NL9301174A - Koppelinrichting voor matras. - Google Patents

Description

Koppelinrichting voor matras

De uitvinding betreft een koppelinrichting voor het onderling koppelen van een bovenmatras met een ondermatras, omvattende een aan de ondermatras bevestigbaar onderkoppeldeel alsmede een aan de bovenmatras bevestigbaar bovenkoppeldeel, welk onderkoppeldeel en bovenkoppeldeel onderling mechanisch koppelbaar zijn.

Een dergelijke koppeling tussen bovenmatras en ondermatras is bekend uit NL-A-6913^2. Het voordeel is dat de bovenmatras wordt vastgehouden ten opzichte van de ondermatras. Dit is vooral belangrijk bij matrassen met een verstelbaar hoofd- en/of voeteneind. Bij dergelijke matrassen kan een losliggende bovenmatras gemakkelijk verschuiven, terwijl hij ook de bewegingen van de ondermatras minder goed volgt.

Doel van de uitvinding is een koppelinrichting van het hiervoor beschreven soort te verschaffen die veelzijdiger is, en die gemakkelijk in meerdere posities kan worden vastgezet. Dit doel wordt bereikt doordat bovenkoppeldeel en onderkoppeldeel in verschillende posities verschoven ten opzichte van elkaar koppelbaar zijn.

De koppeldelen kunnen op verschillende manieren aan elkaar bevestigd worden. Een gebruiksvriendelijk soort verbinding is de klikverbinding, waarbij beide koppeldelen uitsteeksels dragen waarvan tenminste de uitsteeksels van een der koppeldelen een ondersneden ruimte vormen waarin de uitsteeksels van het andere koppeldeel haakbaar zijn.

De bekende koppelinrichting bezitten verder het nadeel dat de beide koppeldelen nauwkeurig tegenover elkaar moeten worden geplaatst alvorens zij in samenwerking kunnen worden gebracht. Het is daarom gewenst om, in verband met een verdere vergroting van de gebruiksvriendelijkheid en veelzijdigheid, de koppelinrichting zodanig uit te voeren dat deze ook een koppeling kan leveren wanneer beide koppeldelen minder nauwkeurig ten opzichte van elkaar zijn gepositioneerd. Daartoe omvat een der koppeldelen meerdere in dwarsrichting naast elkaar liggende ondersneden holten die elk een constante dwarsdoorsnede in langsrichting bezitten, en omvat het andere koppeldeel een van een verbrede kop voorziene ribbe die in langsrichting eveneens een constante dwarsdoorsnede bezit.

Enerzijds kan de ribbe in meerdere standen in zijn langsrichting verschoven toch op de juiste manier opgenomen worden in de betreffende holte. Anderzijds kan de ribbe, dwars op zijn langsrichting, opgenomen worden in een van de in die richting beschikbare holten. Aldus kan de bovenmatras, binnen bepaalde grenzen verschoven in twee onderling loodrechte richtingen in het horizontale vlak, toch steeds worden gekoppeld met de ondermatras.

Ter vergroting van de mechanische stabiliteit van de koppeling zijn op het van een ribbe met verbrede kop voorziene koppeldeel verdere, daaraan evenwijdige ribben voorzien die per paar een groef bepalen waarin telkens een verbrede kop van het andere koppeldeel opneembaar is.

De veelzijdigheid van de koppelinrichting volgens de uitvinding kan nog verder worden vergroot indien bovenkoppeldeel en onderkoppeldeel tevens elektrisch koppelbaar zijn.

De koppelinrichting volgens de uitvinding is in dat geval niet alleen geschikt voor het onderling positioneren van onder- en bovenmatras, maar ook voor het vormen van een elektrische verbinding, bijvoorbeeld voor de voeding van een verwarmingsinrichting.

Daarbij draagt tenminste een der uitsteeksels van het ene koppeldeel, alsmede tenminste een der uitsteeksels van het andere koppeldeel een elektrisch kontakt, welke kontakten op zodanige plaatsen zijn aangebracht dat zij elkaar raken wanneer de koppeldelen mechanisch zijn gekoppeld.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm dragen de holten aan de naar elkaar toegekeerde zijden elektrische kontakten dragen en de ribbe aan zijn van elkaar afgekeerde langszijden elektrische kontakten draagt.

Tevens kunnen zich dwars tussen telkens een paar ribben ribbels uitstrekken, en kan het andere koppeldeel pennen dragen die per paar een ondersneden holte vormen, welke pennen met hun vrije eind opneembaar zijn tussen telkens een paar ribben alsmede een paar zich dwars tussen die ribben uitstrekkende ribbels.

In dat geval is het koppeldeel dat de pennen draagt het onderkoppeldeel en bezitten de pennen een onderlinge afstand die overeenkomt met de maasafstand van een ondermatras met schroeflijnvormig in elkaar gedraaide draden, en zijnde kontakten tenminste over een hoogte die gelijk is aan de dikte van de ondermatras geïsoleerd zijn.

Opgemerkt wordt dat de toepassing van de koppelinrichting volgens de uitvinding niet is beperkt tot matrassen met schroeflijnvormige, in elkaar gedraaide draden. Hij kan bijvoorbeeld ook worden toegepast bij lattenbodems.

Vervolgens zal de uitvinding nader besproken worden aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

Figuur 1 toont een zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van de koppelinrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont een onderaanzicht van de koppelinrichting volgens de uitvinding.

Figuur 3 toont een gedeeltelijk opengewerkt aanzicht in perspektief van het onderkoppeldeel, gezien schuin van boven.

Figuur 4 toont een gedeeltelijk opengewerkt aanzicht in perspektief van het bovenkoppeldeel, gezien schuin van onderen.

In figuur 1 is in dwarsaanzicht een ondermatras 1 weergegeven, die op bekende wijze is opgebouwd uit schroeflijnvormig in elkaar gedraaide draden. Tevens is in dwarsdoorsnede een deel van een bovenmatras 2 weergegeven.

Aan de ondermatras 1 is door middel van klikverbindingen 3 een onderkoppeldeel 4 bevestigd, aan de bovenmatras 2 is door middel van klikverbindingen 5 een bovenkoppeldeel 6 bevestigd.

Het onderkoppeldeel 4 draagt pennen 7, die elk een verbrede kop 8 bezitten. Deze pennen zijn, zoals te zien is in figuur 3. in hun langsrichting van een constante dwarsdoorsnede. Twee pennen bepalen telkens een ondersneden holte 9. waarin een ribbe 10 met verbrede kop 11 van het bovenkoppeldeel 6 geklikt kan worden.

Zoals weergegeven in figuur 1, is de ribbe 10 geklikt in de aldaar middelste holte. Het zal duidelijk zijn dat de ribbe 10 ook in de holte tussen elk ander paar tegenover elkaar liggende pennen 7 geklikt kan worden.

Zoals eveneens te zien is in figuur 1, dragen twee tegenover elkaar liggende pennen telkens elektrische kontakten 17, 18. Met deze elektrische kontakten 17. 18 zijn de strippen 12, 13 die aangebracht zijn op de ribbe 10 van het bovenkoppeldeel 6, in aanraking.

Figuur 3 laat zien dat het onderkoppeldeel 4 twee rijen 14 respectievelijk 15 van pennen 7 respectievelijk 7'heeft, die dwars op hun langsrichting telkens per rij naast elkaar naast elkaar liggen en een ondersneden holte 12 bepalen. In rij 14 dragen de pennen 7 aan de naar elkaar toegekeerde zijde een kontakt 17 respectievelijk 18. In rij 15 echter dragen de overeenkomstige pennen 7' aan hun naar elkaar toegekeerde zijde echter geen kontakt. De pennen 7' en 16' dragen aan de van elkaar afgekeerde zijde telkens een kontakt 17. zodanig dat zij met de aan die zijde liggende pen een paar kontakten 17' respectievelijk 18' bepalen die samenwerken met de op de ribbe 10 aangebrachte strippen 12 respectievelijk 13.

Telkens bevindt ribbe 10 zich tussen de pennen 7' van rij 15 alsmede pennen 7 van rij 14. In de in figuur 1 getoonde uitvoering vindt het elektrisch kontakt tussen de strippen 12, 13 van ribbe 10, en de kontakten 17. 18 plaats bij de pennen 7’ van rij 15. die echter in figuur 1 niet te zien is.

Zoals verder weergegeven in figuur 1, 2, 3 en 4 zijn de kontakten 17 uit rij 14 elk verbonden met elektrisch geleidende strook 20, terwijl de kontakten 18 elk verbonden zijn met een elektrisch geleidende strook 19· Overeenkomstige wijze zijn de kontakten 17' uit rij 15 verbonden met strook 20’, terwijl de kontakten 18’ verbonden zijn met de geleidende strook 19'.

Teneinde kortsluiting van de kontakten 17, 18 en 17', 18' met de ondermatras 1 te vermijden, zijn deze over een gedeelte van hun hoogte geïsoleerd door middel van kappen 21, die één geheel vormen met strook 22.

Het bovenkoppeldeel omvat nog verdere paren ribben 23, waartussen zich dwarsribbels 24 uitstrekken. Tussen een dergelijk paar ribben 23, alsmede twee ribbels 24 is de verbrede kop 8 van de pennen 7 telkens opneembaar. Daardoor wordt verhinderd dat, wanneer de bovenmatras 2 stevig op de ondermatras 1 gedrukt wordt, het bovenkoppeldeel 4 in de langsrichting van de ribben 23 kan verschuiven ten opzichte van het onderkoppeldeel 3·

Het bovenkoppeldeel 6 kan op verschillende plaatsen bevestigd worden aan het onderkoppeldeel 4, namelijk zodanig dat de ribbe 10 in één der holten 9 van de verschillende paren pennen 7 terechtkomt. In de richting loodrecht daarop kan de ribbe 10 verschoven worden in zo'n holte 9, terwijl die richting toch goed vastgehouden wordt doordat de verbrede koppen 8 komen te rusten tussen de ribbels 24.

De elektrische leidingen 25 zijn verbonden met een niet-getoonde stroombron; de elektrische leidingen 26 kunnen bijvoorbeeld verbonden zijn aan een in de matras opgenomen verwarmingsinrichting. Door middel van stiften 27 zijn de leidingen 26 verbonden aan de strippen 12, 13.

Claims (10)

1. Koppelinrichting voor het onderling koppelen van een bovenmatras (2) met een ondermatras (1), omvattende een aan de ondermatras (2) bevestigbaar onderkoppeldeel (4) alsmede een aan de bovenmatras (2) bevestigbaar bovenkoppeldeel (5). welk onderkoppeldeel (4) en bovenkoppeldeel (5) onderling mechanisch koppelbaar zijn met het kenmerk dat bovenkoppeldeel (5) en onderkoppeldeel (4) in verschillende posities verschoven ten opzichte van elkaar koppelbaar zijn.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij beide koppeldelen (4, 5) uitsteeksels (7* 10) dragen waarvan tenminste de uitsteeksels van een der koppeldelen een ondersneden ruimte (9) vormen waarin de uitsteeksels (10) van het andere koppeldeel haakbaar zijn.

3. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij een der koppeldelen meerdere in dwarsrichting naast elkaar liggende ondersneden holten (9) omvat die elk een constante dwarsdoorsnede in langsrichting bezitten, en het andere koppeldeel een van een verbrede kop (11) voorziene ribbe (10) omvat die in langsrichting eveneens een constante dwarsdoorsnede bezit zodanig dat de ribbe (11) in zijn langsrichting verschoven in verschillende posities opneembaar is in een holte (9). en de ribbe (11) opneembaar is in verschillende holten (9) ter verkrijging van dwars op de langsrichting der ribbe (11) verschoven verschillende posities.

4. Inrichting volgens conclusie 3» waarbij op het van een ribbe (10) met verbrede kop (11) voorziene koppeldeel (5) verdere, daaraan evenwijdige ribben (23) zijn voorzien die per paar een groef bepalen waarin telkens een verbrede kop (8) van het andere koppeldeel (4) opneembaar is.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij dwars tussen telkens een paar ribben (23) zich ribbels (24) uitstrekken, en het andere koppeldeel (4) pennen (7) draagt die per paar een ondersneden holte (9) vormen, welke pennen (7) met hun vrije eind (8) opneembaar zijn tussen telkens een paar ribben (23) alsmede een paar zich dwars tussen die ribben (23) uitstrekkende ribbels (24) van het eerste koppeldeel (5).

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij bovenkoppeldeel (5) en onderkoppeldeel (4) tevens elektrisch koppelbaar zijn.

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij tenminste een der uitsteeksels (10) van het ene koppeldeel (5), alsmede tenminste een der uitsteeksels (7) van het andere koppeldeel (4) een elektrisch kontakt (12, 13, 17, 18; 17', 18') draagt, welke kontakten op zodanige plaatsen zijn aangebracht dat zij elkaar raken wanneer de koppeldelen (4, 5) mechanisch zijn gekoppeld.

8. Inrichting volgens conclusie 3. 4 of 5* in combinatie met conclusie 6 of 7» waarbij de holten aan de naar elkaar toegekeerde zijden elektrische kontakten (17, 18; 17', 18') dragen en de ribbe aan zijn van elkaar afgekeerde langszijden elektrische kontakten (12, 13) draagt.

9. Inrichting volgens conclusie 6, 7 of 8 waarbij het koppeldeel (4) dat de pennen (7) draagt het onderkoppeldeel is en de pennen (7) een onderlinge afstand bezitten die overeenkomt met de maasafstand van een ondermatras (1) met schroeflijnvormig in elkaar gedraaide draden, en de kontakten (17, 18) tenminste over een hoogte die gelijk is aan de dikte van de ondermatras geïsoleerd zijn.

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de koppeldelen (4, 5) door middel van klikverbindingen (3 respectievelijk 5) bevestigbaar zijn aan de boven- resp. ondermatras.