire beweging ondersteunt en waaruit gelei-dingspennen uitsteken, (b) een paar bedieningsplaten met daarin bedieningsgroe-ven voor het opnemen van de geleidingspennen, welke bedieningsplaten lineair beweegbaar zijn om aan de roteerbare kernboorkop een lineaire uitsteking en terugtrekking mede te delen en welke op een vooraf bepaalde plaats voor de boorkopkastoriëntatie kunnen worden ingesteld, en (c) bedieningsarmorganen die aandrijvend met de boorkopkast zijn verbonden en op een selektieve wijze kunnen worden bewogen om een rotatieoriëntatiebeweging van de boorkopkast tussen de kernboor-positie en de kernuitwerppositie te veroorzaken.
28. Inrichting volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat (a) de bedieningsgeleidingsgroeven gebogen secties en hellende, in hoofdzaak rechte secties omvatten, en (b) de geleidingspennen, de gebogen secties tijdens de boorkopkastoriëntatie doorlopen en de hellende, in hoofdzaak rechte secties tijdens een lineair uitsteken en terugtrekken van de roteerbare boorkop doorlopen.
29. Inrichting volgens conclusie 27, gekenmerkt door een scharniergrendelverbinding tussen de bedieningsarmorganen en de boorkopkast en welke worden vergrendeld wanneer de boorkopkast zich in de kern-boorpositie bevindt en wordt ontgrendeld voor een scharnierbeweging ten opzichte van de boorkopkast bij een beweging van de boorkopkast vanuit de kernboorpositie.
30. Inrichting volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat de scharniergrendelverbinding is voorzien van een grendelarm, die met de bedieningsarmorganen is verbonden en voor een beperkte beweging ten opzichte van de boorkopkast is gemonteerd en naar een grendelpositie kan worden bewogen om de roteerbare boorkop tegen een lineaire uitsteek- beweging te borgen en een ontgrendelpositie, welke een lineaire uit-steekbeweging van de roteerbare boorkop mogelijk maakt, waarbij de grendelarm tussen de grendel- en ontgrendelposities door de bedie-ningsarmorganen beweegbaar is.
31. Inrichting volgens conclusie 29, gekenmerkt door (a) een paar grendelarmen, waarin cirkelvormige schar-nieropeningen en grendelholten aanwezig zijn, (b) een paar bedieningsarmen, elk met een scharnier-verbindingsnaaf, die scharnierbaar in een respektieve cirkelvormige scharnieropening wordt opgenomen en die elk zijn voorzien van een langwerpige grendelgleuf, (c) scharnierpen, welke uit de boorkopkast en via de scharnieropeningen en de grendelgleuven steken, en (d) waarbij de bedieningsarmen kunnen worden ingesteld om de scharnierpennen centraal ten opzichte van de cirkelvormige scharnieropeningen en de scharnierverbindingsnaven op te stellen ten einde een scharnierrelatie tussen de bedieningsarmen en de boorkopkast tot stand te brengen en welke kunnen worden gepositioneerd om de scharnierpennen in de grendelholten te brengen ten einde de bedieningsarmen ten opzichte van de boorkopkast te vergrendelen.
32. Inrichting volgens conclusie 30, gekenmerkt door veer-organen, welke tussen de grendelarmen en de boorkopkast een veerkracht uitoefenen, door welke veerkracht de grendelarmen in een vergrendelde relatie met de roteerbare boorkop worden gehouden in afwezigheid van mechanisch geïnduceerde krachten, welke de veerkracht overwinnen.
33. Inrichting volgens conclusie 27, gekenmerkt door (a) een huis, (b) positioneeraanslagorganen, welke in het huis aanwezig zijn, en (c) waarbij de boorkopkast tegen de positioneeraanslagen wordt gedrukt door de bedieningsarmorganen in de kernboorpositie van de boorkopkast.
34. Zijwandkernboormechanisme voor het verkrijgen van een aantal kernmonsters uit gekozen plaatsen in een boorgat, gekenmerkt door (a) een langwerpig kernboorwerktuiglichaam, dat bestemd is om door een boorgat te worden bewogen en waarin zich een kernboor-kopopening bevindt, (b) een kernhouder, welke zich in het kernboorkopwerk-tuiglichaam bevindt en bestemd is om daarin in serie-georiënteerde relatie een aantal kernmonsters op te nemen, (c) een boorkopkast, welke zich in het kernboorwerktuiglichaam bevindt en beweegbaar is tussen kernboor- en kernuitwerpposities daarin, waarbij de boorkopkast is voorzien van geleidingselementen, (d) een roteerbare kernboorkop, welke voor een rotatie-en lineaire beweging in de boorkopkast is ondersteunt en op een lijn ligt met de boorkopopening bij de kernboorpositie van de boorkopkast, (e) een eerste bedieningsmechanisme met oriëntatie-groeforganen voor het opnemen van de geleidingselementen van de boorkopkast, welk mechanisme selektief in het kernboorwerktuiglichaam kan worden bewogen voor het induceren van een lineaire beweging van de roteerbare kernboorkop tijdens de rotatie daarvan, waarbij het eerste bedieningsmechanisme in het kernboorwerktuiglichaam naar een boorkop-kastrotatiepositie kan worden gepositioneerd, (f) een tweede bedieningsmechanisme in het kernboorwerktuiglichaam met een rotatieverbinding met de boorkopkast, dat selektief beweegbaar is wanneer het eerste bedieningsmechanisme zich in de kern-kopkast rotatie bevindt om de boorkopkast tussen de kernboor- en kernuitwerpposities te roteren, en (g) organen om de roteerbare kernboorkop tijdens het kernboren te roteren.
35. Zijwandkernboormechanisme volgens conclusie 34, met het kenmerk, dat het eerste bedieningsmechanisme is voorzien van (a) een paar op afstand van elkaar gelegen bedienings-platen, in elk waarvan zich oriëntatiegroeven en geleidingsgroeven bevinden voor het opnemen van respektieve geleidingselementen van de boorkastkop en wel in relatief beweegbare relatie ten opzichte daarvan, en (b) hydraulisch bekrachtigde lineaire bedieningsorganen met een aandrijfverbinding met op een afstand van elkaar gelegen bedieningsplaten, welke aan deze op een afstand van elkaar gelegen bedieningsplaten een selektieve beweging en positionering mededelen.
36. Zijwandkernboormechanisme volgens conclusie 34, met het kenmerk, dat het tweede bedieningsmechanisme is voorzien van (a) hydraulisch bekrachtigde lineaire bedieningsorganen, en (b) bedieningsarmorganen met een eerste scharnierverbinding met de hydraulisch bekrachtigde lineaire bedieningsorganen en met een tweede scharnierverbinding met de boorkopkast, welke tweede schar-nierverbinding wordt vergrendeld om een relatieve scharnierbeweging van de bedieningsarmorganen en de boorkopkast te beletten bij een beweging van de boorkopkast naar de kernboorpositie.
37. Zijwandkernboormechanisme volgens conclusie 36, met het kenmerk, dat de tweede scharnierverbinding is voorzien van (a) grendelarmorganen, welke met de bedieningsarmorganen zijn verbonden en dienen voor een beperkte beweging ten opzichte van de boorkopkast en welke beweegbaar zijn naar een grendelpositie om de roteerbare kernboorkop tegen een lineaire uitsteekbeweging van de roteerbare kernboorkop te borgen, waarbij de grendelarm door de bedieningsarmorganen tussen de grendel- en ontgrendelposities kan worden bewogen, (b) waarbij de bedieningsarmorganen scharnierbaar zijn verbonden met de grendelarmorganen en zijn voorzien van grendelgleuf-organen, (c) waarbij scharnierpenorganen op de boorkopkast aanwezig zijn, welke zich door de grendelarmorganen en de grendelgleuf-organen uitstrekken, waarbij de scharnierpenorganen en de grendel-gleuforganen relatief kunnen worden gepositioneerd in een scharnier-positie, waarbij een scharnierbeweging van de bedieningsarmorganen en de boorkopkast mogelijk is, en een grendelpositie, waarin de bedieningsarmorganen ten opzichte van de boorkopkast zijn gefixeerd.
38. Inrichting volgens conclusie 34, gekenmerkt door, (a) een paar grendelarmen, waarin zich cirkelvormige scharnieropeningen en verder grendelholten bevinden, (b) een paar bedieningsarmen, elk voorzien van een scharnierverbindingsnaaf, die scharnierbaar in de respektieve cirkel-vormige scharnieropening wordt opgenomen en elk voorzien van een langwerpige grendelgleuf, (c) scharnierpennen, welke zich uit de boorkopkast door de scharnieropeningen en grendelgleuven uitstrekken, en (d) waarbij de bedieningsarmen zodanig kunnen worden gepositioneerd, dat de scharnierpennen centraal ten opzichte van de cirkelvormige scharnieropeningen en de scharnierverbindingsnaven worden geplaatst ten einde een scharnierrelatie te verschaffen tussen de bedieningsarmen en de boorkopkast en zodanig kunnen worden gepositioneerd, dat de scharnierpennen in de grendelholten worden gebracht om de bedieningsarmen ten opzichte van de boorkopkast te vergrendelen.
NL9401797A 1993-10-29 1994-10-28 Kernboorwerktuig voor het verkrijgen van meervoudige zijwand kernmonsters. NL194376C (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US14644193 1993-10-29
US08/146,441 US5411106A (en) 1993-10-29 1993-10-29 Method and apparatus for acquiring and identifying multiple sidewall core samples

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL9401797A true NL9401797A (nl) 1995-05-16
NL194376B NL194376B (nl) 2001-10-01
NL194376C NL194376C (nl) 2002-02-04

Family

ID=22517373

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9401797A NL194376C (nl) 1993-10-29 1994-10-28 Kernboorwerktuig voor het verkrijgen van meervoudige zijwand kernmonsters.

Country Status (5)

Country Link
US (1) US5411106A (nl)
CA (1) CA2134366C (nl)
GB (1) GB2283261B (nl)
NL (1) NL194376C (nl)
NO (1) NO944079L (nl)

Families Citing this family (37)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5487433A (en) * 1995-01-17 1996-01-30 Westers Atlas International Inc. Core separator assembly
US5667025A (en) * 1995-09-29 1997-09-16 Schlumberger Technology Corporation Articulated bit-selector coring tool
US6371221B1 (en) 2000-09-25 2002-04-16 Schlumberger Technology Corporation Coring bit motor and method for obtaining a material core sample
US6729416B2 (en) 2001-04-11 2004-05-04 Schlumberger Technology Corporation Method and apparatus for retaining a core sample within a coring tool
GB2386629B (en) * 2001-04-11 2004-03-03 Schlumberger Holdings Method and apparatus for obtaining wellbore sidewall core samples
US6968910B2 (en) * 2001-12-20 2005-11-29 Yoseph Bar-Cohen Ultrasonic/sonic mechanism of deep drilling (USMOD)
US7431107B2 (en) * 2003-01-22 2008-10-07 Schlumberger Technology Corporation Coring bit with uncoupled sleeve
US20050133267A1 (en) * 2003-12-18 2005-06-23 Schlumberger Technology Corporation [coring tool with retention device]
BRPI0508407B1 (pt) * 2004-03-04 2016-12-06 Halliburton Energy Services Inc sistema de amostragem de formação, amostrador de formação para penetrar uma formação e recuperar uma amostra de formação e método de amostragem de uma formação
US7191831B2 (en) * 2004-06-29 2007-03-20 Schlumberger Technology Corporation Downhole formation testing tool
US7347284B2 (en) 2004-10-20 2008-03-25 Halliburton Energy Services, Inc. Apparatus and method for hard rock sidewall coring of a borehole
US7411388B2 (en) * 2005-08-30 2008-08-12 Baker Hughes Incorporated Rotary position sensor and method for determining a position of a rotating body
US7530407B2 (en) * 2005-08-30 2009-05-12 Baker Hughes Incorporated Rotary coring device and method for acquiring a sidewall core from an earth formation
US7500388B2 (en) * 2005-12-15 2009-03-10 Schlumberger Technology Corporation Method and apparatus for in-situ side-wall core sample analysis
US8910727B2 (en) * 2006-02-03 2014-12-16 California Institute Of Technology Ultrasonic/sonic jackhammer
US7775276B2 (en) 2006-03-03 2010-08-17 Halliburton Energy Services, Inc. Method and apparatus for downhole sampling
US7523785B2 (en) * 2006-03-09 2009-04-28 Maersk Olie Og Gas A/S System for injecting a substance into an annular space
US7748265B2 (en) 2006-09-18 2010-07-06 Schlumberger Technology Corporation Obtaining and evaluating downhole samples with a coring tool
US8061446B2 (en) * 2007-11-02 2011-11-22 Schlumberger Technology Corporation Coring tool and method
US8550184B2 (en) * 2007-11-02 2013-10-08 Schlumberger Technology Corporation Formation coring apparatus and methods
US7789170B2 (en) * 2007-11-28 2010-09-07 Schlumberger Technology Corporation Sidewall coring tool and method for marking a sidewall core
US20090166037A1 (en) * 2008-01-02 2009-07-02 Baker Hughes Incorporated Apparatus and method for sampling downhole fluids
US7886821B2 (en) * 2008-01-24 2011-02-15 Baker Hughes Incorporated Apparatus and method for determining fluid properties
US8210284B2 (en) 2009-10-22 2012-07-03 Schlumberger Technology Corporation Coring apparatus and methods to use the same
DE102010013724B4 (de) * 2010-03-31 2015-09-24 Gdf Suez Horizontalbohrvorrichtung
DE102010013725A1 (de) * 2010-03-31 2011-10-06 Gdf Suez Verfahren zum Erstellen einer Horizontalbohrung im Erdreich und Horizontalbohrvorrichtung
US8613330B2 (en) * 2011-07-05 2013-12-24 Schlumberger Technology Corporation Coring tools and related methods
US8919460B2 (en) 2011-09-16 2014-12-30 Schlumberger Technology Corporation Large core sidewall coring
US9097102B2 (en) 2011-09-29 2015-08-04 Schlumberger Technology Corporation Downhole coring tools and methods of coring
CN104153772B (zh) * 2014-07-08 2017-03-08 中国海洋石油总公司 一种钻进式井壁取芯装置
CN105672924B (zh) * 2016-01-21 2019-09-13 中国海洋石油集团有限公司 一种电动机直驱式井壁取芯结构
US20180058210A1 (en) * 2016-08-23 2018-03-01 Baker Hughes Incorporated Downhole robotic arm
CN106596170A (zh) * 2016-11-11 2017-04-26 中国地震局兰州地震研究所 一种可调速自动进给的原状黄土空心圆柱试样取芯装置
CN107063794B (zh) * 2017-04-14 2023-09-15 国土资源实物地质资料中心 破碎岩心的整理拼接装置及基于该装置的整理拼接方法
US11702911B2 (en) * 2018-12-17 2023-07-18 Schlumberger Technology Corporation System and method for mechanical tubing puncher
US11579333B2 (en) * 2020-03-09 2023-02-14 Saudi Arabian Oil Company Methods and systems for determining reservoir properties from motor data while coring
CN114458202B (zh) * 2022-01-26 2023-04-07 四川大学 一种用于深部原位保真取芯率定平台的岩芯舱卡箍

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1981000017A1 (en) * 1979-06-25 1981-01-08 Standard Oil Co Apparatus and method for drilling into the sidewall of a drill hole
US4449593A (en) * 1982-09-29 1984-05-22 Standard Oil Company Guide for sidewall coring bit assembly
US4714119A (en) * 1985-10-25 1987-12-22 Schlumberger Technology Corporation Apparatus for hard rock sidewall coring a borehole
US4950844A (en) * 1989-04-06 1990-08-21 Halliburton Logging Services Inc. Method and apparatus for obtaining a core sample at ambient pressure

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
SU48506A1 (ru) * 1935-11-04 1936-08-31 Ф.М. Васильев Электромашинный тормоз
US2181980A (en) * 1938-09-16 1939-12-05 Roy Q Seale Device for obtaining core samples
US4396074A (en) * 1981-11-16 1983-08-02 Standard Oil Company (Indiana) Drill bit extension for sidewall corer
US5310013A (en) * 1992-08-24 1994-05-10 Schlumberger Technology Corporation Core marking system for a sidewall coring tool

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1981000017A1 (en) * 1979-06-25 1981-01-08 Standard Oil Co Apparatus and method for drilling into the sidewall of a drill hole
US4449593A (en) * 1982-09-29 1984-05-22 Standard Oil Company Guide for sidewall coring bit assembly
US4714119A (en) * 1985-10-25 1987-12-22 Schlumberger Technology Corporation Apparatus for hard rock sidewall coring a borehole
US4950844A (en) * 1989-04-06 1990-08-21 Halliburton Logging Services Inc. Method and apparatus for obtaining a core sample at ambient pressure

Also Published As

Publication number Publication date
NL194376C (nl) 2002-02-04
CA2134366C (en) 1997-09-02
US5411106A (en) 1995-05-02
GB2283261B (en) 1997-06-04
NO944079L (no) 1995-05-02
NO944079D0 (no) 1994-10-26
GB2283261A (en) 1995-05-03
CA2134366A1 (en) 1995-04-30
NL194376B (nl) 2001-10-01

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL9401797A (nl) Werkwijze en inrichting voor het verkrijgen en identificeren van meervoudige zijwand kernmonsters.
US4147215A (en) Independently powered breakout apparatus and method for a sectional drill string
CA2186691C (en) Articulated bit-selector coring tool
US4714119A (en) Apparatus for hard rock sidewall coring a borehole
EP1082516B1 (en) System and method for deploying a plurality of tools into a subterranean well
US20240271500A1 (en) Methods and apparatus for removing sections of a wellbore wall
RU2110661C1 (ru) Вставка для режущего средства
US4651837A (en) Downhole retrievable drill bit
EP0631646B1 (en) Well conduit cutting and milling apparatus and method
RU2485278C2 (ru) Способ и устройство для обеспечения непрерывной циркуляции бурового раствора во время строительства и обслуживания скважины
EP0395620B1 (en) Coring tool
US7743827B2 (en) Remote operation wire line core sampling device
NO326026B1 (no) Forbedret kjernebor-motor, samt fremgangsmate for a ta ut en kjernematerialprove
US4449593A (en) Guide for sidewall coring bit assembly
WO1994010421A1 (en) Sidewall rotary coring tool
US20120160493A1 (en) Method and apparatus for milling a zero radius lateral window in casing
AU2012327866B2 (en) A downhole tool
CN108412483B (zh) 一种地质数据采集钻具及其使用方法
US5450913A (en) Continuous soil sampling system and method
US5758553A (en) Break down tong apparatus
SU935609A1 (ru) Патрон буросбоечной машины
CA3124547A1 (en) Jointed pipe injector trigger mechanism
CN114837559A (zh) 一种煤矿井下定向钻孔开分支方法及造斜钻头
CN118774623A (zh) 一种具有快速装卸功能的钻机钻具连接装置

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V2 Lapsed due to non-payment of the last due maintenance fee for the patent application

Free format text: 20020501