NL9200365A - VESSEL FITTED WITH A RUDDER. - Google Patents
VESSEL FITTED WITH A RUDDER. Download PDFInfo
- Publication number
- NL9200365A NL9200365A NL9200365A NL9200365A NL9200365A NL 9200365 A NL9200365 A NL 9200365A NL 9200365 A NL9200365 A NL 9200365A NL 9200365 A NL9200365 A NL 9200365A NL 9200365 A NL9200365 A NL 9200365A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- blade
- rudder
- pivot axis
- shaft
- vessel
- Prior art date
Links
Classifications
-
- B—PERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
- B63—SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; RELATED EQUIPMENT
- B63H—MARINE PROPULSION OR STEERING
- B63H1/00—Propulsive elements directly acting on water
- B63H1/30—Propulsive elements directly acting on water of non-rotary type
- B63H1/36—Propulsive elements directly acting on water of non-rotary type swinging sideways, e.g. fishtail type
Landscapes
- Chemical & Material Sciences (AREA)
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Combustion & Propulsion (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- Ocean & Marine Engineering (AREA)
- Soil Working Implements (AREA)
Description
Korte aanduiding : Vaartuig voorzien van een roerblad.Short designation: Vessel equipped with a rudder blade.
De uitvinding heeft betrekking op een vaartuig voorzien van een roerblad, dat roet het vaartuig is gekoppeld onder gebruikmaking van een zich omhoog uitstrekkende roeras en een zich omhoog uitstrekkende zwenkas, terwijl middelen zijn aangebracht met behulp waarvan het roerblad tegen verzwenking om de zwenkas te blokkeren is, een en ander zodanig, dat indien in een eerste werkstand het roerblad slechts om de roeras draaibaar is het roerblad een normale roerwerking uitoefent en indien het roerblad in een tweede werkstand om de roeras en de zwenkas draaibaar is bij verzwenking van het roerblad om deze beide assen door het roerblad een voortstuwende werking op het vaartuig wordt uitgeoefend.The invention relates to a vessel provided with a rudder blade, which soot is coupled to the vessel using an upwardly extending rudder shaft and an upwardly extending pivot axis, while means are provided by means of which the rudder blade can be pivoted to block the pivot axis. , such that in a first working position the stirring blade is rotatable only about the stirring shaft, the stirring blade exerts a normal stirring action and if the stirring blade is rotatable in a second working position on the stirring shaft and the pivot axis when the stirring blade is pivoted about both of these shafts a propulsive action is exerted on the vessel by the rudder blade.
Een soortgelijke constructie is bijvoorbeeld bekend uit het Amerikaanse octrooi schrift 1.444.847. Bij deze bekende constructie is het roerblad, zowel bij normaal gebruik voor sturen als bij gebruik voor voortstuwing slechts in een bepaalde positie ten opzichte van het overige deel van het vaartuig op te stellen.A similar construction is known, for example, from United States Patent Specification 1,444,847. In this known construction, the rudder blade, in both normal use for steering and in use for propulsion, can only be arranged in a specific position relative to the other part of the vessel.
Volgens de uitvinding is nu de plaats van het roerblad in langsrichting van het vaartuig instelbaar.According to the invention, the position of the rudder blade can now be adjusted in the longitudinal direction of the vessel.
Door deze mogelijkheid kan in het bijzonder bij gebruik van het roerblad als voortstuworgaan een optimale instelling van dit blad ten opzichte van het overige deel van het vaartuig worden bereikt.Due to this possibility, in particular when the rudder blade is used as a propulsion device, an optimum adjustment of this blade relative to the rest of the vessel can be achieved.
De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van enige in bijgaande figuren weergegeven mogelijke uitvoeringsvormen van de constructie volgens de uitvinding.The invention will be explained in more detail below with reference to some possible embodiments of the construction according to the invention shown in the accompanying figures.
Figuur 1 toont een eerste uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.Figure 1 shows a first exemplary embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 2 toont een met figuur 1 overeenkomend aanzicht, waarbij het roerblad in een andere stand met het vaartuig is verbonden.Figure 2 shows a view corresponding with figure 1, wherein the rudder blade is connected to the vessel in another position.
Figuur 3 toont een detail van een enigzins gewijzigde uitvoeringsvorm van de constructie volgens de figuren 1 en 2.Figure 3 shows a detail of a slightly modified embodiment of the construction according to Figures 1 and 2.
Figuur 4 toont een bovenaanzicht op een deel van figuur 3.Figure 4 shows a top view of part of Figure 3.
Figuur 5 toont schematisch een tweede uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.Figure 5 schematically shows a second embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 6 toont schematisch een derde uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.Figure 6 schematically shows a third embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 7 toont een bovenaanzicht op delen van de in figuur 6 weergegeven constructie.Figure 7 shows a top view of parts of the construction shown in Figure 6.
Figuur 8 toont een met figuur 7 overeenkomend aanzicht van een uitvoeringsvariant.Figure 8 shows a view corresponding with figure 7 of an embodiment variant.
Figuur 9 toont een deel van een enigzins gewijzigde uitvoeringsvorm van de in figuur 6 weergegeven constructie.Figure 9 shows part of a slightly modified embodiment of the construction shown in Figure 6.
Figuur 10 toont schematisch een vierde uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.Figure 10 schematically shows a fourth embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 11 toont schematisch een aanzicht op een vijfde uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.Figure 11 schematically shows a view of a fifth exemplary embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 12 toont schematisch een zesde uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.Figure 12 schematically shows a sixth exemplary embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 13 toont een deel van een enigzins gewijzigde uitvoeringsvorm van de constructie volgens de figuur 12.Figure 13 shows part of a slightly modified embodiment of the construction according to Figure 12.
Figuur 14 toont schematisch een zevende uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.Figure 14 schematically shows a seventh embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 15 toont een variant op de in figuur 14 weergegeven constructie.Figure 15 shows a variant of the construction shown in Figure 14.
Figuur 16 toont schematisch een verdere uitvoeringsvorm van de constructie volgens de uitvinding.Figure 16 schematically shows a further embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 17 toont een enigzins gewijzigde uitvoeringsvorm van de constructie volgens de figuur 16.Figure 17 shows a slightly modified embodiment of the construction according to Figure 16.
Figuur 18 toont schematisch een verdere uitvoeringsvorm van de constructie volgens de uitvinding.Figure 18 schematically shows a further embodiment of the construction according to the invention.
Figuren 19-21 tonen varianten op de in figuur 18 weergegeven constructie.Figures 19-21 show variants of the construction shown in Figure 18.
Figuur 22 toont een verder uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.Figure 22 shows a further embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 23 toont een verder uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.Figure 23 shows a further embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 24 toont een deel van de in figuur 23 weergegeven constructie, waarbij het roerblad een andere stand inneemt.Figure 24 shows part of the construction shown in Figure 23, with the rudder blade assuming a different position.
Figuur 25 toont een verder uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.Figure 25 shows a further embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 26 toont de in figuur 25 weergegeven constructie met een roerblad in een andere stand.Figure 26 shows the construction shown in Figure 25 with a rudder blade in a different position.
Figuur 27 toont een verder uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.Figure 27 shows a further embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 28 toont de in figuur 27 weergegeven constructie met het roerblad in een andere stand.Figure 28 shows the construction shown in Figure 27 with the rudder blade in a different position.
Figuur 29 toont een verdere uitvoeringsvorm van de constructie volgens de uitvinding.Figure 29 shows a further embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 30 toont een variant op de in figuur 29 weergegeven constructie.Figure 30 shows a variant of the construction shown in Figure 29.
Figuur 31 toont een verdere uitvoeringsvorm van de constructie volgens de uitvinding.Figure 31 shows a further embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 32 toont een variant op de in figuur 31 weergegeven constructie.Figure 32 shows a variant of the construction shown in Figure 31.
Figuur 33 toont een vereenvoudigde uitvoering van de in figuur 32 afgebeelde constructie.Figure 33 shows a simplified embodiment of the construction shown in Figure 32.
Figuur 34 toont een verdere uitvoeringsvorm van de constructie volgens de uitvinding.Figure 34 shows a further embodiment of the construction according to the invention.
Figuur 1 toont schematisch het achterste gedeelte van een vaartuig 1, waaraan een tweetal in eikaars verlengde gelegen, verticaal verlopende scharnierpennen 2 en 3 zijn bevestigd. Om de scharnierpennen 2 en 3 zijn armen 4 resp. 5 zwenkbaar. Aan de armen 4 en 5 is een buis 6 bevestigd. Zoals uit de figuur 1 blijkt sluit de hartlijn van de buis 6 een scherpe hoek in met de door de hartlijnen van de pennen 2 en 3 gevormde zwaai-as. Aan het boveneinde van de buis 6 is een verbindingsstuk 7 bevestigd. Met het verbindingsstuk is met behulp van een horizontaal verlopende scharnieras 8 het uiteinde van een helmstok 9 gekoppeld.Figure 1 schematically shows the rear part of a vessel 1, to which two vertically extending hinge pins 2 and 3, which are in line with each other, are attached. Around the hinge pins 2 and 3, arms 4 and. 5 pivotable. A tube 6 is attached to the arms 4 and 5. As can be seen from Figure 1, the center line of the tube 6 encloses an acute angle with the pivot axis formed by the center lines of the pins 2 and 3. A connecting piece 7 is attached to the top end of the tube 6. The end of a tiller 9 is coupled to the connecting piece by means of a horizontally extending hinge shaft 8.
In de buis 6 is een as 10 om zijn lengte-as verdraaibaar maar onverschuifbaar gelegerd. Aan het ondereinde van de as 10 is een roerblad 11 bevestigd.In the tube 6, a shaft 10 is rotatably mounted but rotatable about its longitudinal axis. A stirring blade 11 is attached to the bottom end of the shaft 10.
Aan het boven het verbindingsstuk 7 uitstekende uiteinde van de as 10 is een koppelorgaan 12 bevestigd. Met behulp van een horizontaal verlopende scharnierpen 13 is met het koppelorgaan een arm 14 zwenkbaar gekoppeld.A coupling member 12 is attached to the end of the shaft 10 projecting above the connecting piece 7. An arm 14 is pivotally coupled to the coupling member by means of a horizontally extending hinge pin 13.
In de in de figuur 1 weergegeven stand is de arm 14 met zijn van de pen 13 afgekeerde uiteinde opgenomen in een in een aan het verbindingsstuk 7 bevestigde plaat 15 aangebrachte gat, zodat met behulp van de arm 14 en de plaat 15 de as 10 tegen verdraaiing in de buis 6 is ge- borgd. Aan het vrije uiteinde van de arm 14 is nog een eventueel elastisch spankoord 16 bevestigd, dat kan worden vastgezet in een op zich bekend, aan de helmstok 9 bevestigd vastzetorgaan 17.In the position shown in figure 1, the arm 14, with its end remote from the pin 13, is received in a hole arranged in a plate 15 fixed to the connecting piece 7, so that the shaft 10 against the shaft 10 with the aid of the arm 14 and the plate 15 rotation in the tube 6 is ensured. At the free end of the arm 14, a further elastic tensioning cord 16 is attached, which can be secured in a fixing member 17 known per se, attached to the tiller 9.
Indien de as 10 tegen verdraaiing ten opzichte van de buis 6 is geborgd kan het roerblad 11 met behulp van de helmstok 9 worden gedraaid om de door de hartlijnen van de pennen 2 en 3 gevormde zwaai-as en zal het roerblad 11 functioneren als een normaal roer.If the shaft 10 is secured against rotation with respect to the tube 6, the rudder blade 11 can be rotated with the tiller 9 about the pivot axis formed by the center lines of the pins 2 and 3 and the rudder blade 11 will function as a normal stir.
Door verzwenken van de arm 14 over 10° in de richting volgens pijl A is de vergrendeling tussen de as 10 en de buis 6 verbroken, zodat de as 10 draaibaar is ten opzichte van de buis 6.By pivoting the arm 14 by 10 ° in the direction according to arrow A, the locking between the shaft 10 and the tube 6 is broken, so that the shaft 10 is rotatable relative to the tube 6.
Indien dan de helmstok heen en weer wordt bewogen zal het roerblad 11 niet alleen gaan verzwenken om de door de scharnierassen 2 en 3 gevormde zwaai-as, maar ook om de door de hartlijn van de as 10 gevormde bladas. Het roerblad 11 voert dan een heen en weer gaande beweging om de scharnierpennen 2 en 3 alsmede een heen en weer gaande beweging om de hartlijn van de as 10 uit.If the tiller is then moved back and forth, the rudder blade 11 will pivot not only about the pivot axis formed by the pivot shafts 2 and 3, but also about the blade axis formed by the axis of the shaft 10. The rudder blade 11 then performs a reciprocating movement about pivot pins 2 and 3 as well as a reciprocating movement about the axis of the shaft 10.
Hierbij wordt op het blad een kracht uitgeoefend, die kan worden ontbonden in een dwars op de lengte-as van het schip werkende kracht en een in de lengte-as van het schip werkende kracht. De bij een in een richting plaatsvindende beweging van het roerblad 11 optredende in dwars-richting werkende kracht wordt gecompenseerd door een tegengestelde in dwarsrichting werkende kracht bij beweging van het blad in een richting tegengesteld aan de eerstgenoemde richting. De in de lengterichting van het schip werkende kracht zal een voort'stuwende kracht op het schip uitoefenen.Hereby a force is exerted on the blade, which can be decomposed into a force acting transversely of the longitudinal axis of the ship and a force acting in the longitudinal axis of the ship. The transverse force acting in one direction of movement of the rudder blade 11 is compensated by an opposite transverse force acting when the blade moves in a direction opposite to the former direction. The longitudinal force of the ship will exert a propulsive force on the ship.
De beweging van het roer- of stuwblad 11 kan worden beïnvloed door het spankoord 16 meer of minder te spannen.The movement of the rudder or propeller blade 11 can be influenced by tensioning the tensioning cord 16 more or less.
In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is op de helmstok 2 nog een zich dwars op de helmstok uitstrekkend schot 18 aangebracht, waarin in een dwars op de lengterichting van de helmstok verlopende rij meerdere gaten zijn aangebracht voor het geleiden van het koord 16. De beweging van het roerblad 11 kan zodoende ook worden beïnvloed door het koord naar wens door een van deze gaten te geleiden.In the exemplary embodiment shown, a tiller 18 extending transversely to the tiller is provided on the tiller 2, in which in a row extending transversely to the longitudinal direction of the tiller, several holes are provided for guiding the cord 16. The movement of the rudder blade 11 can thus also be influenced by guiding the cord as desired through one of these holes.
Zoals met hartlijnen 19 en 20 in figuur 1 aangeduid zijn in de zich haaks op de hartlijn van de buis 6 uitstrekkende uiteinden van de armen 4 en 5, die gezien in figuur 1 aan de van de scharnierpennen 2 en 3 afgekeerde zijden van de buis 6 zijn gelegen, gaten aangebracht zodanig, dat het roerblad Π op de in figuur 3 weergegeven wijze aan de achterzijde van het schip 1 kan worden aangehangen. Daarbij kan de helmstok 9 ook, zoals uit de figuren duidelijk zal zijn in een over 180° verdraaide stand met het verbindingsorgaan 7 worden gekoppeld. In de in figuur 2 weergegeven stand is as 10 met het roerblad 11 weer tegen verdraaiing ten opzichte van de bus 6 vergrendeld, terwijl vanuit de in figuur 2 weergegeven stand de arm 14 over 180° in de richting van de wijzers van de klok kan worden verzwenkt om deze vergrendeling op te heffen. Indien de vergrendeling is opgeheven kan het roerblad 11 weer als stuwblad werken bij het heen en weer bewegen van de helmstok, zoals hierboven beschreven.As indicated by center lines 19 and 20 in Figure 1, the ends of the arms 4 and 5 extending at right angles to the center line of the tube 6 are those seen in Figure 1 on the sides of the tube 6 facing away from the hinge pins 2 and 3. holes are arranged in such a way that the rudder blade blad can be attached to the rear of the ship 1 in the manner shown in figure 3. In addition, as will be apparent from the figures, the tiller 9 can also be coupled to the connecting member 7 in a position rotated by 180 °. In the position shown in figure 2, shaft 10 with the rudder blade 11 is again locked against rotation with respect to the sleeve 6, while from the position shown in figure 2 the arm 14 can be rotated 180 ° clockwise pivoted to release this lock. When the lock is released, the rudder blade 11 can act as a propelling blade again when the tiller is reciprocated, as described above.
De ophanging van het roerblad volgens figuur 1 zal in het algemeen worden toepast bij weinig wind, terwijl de ophanging volgens figuur 2 in het algemeen de voorkeur zal worden gegeven bij sterke wind.The suspension of the rudder blade of Figure 1 will generally be used in low winds, while the suspension of Figure 2 will generally be preferred in strong winds.
In figuren 3 en 4 is schematisch een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven, waarbij een aan het boveneinde van de buis 6 bevestigd verbindingsorgaan 7' om de buis 6 verdraaibaar is en met behulp van een klem 20 in iedere gewenste stand kan worden vastgezet. Aan het verbindingsorgaan is een sektorvormig gebogen plaat 21 bevestigd,waarin een aantal inkepingen 22 zijn aangebracht in een waarvan naar keuze het uiteinde van de arm 14 kan worden geplaatst ter vergrendeling van de as 10 ten opzichte van het verbindingsorgaan 7'. Hierdoor is een gewenste instelling van de helmstok 9 mogelijk ten opzichte van het roerblad 11, afwijkend van de gebruikelijke instelling waarin in bovenaanzicht gezien het roerblad en de helmstok in eikaars verlengde liggen.Figures 3 and 4 schematically show an exemplary embodiment, wherein a connecting member 7 'attached to the top end of the tube 6 is rotatable around the tube 6 and can be fixed in any desired position with the aid of a clamp 20. Attached to the connector is a sector-shaped bent plate 21, in which a number of notches 22 are provided, one of which can optionally be fitted with the end of the arm 14 for locking the shaft 10 relative to the connector 7 '. This allows a desired adjustment of the tiller 9 relative to the rudder blade 11, deviating from the usual setting in which the rudder blade and the tiller are aligned in mutual view, seen in top view.
Bij het in figuur 5 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is aan het achtereinde van het vaartuig een een zich omhoog uitstrekkende roerpen 23 bevestigd. Om de pen 23 is een bus 24 draaibaar. Aan de bus 24 is een blad 25 bevestigd. Aan de van de bus 24 afgekeerde zijde van het blad is een U-vormige beugel 26 bevestigd, waarin een zich schuin omhoog uitstrekkende as 27 om zijn hartlijn verdraaibaar en in zijn lengterichting onverschuifbaar is gelegerd. De zich schuin omhoog in de richting van de hartlijn van de pen 23 uitstrekkende hartlijn van de as 27 sluit, zoals uit figuur 5 duidelijk zal zijn, een scherpe hoek in met de hartlijn van de pen 23.In the exemplary embodiment shown in Figure 5, an upwardly extending rudder pin 23 is attached to the rear end of the vessel. A sleeve 24 is rotatable about the pin 23. A blade 25 is attached to the sleeve 24. A U-shaped bracket 26 is mounted on the side of the blade remote from the sleeve 24, in which a shaft 27 extending at an obliquely upward angle is rotatable about its axis and is displaced in its longitudinal direction. The centerline of the shaft 27 extending obliquely upwards in the direction of the centerline of the pin 23, as will be apparent from Figure 5, encloses an acute angle with the centerline of the pin 23.
Aan de bovenzijde van de as 27 is met behulp van een zich horizontaal uitstrekkende scharnierpen 28 het uiteinde van een arm 29 verzwenkbaar gekoppeld. In de in figuur 5 weergegeven stand ligt het uiteinde van de arm 29 in een aan het boveneinde van het blad 25 bevestigde beugel 30, zodat in deze stand de as 27 tegen verdraaiing om zijn hartlijn geborgd is. Aan het uiteinde van de arm 29 is weer een met het spankoord 16 overeenkomend spankoord 31 bevestigd. Aan het boveneinde van het blad 25 is verder met behulp van een horizontaal verlopende scharnierpen 32 een helmstok 33 gekoppeld.The end of an arm 29 is pivotally coupled to the top of the shaft 27 by means of a horizontally extending hinge pin 28. In the position shown in figure 5, the end of the arm 29 lies in a bracket 30 fixed to the top end of the blade 25, so that in this position the shaft 27 is locked against rotation about its axis. A tension cord 31 corresponding to the tension cord 16 is again attached to the end of the arm 29. A tiller 33 is further coupled to the top end of the blade 25 by means of a horizontally extending hinge pin 32.
Aan het onder het blad 25 uitstekende uiteinde van de as 27 is een verder roerblad 34 bevestigd.A further stirring blade 34 is attached to the end of the shaft 27 projecting under the blade 25.
Tussen de benen van de U-vormige beugel 26 is verder nog een zich evenwijdig aan de as 27 uitstrekkende bus 35 aangebracht.A sleeve 35 extending parallel to the shaft 27 is further arranged between the legs of the U-shaped bracket 26.
In de in figuur 5 weergegeven stand zullen beide bladen 25 en 34 normaal met de helmstok 33 voor het sturen om de as 23 kunnen worden gedraaid.In the position shown in figure 5, both blades 25 and 34 will normally be able to be rotated about the shaft 23 with the tiller 33 for steering.
Indien de hefboom 29 vanuit de in de figuur 5 weergegeven stand over ± 10® omhoog wordt gezwenkt kan het roerblad 34 behalve om de as 23 ook om de hartlijn van de as 27 verzwenken, waarbij de mate van ver-zwenking bij het heen en weer bewegen van de helmstok 33 kan worden beïnvloed door de spanning, die wordt opgewekt in het spankoord 31. Het zal duidelijk zijn, dat dan op soortgelijke wijze als hierboven omschreven aan de hand van het eerste uitvoeringsvoorbeeld een voortstuwend effect kan worden bewerkstelligd.If the lever 29 is pivoted upwards by ± 10® from the position shown in figure 5, the rudder blade 34 can also pivot about the axis 23 of the axis 27, in addition to about the axis 23, whereby the degree of pivoting when reciprocating movement of the tiller 33 can be influenced by the tension generated in the tension cord 31. It will be clear that a propelling effect can then be effected in a manner similar to that described above with reference to the first embodiment.
Naast de in figuur 5 weergegeven stand, die in het bijzonder geschikt is voor het varen bij mooie weersomstandigheden, kan de in figuur 5 weergegeven combinatie ook met de achterzijde van het vaartuig worden verbonden door de bus 35 over de pen 23 te schuiven. Hiertoe kan de helmstok 33 vanuit de in de figuur 5 weergegeven stand over een hoek van ± 180° om de pen 32 worden verzwenkt.In addition to the position shown in Figure 5, which is particularly suitable for sailing in nice weather conditions, the combination shown in Figure 5 can also be connected to the rear of the vessel by sliding the sleeve 35 over the pin 23. To this end, the tiller 33 can be pivoted about the pin 32 from the position shown in Figure 5 through an angle of ± 180 °.
Figuur 6 toont een uitvoeringsvoorbeeld, waarbij aan de achterzijde van het vaartuig weer een tweetal in eikaars verlengde gelegen scharnierpennen 2 en 3 zijn bevestigd met behulp waarvan een beugel 36 zwenkbaar met het vaartuig is gekoppeld. Aan de beugel 36 is een bus 37 bevestigd waarvan de hartlijn zich schuin omhoog naar voren uitstrekt met betrekking tot de lengterichting van het vaartuig. In de bus 37 is een as 38 om zijn hartlijn verdraaibaar maar in zijn lengterichting onverschuif-baar gelegerd.Aan het ondereinde van de as 38 is een roerblad 39 bevestigd.Figure 6 shows an exemplary embodiment, wherein two hinge pins 2 and 3, which are in line with each other and which are in line with each other, are attached to the rear of the vessel, by means of which a bracket 36 is pivotally coupled to the vessel. Attached to the bracket 36 is a sleeve 37 the centerline of which extends obliquely upwardly with respect to the longitudinal direction of the vessel. In the sleeve 37, a shaft 38 is rotatable about its axis, but is mounted in its longitudinal direction unalterably. A rudder blade 39 is mounted on the bottom end of the shaft 38.
De beugel 36 kan tegen verzwenking om'de pennen 2 en 3 worden geborgd met behulp van een aan de achterzijde van het vaartuig bevestigd-borgorgaan 40, dat om een horizontale as 41 zwenkbaar gelegerd met de achterzijde van het vaartuig is gekoppeld. Aan zijn buitenomtrek is het borgorgaan voorzien van inkepingen 40' waarin bij ongeveer horizontale stand van het borgorgaan 40 een deel van de beugel 36 komt te liggen zoals weergegeven in figuur 7, zodat dan de beugel 36 tegen verzwenking geborgd is. Vanuit deze stand kan het borgorgaan 40 omhoog worden gezwenkt en met behulp van een koord 42 worden vastgezet, zoals afgebeeld in figuur 6.The bracket 36 can be secured against pivoting about the pins 2 and 3 by means of a locking member 40 mounted on the rear of the vessel, which is pivotally mounted on a horizontal axis 41 with the rear of the vessel. On its outer circumference, the locking member is provided with notches 40 'in which, at approximately horizontal position of the locking member 40, a part of the bracket 36 comes to lie as shown in figure 7, so that the bracket 36 is then secured against pivoting. From this position, the locking member 40 can be pivoted upward and secured by a cord 42, as shown in Figure 6.
Aan de bovenzijde van de as 38 is een zich vanaf de as 38 naar voren toe uitstrekkende arm 44 bevestigd. Aan het vooreinde van de arm 44 is met behulp van een scharnierpen 45 een helmstok 46 gekoppeld.Attached to the top of the shaft 38 is an arm 44 extending forward from the shaft 38. A tiller 46 is coupled to the front end of the arm 44 by means of a hinge pin 45.
Verder is met behulp van een scharnierpen 47 een met de arm 14 overeenkomende arm 48 met het boveneinde van de as 38 gekoppeld. In de in de figuur 6 weergegeven stand van de arm 48 is de as 38 tegen verzwenking om zijn hartlijn geborgd, terwijl bij verzwenking van de arm 48 om de as 47 in een richting tegen de wijzers van de klok de arm 48 weer, zoals hierboven uiteengezet, kan worden gebracht in een stand, waarin de as 38 vrij in de bus 37 zwenkbaar is.Furthermore, an arm 48 corresponding to the arm 14 is coupled to the upper end of the shaft 38 by means of a hinge pin 47. In the position of the arm 48 shown in Figure 6, the shaft 38 is secured against pivoting about its axis, while when the arm 48 is pivoted about the axis 47 in an anti-clockwise direction, the arm 48 is again, as above can be brought into a position in which shaft 38 is freely pivotable in sleeve 37.
Indien de beugel 36 tegen verdraaiing is geborgd kan het roerblad 39 met behulp van de helmstok 46 om de hartlijn van de as 38 worden verdraaid.If the bracket 36 is secured against rotation, the rudder blade 39 can be rotated about the axis of the shaft 38 by means of the tiller 46.
Indien de draaiing van de beugel 36 is vrijgegeven en de helmstok 46 met behulp van het grendel stuk 50 met de bus 37 is verbonden kan het roerblad om de door de pennen 2 en 3 gevormde draaiingsas worden verzwenkt.When the rotation of the bracket 36 is released and the tiller 46 is connected to the sleeve 37 by means of the locking piece 50, the rudder blade can be pivoted about the axis of rotation formed by the pins 2 and 3.
Als alternatief kan aan het boveneinde van de bus 37 een naar voren uitstekende arm 49 zijn bevestigd waarlangs een grendelstuk 50 met uitstekende pen 51 verschuifbaar is. Dit grendelstuk 50 kan vanuit de in figuur 6 weergegeven stand waarin het grendelstuk de bus 37 met de beugel 36 borgt tegen verdraaiing om de pennen 2 en 3 naar rechts worden verschoven tot in een stand, waarin de grendelpen 51 is gelegen in een gat, dat is aangebracht in een aan de arm 44 bevestigd oor 52, zodat dan de arm 44 en daarmede de helmstok 46 vast is verbonden met de bus 37.Alternatively, a forward projecting arm 49 may be attached to the top end of the sleeve 37 along which a latch 50 with protruding pin 51 is slidable. This locking piece 50 can be shifted from the position shown in Figure 6 in which the locking piece secures the sleeve 37 with the bracket 36 against rotation about the pins 2 and 3 to a position in which the locking pin 51 is located in a hole which is arranged in an ear 52 attached to the arm 44, so that the arm 44 and therewith the tiller 46 is firmly connected to the sleeve 37.
Indien hierbij de beugel 36 voor verzwenking om de pennen 2 en 3 wordt vrijgegeven door het grendelstuk 50 gezien in figuur 6 naar rechts te schuiven zal bij het heen en weer bewegen van de helmstok 46 indien ook arm 48 omhoog is gezwenkt zowel een verzwenking van het roerblad om de pennen 2 en 3 als om de hartlijn van de as 38 plaatsvinden, waardoor weer op soortgelijke wijze als hierboven beschreven een voortstuwende werking wordt opgewekt.If the pivoting bracket 36 is released around the pins 2 and 3 by sliding the locking piece 50 seen in figure 6 to the right, when the tiller 46 is reciprocated, if arm 48 is also pivoted upwards, both pivoting of the tiller agitator blade about pins 2 and 3 as well as about the axis of shaft 38, again generating propulsion in a manner similar to that described above.
Voor het vastzetten van het raam 36 kunnen ook andere middelen worden toegepast. Zo toont figuur 8 een constructie, waarbij tussen het raam 36 en een van een aantal op het achterschip aangebrachte aankoppelpunten 53 een koppelstang 54 kan worden aangebracht.Other means can also be used to fix the window 36. For example, Figure 8 shows a construction in which a coupling rod 54 can be fitted between the window 36 and one of a number of coupling points 53 arranged on the stern.
Figuur 9 toont een uitvoeringsvorm, waarbij aan het boveneinde van de bus en aan het achtereinde van de arm 44 uitstekende oren 55 resp. 56 zijn aangebracht. In deze oren 55 en 56 zijn gaten aangebracht waardoorheen een borgpen 57 kan worden gestoken.Figure 9 shows an embodiment in which ears 55 and 5 protrude at the top end of the sleeve and at the rear end of arm 44 respectively. 56 are provided. Holes are provided in these ears 55 and 56 through which a locking pin 57 can be inserted.
Figuur 10 toont een uitvoeringsvorm, waarbij met behulp van de aan het achterschip bevestigde pennen 2 en 3 een draagbeugel 60 is gekoppeld. Met behulp van een aan het boveneinde van de dfaagbeugel bevestigde arm 61 is een om een horizontale as 62 instelbare helmstok 63 met de draagbeugel 60 gekoppeld.Figure 10 shows an embodiment in which a carrying handle 60 is coupled by means of the pins 2 and 3 attached to the stern. A tiller 63 adjustable about a horizontal axis 62 is coupled to the carrying bracket 60 by means of an arm 61 mounted on the top end of the phage bracket.
Nabij het boveneinde van de draagbeugel is verder met behulp van een horizontale scharnieras 64 een bus 65 zwenkbaar met de draagbeugel 60 gekoppeld. In de bus 65 is een as 66 verdraaibaar, maar niet in zijn lengterichting verschuifbaar opgenomen. Aan de onderzijde van de as 66 is een roerblad 67 bevestigd. Aan het boveneinde van de as 66 is weer een met de boven beschreven arm 14 overeenkomende arm 68 gekoppeld. Het zal duidelijk zijn, dat in de weergegeven stand van de arm 68 de as 66 tegen verdraaiing in de bus 65 is geborgd, terwijl vanuit deze stand de hefboom 68 weer kan worden verzwenkt in een stand, waarin de as 66 vrij draaibaar is in de bus 65.Near the top end of the carrying handle, a sleeve 65 is further pivotally coupled to the carrying handle 60 by means of a horizontal pivot shaft 64. A shaft 66 is rotatable in the bush 65, but is not slidable in its longitudinal direction. A stirring blade 67 is mounted on the underside of the shaft 66. At the top end of the shaft 66, another arm 68 corresponding to the arm 14 described above is coupled. It will be clear that in the shown position of the arm 68 the shaft 66 is secured against rotation in the bush 65, while from this position the lever 68 can be pivoted again into a position in which the shaft 66 is freely rotatable in the box 65.
Zoals reeds gezegd is het boveneinde van de bus 65 met behulp van een horizontaal verlopende scharnierpen 64 verzwenkbaar met het draag-raam 60 gekoppeld. Aan de bus 65 is verder een zich evenwijdig aan de bus 65 uitstrekkende stang 69 gekoppeld, die tegen de veerkracht van een veer 70 in zijn lengterichting verschuifbaar is. Aan het ondereinde van de -stang 69 is een nok 71 aangebracht, die bestemd is om samen te werken met een aantal in het draagraam 60 aangebrachte grendeluitsparingen, een en ander zodanig, dat de bus 65 met het daarmede verbonden roerblad 67 in de richting volgens pijl A verzwenkbaar is tussen de geheel in figuur 10 afgebeelde stand van het roerblad en de slechts gedeeltelijk weergegeven stand 67' van het roerblad en in deze uiterste standen of in een van een aantal tussenstanden kan worden vastgezet.As already mentioned, the top end of the bush 65 is pivotally coupled to the support frame 60 by means of a horizontally extending hinge pin 64. A rod 69 extending parallel to the bush 65 is coupled to the bush 65 and is displaceable in the longitudinal direction against the spring force of a spring 70. A cam 71 is arranged at the lower end of the rod 69, which is intended to cooperate with a number of locking recesses arranged in the supporting frame 60, such that the bush 65 with the agitating blade 67 connected thereto in the direction of arrow A is pivotable between the position of the rudder blade shown entirely in figure 10 and the position 67 'of the rudder blade, which is only partially shown, and can be locked in these extreme positions or in one of a number of intermediate positions.
Ook hier is dus weer naar keuze het roerblad alleen om de pennen 2 en 3 verzwenkbaar of verzwenkbaar om de pennen 2 en 3 en om de hartlijn van de as 66 voor het bewerkstelligen van een voortstuwfunctie, terwijl tevens het blad door verzwenking om de horizontale as 64 naar keuze in een van een aantal standen kan worden gebracht.Here, too, the rudder blade can also be pivoted or pivoted about the pins 2 and 3 again about the pins 2 and 3 and about the axis of the shaft 66 in order to achieve a propulsion function, while at the same time the blade is pivoted about the horizontal axis. 64 can optionally be set in one of a number of positions.
Figuur 11 toont een uitvoeringsvoorbeeld, waarbij een om de pennen 2 en 3 verzwenkbare draagstang 72 is aangebracht. Aan het boveneinde van de draagstang 72 is een zich horizontaal uitstrekkende stang 73 aangebracht, die in zijn lengterichting verschuifbaar en in een gewenste stand ten opzichte van de stang 72 vastzetbaar is met behulp van een klemorgaan 74. Aan het vrije uiteine van de stang 73 is een helmstok 75 gekoppeld met behulp van een zich horizontaal uitstrekkende scharnierpen 76.Figure 11 shows an exemplary embodiment, in which a carrying rod 72 which is pivotable about pins 2 and 3 is arranged. At the top end of the carrying rod 72 is arranged a horizontally extending rod 73, which is slidable in its longitudinal direction and can be fixed in a desired position relative to the rod 72 by means of a clamping member 74. At the free end of the rod 73 a tiller 75 coupled using a horizontally extending hinge pin 76.
Langs de draagstang 72 is een bus 77 verschuifbaar. De bus 77 kan in een gewenste hoogte!igging ten opzichte van de stang 72 worden vastgezet door een niet nader weergegeven pen te steken door in de bus en in de stang 72 aangebrachte gaten.A sleeve 77 is slidable along the carrying rod 72. The bush 77 can be secured in a desired height relative to the rod 72 by inserting a pin (not shown) through holes provided in the bush and in the rod 72.
Aan de bus 77 is een zich naar achteren uitstrekkende arm 78 bevestigd. Aan het achtereinde van de arm 78 is met behulp van een zich horizontaal uitstrekkende pen 79 een bus 80 zwenkbaar bevestigd. In de bus 80 is een as 81 gelegen aan het ondereinde waarvan een roerblad 82 is bevestigd. Het boveneinde van de as 81 is verdraaibaar maar niet verschuifbaar aangebracht in een bus 83 die met behulp van een evenwijdig aan de pen 79 verlopende pen 84 is bevestigd aan het uiteinde van de stang 73. Aan het boven de bus 83 uitstekende uiteinde is weer een met de arm 14 overeenkomende arm 85 zwenkbaar bevestigd.A backwardly extending arm 78 is attached to the sleeve 77. A sleeve 80 is pivotally mounted at the rear end of the arm 78 by means of a horizontally extending pin 79. In the sleeve 80, a shaft 81 is located at the bottom end of which a rudder blade 82 is attached. The top end of the shaft 81 is rotatably but not slidably mounted in a sleeve 83 which is attached to the end of the rod 73 by means of a pin 84 running parallel to the pin 79. At the end projecting above the sleeve 83 there is another arm 85 corresponding to the arm 14 is pivotally mounted.
Het zal duidelijk zijn, dat in de weergegeven stand van de arm 85 de as 81 tegen verdraaiing om zijn lengte-as is geborgd en het blad 82 voor het uitoefenen van een roerwerking met behulp van de helmstok 75 om de pennen 2 en 3 kan worden verdraaid. Bij verzwenking van de arm 85 uit de weergegeven stand zal het roerblad 82 ook vrij draaibaar zijn om de hartlijn van de as 81,zodat weer op soortgelijke wijze als hierboven omschreven een voortstuwende werking met behulp van het roerblad 82 kan worden be- werkstelligd.It will be clear that in the shown position of the arm 85 the shaft 81 is secured against rotation about its longitudinal axis and the blade 82 can be agitated by means of the tiller 75 about the pins 2 and 3 to exert a stirring action. twisted. When the arm 85 is pivoted out of the position shown, the rudder blade 82 will also be freely rotatable about the axis of the shaft 81, so that again in a similar manner as described above a propelling action can be effected by means of the rudder blade 82.
De stand van het roerblad 82 kan verder weer worden gewijzigd door het in hoogterichting verstellen van de bus 77 ten opzichte van de draagstang 72, met verschuiving van de stang 73 zodat het blad weer kan worden ingesteld, zoals aangeduid met pijl B in figuur 11.The position of the rudder blade 82 can be further changed again by adjusting the height 77 of the sleeve 77 relative to the carrying rod 72, with sliding of the rod 73 so that the blade can be readjusted, as indicated by arrow B in figure 11.
Figuur 12 toont een uitvoeringsvoorbeeld, waarbij aan een om de pennen 2 en 3 draaibare beugel 86 een zich naar achteren toe uitstrekkend raam 87 is bevestigd. In dit raam is een verticaal staande bus 88 in de richting volgens pijl C heen en weer verschuifbaar en met behulp van een klemorgaan 89' in een gewenste stand vast te zetten.Figure 12 shows an exemplary embodiment in which a frame 87, which rotates about pins 2 and 3, is attached to the rear. In this frame, a vertically standing sleeve 88 can be slid back and forth in the direction according to arrow C and can be fixed in a desired position with the aid of a clamping member 89 '.
In de bus 88 is een as 89 om zijn hartlijn verdraaibaar maar onverschuifbaar gelegerd. Aan het ondereinde van de as 89 is een roerblad 90 bevestigd.In the sleeve 88, a shaft 89 is mounted for rotation about its axis, but it is displaceable. A stirring blade 90 is attached to the bottom end of the shaft 89.
Aan het boven het raam 87 uitstekende uiteinde van de bus 88 is een zich naar voren toe uitstrekkende arm 91 bevestigd. Aan het vooreinde van de arm 91 is met behulp van een scharnierpen 92 een helmstok 93 gekoppeld. Aan het boven de as 89 uitstekende uiteinde is een met de arm 14 overeenkomende arm 92 gekoppeld. Het zal duidelijk zijn, dat met behulp van deze arm 92 in de weergegeven stand de as 89 tegen verdraaiing ten opzichte van de bus 88 geborgd is. In deze stand zal dus het roerblad 90 met behulp van de helmstok 93 voor het uitoefenen van een gebruikelijke stuurfunctie om de pennen 2 en 3 verdraaid kunnen worden. Bij verzwenking van de arm 92 uit de weergegeven stand kan het roerblad 90 zowel om de pennen 2 en 3 als om de hartlijn van de as 89 verzwenken bij het heen en weer bewegen van het roer, zodat dan weer een voortstuwfunctie wordt opgewekt. Tevens kan door verschuiven van de bus 88 de ligging van het roerblad ten opzichte van de achterzijde van het vaartuig 1 worden gewijzigd.Attached to the end of the sleeve 88 above the window 87 is a forwardly extending arm 91. A tiller 93 is coupled to the front end of the arm 91 by means of a hinge pin 92. An arm 92 corresponding to the arm 14 is coupled to the end projecting above the shaft 89. It will be clear that with the aid of this arm 92 in the position shown the shaft 89 is secured against rotation with respect to the sleeve 88. In this position, the rudder blade 90 can thus be rotated about the pins 2 and 3 with the aid of the tiller 93 for performing a usual steering function. When the arm 92 is pivoted out of the position shown, the rudder blade 90 can pivot both about the pins 2 and 3 and about the axis of the shaft 89 when the rudder is reciprocated, so that a propulsion function is then again generated. The position of the rudder blade relative to the rear of the vessel 1 can also be changed by sliding the sleeve 88.
Figuur 13 toont een variatie op de uitvoeringsvorm volgens figuur 12. Bij deze uitvoeringsvorm is aan de beugel 86 nabij de onderzijde een horizontaal verlopende geleiding 95 voor de heen en weer verschuifbare bus 88 aangebracht. Aan het boveneinde van de bus 88 is een zich horizontaal uitstrekkende arm 96 bevestigd, die verschuifbaar is in een aan het boveneinde van de beugel 86 bevestigde bus 97 en daarin met behulp van een klemorgaan 98 in een gewenste stand vast te zetten is. Aan het vooreinde van de arm 96 kan het uiteinde van de helmstok worden bevestigd.Figure 13 shows a variation of the embodiment according to Figure 12. In this embodiment, a horizontally running guide 95 for the reciprocally movable sleeve 88 is arranged on the bracket 86 near the bottom. Attached to the top end of the sleeve 88 is a horizontally extending arm 96, which is slidable in a sleeve 97 secured to the top end of the bracket 86 and can be secured therein by means of a clamping member 98 in a desired position. The end of the tiller can be attached to the front end of the arm 96.
Figuur 14 toont een uitvoeringsvoorbeeld, waarbij aan de achterzijde van het vaartuig met behulp van een verticaal staande schar-nieras 100 een drager 101 is gekoppeld. Aan de drager 101 is een zich verticaal uitstrekkende stang 102 bevestigd, waaraan met behulp van een horizontaal verlopende scharnierpen 103 het uiteinde van een helmstok 104 is gekoppeld.Figure 14 shows an exemplary embodiment in which a support 101 is coupled to the rear of the vessel by means of a vertically positioned pivot shaft 100. A vertically extending rod 102 is attached to the carrier 101, to which the end of a tiller 104 is coupled by means of a horizontally extending hinge pin 103.
In de drager 101 is een zich schuin omhoog en naar voren uitstrekkende as 105 draaibaar maar niet verschuifbaar gelegerd. Aan het ondereinde van de as 105 is een U-vormige beugel 106 bevestigd waaraan met behulp van een horizontaal verlopende scharnierpen 107 het boveneinde van een roerblad 108 is bevestigd.In the carrier 101, an obliquely upwardly and forwardly extending shaft 105 is mounted rotatably but not displaceably. A U-shaped bracket 106 is attached to the bottom end of the shaft 105, to which the top end of a stirring blade 108 is attached by means of a horizontally extending hinge pin 107.
Met de as 105 is verder een grendelmechanisme 109 verbonden, met behulp waarvan de as 105 tegen verdraaiing om zijn hartlijn ten opzichte van de drager 101 kan worden geborgd.Furthermore, a locking mechanism 109 is connected to the shaft 105, by means of which the shaft 105 can be secured against rotation about its axis with respect to the carrier 101.
Door de holle as 105 is een koord 110 gevoerd, dat met een uiteinde is bevestigd aan het roerblad 108. Het andere uiteinde is nabij het achtereinde van de helmstok 104 gelegen.A cord 110 is passed through the hollow shaft 105, one end of which is attached to the rudder blade 108. The other end is located near the rear end of the tiller 104.
Met de andere zijkant van het boveinde van het roerblad 108 is een uiteinde van een elastisch koord 111 verbonden, terwijl het andere uiteinde van dit koord is verbonden met de beugel 106,een en ander zodanig, dat dit koord het roerblad 108 om de as 107 tracht te verdraaien in de richting volgens pijl D. Deze verdraaiing kan worden geblokkeerd door vastzetting van het nabij de helmstok 104 gelegen uiteinde van het instel koord 110.One end of an elastic cord 111 is connected to the other side of the top end of the stirring blade 108, while the other end of this cord is connected to the bracket 106, in such a way that this cord enters the stirring blade 108 about the shaft 107 try to rotate in the direction of arrow D. This rotation can be blocked by securing the end of the adjusting cord 110 located near the tiller 104.
Tussen de drager 101 en de helmstok 104 is verder nog een spankoord 112 aangebracht.A tension cord 112 is further arranged between the carrier 101 and the tiller 104.
Het zal duidelijk zijn, dat indien de as 105 met behulp van de grendel inrichting 109 aan de drager 101 is vastgezet het roerblad 108 met behulp van de helmstok 104 om de as VOO kan worden gedraaid voor het uitoefenen van een normale roerfunctie. Indien de vergrendeling tussen de drager 101 en de as 105 wordt opgeheven zal bij het heen en weer bewegen van de helmstok zowel een verdraaiing van het roerblad om de as 100 als om de hartlijn van de as 105 plaatsvinden, zodat dan weer een voortstuwende werking wordt bewerkstelligd. Daarbij kan de verzwenking van het roerblad 108 weer, zoals hierboven uiteengezet, worden beinvloed door het meer of minder spannen van het koord 112.It will be clear that if the shaft 105 is fixed to the carrier 101 by means of the locking device 109, the rudder blade 108 can be rotated about the shaft VOO by means of the tiller 104 for performing a normal stirring function. If the locking between the carrier 101 and the shaft 105 is released, when the tiller is moved back and forth, both the rudder blade will rotate about the shaft 100 and about the axis of the shaft 105, so that a propelling action will again be accomplished. In addition, the pivoting of the rudder blade 108, as explained above, can be influenced by more or less tensioning of the cord 112.
Indien het blad 108 vanuit de weergegeven stand meer naar voren in de richting volgens pijl D wordt verzwenkt kan het roerblad in een zodanige stand worden gebracht, dat een achterwaartse voortstuwwerking op het schip wordt uitgeoefend, Bij het meer in een richting tegengesteld aan pijl D verzwenken van het roerblad 108 om de as 107 zal een sterker voortstuwende werking in voorwaartse richting op het vaartuig worden uitgeoefend.If the blade 108 is pivoted from the position shown more forward in the direction according to arrow D, the rudder blade can be brought into such a position that a rearward propulsion action is exerted on the ship. At the lake pivot in a direction opposite to arrow D the rudder blade 108 about axis 107 will exert a stronger forward propulsion action on the vessel.
Figuur 15 toont een enigzins met figuur 14 overeenkomende uitvoeringsvorm en overeenkomstige onderdelen zijn hief van dezelfde verwïjzingscijfers voorzien als gebruikt in de voorgaande figuren. Bij deze uitvoering is aan het boveneinde van de as 105 een arm 113 bevestigd, die met behulp van een grendelorgaan 114 kan worden vastgezet om verdraaiing van de as 105 ten opzichte van de drager 101 te voorkomen. Het instel koord 110 met behulp waarvan het roerblad 108 om de as 107 kan worden verzwenkt kan hierbij aan de arm 113 worden vastgezet. Tussen de arm 113 en de helmstok 104 is het spankoord 112 aangebracht.Figure 15 shows a somewhat similar embodiment to Figure 14 and corresponding parts are marked with the same reference numerals as used in the previous figures. In this embodiment, an arm 113 is secured to the upper end of the shaft 105, which can be secured by a locking member 114 to prevent rotation of the shaft 105 relative to the carrier 101. The adjustment cord 110, by means of which the rudder blade 108 can be pivoted about the shaft 107, can be secured to the arm 113. The tension cord 112 is arranged between the arm 113 and the tiller 104.
Eventueel zou men de koorden 110 en 112 kunnen vervangen door een enkel koord.Optionally, the cords 110 and 112 could be replaced by a single cord.
Figuur 16 toont een uitvoeringsvoorbeeld, waarbij een met behulp van een helmstok 115 om een verticaal staande as 116 verzwenkbaar blad 117 is aangebracht. Nabij de onderzijde van dit blad 117 is met behulp van een zich horizontaal uitstrekkende scharnierpen 118 een opklaproer 119 aangebracht waarvan het onderste gedeelte om een scharnieras 120 verzwenkbaar is ten opzichte van het bovenste gedeelte. Middelen zijn .aangebracht om de beide gedeelten van het klaproer tegen verzwenken om de scharnieras te borgen, zodat dan de beide bladen 117 en 119 gemeenschappelijk om de verticaal staande pen 116 kunnen worden verzwenkt voor een normale roer-functie. Bij opheffing van de blokkering om de as 120 kan bij het heen en weer bewegen van de helmstok 115 weer een voortstuwende werking worden verkregen waarbij de zwenking van het onderste gedeelte om de scharnieras 120 weer op soortgelijke wijze als hierboven is beschreven kan worden beinvloed door het inwerken daarop van een te spannen spankoord.Figure 16 shows an exemplary embodiment in which a blade 117 can be pivoted about a vertical axis 116 by means of a tiller 115. A folding rudder 119 is mounted near the underside of this blade 117 by means of a horizontally extending hinge pin 118, the lower part of which is pivotable about a hinge axis 120 relative to the upper part. Means are provided to pivot the two portions of the rudder to lock the pivot axis so that the two blades 117 and 119 can then be pivoted together about the vertical pin 116 for normal rudder function. When the blockage about the axis 120 is released, a further propelling action can be obtained when the tiller 115 is moved back and forth, whereby the pivoting of the lower part about the pivot axis 120 can again be influenced in the same manner as described above by acting on a tension cord to be tensioned.
Het blad 119 kan bijvoorbeeld voor wedstrijden eventueel gemakkelijk worden uitgewisseld met een normaal opklapbaar blad.For example, the blade 119 can be easily exchanged with a normal folding blade for competitions.
Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 17 is het gedeelde blad 119 rechtstreeks aangebracht aan een ten opzichte van het schip om een verticale as draaibare drager 121. Het achtereinde van de helmstok 115 is met behulp van een horizontale scharnierpen 122 gekoppeld met het boveneinde van het roerblad 119 en in zijn lengterichting verschuifbaar ondersteund door het draagorgaan 121.In the embodiment according to Figure 17, the divided blade 119 is directly mounted on a support 121 rotatable relative to the ship about the vessel. The rear end of the tiller 115 is coupled to the upper end of the rudder blade 119 by means of a horizontal hinge pin 122. and slidably supported longitudinally by the support member 121.
Figuur 18 toont een in grote lijnen met figuur 16 overeenkomend uitvoeringsvoorbeeld, waarbij het onderste gedeelte 125 van het roerblad 119 om een zich in de lengterichting van het roerblad uitstrekkende scharnieras 126 ten opzichte van het bovenste gedeelte 127 van dit roerblad verzwenkbaar is en in twee over 180° verdraaide standen instelbaar. Verder is het roerblad 119 om de as 118 tegen de werking van een met het roerblad verbonden veerkrachtig koord 128 gezien in figuur 18 in de richting van de wijzers van de klok verzwenkbaar met behulp van een koord 129, dat is bevestigd aan een langs de helmstok 115 verschuifbare handgreep 130, die al dan niet kan zijn voorzien van een de handgreep 130 zelfborgende pal.Fig. 18 shows an exemplary embodiment similar to Fig. 16, in which the lower part 125 of the stirring blade 119 is pivotable about a hinge axis 126 extending in the longitudinal direction of the stirring blade with respect to the upper part 127 of this stirring blade and in two Adjustable positions rotated by 180 °. Furthermore, the rudder blade 119 is pivotable about the axis 118 against the action of a resilient cord 128 connected to the rudder blade in the clockwise direction shown in Figure 18 by means of a cord 129 attached to a along the tiller 115 sliding handle 130, which may or may not be provided with a detent self-locking handle 130.
Bij de voortstuwende werking zal in de in figuur 18 weergegeven stand van het blad een voorwaartse stuwkracht worden uitgeoefend, terwijl bij verdraaiing over 180° vanuit de in de figuur weergegeven stand een achterwaartse stuwende werking zal optreden.In the propelling action, forward thrust will be applied in the position of the blade shown in Figure 18, while a rotation through 180 ° from the position shown in the Figure will produce a thrust backward.
In de figuren 19-21 zijn variaties op deze uitvoering weergegeven,Variations on this embodiment are shown in Figures 19-21,
Zo toont figuur 19 een variatie, waarbij de as 126 nabij een zijkant van het bladgedeelte 125 is opgesteld.For example, Figure 19 shows a variation in which the shaft 126 is disposed near a side of the blade portion 125.
Figuur 20 toont een uitvoeringsvorm met een enigzins gewijzigde bladindeling, waarbij echter geen verdraaiing van het onderste gedeelte 125 van het blad over 180° ten opzichte van het bovenste gedeelte mogelijk is.Figure 20 shows an embodiment with a slightly modified blade layout, however, no rotation of the bottom portion 125 of the blade by 180 ° relative to the top portion is possible.
Figuur 21 toont een verdere variatie, waarbij eveneens geen verdraaiing van het bladgedeelte 125 ten opzichte van het bladgedeelte 127 over een hoek van 180° mogelijk is.Figure 21 shows a further variation, whereby no rotation of the blade portion 125 relative to the blade portion 127 through an angle of 180 ° is also possible.
Figuur 22 toont een uitvoeringsvoorbeeld, waarbij een verticaal staande roeras 131 met behulp van een aan het boveneinde van deze as bevestigde helmstok 13Γ op de gebruikelijke wijze verzwenkbaar is.Figure 22 shows an exemplary embodiment in which a vertically standing stirring shaft 131 can be pivoted in the usual manner by means of a tiller 13Γ attached to the top end of this shaft.
Aan het ondereinde van as 131 is een zich naar achteren toe uitstrekkende arm 132 bevestigd, waaraan een roerblad 133 is gekoppeld, zodat dat dit roerblad om een zich verticaal staande scharnieras ten opzichte van de arm 132 verdraaibaar is. Met behulp van niet nader weer gegeven grendelmiddelen kan het roerblad 133 tégen verzwenking ten opzichte van de arm 132 worden vastgezet om dan een normale roerfunctie te kunnen uitoefenen. Voor het uitoefenen van een voortstuwfunctie kan de vergrendeling tussen de arm 132 en het blad 133 worden opgeheven. Daarbij kan de verzwenking van het roerblad 133 worden beïnvloed met behulp van een veerkrachtig 'spankoord 134, dat met een uiteinde aan het roerblad 133 bevestigd is, door de holle as 130 is gevoerd en nabij de helmstok 131 binnen handbereik ligt voor het spannen op soortgelijke wijze als hierboven beschreven.Attached to the lower end of shaft 131 is a rearwardly extending arm 132, to which a stirring blade 133 is coupled, so that this stirring blade is rotatable about a vertical pivot axis relative to arm 132. With the aid of locking means (not shown in more detail), the rudder blade 133 can be secured against pivoting relative to the arm 132 in order to then be able to perform a normal stirring function. To perform a propulsion function, the lock between the arm 132 and the blade 133 can be released. In addition, the pivoting of the rudder blade 133 can be influenced by means of a resilient tension cord 134, which is fixed with one end to the rudder blade 133, which is passed through the hollow shaft 130 and is within reach of the tiller 131 for tightening on similar as described above.
Eventueel kan men het roerblad 133 nabij zijn boveneinde nog zodanig met de arm 132 verbinden, dat het roerblad ook om een horizontale, zich loodrecht op het vlak van tekening uitstrekkende zwenkas ten opzichte van de arm 132 verzwenkbaar en in meerdere standen instelbaar is.Optionally, the rudder blade 133 can be connected to the arm 132 near its upper end in such a way that the rudder blade can also be pivoted about a horizontal pivot axis extending perpendicular to the plane of the drawing relative to the arm 132 and adjustable in several positions.
Eventueel kan men de uitvoering ook zodanig treffen, dat de draaiingsas waarom het blad 133 ten opzichte van de arm 132 verdraaibaar is, uit het midden is gelegen, waarbij men dan het blad -eventueel kan benutten in een tweetal over 180° ten opzichte van elkaar verdraaide standen in ieder van welke standen het blad dan ten opzichte van de arm 132 tegen verdraaiing kan worden vastgezet voor het uitoefenen van een normale roerfunctie.Optionally, the design can also be made such that the axis of rotation about which the blade 133 is rotatable relative to the arm 132 is located off-center, whereby the blade can then optionally be used in two 180 ° relative to each other rotated positions in any position, then the blade can be locked against rotation relative to the arm 132 to perform a normal agitating function.
In voorkomende gevallen kan het ook gewenst zijn om de as 130 en/of de as waarom het blad 133 ten opzichte van de arm 132 verzwenkbaar is, op te stellen in een zich schuin omhoog uitstrekkende stand.Where appropriate, it may also be desirable to arrange the shaft 130 and / or the shaft about which the blade 133 is pivotable relative to the arm 132 in an obliquely upward position.
Ook kunnen middelen zijn aangebracht om het roerblad in hoogterichting instelbaar met het vaartuig te verbinden.Means may also be provided for connecting the rudder blade to the vessel in an adjustable height.
Een verdere mogelijkheid is om het het roer en roeras 130 ondersteunende mechanisme om een horizontale as opklapbaar met het vaartuig te verbinden.A further possibility is to connect the rudder and rudder shaft 130 supporting mechanism to the vessel about a horizontal axis.
Hoewel in de bovenbeschreven uitvoeringsvoorbeelden steeds een aan de achterzijde van het vaartuig aangehangen roer is beschreven en afgebeeld zal het duidelijk zijn, dat de roeras eventueel ook door de romp van het vaartuig kan zijn heengevoerd. Zo toont figuur 23 het achterste gedeelte van een vaartuig, door de romp waarvan op gebruikelijke wijze een roeras 135 is gevoerd. Aan het boveneinde van de roeras is een helmstok 136 gekoppeld. Aan het ondereinde van de as 135 is een beugel 137 bevestigd waaraan een zich vanaf de beugel 137 schuin naar achteren en naar beneden uitstrekkende as 138 is bevestigd. De as 138 is. verschuifbaar opgenomen in een in een roerblad 139 opgenomen bus 140, zoals schematisch aangeduid in figuur 23. Daarbij is tussen het ondereinde van de as 138 en de bodem van de bus 140 een drukveer 141 opgenomen.Although the above-described exemplary embodiments always describe and depict a rudder attached to the rear of the vessel, it will be clear that the rudder shaft may also have been passed through the hull of the vessel. For example, Figure 23 shows the rear part of a vessel, through the hull of which a stirring shaft 135 has been passed in the usual manner. A tiller 136 is coupled to the top of the agitator shaft. A bracket 137 is attached to the lower end of the shaft 135 to which a shaft 138 extending obliquely to the rear and downwards from the bracket 137 is attached. The axis 138 is. slidably received in a sleeve 140 accommodated in a rudder blade 139, as schematically indicated in figure 23. A compression spring 141 is included between the lower end of the shaft 138 and the bottom of the sleeve 140.
Bij normaal gebruik van het roerblad 139 als roer zal het roerblad 139 de in figuur 23 weergegeven stand innemen, waarin het roerblad tegen verdraaiing om de as 138 is geborgd met behulp van een aan de beugel 137 bevestigde pen 142 (figuur 24), die in de in figuur 23 weergegeven stand van het roerblad 139 in een overeenkomstige uitsparing in het boveneinde van het roerblad zal zijn gelegen. Het roerblad 139 wordt in deze stand (figuur 23) vastgehouden met een spankoord 143, dat met zijn ondereinde met het roerblad is verbonden en door de holle as 135 is gevoerd.In normal use of the rudder blade 139 as a rudder, the rudder blade 139 will assume the position shown in Figure 23, in which the rudder blade is secured against rotation about the axis 138 using a pin 142 attached to the bracket 137 (Figure 24), which the position of the stirring blade 139 shown in Figure 23 will be located in a corresponding recess in the upper end of the stirring blade. The rudder blade 139 is held in this position (Figure 23) with a tension cord 143 which is connected at its lower end to the rudder blade and passed through the hollow shaft 135.
Bij loslaten van het spankoord zal het roerblad onder invloed van de werking van de veer 141 naar beneden worden gedrukt zoals aangeduid met behulp van de pijl E in figuur 23, zodat daarbij de borgpen 142 vrij komt van het roerblad 139 en dit roerblad 139 om de as 138 kan verdraaien, zodat dan bij het heen en weer bewegen van de helmstok op soortgelijke wijze als hierboven beschreven met behulp van het roerblad 139 een voortstuwende werking kan worden opgewekt. Daarbij kunnen op soortgelijke wijze als hierboven omschreven weer middelen zijn aangebracht om de verzwenking van het roerblad 139 bij heen en weer bewegen van de helmstok te kunnen beïnvloeden.When the tension cord is released, the rudder blade will be pressed down under the influence of the spring 141 as indicated by the arrow E in figure 23, so that the locking pin 142 is released from the rudder blade 139 and this rudder blade 139 to shaft 138 can rotate, so that when the tiller is moved back and forth in a similar manner as described above, a propelling action can be generated using the rudder blade 139. In a similar manner as described above, means can again be provided in order to be able to influence the pivoting of the rudder blade 139 when the tiller is reciprocated.
Figuren 25 en 26 tonen een uitvoeringsvoorbeeld, waarbij een eerste blad 145 met behulp van een verticale as 146 aan de achterzijde van het vaartuig is gekoppeld. Aan de bovenzijde van het blad 145 is met behulp van een horizontale scharnierpen 147 een uiteinde van een helmstok 148 gekoppeld. Aan de achterzijde van het blad 145 is een zich schuin omhoog uitstrekkende scharnierpen 149 aangebracht, met behulp waarvan een tweede blad 150 scharnierend met de achterrand van het blad 145 is gekoppeld.Figures 25 and 26 show an exemplary embodiment in which a first blade 145 is coupled to the rear of the vessel by means of a vertical axis 146. An end of a tiller 148 is coupled to the top of the blade 145 by means of a horizontal hinge pin 147. At the rear of the blade 145, an obliquely extending hinge pin 149 is provided, by means of which a second blade 150 is hingedly coupled to the rear edge of the blade 145.
Zoals uit figuren 25 en 26 duidelijk zal zijn kan het blad 150 in een eerste stand worden gebracht, waarin het blad 150 althans in hoofdzaak een verlengstuk vormt van het blad 145 en ten opzichte van dit blad is vastgezet met behulp van een grendel 151. In deze stand zullen de bladen ten opzichte van elkaar zijn vastgezet voor het uitoefenen van een normale roerfunctie.As will be apparent from Figures 25 and 26, the blade 150 may be brought into a first position, in which the blade 150 is at least substantially an extension of the blade 145 and is secured relative to this blade by means of a latch 151. in this position, the blades will be locked relative to each other to perform a normal stirring function.
Voor het uitoefenen van. een voortstuwende functie kan de vergrendeling tussen de beide bladen 145 en 150 worden opgeheven en kan het blad 150 vanuit de in figuur 25 weergegeven stand over 180° worden ver-zwenkt naar de in figuur 26 weergegeven stand, waarin het blad 150 achter het blad 145 is gelegen en vrij draaibaar is om de as 149. Daarbij kan ter beïnvloeding van de zwenkbeweging van het blad 150 tussen het boveneinde van het blad 150 en de helmstok weer een instelbaar spankoord 152 zijn aangebracht waarvan de werking uit het bovenstaande duidelijk zal zijn. In de in figuur 25 weergegeven stand kan dit spankoord vastgezet zijn met behulp van een aan het blad 145 bevestigde klem 153.For exercising. a propelling function, the lock between the two blades 145 and 150 can be released and the blade 150 can be pivoted 180 ° from the position shown in Figure 25 to the position shown in Figure 26, in which the blade 150 is behind the blade 145 is located and is freely rotatable about the axis 149. In addition, an adjustable tension cord 152, the effect of which will be clear from the above, can be arranged to influence the pivoting movement of the blade 150 between the top end of the blade 150 and the tiller. In the position shown in Figure 25, this tension cord can be secured by means of a clamp 153 attached to the blade 145.
Figuren 27 en 28 tonen een althans in hoofdzaak met de uitvoeringsvorm van de figuren 25 en 26 overeenkomende uitvoeringsvorm en overeenkomstige onderdelen zijn in de verschillende figuren van dezelfde verwijzingscijfers voorzien.Figures 27 and 28 show an embodiment which corresponds at least substantially to the embodiment of Figures 25 and 26 and corresponding parts are provided with the same reference numbers in the different figures.
Bij deze uitvoeringsvorm is de as 149 tegen de voorspanning van een de as omgevende veer 154 vanuit de in figuur 27 weergegeven stand naar beneden te verschuiven. Door dit naar beneden verschuiven van het blad 150 kan een aan het boveneinde van het blad 150 bevestigde grendel pen 155 worden geschoven uit een overeenkomstige uitsparing in het ondereinde van het blad 145. Het zal duidelijk zijn, dat zo de pen 155 het blad 150 in de in figuur 27 weergegeven stand tegen verdraaiing ten opzichte van het blad 145 borgt, In de in figuur 28 weergegeven stand kan het blad 150 weer vrij draaien voor het uitoefenen van een voortstuwende werking.In this embodiment, the shaft 149 is slidable from the position shown in Figure 27 against the bias of a spring 154 surrounding the shaft. By sliding the blade 150 downwards, a locking pin 155 attached to the top end of the blade 150 can be slid out of a corresponding recess in the bottom end of the blade 145. It will be appreciated that if the pin 155 enters the blade 150 secures the position shown in figure 27 against rotation relative to the blade 145. In the position shown in figure 28 the blade 150 can rotate freely again for exerting a propelling action.
Figuur 29 toont een uitvoeringsvorm, waarbij een roerblad 160 met behulp van een zich schuin omhoog uitstrekkende as 161 is gekoppeld met een draagstuk 162, dat op zijn beurt met behulp van een verticaal staande as 163 zwenkbaar met de achterzijde van het vaartuig 1 is gekoppeld. Aan het draagstuk 162 is een helmstok 164 gekoppeld.Figure 29 shows an embodiment in which a rudder blade 160 is coupled by means of an obliquely upwardly extending shaft 161 to a support piece 162 which in turn is pivotally coupled to the rear of vessel 1 by means of a vertical shaft 163. A tiller 164 is coupled to the support 162.
Met behulp van een op het blad 160 aangebrachte om een horizontale as verzwenkbare hefboom 165 is in de in figuur 29 weergegeven stand het blad 160 tegen verzwenking om de as 161 geborgd omdat de hefboom aangrijpt op het ondereinde van de as 163.With the aid of a lever 165 arranged on the blade 160 which can be pivotable about a horizontal axis, the blade 160 is secured in the position shown in figure 29 against pivoting about the axis 161 because the lever engages the lower end of the axis 163.
Indien de hefboom 165 gezien in figuur 29 tegen de wijzers van de klok in wordt verzwenkt wordt de vergrendeling van het blad 160 tegen verdraaiing om de as 161 opgeheven. Een tussen het boveneinde van het blad en de as 163 aangebrachte spankoord 166 zal daarbij de zwenkbeweging en van het blad 160 om de as 161 bij het heen en weer bewegen van de helm stok 164 beïnvloeden. Het nu zowel om de as 163 als om de as 161 draaibare blad zal in deze in figuur 29 weergegeven stand een naar achteren gerichte stuwkracht op het vaartuig uitoefenen.When the lever 165 is pivoted counterclockwise as seen in Figure 29, the locking of the blade 160 against rotation about the axis 161 is released. A tension cord 166 arranged between the top end of the blade and the shaft 163 will thereby influence the pivoting movement and of the blade 160 about the axis 161 when the tiller 164 moves back and forth. The blade, which can now be rotated both about the axis 163 and about the axis 161, will exert a rearward thrust on the vessel in this position shown in figure 29.
Van uit de in figuur 29 weergegeven stand kan het blad ook over 180° worden verdraaid, waarbij dan een spankoord kan worden aangebracht tussen een aan het blad bevestigde in figuur 29 naar achteren toe uitstekende arm 167 en het vaartuig. In deze stand zal het blad bij het heen en weer bewegen van de helmstok een naar voren op het vaartuig werkende stuwkracht uitoefenen.From the position shown in Figure 29, the blade can also be rotated through 180 °, a tension cord then being provided between an arm 167 projecting rearwardly secured to the blade in Figure 29 and the vessel. In this position, the blade will exert a forward thrust acting on the vessel when the tiller is reciprocated.
In figuur 30 is een in grote lijnen met het uitvoerings-voorbeeld volgens figuur 29 overeenkomend uitvoeringsvoorbeeld weergegeven en overeenkomstige onderdelen zijn in de verschillende figuren van dezelfde verwijzingscijfers voorzien.Figure 30 shows a general example corresponding to the exemplary embodiment according to Figure 29, and corresponding parts are provided with the same reference numerals in the different figures.
In deze uitvoeringsvorm is het blad 160 weergegeven in een stand, waarin het blad vrij draaibaar is om de as 161, terwijl de zwenk-beweging van de blad om de as 161 kan worden beïnvloed door een spankoord 168, dat is aangebracht tussen het blad en een aan de helmstok bevestigde en zich vanaf de helmstok naar achteren toe uitstrekkende arm 169.In this embodiment, the blade 160 is shown in a position in which the blade is freely rotatable about the axis 161, while the pivoting movement of the blade about the axis 161 can be affected by a tension cord 168 disposed between the blade and an arm 169 attached to the tiller and extending backward from the tiller.
Vanuit de in de figuur 30 weergegeven stand waarin bij het heen en weer verzwenken van de helmstok 164 het blad 160 een in voorwaartse richting werkende stuwkracht op het vaartuig 1 zal uitoefenen, kan het blad om de as 161 over 180° worden verzwenkt. In deze stand kan het blad tegen de veerwerking van een de as omgevende veer 170 naar beneden worden geschoven ten einde het ondereinde van de as 163 in te kunnen steken in een aan het blad 160 bevestigde beugel' 171 om verdraaiing van het blad 160 om de as 161 te kunnen blokkeren. Dan zal het blad weer als normaal roerblad functioneren, waarbij het blad met behulp van de helmstok 164 om de as 163 wordt verzwenkt.From the position shown in Figure 30 in which the blade 160 will exert a forward-acting thrust on the vessel 1 when the tiller 164 is pivoted back and forth, the blade can be pivoted about the axis 161 by 180 °. In this position, the blade can be slid against the spring action of a spring 170 surrounding the shaft in order to insert the lower end of the shaft 163 into a bracket '171 attached to the blade 160 to rotate the blade 160 about the to block axis 161. The blade will then function again as a normal rudder blade, the blade being pivoted about the axis 163 with the aid of the tiller 164.
Het in figuur 31 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld komt althans gedeeltelijk in grote lijnen overeen met het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 1 en 2 en met elkaar overeenkomende onderdelen zijn in de figuren dan ook van dezelfde verwijzingscijfers voorzien.The exemplary embodiment shown in Fig. 31 at least partly largely corresponds to the exemplary embodiment according to Figs. 1 and 2 and corresponding parts are therefore provided with the same reference numerals in the Figs.
Bij deze uitvoeringsvorm is aan het ondereinde van de -bus 6 een zich naar achteren toe uitstrekkende arm 175 bevestigd waarin een aantal gaten 176 zijn aangebracht. Naar keuze kan in een van deze gaten het horizontale afgebogen uiteinde 177 van een zich naar achteren toe uit strekkende arm 178 worden ingestoken en tegen verschuiving worden geborgd met behulp van een pen 179.In this embodiment, a rearwardly extending arm 175 is secured to the lower end of the sleeve 6 in which a plurality of holes 176 are provided. Optionally, the horizontally bent end 177 of a rearwardly extending arm 178 can be inserted into one of these holes and secured against displacement using a pin 179.
Het vrije naar beneden afgebogen uiteinde 180 van de arm 178 vormt een as waarom een hulpstuwblad 181 verzwenkbaar is. De verzwenking van dit hulpstuwblad kan worden beïnvloed door een spankoord 182, dat tussen het boveneinde van het hulpstuwblad 181 en de arm 178 is aangebracht.The free downwardly bent end 180 of arm 178 forms an axis about which an auxiliary propeller blade 181 is pivotal. The pivoting of this auxiliary propeller blade can be influenced by a tension cord 182, which is arranged between the top end of the auxiliary propeller blade 181 and the arm 178.
Bij normaal gebruik van het roer zal het hulpstuwblad 181 in het algemeen in de omhoog verzwenkte stand 181' zijn gebracht met behulp van een verstel koord 183 en in déze stand zijn vastgezet. Voor het uitvoeren van een voortstuwende functie zal het hulpstuwblad 181 in de naar beneden gezwenkte stand worden gebracht. Daarbij kan naar keuze ook het roerblad 11 op de hierboven beschreven wijze worden gebruikt voor het uitoefenen van een voortstuwende functie.In normal use of the rudder, the auxiliary propeller blade 181 will generally be brought up into pivoted position 181 'using an adjustment cord 183 and secured in this position. To perform a propelling function, the auxiliary propeller blade 181 will be brought into the pivoted down position. Optionally, the rudder blade 11 can also be used in the manner described above to perform a propulsive function.
Zoals in figuur 31 nog is weergegeven is de as 180 waarom het stuwblad 181 verzwenkbaar is bij voorkeur excentrisch gelegen. In de weergegeven stand van het stuwblad zal het stuwblad een voorwaartse stuwkracht op het vaartuig uitoefenen. Het stuwblad 181 kan vanuit de weergegeven stand ook over 180° worden verzwenkt, waarbij dan het stuwblad bij het heen en weer bewegen een achterwaarts gerichte kracht op het vaartuig zal uitoefenen. Voor het uitoefenen van een dergelijke achterwaartse stuwkracht kan bij voorkeur ook het blad 11 over 180° worden versteld.As shown in Figure 31, the shaft 180 about which the propeller blade 181 can be pivoted is preferably located eccentrically. In the illustrated position of the propeller blade, the propeller blade will exert a forward thrust on the vessel. The propeller blade 181 can also be pivoted through 180 ° from the position shown, whereby the propeller blade will then exert a backward directed force on the vessel when it is moved back and forth. Preferably, the blade 11 can also be adjusted by 180 ° to exert such a backward thrust.
Figuur 32 toont een enigzins van figuur 31 afwijkende uitvoeringsvorm. Bij deze uitvoeringsvorm is het roerblad 11 bevestigd aan een zich schuin omhoog uitstrekkende as 10, aan het boveneinde waarvan de helmstok 9 is bevestigd. Het hulpblad 181 is nabij een zijkant scharnierend verbonden met het de draaiingsas voor het hulpblad vormende afgebogen einde 180 van de arm 178. De arm 178 is met zijn afgebogen einde 177 zwenkbaar gekoppeld met het boveneinde van het roerblad 11. In de omhoog gezwenkte stand kan de arm worden vastgeklemd in een aan de as 10 bevestigde beugel 185.Figure 32 shows a slightly different embodiment from Figure 31. In this embodiment, the rudder blade 11 is attached to an obliquely upwardly extending shaft 10, at the top of which the tiller 9 is attached. The auxiliary blade 181 is hingedly connected at one side to the deflected end 180 of the arm blade forming the axis of rotation for the auxiliary blade 180. The arm 178 is pivotally coupled with its deflected end 177 to the top end of the rudder blade 11. In the pivoted position the arm is clamped in a bracket 185 attached to the shaft 10.
Met behulp van een slechts schematisch weergegeven koppel-orgaan 186 kan het blad 11 al dan niet tegen verdraaiing ten opzichte van de as 10 zijn gefixeerd.With the aid of a coupling member 186 which is only schematically shown, the blade 11 may or may not be fixed against rotation against the shaft 10.
Vanuit de in figuur 32 weergegeven stand van het stuwblad, welke stand geschikt is voor het uitoefenen van een voorwaarts gerichte stuwkracht op het vaartuig kan het stuwblad 181. ook over 180° worden verzwenkt voor het uitoefenen van een achterwaarts gerichte stuwkracht. In. beide gevallen zal uiteraard weer een spankoord 182 zijn aangebracht voor het beïnvloeden van de zwenkbewegingen van het stuwblad 181 om de as 180.From the position of the propeller blade shown in Figure 32, which position is suitable for applying a forward-facing thrust to the vessel, the propeller blade 181 can also be pivoted through 180 ° to apply a reverse-propelled thrust. In. in both cases, of course, a tension cord 182 will again be provided for influencing the pivoting movements of the propeller blade 181 about the shaft 180.
De arm 178 met stuwblad 181 zou bijvoorbeeld ook doelmatig kunnen worden toegepast bij de hierboven aan de hand van de figuren 16, 17 en 18 beschreven uitvoeringsvormen.For example, the arm 178 with propeller blade 181 could also be effectively used in the embodiments described above with reference to Figures 16, 17 and 18.
Figuur 33 toont een vereenvoudigde uitvoeringsvorm van de in figuur 32 weergegeven constructie. De verschillende met elkaar overeenkomende onderdelen zijn dan ook in deze figuren van dezelfde verwijzings-cijfers voorzien. Het verschil tussen de uitvoering volgens figuur 32 en die volgens figuur 33 is, dat bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 33 de arm 178 vast is bevestigd aan het roerblad 11. Verder is de schematisch weergegeven uitvoeringsvorm volgens figuur 33 gelijk aan die volgens figuur 32 uitgevoerd.Figure 33 shows a simplified embodiment of the construction shown in Figure 32. The different corresponding parts are therefore given the same reference numerals in these figures. The difference between the embodiment according to figure 32 and that according to figure 33 is that in the embodiment according to figure 33 the arm 178 is fixedly attached to the rudder blade 11. Furthermore, the schematically shown embodiment according to figure 33 is similar to that according to figure 32.
Een in het algemeen weliswaar klein nadeel van deze constructie kan zijn, dat het stuwblad 181 bij normale roerwerking een extra waterweerstand kan bieden, maar daartegenover staat, dat een aanzienlijk eenvoudigere, minder storingsgevoelige en goedkopere constructie is verkregen.Although a generally small drawback of this construction may be that the propeller blade 181 can offer an additional water resistance during normal stirring operation, on the other hand, a considerably simpler, less susceptible to failure and cheaper construction has been obtained.
Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 34 is met behulp van de pennen 2 en 3 een bus 190 verdraaibaar met het vaartuig 1 gekoppeld. Aan het boveneinde van de bus 190 is een verbindingsorgaan 192 bevestigd, met behulp waarvan een helmstok 193 met de bus 190 is gekoppeld.In the embodiment according to Figure 34, a sleeve 190 is rotatably coupled to vessel 1 by means of pins 2 and 3. Attached to the top end of the sleeve 190 is a connector 192, by means of which a tiller 193 is coupled to the sleeve 190.
In de bus 190 is een as 194 draaibaar, maar niet verschuifbaar gelegerd. Aan het boveneinde van de as 194 is een in de richting volgens pijl F verzwenkbare hefboom 195 aangebracht. In de in de figuur weergegeven stand ligt de hefboom in een in het verbindingsorgaan 192 aangebrachte inkeping, zodat zodoende de as 194 tegen verdraaiing ten opzichte van de bus 190 is geborgd. Indien de hefboom 195 omhoog wordt verzwenkt kan de as 194 ten opzichte van de bus 190 worden verdraaid en in een nieuwe stand worden vastgezet door de hefboom 195 weer naar beneden te verzwenken, zodat deze in een andere in het verbindingsorgaan 192 aangebrachte inkeping 196 komt te liggen. Zo kan de as 194 bijvoorbeeld in een viertal over 90e ten opzichte van elkaar verplaatste standen ten opzichte van de bus 190 worden vastgezet.Shaft 194 is rotatably mounted in bush 190, but not displaceably. A lever 195 which can be pivoted in the direction according to arrow F is arranged at the top end of the shaft 194. In the position shown in the figure, the lever lies in a notch arranged in the connecting member 192, so that the shaft 194 is thus secured against rotation with respect to the sleeve 190. If the lever 195 is pivoted upward, the shaft 194 can be rotated relative to the sleeve 190 and locked in a new position by pivoting the lever 195 back down so that it enters another notch 196 provided in the connector 192. lie. For example, shaft 194 can be locked in four positions 90 ° relative to each other relative to bush 190.
Aan het ondereinde van de as 194'is een zich haaks op de as 194 uitstrekkende arm 197 bevestigd. Aan het vrije uiteinde van de arm 197 is een zich naar beneden toe uitstrekkende as 198 bevestigd waarom een roerblad 199 draaibaar is. Om een normale roerwerking te kunnen bewerkstelligen is het roerblad 199 tijdens het normaal varen met behulp van een grendelpen 200 tegen verdraaiing om de as 198 geblokkeerd. De grendelpen 200 is te bedienen met behulp van een bedieningskoord 201.An arm 197 extending at right angles to the axis 194 is attached to the lower end of the shaft 194 '. Attached to the free end of the arm 197 is a downwardly extending shaft 198 why a rudder blade 199 is rotatable. In order to be able to achieve a normal stirring action, the stirring blade 199 is locked against rotation about the axis 198 during normal sailing with the aid of a locking pin 200. The locking pin 200 can be operated by means of an operating cord 201.
Indien de vergrendeling met behulp van de grendelpen 200 wordt opgeheven kan het roerblad 199 ook verdraaien om de as 198, zodat op soortgelijke wijze als hierboven besproken een stuwwerking kan worden bewerkstelligd.If the locking is released by means of the locking pin 200, the stirring blade 199 can also rotate about the axis 198, so that a thrust can be effected in a manner similar to that discussed above.
Door de hierboven beschreven verstelling over 90° kan de richting waarin de opgewekte stuwkracht op het vaartuig 1 inwerkt worden beïnvloed.The direction in which the generated thrust acts on the vessel 1 can be influenced by the 90 ° adjustment described above.
Zoals verder nog in figuur 34 is weergegeven kan met behulp van een met het roerblad 199 verbonden spankoord 202 de beweging van het roerblad 11 tijdens het opwekken van een stuwkracht worden beïnvloed.As further shown in Fig. 34, the movement of the rudder blade 11 during thrust generation can be influenced by means of a tension cord 202 connected to the rudder blade 199.
Als variant op de in figuren 27 en 28 weergegeven uitvoeringsvorm kan men het blad 150 draaibaar op de as 149 aanbrengen. Aan het boven het blad 150 uitstekende blad 145 kan men dan bijvoorbeeld een zich vanaf het blad 145 naar achteren toe uitstekende arm aanbrengen. In de in figuur 28 weergegeven gebruikstand van deze variant kan dan tussen het uiteinde van de arm en het blad 150 weer een spankoord worden aangebracht. Deze variant heeft een zeer eenvoudige opbouw, waarbij eventueel beschadigde onderdelen gemakkelijk verwisselbaar zijn.As a variant of the embodiment shown in Figures 27 and 28, the blade 150 can be rotatably mounted on the shaft 149. For instance, an arm protruding above the blade 150 can be fitted with an arm projecting backwards from the blade 145. In the position of use of this variant shown in Figure 28, a tension cord can then be provided between the end of the arm and the blade 150. This variant has a very simple construction, whereby any damaged parts are easily interchangeable.
In het algemeen kan bij de hierboven beschreven uitvoerings-voorbeelden met behulp van het met de desbetreffende roer- of stuwblad verbonden spankoord de zwenkbeweging van dit roer- of stuwblad worden beïnvloed. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van een al dan niet uit veerkrachtig materiaal bestaand spankoord waarvan de lengte al dan niet instelbaar kan zijn.In general, in the above-described exemplary embodiments, the pivoting movement of this rudder or propeller blade can be influenced by means of the tension cord connected to the respective rudder or dunnage blade. For this purpose use can be made of a tension cord, whether or not of resilient material, the length of which may or may not be adjustable.
Verder kunnen al dan niet in combinatie met een dergelijk spankoord ook verdere middelen zijn aangebracht om de beweging van het roer- resp. stuwblad te beïnvloeden. Zo kunnen bijvoorbeeld al dan niet instelbare aanslagnokken zijn aangebracht, die de verzwenking van het roer-of stuwblad begrenzen. Ook is het mogelijk om bijvoorbeeld uit metaal of kunststof bestaande torsieveren of bladveren of .dergelijke op het roer- of stuwblad te laten aangrijpen ter beïnvloeding van de beweging tijdens het opwekken van een stuwkracht.Furthermore, whether or not in combination with such a tension cord, further means can also be provided to control the movement of the rudder resp. influence the damper blade. For example, adjustable or non-adjustable stop cams can be provided, which limit the pivoting of the rudder or propeller blade. It is also possible, for instance, to have torsion springs or leaf springs or the like consisting of metal or plastic, which engage on the rudder or propeller blade in order to influence the movement during the generation of a thrust.
Verder zal het mogelijk zijn, dat op de hierboven beschreven en in de figuren afgebeelde uitvoeringsvoorbeelden variaties mogelijk zijn en/of combinaties van onderdelen van de verschillende uitvoeringsvoorbeelden met elkaar.Furthermore, it will be possible for variations and / or combinations of parts of the different embodiments with each other to be possible in the embodiments described above and shown in the figures.
Claims (17)
Priority Applications (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL9200365A NL9200365A (en) | 1992-02-28 | 1992-02-28 | VESSEL FITTED WITH A RUDDER. |
EP93200551A EP0558153A1 (en) | 1992-02-28 | 1993-02-26 | A vessel provided with a rudder blade |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL9200365 | 1992-02-28 | ||
NL9200365A NL9200365A (en) | 1992-02-28 | 1992-02-28 | VESSEL FITTED WITH A RUDDER. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL9200365A true NL9200365A (en) | 1993-09-16 |
Family
ID=19860489
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL9200365A NL9200365A (en) | 1992-02-28 | 1992-02-28 | VESSEL FITTED WITH A RUDDER. |
Country Status (2)
Country | Link |
---|---|
EP (1) | EP0558153A1 (en) |
NL (1) | NL9200365A (en) |
Families Citing this family (1)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
IE82413B1 (en) * | 1997-02-26 | 2002-08-07 | Padraic Costello | A rudder |
Family Cites Families (6)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
DE80291C (en) * | ||||
US2097931A (en) * | 1937-01-15 | 1937-11-02 | Martin Harry Clayton | Fish tail propeller |
US2292609A (en) * | 1940-03-11 | 1942-08-11 | Mcconnell Petermann Co Inc | Boat propeller |
GB1092839A (en) * | 1965-10-21 | 1967-11-29 | Victor Norman Davies | Improvements in or relating to the steering and propulsion of watercraft |
FR2476591A1 (en) * | 1980-02-22 | 1981-08-28 | Darve Albert | Rudder for selectively propelling light craft - has frame for blade which can be rotated outwards to increase movement |
DE3313164C2 (en) * | 1983-04-12 | 1985-04-04 | Jean 8000 München Budig | Propulsion for water vehicles |
-
1992
- 1992-02-28 NL NL9200365A patent/NL9200365A/en not_active Application Discontinuation
-
1993
- 1993-02-26 EP EP93200551A patent/EP0558153A1/en not_active Withdrawn
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
EP0558153A1 (en) | 1993-09-01 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US5669794A (en) | Apparatus for mounting a motor to a boat | |
CA2026742C (en) | Doll-carriages | |
EP1195181B1 (en) | Improved binding of a boot to a snowboard | |
FR2874198A3 (en) | CHILD SEAT FOR MOTOR VEHICLE | |
FR2777518A1 (en) | MOTOR VEHICLE SEAT BACKREST | |
EP1152918A1 (en) | Child seat with width-adjustable back | |
FR2548106A1 (en) | AUXILIARY SEAT FOR VEHICLES | |
WO1987003256A1 (en) | Dynamic seat of which the inclination of the back and the headrest varies as a function of the accelerations and decelerations of the vehicle | |
CA1184483A (en) | Tilt back mechanism for a chair | |
US4646669A (en) | Sailing canoe kit | |
FR2565534A1 (en) | SAFETY SEAT FOR CHILDREN ON BOARD OF A MOTOR VEHICLE | |
JP4070944B2 (en) | Child safety seat | |
FR2810279A1 (en) | Torsion bar for backrest of vehicle seat, includes metal wire forming spiral having several adjacent turns | |
FR2678223A1 (en) | DEVICE FOR SLIDING A SEAT WITH MEANS OF ADJUSTING THE POSITION. | |
FR2621537A1 (en) | MOTOR VEHICLE SEAT COMPRISING A VARIABLE INCLINATION BACKREST | |
NL9200365A (en) | VESSEL FITTED WITH A RUDDER. | |
US4035021A (en) | Vehicle seat back reclining mechanism | |
FR2599313A1 (en) | VEHICLE CENTURY HAVING A SEAT SURFACE ADJUSTABLE AT HEIGHT AND INCLINATION. | |
FR2684611A1 (en) | CHILD PROTECTION AND RETENTION SEAT. | |
EP0064115B1 (en) | Mower-conditioner | |
EP0516512B1 (en) | Rear seat bench for motor cars | |
EP0511100B1 (en) | Ergonomic individual seat for motor vehicles | |
CA2176346A1 (en) | Chair having a hinged backrest forming a protective cover for the seat when folded down | |
EP0751037B1 (en) | Tiltable armrest for vehicle seats | |
FR2538339A1 (en) | Improved sail board |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
A1B | A search report has been drawn up | ||
BV | The patent application has lapsed |