NL9300357A - Werkwijze en inrichting voor het bereiden van op een cilindrische drager aangebrachte flexodrukplaten. - Google Patents

Description

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET BEREIDEN VAN OP EEN CILINDRISCHE DRAGER AANGEBRACHTE FLEXODRUKPLATEN

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het bereiden van op een cilindrische drager aangebrachte flexodrukplaten, omvattende het belichten, het ontwikkelen en het op de cilindrische drager bevestigen van de flexodrukplaten.

Een dergelijke werkwijze is algemeen bekend.

Bij deze bekende werkwijze wordt, uitgaande van een onbelichte drukplaat, aanvankelijk de flexodrukplaat belicht en ontwikkeld. Vervolgens wordt deze uitgewassen en gedroogd. De aldus voor flexodruk bereide drukplaat moet voor het aanvangen van het drukproces op een zogenaamde formaatcilinder worden bevestigd, of op een zogenaamde "sleeve" bevestigd worden, waarna de "sleeve" met drukplaat en al op de formaatcilinder gefixeerd moet worden.

De fixatie van de flexodrukplaat op deze cilindrische drager moet in register plaatsvinden om de drukplaat in register te kunnen laten afdrukken. Dit is een moeizaam proces dat gecompliceerde machines en veel vakmanschap vereist, en dat bovendien tijdrovend is.

Het doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een werkwijze, waarbij bovengenoemde nadelen worden vermeden.

Dit doel wordt bereikt, doordat aanvankelijk de flexodrukplaten op de cilindrische drager bevestigd worden, en de flexodrukplaten in de op de cilinder aangebrachte toestand belicht en vervolgens ontwikkeld worden.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een inrichting voor het bereiden van een op een cilindrische drager bevestigde drukplaat, omvattende een doorn voor het fixeren van de cilindrische drager en een orgaan voor het in register belichten van de op de cilindrische drager bevestigde flexodrukplaat.

Vervolgens zal de uitvinding worden toegelicht aan de hand van bijgaande figuur, waarin een gedeeltelijk weggebroken schematisch perspectivisch aanzicht van een inrichting volgens de uitvinding is getoond.

De in de figuur afgebeelde inrichting 1 omvat een basislichaam 2, waarin een in de tekening niet weergeven frame is bevestigd. Aan het frame zijn twee uithouders 3 bevestigd die buiten het basislichaam 2 uitsteken. In vertikale richting beweegbaar is op elk van de uithouders 3 een cilinderhouder 4 aangebracht. Tussen de cilinderhou-der 4 en de uithouder 3 is een vijzel 5 aangebracht die door middel van een in de tekening niet weergegeven elektromotor kan worden bediend. Door het bedienen van de vijzel kan de hoogte van de cilinderhouder 4 versteld worden. Aan de andere zijde van het basislichaam 2 is een overeenkomstige inrichting aangebracht. Aan de bovenzijde van de cilinderhouder 4 is een in de tekening niet weergeven draagrol aangebracht, evenals twee geleiderollen 5.

Op de draagrollen van elk van de cilinderdragers 4 is een asstomp 6 geplaatst die een deel vormt van een cilindervormige doorn 7.

Verder omvat dë inrichting een positioneertafel 8 die deel uitmaakt van het basislichaam 2. Aan de voorzijde van de inrichting is verder onder de tafel een bedieningspaneel 9 aangebracht.

Verder is boven de centrale as van de doorn 7, dat wil zeggen boven de centrale lijn van beide doorndraagin-richtingen 5, een camerahouder 10 aangebracht. De camer-ahouder 10 is door middel van twee beugels 11 met het huis 2 bevestigd. De camerahouder 10 omvat verder twee schroef-spillen 12,13 die elk aandrijfbaar zijn door middel van daarmee verbonden elektromotoren 14, respectievelijk 15. Aan elk van de schroefspillen 12,13 is een camera 16, respectievelijk 17 bevestigd die elk voorzien zijn van een zich naar beneden toe uitstrekkend lenzenstelsel 18, respectievelijk 19. Op elk van de camera's 16,17 is een weergave-inrichting 20, respectievelijk 21 aangebracht, waarmee het door de camera waargenomen beeld wordt weergegeven.

Overigens is het mogelijk de helft van elk van de beelden van beide camera1s op een enkele monitor weer te geven. Dit kan het positioneren vergemakkelijken.

Ten slotte is in het huis 2 een belichtingsinrich-ting 22 aangebracht. De belichtingsinrichting 22 wordt gevormd door een stel lampen 23 die geschikt zijn voor het uitzenden van niet tot het zonlicht of gangbaar kunstlicht behorende frequenties, bijvoorbeeld ultraviolet licht. Aan de buitenzijde van de lampen 23 is een reflector 24 aangebracht, terwijl verder in aansluiting op de omtrek van de doom 7 twee geleiderollen 24, respectievelijk 25 zijn aangebracht, en achter de reflector een aandrijfrol 26 is aangebracht. De aandrijfrol wordt aangedreven door een elektromotor 27. Om de aandrijfrol 26 en beide geleiderollen 24,25 is een eindloze band van lichtdoorlatende folie 28 geslagen.

Door het aandrijven van de motor 27 wordt de eindloze band 28 aangedreven en daarmee de doorn 7.

Op de doorn 7 is een zogenaamde "sleeve" 29 bevestigd. Deze kan daarop bevestigd zijn door opspannen, zoals beschreven is in de Nederlandse octrooiaanvrage nummer 9101611. Op de "sleeve" 29 is verder een flexodrukplaat 30 aangebracht, terwijl zich op de tafel een van een patroon voorzien transparant 31 bevindt.

Vervolgens zal de werking van de inrichting worden beschreven.

Uitgegaan wordt van de in de figuur afgebeelde situatie, met dien verstande, dat op de positioneertafel 8 geen van een patroon voorzien transparant 31 aanwezig is, maar dat daarop een flexodrukplaat 30 is geplaatst, en dat aldus de flexodrukplaat 30 nog niet op de "sleeve" 29 aanwezig is.

Daarentegen is de "sleeve" 29 aangebracht op de doorn 7.

Uitgaande van de beschreven situatie wordt aanvan- kelijk de voorste rand van de zich op de positioneertafel 8 bevindende flexodrukplaat tot op de "sleeve" 29 bewogen en daarop bevestigd, bijvoorbeeld door middel van lijm.

Vervolgens wordt door middel van de motor 27, de folie 28, de doorn 7 verder geroteerd, waarbij de flexodrukplaat verder tot op de doorn 7 wordt getrokken. Hierbij wordt steeds de flexodrukplaat op de "sleeve" gelijmd, bijvoorbeeld met behulp van onder UV-licht uithardende hars.

Dit proces wordt voortgezet, totdat de gehele flexodrukplaat 30 op de "sleeve" 29 is bevestigd.

Vervolgens wordt op de positioneertafel 8 een van een patroon voorzien transparant 31 geplaatst. Hierbij worden aanvankelijk de camera's 16,17 zodanig geplaatst, dat zij gecentreerd zijn op de posities van op de transparante drager aangebrachte paskruizen 32. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de elektromotoren 14,15.

Vervolgens wordt de boven de flexodrukplaat bevestigde strook van het transparant 31 bijvoorbeeld door middel van een strook kleefband aan de flexodrukplaat bevestigd. Vervolgens wordt, wederom in de richting van de pijl 33, de doorn 7 aangedreven, waarbij het transparant verder op de flexodrukplaat wordt getrokken. Dit wordt voortgezet, totdat het transparant in zijn geheel op de flexodrukplaat is aangebracht, waarna de achterrand van het transparant 31 eveneens bijvoorbeeld door middel van een zelfklevende band bevestigd wordt.

Daarna kan de doorn 7 in de aan de pijlrichting 33 tegengestelde richting worden aangedreven, waarbij het samenstel van flexodrukplaat en het daarop aangebrachte, van een patroon voorziene transparant langs de belich-tingsinrichting 22 worden gevoerd. Uiteraard wordt dit ingeschakeld, voordat de combinatie van de drager en transparant langskomt, waarbij de folie 28 er zorg voor draagt dat de van een patroon voorziene drager stijf, zonder insluiting van lucht, tegen de flexodrukplaat aangedrukt wordt, zodat tijdens het belichten de afstand tussen het patroon en de flexodrukplaat zo klein mogelijk is om onscherpten te voorkomen.

Dit proces wordt voortgezet, totdat de gehele drukplaat belicht is. Vervolgens wordt de van een patroon voorziene drager verwijderd, en wordt de "sleeve" 29, tezamen met de daarop aangebrachte, belichte drukplaat van de doom 7 verwijderd. Hiertoe wordt aanvankelijk de doorn uit de dragers 4 gelicht, waarna het geheel verwijderd kan worden. Vervolgens wordt de drukplaat ontwikkeld en uitgewassen, waarna deze gereed is voor het drukproces.

Een voordeel van de uitvinding is gelegen in het feit dat slechts de belichting in register heeft plaats te vinden in plaats van het in register op een "sleeve" bevestigen van een voltooide drukplaat. Een transparant is immers gemakkelijker te positioneren en in register te brengen dan een zware drukplaat.

Claims (13)

1. Werkwijze voor het bereiden van op een cilindrische drager aangebrachte flexodrukplaten, omvattende het belichten, het ontwikkelen en het op de cilindrische drager bevestigen van de flexodrukplaten, met het kenmerk, dat aanvankelijk de flexodrukplaten op de cilindrische drager bevestigd worden, en de flexodrukplaten in de op de cilinder aangebrachte toestand belicht en vervolgens ontwikkeld worden.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de flexodrukplaten in register belicht worden.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat op de flexodrukplaten in register een van een patroon voorzien transparant wordt aangebracht en dat vervolgens de flexodrukplaat door het transparant heen belicht wordt.

4. Inrichting voor het bereiden van een op een cilindrische drager bevestigde drukplaat, omvattende een doorn voor het fixeren van de cilindische drager en een belichtingsorgaan voor het belichten van de op de cilindrische drager bevestigde flexodrukplaat.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het belichtingsorgaan gevormd wordt door een lichtbron met een moduleerbare intensiteit die parallel aan de as van de doorn beweegbaar is, en waarbij de intensiteit gemoduleerd wordt door in een geheugen opgeslagen informatie betreffende de af te drukken afbeelding.

6. Inrichting volgens conclusie 4, gekenmerkt door middelen voor het in register op de flexodrukplaat fixeren van een een patroon omvattende drager omvat.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de middelen voor het op de flexodrukplaat fixeren van de een patroon omvattende drager gevormd worden door van een vizier voorziene camera's waarbij de positie van de camera's met behulp van een plaatsreferentie in- stelbaar is.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de kamera1 s boven de as van de doom geplaatst zijn, en dat zij langs de as van de doorn beweegbaar zijn.

9. Inrichting volgens een van de conclusies 6-8, met het kenmerk, dat het belichtingsorgaan belichten een lichtbron omvat, waarbij tussen de lichtbron en de van een patroon voorziene transparante drager middelen zijn aangebracht voor het tegen de flexodrukplaat aan dringen van de drager.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de drukmiddelen gevormd worden door een tussen de drager en de lichtbron geleide, eindloze, transparante, bijvoorbeeld van nijlon vervaardigde band.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de doom door middel van de band in rotatie aandrijfbaar is.

12. Inrichting volgens een van de conclusies 4-11, met het kenmerk, dat de doom door een draaginrichting wordt gedragen die aanpasbaar is aan de diameter van de doorn.

13. Inrichting volgens conclusie 10 en 12, met het kenmerk, dat het belichtingsorgaan aanpasbaar is aan de diameter van de doorn.