NL9301168A - Ligbeveiliging. - Google Patents

Description

Ligbeveiliging

De uitvinding heeft betrekking op een stalinrichting voor het beveiligen van zogende jongen bij een moederdier, zoals een zeug, welke inrichting in hoofdzaak bestaat uit een vloer en een tweetal boven de vloer aangebrachte, op afstand van elkaar staande, parallelle hekwerken of dergelijke voor het vormen van een sta- en ligruimte voor het moederdier.

Bij zogende dieren komt het voor dat het moederdier tijdens het zogen moet gaan liggen, waarbij het moederdier zich op gezette tijden gaat oprichten om bijvoorbeeld te eten of te drinken. Bij de varkensfokkerij komt het veelvuldig voor dat de zeug bij het opnieuw gaan liggen de pasgeboren jongen dooddrukt, omdat de jongen nog niet in staat zijn zichzelf onder het gewicht van de moeder te bevrijden. Dit is een veel voorkomend euvel bij de varkensfokkerij en de uitvinding beoogt dit bezwaar te ondervangen door het voorstellen van een verbeterd hekwerk, waarbij het verlies aan jonge dieren tot een minimum is beperkt.

De uitvinding verschaft daartoe een inrichting, welke zich onderscheidt doordat de onderbegrenzing van elk hekwerk op afstand boven de vloer van de stal is gemonteerd, waarbij onder die begrenzing van elk hekwerk een door een gestuurd drijfmiddel beweegbaar drangorgaan vanuit een stand naast dat hekwerk naar een stand in de ruimte tussen de hekwerken te brengen is en omgekeerd.

Dankzij het drangorgaan volgens de uitvinding wordt het moederdier bij de ligbeweging door het drangorgaan, welke aan weerszijden van haar vlak boven de vloer is aangebracht, gedwongen om eerst door de poten te zakken tot een lig-stahouding, welk drangorgaan aanvankelijk niet zal meegeven, waarna pas bij een stuursignaal het drijfmiddel het drangorgaan terug beweegt, waardoor het neervlijen op de vloer zonder gevaar voor de zoogdieren plaatsvindt. Het drangorgaan wordt desgewenst geheel teruggetrokken tot buiten de lig- respectievelijk staruimte tussen de hekwerken, zodat de zogende dieren gemakkelijk bij het moederdier kunnen komen.

Het stuursignaal kan volgens de uitvinding worden verschaft door een tussen de hekwerken werkzaam waarneem-orgaan, dat het drijfmiddel stuurt.

Bovengenoemde en andere kenmerken zullen hieronder nader worden toegelicht aan de hand van een aantal uitvoe-ringsvoorbeelden. In de tekening toont: fig. 1 een bovenaanzicht van een dubbele stal of kraamhok geschikt voor het zogen van jongen, fig. 2 een staande doorsnede van het kraamhok uit fig. 1 volgens de lijn II-II, fig. 3, 4 en 5 een drietal varianten, in perspectivisch zijaanzicht van een drangorgaan, toepasbaar bij een kraamhok uit fig. 1.

Het kraamhok in de figuren bestaat uit een vloer 1, met daarboven aangebrachte, vaste hekwerken 2, die op afstand van elkaar zijn geplaatst, ter verkrijging van een lig- en staruimte 3 voor het zoogdier Z. De opstelling van de hekwerken kan willekeurig zijn.

Opgemerkt wordt dat de vloer 1 gedeeltelijk kan zijn uitgevoerd als roostervloer 1' voor het afvoeren van de mest. Voorts wordt opgemerkt dat met de uitdrukking "vaste hekwerken" wordt bedoeld hekwerken die tijdens de tijd dat het moederdier de jongen zoogt vast in de stalruimte vast staan opgesteld, maar dat deze hekwerken op zichzelf verwijderbaar zijn op elke willekeurige manier.

De hekwerken kunnen uit willekeurig materiaal bestaan, bijvoorbeeld uit pijpmateriaal, hier in hoofdzaak gevormd door twee horizontale buizen en de die twee boven elkaar liggende buizen 4 verbindende tussenstangen of buizen 5. Uiteraard kunnen deze hekwerken op andere wijzen zijn uitgevoerd.

De afstand A tussen de twee parallelle hekwerken 2 is zodanig dat het moederdier daartussen kan staan, maar in haar zijdelingse beweging wordt beperkt.

Volgens de uitvinding is onder de hekwerken, waarvan de onderbegrenzing, dat wil zeggen de onderste buis 4' op afstand boven de vloer 1 is aangebracht, een drangor-gaan 6 aangebracht.

In de staande doorsnede volgens fig. 2 is dit drangorgaan 6 een ten opzichte van het hekwerk 2 beweegbaar hekwerk, dat uit een stand, getekend met volle lijnen naast de hekwerken 2 naar een stand, getekend met onderbroken lijn, in de lig- en staruimte tussen de hekwerken 2 te brengen is.

Het hekwerk 6, dat hieronder nader wordt toegelicht, is door middel van een drijfmiddel 7 vanuit de ene naar de andere stand te brengen.

Het in fig. 2 getoonde drijfmiddel 7 is een dubbel werkende cilinder, waarvan de zuigerstang aangrijpt op een hefboom 8, die middels een schoor 9 met het drangorgaan 6 is verbonden. Het hekwerk 6 is op willekeurige wijze rond de onderste buis 41 verzwenkbaar, bijvoorbeeld door middel van moffen 10.

De cilinder 7 kan worden gevoed door middel van een drukbron B, hydraulisch of pneumatisch, onder tussenschakeling van een klep 24. De klep wordt gestuurd door een sensor 11, bijvoorbeeld een lichtgevoelige sensor, waarvan het licht door de stralingsbron 12 wordt geleverd. Het signaal van de sensor 11 wordt afgegeven aan een regel-circuit 13, dat de klep 24 aanstuurt, zodanig dat bij het onderbreken van de lichtstraal door een staande zeug, de bovenste poort van de cilinder 7 wordt gevoed door de drukbron B, terwijl bij het weer opnieuw instellen van de lichtstraal, de klep wordt verschoven, zodat de cilinderfunctie wordt omgekeerd. Een en ander is van belang bij het gaan liggen van de zeug Z, welke aanvankelijk op een der beide drangorganen 6, welke in de gestippelde stand in fig. 2 staan, doorzakt tot in een zittende lighouding, en daar met haar volle gewicht op drukt. Zodra de lichtstraal wordt vrijgegeven, zwenken de drangorganen 6 verder open, en kan de zeug gaan liggen, zodat een goede bereikbaarheid van de uier ontstaat. Bij laatstgenoemde handeling van zeug Z is het dooddrukken van de biggen geweken. Zodra zeug Z weer opstaat wordt dit weer gesignaleerd en herhaalt het proces zich en beweegt rek 6 zich wederom in de staruimte van de zeug Z.

Fig. 3 toont een variant van het drangorgaan 6, in de vorm van een beugel 15, welke door middel van twee moffen zwenkbaar om de onderste buis 4' van het vaste hekwerk zwenkbaar is.

Fig. 4 toont een variant, waarbij het drangorgaan is uitgevoerd als vork, bestaande uit een hoofdbuis 16 met daarop staande pennen 17, welke hoofdbuis 16 via de moffen 10 zwenkbaar om de onderste buis 4' van het hekwerk is gelagerd. Een der moffen is uitgevoerd als tandkrans, dat samenwerkt met een rondsel 18, dat is aangedreven door een elektromotor 19. Op deze wijze het drangorgaan vanuit de stand met vol getekende lijnen naar de stand met onderbroken lijnen in fig. 4 te brengen en omgekeerd. Tevens is aandrijving als in fig. 2 mogelijk.

Fig. 5 toont een variant, waarbij het rek met pijpjes 16, 17 is gelagerd om de bovenste buis 4 van het vaste hekwerk, waartoe de moffen 10 zijn uitgevoerd met armen 20, waaraan de hoofdbuis 16 van het rek met pijpjes is bevestigd. Een der armen 20 is bij 21 scharnierend verbonden met een schroefspil 22, die door een schroefmotor 23 wordt aangegrepen teneinde de arm 20 en derhalve het rek met pijpjes 16, 17 heen en weer te verzwenken rond de buis 4.

Het drangorgaan met bijbehorende voeding kan als een eenheid zijn uitgevoerd, welke losneembaar aan het vast hekwerk is gekoppeld. Daarmee kan worden bewerkstelligd dat de eenheid op ander kraamhokken kan worden gebruikt, zodra de gevaarperiode van doodliggen voorbij is.

De uitvinding is niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen.

Claims (5)

1. Stalinrichting voor het beveiligen van zogende jongen bij een moederdier, zoals een zeug, welke inrichting in hoofdzaak bestaat uit een vloer en een tweetal boven de vloer aangebrachte, op afstand van elkaar staande, parallelle hekwerken of dergelijke voor het vormen van een sta- en ligruimte voor het moederdier, met het kenmerk, dat de onderbegrenzing van elk hekwerk op afstand boven de vloer van de stal is gemonteerd, waarbij onder die begrenzing van elk hekwerk een door een gestuurd drijfmiddel beweegbaar drangorgaan vanuit een stand naast dat hekwerk naar een stand in de ruimte tussen de hekwerken te brengen is en omgekeerd.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het drangorgaan is uitgevoerd als hekwerk dat ten opzichte van het vaste hekwerk zwenkbaar is aangebracht.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het drijfmiddel een dubbelwerkende cilinder is.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het drijfmiddel is gestuurd door een tussen de hekwerken werkzaam waarneemorgaan, zoals een lichtgevoelige sensor.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het drangorgaan tezamen met het drijfmiddel van het vaste hekwerk loskoppelbaar is.