NL9300085A - Werkwijze en inrichting voor het geleiden van de beweging van een voertuig, in het bijzonder een traplift. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het geleiden van de beweging van een voertuig, in het bijzonder een traplift. Download PDF

Info

Publication number
NL9300085A
NL9300085A NL9300085A NL9300085A NL9300085A NL 9300085 A NL9300085 A NL 9300085A NL 9300085 A NL9300085 A NL 9300085A NL 9300085 A NL9300085 A NL 9300085A NL 9300085 A NL9300085 A NL 9300085A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
vehicle
displacement
stairlift
feeler
felt pad
Prior art date
Application number
NL9300085A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Brinkman Liftenfabriek Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Brinkman Liftenfabriek Bv filed Critical Brinkman Liftenfabriek Bv
Priority to NL9300085A priority Critical patent/NL9300085A/nl
Publication of NL9300085A publication Critical patent/NL9300085A/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B66HOISTING; LIFTING; HAULING
    • B66BELEVATORS; ESCALATORS OR MOVING WALKWAYS
    • B66B9/00Kinds or types of lifts in, or associated with, buildings or other structures
    • B66B9/06Kinds or types of lifts in, or associated with, buildings or other structures inclined, e.g. serving blast furnaces
    • B66B9/08Kinds or types of lifts in, or associated with, buildings or other structures inclined, e.g. serving blast furnaces associated with stairways, e.g. for transporting disabled persons

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Transportation (AREA)
  • Automation & Control Theory (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Handcart (AREA)

Description

Werkwijze en inrichting voor het geleiden van de beweging van een voertuig, in het bijzonder een traplift.
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het geleiden van de beweging van een voertuig, in het bijzonder een traplift.
Bij een trapliftinstallatie wordt een ladingdrager, de eigenlijke traplift, door een aandrijving bewogen langs een geleidingsrail die ongeveer evenwijdig aan een trap aangebracht is. De ladingdrager of traplift kan de gedaante hebben van een stoel of een platform voor het vervoer van bijvoorbeeld een rolstoel. Met een dergelijke trapliftinstallatie kunnen minder valide personen eenvoudig van een verdieping naar een andere gebracht worden, in gebouwen waar geen conventionele liftinstallatie aanwezig is.
De traplift wordt verplaatst langs een trap, die echter ook normaal gebruikt zal worden. In tegenstelling tot de situatie bij conventionele, in een schacht verplaatsbare liftinstallaties is het derhalve niet altijd zeker dat de baan van de traplift vrij is van obstakels. Gedacht kan hierbij worden aan op de trap achtergelaten voorwerpen, maar ook aan op de trap liggende huisdieren of spelende kinderen. Het is voor de veiligheid van het transport van groot belang dat de traplift snel tot stilstand gebracht kan worden wanneer hij een dergelijk obstakel op zijn weg vindt. Hiertoe zijn reeds trapliftinstallaties bekend met langs de omtreksranden van hun voetenbord of laadplatform aangebrachte, verschuifbare of zwenkbare stootranden, die bij contact met een obstakel ingedrukt worden en zo één of meer schakelaars bedienen, waardoor de aandrijving van de traplift stopgezet wordt.
Deze oplossing heeft een aantal nadelen. Zo levert het grote problemen op de stootranden zodanig aan te brengen, dat ook bij niet loodrecht contact met een obstakel de schakelaars op de juiste wijze bediend worden. Bovendien dient een groot aantal stootranden aanwezig te zijn, daar trapliften meestal niet slechts in een hoofdbewegingsrichting bewogen worden, maar, wanneer een bocht in de trap aanwezig is, ook dwars op hun hoofdbewegingsrichting. Bovendien heeft de beweging van de traplift zowel een horizontale als een verticale component. Daarnaast dient de afstelling van de schakelaars zeer nauwkeurig te geschieden, daar zij bij kleine trillingen niet, maar bij het ontmoeten van een obstakel direct de aandrijving dienen uit te schakelen. Een probleem hierbij is verder dat de positie van de stootranden ten opzichte van de schakelaars zal variëren met de tijd, als gevolg van veroudering en eventueel blijvende vervormingen en met omgevingsvariabelen als de temperatuur en de druk. Met name bij gevoèlige schakelaars leveren deze variaties grote problemen op, en leiden zij regelmatig tot het optreden van storingen.
De onderhavige uitvinding beoogt derhalve te voorzien in een werkwijze voor het geleiden van de beweging van een traplift waarbij deze nadelen zich niet voordoen. Dit wordt volgens de uitvinding bereikt, door het op afstand waarnemen van een verplaatsing uit een ruststand van ten minste één met het voertuig verbonden voeldeel, en het afremmen van het voertuig wanneer de waargenomen verplaatsing een bepaalde grenswaarde overschrijdt. Doordat de verplaatsing van het voelorgaan op afstand waargenomen wordt, zonder dat dus contact gemaakt hoeft te worden, vervallen de moeizame en tijdrovende instelwerkzaamheden aan de schakelaars. Bovendien is de geleiding zo onafhankelijk van variaties als gevolg van de veroudering van de gelei-dingsinrichting of omgevingscondities, daar telkens een verplaatsing vanuit een op een gegeven moment en onder gegeven omstandigheden ingenomen ruststand gemeten wordt.
Bij voorkeur wordt de verplaatsingssnelheid van het voeldeel bepaald, en wordt het voertuig eveneens afgeremd als de bepaalde verplaatsingssnelheid een tevoren bepaalde grenswaarde overschrijdt. Op deze wijze wordt een extra beveiliging verkregen, met name bij botsingen met harde obstakels.
De uitvinding betreft ook een inrichting voor het geleiden van de beweging van een voertuig, in het bijzonder een traplift, waarmee bovenstaande werkwijze uitgevoerd kan worden. Een dergelijke beveiligingsinrichting is volgens de uitvinding voorzien van ten minste één met het voertuig verbonden voeldeel, en middelen voor het op afstand waarnemen van een verplaatsing van het voeldeel uit een ruststand, welke waamemingsmiddelen signaalgevend verbonden zijn met middelen voor het afremmen van het voertuig.
Bij voorkeur vertoont de geleidingsinrichting met de waamemingsmiddelen verbonden middelen voor het bepalen van de verplaatsingssnelheid van het voeldeel. Hiermee kan de traplift snel stilgezet worden wanneer een niet meegevend obstakel ontmoet wordt.
Een constructief eenvoudige uitvoeringsvorm van de geleidingsinrichting wordt verkregen, wanneer de waamemingsmiddelen gevormd worden door een met een referentiepunt op het voeldeel samenwerkende, aan het voertuig bevestigde sensor. Bij voorkeur is het referentiepunt aangebracht op een aan het voeldeel bevestigde versterkingsarm. Hierdoor resulteert een kleine verplaatsing van het voeldeel in een relatief grote uitslag van het referentiepunt, waardoor geen versterking van het door de sensor afgegeven signaal nodig zal zijn.
Wanneer het voeldeel in tenminste twee dwars op elkaar staande richtingen veerkrachtig beweegbaar met het voertuig verbonden is, kan volstaan worden met een gering aantal, mogelijk zelfs één enkel voeldeel voor het beveiligen van de beweging in verschillende richtingen.
Bij voorkeur is het voeldeel met het voertuig verbonden door een oneven aantal veerkrachtige steunorganen, die zodanig geplaatst zijn, dat het voeldeel voor een rota-tieverplaatsing om een met de langsas van de sensor samenvallende aslijn geblokkeerd wordt. Zo wordt onder alle omstandigheden een voldoende grote verplaatsing van het voeldeel, en derhalve een betrouwbare waarneming verkregen.
De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij verwezen wordt naar de bijgevoegde tekening, waarin: figuur 1 een perspectivisch aanzicht is van een traplift die voorzien is van een geleidingsinrichting volgens de uitvinding? figuur 2 een gedeeltelijk opgewerkt perspectivisch aanzicht is volgens de pijl II in figuur 1? figuur 3 een perspectivisch aanzicht is van een trap met trapliftinstallatie en een in de baan van de trapliftin-stallatie aanwezig obstakel; figuur 4 een diagram is waarin de verplaatsing van het voeldeel ten opzichte van het voertuig uitgezet is tegen de tijd voor een aantal bewegingen van de traplift; en figuur 5 een schakelschema is van de besturing van de geleidingsinrichting.
Een trapliftinstallatie 1 (figuur 1) omvat een ongeveer evenwijdig aan een (hier niet getoonde) trap aangebrachte geleidingsrail 2, waarlangs een geleidings- en verplaatsingsdeel 3 van een traplift 4 beweegbaar is. De traplift 4 omvat een stoel 5 en een daarmee verbonden voetenbord 6. Onder het voetenbord 6 is een voeldeel 7 aangebracht .
Het voeldeel 7 is ten opzichte van het voetenbord 6 veerkrachtig beweegbaar of verplaatsbaar vanuit een ruststand. Hiertoe is het voeldeel 7 aan het voetenbord 6 bevestigd door middel van veerkrachtige steunorganen 8, in dit geval gevormd door rubberen cilinders. Het voeldeel 7 omvat een plaatvormig basisdeel 9 en een de plaat 9 omgevende rubber rand 10. Als gevolg van de bevestiging van het voeldeel 7 aan het voetenbord 6 door middel van de rubber steunen 8, is het voeldeel 7 in geringe mate alzijdig beweegbaar ten opzichte van het voetenbord 6. Daarnaast dempen de rubber steunen 8 kleine trillingen van het voeldoel 7 ten opzichte van het voertuig 4 uit, zodat deze de werking van de beveiligingsinrichting niet beïnvloeden.
Voor het waarnemen van de beweging van het voeldeel 7 is een sensor 11 onder tussenkomst van een installatie-plaat 14 aan het voetenbord 6 bevestigd, in de vorm van een zogeheten inductie- of naderingsschakelaar, welke de afstand waarneemt tot een referentiepunt op het voeldeel 7. Als referentiepunt wordt gebruik gemaakt van een stelschroef 12, welke aangebracht is in een aan het vrije uiteinde van een arm 13 bevestigde bus 15. Het andere uiteinde van de arm 13 is bevestigd aan de grondplaat 9. Als gevolg van de grote afstand van het referentiepunt 12 tot de bevestiging van de basisbaat 9 aan het voetenbord 6 door middel van de rubber steunen 8, zal een geringe verplaatsing van het voeldeel 7 door de arm 13 versterkt worden tot een relatief forse verplaatsing van het referentiepunt 12 ten opzichte van de aan het voetenbord 6 bevestigde sensor 11. (Zie de verplaatsing van de arm 13 en schroefbus 15 naar de gestippeld weergegeven positie 13, respectievelijk 15 wanneer het voeldeel 7 verplaatst wordt volgens de pijl). Hierdoor zal het door de sensor 11 af te geven signaal relatief sterk zijn, waardoor geen afzonderlijke versterkingschakeling noodzakelijk zal zijn. Doordat als referentiepunt een instelbare schroef 12 gebruikt wordt, kan woor het verstellen daarvan de ruststad gevarieerd worden. Hierdoor kunnen veranderingen als gevolg van veroudering, slijtage en/of omgevingscondities eenvoudig gecompenseerd worden.
Wanneer de traplift 4 langs een trap 18 beweegt (figuur 3) bestrijkt hij een deel 19 van de trap. Wanneer in dit gebied 19 een obstakel 20 aanwezig is, bijvoorbeeld een huisdier, dient de traplift bij het eerste contact met dit obstakel 20 tot stilstand gebracht te worden, teneinde beschadiging van de traplift 4, danwel van het obstakel 20 (met name in het geval dat dit een mens of dier is) zoveel mogelijk te voorkomen. Hiertoe wordt de verplaatsing uit zijn ruststand van het voeldeel 7 ten opzichte van de traplift 4 waargenomen.
Wanneer de traplift 4 stilstaat, zal het voeldeel 7 ten opzicht van de traplift 4 zijn ruststand innemen. In een diagram (figuur 4), waarin de verplaatsing 22 van het voeldeel 7 is uitgezet als functie van de tijd 21, wordt deze ruststand weergegeven door de getrokken lijn 23. Wanneer het voeldeel 7 echter ten opzichte van het voertuig 4 verplaatst wordt, wordt dit in het diagram weergegeven als een uitwijking ten opzichte van de rustlijn 23. Zo kan bijvoorbeeld een verplaatsing optreden als weergegeven door de streeplijn 24, waarbij het voeldeel 7 geleidelijk verplaatst wordt ten opzichte van het voertuig 4. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor wanneer tijdens de beweging van het voertuig 4 relatief grote temperatuurverschillen optreden, zoals bijvoorbeeld door tocht langs de trap. Ook verouderingsverschijnselen, bijvoorbeeld van de steunorganen 8 of van de arm 13, kunnen leiden tot een verplaatsingspatroon als weergegeven door de streeplijn 24. Zolang een dergelijke verplaatsing echter binnen de door de getrokken lijnen 31 en 32 weergegeven grenzen blijft, zal hij geen aanleiding vormen om de traplift 4 stop te zetten.
Ook een verplaatsingspatroon als weergegeven door dé streep- stippellijn 25 zal niet leiden tot het stopzetten van het voertuig 4. Weliswaar is bij het deel 26 van de lijn 25, dat bijvoorbeeld het schudden van de traplift 4 in een bocht kan weergeven, sprake van een relatief hoge verplaat-singssnelheid van het voeldeel 7, maar de daarbij behorende verplaatsing of amplitude is relatief gering, zodat deze verplaatsing niet zal leiden tot het stopzetten van het voertuig 4.
Wanneer echter een verplaatsing optreedt als weergegeven door de lijn 27, zal ter plaatse van de uitslag 28 een stopsignaal opgewekt worden. Dit is een gevolg van combinatie van een te grote verplaatsing en een te grote verplaat-singssnelheid. Hierdoor wordt een foutsignaal opgewekt, dat tot gevolg heeft dat een foutsignaallijn 29 van "laag" overgaat naar "hoog" ter plaatse van het punt 30.
Het foutsignaal dat opgewekt wordt wanneer een verplaatsing van het voeldeel 7 in absolute waarde te groot is, ongeacht de daarmee gepaard gaande verplaatsingssnel-heid, wordt gegenereerd door eenvoudigweg het door de sensor 11 uitgezonden verplaatsingssignaal op elk moment te vergelijken met de benedengrens 31 en de bovengrens 32. Dit vindt plaats in een eenvoudige electronische schakeling.
Het opwekken van een foutsignaal wanneer de combinatie van verplaatsing en verplaatsingssnelheid een bepaalde waarde overschrijdt is iets gecompliceerder. Hiertoe wordt als het ware een met de momentane verplaatsing meebewegend "venster" gedefinieerd, dat de positie van het referentiepunt 12 ten opzichte van de sensor 11 zo goed mogelijk tracht te volgen. Wanneer door een plotselinge, relatief snelle en grote uitslag van het referentiepunt 12 ten opzichte van de sensor 11 dit punt buiten het "venster" komt, dat wil dus zeggen wanneer de combinatie van verplaatsing en verplaatsingssnelheid een bepaalde waarde overschrijdt, wordt het foutsignaal gegenereerd.
Dit vindt plaats in een electronische schakeling 33 (figuur 5). De schakeling 33 omvat een AD-omzetter 34, waar het door de sensor 11 afgegeven analoge signaal wordt omgezet in een digitaal signaal. Dit digitale signaal wordt via een lijn 35 doorgegeven aan een eerste vergelijkingselement (comparator) 36, en via een lijn 37 eveneens naar een tweede vergelijkingselement of comparator 38. In de eerste comparator 36 wordt het gedigitaliseerde uitgangssignaal van de sensor 11 vergeleken met een via een lijn 39 aangevoerd uitgangssignaal van een teller 40. Wanneer de uitgangswaarde van de teller lager is dan de waarde van het signaal van de sensor 11 wordt door de comparator 36 een commando naar de teller 40 gestuurd om bij te tellen. Dit bijtellen geschiedt met een frequentie die gegeven wordt door een frequentiege-ver 42. Wanneer daarentegen de waarde van het uitgangssignaal van de teller 40 hoger is dan het signaal van de sensor 11 krijgt de teller 40 via de lijn 41 een commando om af te tellen, eveneens met de door de frequentiegever 42 aangegeven frequentie. Het uitgangssignaal van de teller 40 probeert dus als het ware het gedigitaliseerde uitgangssignaal van de sensor 11 te volgen, waarbij de reactiesnelheid wordt bepaald door de frequentiegever 42.
Het uitgangssignaal van de teller 40 wordt verder via een lijn 43 toegevoerd aan een optelelement 44, en via een lijn 45 aan een aftrekelement 46. In het optelelement 44 wordt bij het uitgangssignaal van de teller 40 een vaste waarde opgeteld, afkomstig uit het blok 47, welke de halve breedte van het "venster" bepaalt. In het aftrekelement 46 wordt van het uitgangssignaal van de teller 40 een waarde afgetrokken die overeenkomt met de halve breedte van het "venster", en afkomstig is uit het blok 48. De uitgangssignalen van het optelelement 44, respectievelijk het aftrek-element 46 vormen zo de bovengrens, respectievelijk de ondergrens van het "venster" dat meebeweegt met de verplaatsing van het referentiepunt 12 ten opzichte van de sensor 11. De uitgangswaarde van de teller 40 vormt daarbij het centrum van dit "venster", en zorgt ervoor dat het "venster" de verplaatsing van het referentiepunt 12 zo goed mogelijk volgt.
In het tweede vergelijkingselement 38 wordt nu de momentane waarde van het uitgangssignaal van de sensor 11 vergeleken met de uit het optelelement 44 afkomstige bovengrens, respectievelijk de uit het aftrekelement 46 afkomstige ondergrens van het bewegend "venster". Wanneer de waarde van het gedigitaliseerd uitgangssignaal van de sensor 11 groter is dan de bovengrens of kleiner dan de ondergrens van het "venster", leidt dit tot een uitgangssignaal op de lijn 49, respectievelijk 50 van de tweede comparator 38. Dit uitgangssignaal wordt toegevoerd aan een "of"-blok 51, dat een foutsignaal afgeeft wanneer via de lijn 49 of de lijn 50 een signaal ontvangen wordt. Dit foutsignaal leidt tot het stopzetten van de traplift 4. Doordat het uitgangssignaal van de teller 40 altijd enigszins zal na-ijlen bij het gedigitaliseerde uitgangssignaal van de sensor 11, dat het probeert te volgen, zal de positie van het "venster" eveneens altijd enigzins na-ijlen bij de momentane positie van het referentiepunt 12. Wanneer nu dus het verschil tussen de positie van het referentiepunt en de positie van het centrum van het bewegend "venster" te groot wordt, verdwijnt het referentiepunt buiten de grenzen van het "venster", waardoor een foutsignaal wordt opgewekt en de lift wordt stilgezet. Deze situatie zal zich vaak voordoen wanneer het obstakel 20 op de trap 18 niet meegeeft. In geval een meegevend obstakel zal in het algemeen de verplaatsingssnelheid van het referentiepunt 12 ten opzichte van sensor 11 binnen de door het bewegend "venster" aangegeven grenzen blijven, maar zal na enige tijd de absolute verplaatsing de grenzen 31, respec tievelijk 32 overschrijden, waarna de lift eveneens stilgezet wordt.
In het getoond voorbeeld wordt slechts de verplaatsing van het voeldeel 7 in twee richtingen beschouwd. Het zal de deskundige duidelijk zijn dat met overeenkomstige schakelingen ook de verplaatsing van het voeldeel 7 in andere richtingen waargenomen kan worden. Het is anderzijds eveneens mogelijk meer dan één voeldeel toe te passen, en elk voeldeel één verplaatsingsrichting toe te staan.

Claims (10)

1. Werkwijze voor het geleiden van de beweging van een voertuig (4), in het bijzonder een traplift, door het op afstand waarnemen van een verplaatsing uit een ruststand van ten minste één met het voertuig (4) verbonden voeldeel (7), en het afremmen van het voertuig (4) wanneer de waargenomen verplaatsing een bepaalde grenswaarde overschrijdt.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat verder de verplaatsingssnelheid van het voeldeel (7) bepaald wordt, en het voertuig (4) eveneens afgeremd wordt als de bepaalde verplaatsingssnelheid een tevoren bepaalde grenswaarde overschrijdt.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de verplaatsing waargenomen wordt door het meten van de afstand tussen een referentiepunt (12) op het voeldeel (7) en een aan het voertuig (4) bevestigde sensor (11).
4. Inrichting voor het geleiden van de beweging van een voertuig (4), in het bijzonder een traplift, voorzien van ten minste één met het voertuig (4) verbonden voeldeel (7), en middelen (11-13) voor het op afstand waarnemen van een verplaatsing van het voeldeel (7) uit een ruststand, welke waarnemingsmiddelen (11-13) signaalgevend verbonden zijn met middelen voor het afremmen van het voertuig (4).
5. Inrichting volgens conclusie 4, gekenmerkt door met de waarnemingsmiddelen (11-13) verbonden middelen (33) voor het bepalen van de verplaatsingssnelheid van het voeldeel (7).
6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de waarnemingsmiddelen (11-13) gevormd worden door een met een referentiepunt (12) op het voeldeel (7) samenwerkende, aan het voertuig (4) bevestigde sensor (11)·
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het referentiepunt (12) op een aan het voeldeel (7) bevestigde versterkingsarm (13) aangebracht is.
8. Inrichting volgens één der conclusies 4-7, met het kenmerk, dat het voeldeel (7) in ten minste twee dwars op elkaar staande richtingen veerkrachtig beweegbaar met het voertuig (4) verbonden is.
9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het voeldeel (7) met het voertuig verbonden is door een oneven aantal veerkrachtige steunorganen (8), die zodanig geplaatst zijn, dat het voeldeel (7) voor een rotatiever-plaatsing om een met de langsas van de sensor (11) samenvallende aslijn geblokkeerd wordt.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het voeldeel (7) plaatvormig is, en de steunorganen (8) de gedaante hebben van dwars op het hoofdvlak van het voeldeel (7) aangebrachte, rubberen cilinders.
NL9300085A 1993-01-15 1993-01-15 Werkwijze en inrichting voor het geleiden van de beweging van een voertuig, in het bijzonder een traplift. NL9300085A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9300085A NL9300085A (nl) 1993-01-15 1993-01-15 Werkwijze en inrichting voor het geleiden van de beweging van een voertuig, in het bijzonder een traplift.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9300085A NL9300085A (nl) 1993-01-15 1993-01-15 Werkwijze en inrichting voor het geleiden van de beweging van een voertuig, in het bijzonder een traplift.
NL9300085 1993-01-15

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9300085A true NL9300085A (nl) 1994-08-01

Family

ID=19861928

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9300085A NL9300085A (nl) 1993-01-15 1993-01-15 Werkwijze en inrichting voor het geleiden van de beweging van een voertuig, in het bijzonder een traplift.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL9300085A (nl)

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2016027039A1 (fr) * 2014-08-20 2016-02-25 L.M.D.S. Système de chargement pour un monte-charge
GB2543772A (en) * 2015-10-27 2017-05-03 Stannah Stairlifts Ltd Improvements in or relating to stairlifts
EP2895415B1 (en) 2012-09-12 2021-08-04 Stannah Stairlifts Limited Improvements in or relating to stairlifts

Cited By (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP2895415B1 (en) 2012-09-12 2021-08-04 Stannah Stairlifts Limited Improvements in or relating to stairlifts
WO2016027039A1 (fr) * 2014-08-20 2016-02-25 L.M.D.S. Système de chargement pour un monte-charge
FR3024979A1 (fr) * 2014-08-20 2016-02-26 L M D S Systeme modulaire de chargement pour un monte-personne
GB2543772A (en) * 2015-10-27 2017-05-03 Stannah Stairlifts Ltd Improvements in or relating to stairlifts
WO2017072485A1 (en) * 2015-10-27 2017-05-04 Stannah Stairlifts Limited Improvements in or relating to stairlifts
CN108367895A (zh) * 2015-10-27 2018-08-03 斯坦纳座椅电梯有限公司 楼梯升降机的或与其相关的改进
US20180312372A1 (en) * 2015-10-27 2018-11-01 Stannah Stairlifts Limited Improvements in or relating to stairlifts
GB2543772B (en) * 2015-10-27 2021-03-24 Stannah Stairlifts Ltd Improvements in or relating to stairlifts
US11046554B2 (en) 2015-10-27 2021-06-29 Stannah Stairlifts Limited Stairlifts

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP0915805B1 (en) Passenger sensor for a conveyor
AU549386B2 (en) Proximity detector circuitry especially for lift doors
EP0789127A2 (en) Object sensor system for automatic swing door
TW200827282A (en) Facility for traveling vehicles and method to control the same
JP6117714B2 (ja) エレベータ装置
US20120247228A1 (en) Device and Method for Detecting a Collision of a Displaceable Furniture Part and an Obstacle
CN107555288B (zh) 限位开关系统
US11027953B2 (en) Method for monitoring the road path of a truck and a floor conveyor
NL9300085A (nl) Werkwijze en inrichting voor het geleiden van de beweging van een voertuig, in het bijzonder een traplift.
CA1139026A (en) Automatically compensating object detection circuit
CA2843161A1 (en) Obstruction detection device
CN110678409B (zh) 电梯装置
IL46035A (en) Load cancelling device for conveyance systems
KR101467742B1 (ko) 끼임 방지 이동로봇 및 이동로봇 끼임 방지 방법
JP4761879B2 (ja) エレベータ
WO2007084190A1 (en) Door assembly including a brake member
EP3643670B1 (en) Vertical bounce detection and mitigation
JPH0420960Y2 (nl)
JPH05345293A (ja) 産業用ロボットの衝突防止方法
JP3239537U (ja) エレベータ位置識別及び運転品質検知システム
JP3045435B2 (ja) 無人作業車の走行停止制御装置
US11713214B2 (en) Stairlifts
JPH05294583A (ja) エレベータのガイドシュー摩耗検出装置
KR20230170452A (ko) 자기센서를 이용한 위치 검출 시스템 및 방법
EP3782948A1 (en) Escalator system

Legal Events

Date Code Title Description
A1C A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed