NL9400792A - Koppelinrichting. - Google Patents

Description

Koppelinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een koppelin-richting toegepast bij een hydraulisch of pneumatisch aangedreven grondwerktuig met ten minste één doorvoer voor een medium.

Hydraulisch of pneumatisch aangedreven grondwerk-tuigen worden doorgaans aangedreven door een stationaire kraan, kraanwagen of ander voertuig met een verbrandingsmotor. Voor het verrichten van verschillende werkzaamheden kunnen verschillende pneumatisch of hydraulisch aangedreven grondwerktuigen aangekoppeld worden. Ook bij het optreden van bijv. beschadigingen aan het grondwerktuig is het gewenst het grondwerktuig losmaakbaar te bevestigen zodat het eenvoudig uitgewisseld kan worden voor een ander werktuig. Bestaande inrichtingen kennen daartoe een mechanisch koppel-systeem voor het werktuig en afzonderlijke leidingkoppelin-gen voor hydraulische of pneumatische leidingen. De van elkaar gescheiden koppelingen vereisen meerdere handelingen bij het aan- danwel afkoppelen van een werktuig. Tevens is de kans op beschadigingen, bijv. door het achterwege laten van het loskoppelen van een leidingkoppeling, aanwezig.

De onderhavige uitvinding heeft tot doel een koppelinrichting te verschaffen waarmee met één enkele koppelhandeling zowel een mechanische koppeling als ten minste één leidingkoppeling tot stand gebracht kan worden. Daarmee dient het mogelijk te zijn met behulp van slechts één handeling het werktuig zodanig aan te koppelen dat het direkt bruikbaar is resp. het werktuig volledig los te koppelen.

De onderhavige uitvinding verschaft daartoe een koppelinrichting toegepast bij een hydraulisch of pneumatisch aangedreven grondwerktuig met ten minste één doorvoer voor een medium omvattende een as, een buitenmof, een bin-nenmof, allen voorzien van ten minste één kanaal en verbindingsmiddelen voor de kanalen, waarbij in de as, de buitenmof en de binnenmof nagenoeg loodrecht op de langsrichting een dwarsgat is aangebracht en de inrichting voorts een door de dwarsgaten te steken borgpen omvat. Met behulp van een dergelijke koppeling worden door de mechanische koppeling tevens de kanalen met elkaar verbonden. De borgpen voorkomt het ongewenst losraken van de koppeling.

Een voorkeursuitvoering van de koppelinrichting wordt gekenmerkt doordat het dwarsgat van de binnenmof naar het kopvlak is geopend door middel van een sleufvormige opening en de borgpen afgeplat is. Door het verdraaien van de koppelpen is het bij deze constructie mogelijk de as en buitenmof los te koppelen van resp. vast te koppelen aan de binnenmof. Dit zal aan de hand van de navolgende figuren verder worden verduidelijkt. De buitenmof en de as kunnen met deze constructie met elkaar verbonden blijven bij losen vastkoppelen. De vereenvoudigt het koppelen en reduceert de kans op fouten.

Een andere voorkeursuitvoering wordt gekenmerkt doordat de as voorzien is van een omtreksgroef welke groef is verbonden met het kanaal in de as en de buitenmof een opening omvat die over een deel van de lengte van de buitenmof nagenoeg evengroot is als de as en het kanaal van het in afmeting met de as overeenkomende binnenoppervlak door de buitenmof loopt voor samenwerking met de groef in de as.

Voor samenwerking van de opening van het kanaal door de buitenmof en de omtreksgroef is slechts de insteekdiepte van de as in de buitenmof van belang. De koppelinrichting funk-tioneert dan cok in de beide posities waarin de borgpen de buitenmof met de as kan verbinden.

Weer een andere voorkeursuitvoering wordt gekenmerkt doordat de as is voorzien van meerdere omtreksgroeven en de buitenmof meerdere van het in afmeting met de as overeenkomende binnenoppervlak door de binnenmof lopende kanalen omvat, waarbij de openingen op verschillende hoogte in het binnenoppervlak zijn aangebracht. Met deze constructie is het mogelijk de bovengenoemde voordelen te realiseren in koppelinrichtingen waarmee ten minste ook twee leidingen met elkaar verbonden dienen te worden. In de praktijk zal dit veelal het geval zijn bij bijv. hydraulische inrichtingen namelijk een toevoer- en een afvoerleiding.

De buitenmof omvat bij voorkeur op ieder kanaal een aansluitend koppelorgaan en de binnenmof omvat bij voorkeur met de koppelorganen samenwerkende contrakoppelor-ganen, welke koppelorganen en contrakoppelorganen bij voorkeur evenwijdig aan de as zijn geplaatst. Door het in elkaar schuiven van binnen- en buitenmof worden de koppel- en contrakoppelorganen met elkaar in verbinding gebracht. Dit vereist dus geen extra handeling.

De binnenmof is bij voorkeur aan een kopvlak verbonden met een voetplaat. Deze voetplaat maakt het constructief eenvoudig mogelijk een werktuig aan de binnenmof te bevestigen.

De onderhavige uitvinding zal verder worden verduidelijkt aan de hand van het in de navolgende figuren weergegeven niet-limitatieve uitvoeringsvoorbeeld. Hierin toont: fig. 1 een perspektivisch aanzicht op een koppel-inrichting overeenkomstig de uitvinding in uiteengenomen toestand; en fig. 2 een dwarsdoorsnede van de koppelinrichting uit fig. 1 in gekoppelde toestand.

Fig. 1 toont een as 1 waarin een dwarsgat 2 is aangebracht, een buitenmof 3 met een dwarsgat 4 en een binnenmof 5 met een dwarsgat 6. Door het in elkaar schuiven van de as 1, de buitenmof 3 en de binnenmof 5 op een zodanige wijze dat de gaten 2, 4 en 6 in één lijn liggen, wordt het mogelijk een borgpen 7 door de gaten 2, 4 en 6 te steken. Het gat 6 in de binnenmof 5 is door middel van een sleuf 8 open naar het kopvlak 9 van de binnenmof 5. De borgpen 7 omvat een afgeplat deel 10 dat in de in deze figuur weergegeven positie vertikaal verplaatsbaar is door de sleuf 8. Door nu de borgpen 7 door de gaten 2, 4 van resp. de as 1 en de buitenmof 3 te steken kunnen deze op resp. eenvoudige wijze door het verdraaien van de borgpen 7 eenvoudig vastgekoppeld resp. losgekoppeld worden aan de binnenmof 5. Voor het eenvoudig verdraaien van de borgpen 7 is deze voorzien van een handvat 11.

De as 1 omvat omtreksgroeven 12, 13 die resp. verbonden zijn met door de as lopende kanalen 14, 15 voor de doorvoer van een medium. Met behulp van een dergelijk medium kan een hier niet weergegeven werktuig worden aangedreven. Aan weerszijden van de groeven 12, 13 zijn afdichtringen 16 bevestigd. Openingen 17, 18 van in de buitenmof 3 aangebrachte kanalen 19, 20 werken resp. samen met de groeven 12, 13 wanneer de dwarsgaten 2, 4 in één lijn liggen. De kanalen 19, 20 zijn aan hun naar de binnenmof 5 gekeerde zijde voorzien van uitstekende leidingkoppelelementen 21, 22 voor samenwerking met contraleidingkoppelingen 23, 24 die deel-uitmaken van de binnenmof 5. Deze leidingkoppelingen 21, 22 en contraleidingkoppelingen 23, 24 kunnen worden gevormd door bestaande snelkoppelinrichtingen. In de figuur is tevens een opening 25 zichtbaar van een kanaal dat loopt door een voetplaat 26 die op zijn beurt verbonden is met de binnenmof 5 en wel op zodanige wijze dat het kanaal 25 in verbinding staat met de contraleidingkoppeling 23. Zoals reeds eerder vermeld heeft deze figuur betrekking op een niet-limitatief uitvoeringsvoorbeeld, zowel de as 1 als de buiten- en binnenmof 3, 5 dienen in dwarsdoorsnede niet noodzakelijkerwijs een ronde vorm te vertonen.

Fig. 2 toont de as 1, buitenmof 3 en binnenmof 5 in een gekoppelde en door de borgpen 7 geborgde toestand. Duidelijk zichtbaar in deze figuur is de samenwerking van de groeven 12, 13 in de as 1 met de openingen 17, 18 in de buitenmof 3. Ook de samenwerking van de leidingkoppelingen 21, 22 met de contraleidingkoppelingen 23, 24 is in de figuur duidelijk zichtbaar. Rond de as 1 is voorts een in de figuur 1 niet weergegeven rotatordeel 27 weergegeven.

Claims (6)

1. Koppelinrichting toegepast bij een hydraulisch of pneumatisch aangedreven grondwerktuig met ten minste één doorvoer voor een medium omvattende: een as, een buitenmof, een binnenmof, allen voorzien van ten minste één kanaal en verbindingsmiddelen voor de kanalen, waarbij in de as, de buitenmof en de binnenmof nagenoeg loodrecht op de langsrichting een dwarsgat is aangebracht en de inrichting voorts een door de dwarsgaten te steken borgpen omvat.

2. Koppelinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het dwarsgat van de binnenmof naar het kopvlak is geopend door middel van een sleufvormige opening en de borgpen afgeplat is.

3. Koppelinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de as voorzien is van een omtreksgroef welke groef is verbonden met het kanaal in de as, de buitenmof een opening omvat die over een deel van de lengte van de buitenmof nagenoeg evengroot is als de as, en het kanaal van het in afmeting met de as overeenkomende binnenoppervlak door de buitenmof loopt, voor samenwerking met de groef in de as.

4. Koppelinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de as is voorzien van meerdere omtreksgroeven en de buitenmof meerdere van het in afmeting met de as overeenkomende binnenoppervlak door de binnenmof lopende kanalen omvat, waarbij de openingen op verschillende hoogte in het binnenoppervlak zijn aangebracht.

5. Koppelinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de buitenmof op ieder kanaal een aansluitend koppelorgaan en de binnenmof met de koppelorganen samenwerkende contrakoppelorganen omvat, welke koppelorganen en contrakoppelorganen evenwijdig aan de as zijn geplaatst.

6. Koppelinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de binnenmof aan een kopvlak verbonden is met een voetplaat.