NL9002623A - Inrichting voor het herstellen van een klepzitting. - Google Patents

Description

Inrichting voor het herstellen van een klepzittinq.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het herstellen van een klepzitting in een klephuis met een aanpassingsstuk, dat is voorzien van een ten opzichte van de schroefdraad in de klephuiskop complementaire eerste schroefdraad, alsmede van een boring

O

met een tweede schroefdraad, waarin een voedingsmechanisme inschroef baar is, dat is voorzien van een geleidingsboring voor een met een aandrijf inrichting verbindbare werktuigschacht van een roterend werktuig.

Bij zich in een klephuis bevindende klepzittingen, in het bijzonder van kranen van sanitaire inrichtingen, is als gevolg van kalkaanslag en het meesleuren van andere verontreinigingen dikwijls een nabewerking van de klepzitting noodzakelijk, om een zuivere en goede oplegging voor het elastische afdichtelement te verschaffen en het druppelen van de klep te vermijden. Na een vaak uitgevoerde nabewerking is echter als gevolg van de beperkte klepslag dikwijls een verdere nabewerking niet meer mogelijk. Het is tot nu toe gebruikelijk, in dergelijke gevallen in de uitlaat van het klephuis een klepzitting te persen, om zo de klep in bedrijf te houden. Wanneer ook deze ingeperste klepzitting onbruikbaar is geworden, is een verdere nabewerking meestal niet meer mogelijk.

Een inrichting van de in de kop van de hoofdconclusie beschreven soort is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 1.560.048. Deze inrichting is voorzien van een in de schroefdraad in de klephuiskop of in de inwendige schroefdraad van een overgangsstuk inschroefbare adapter, waarin een de werktuigschacht geleidend voedingselement inschroefbaar is. Door een drukveer, waarvan het ene einde tegen een schouder van de werktuigschacht en het andere einde tegen het kopvlak van het voedingselement aanligt, wordt het werktuig tegen het te bewerken vlak van de klepzitting aangedrukt, waarbij het werktuig door middel van een handwiel of een kruk in een draaiende beweging wordt gebracht. Daarbij is het echter nadelig gebleken, dat de aandrukkracht van het werktuig in hoofdzaak afhangt van de elasticiteit van de veer, dat deze elasticiteit nadelig kan uitwerken op het bewerkingsresultaat en dat een nauwkeurige instelling en controle van de gewenste respectievelijk bereikte voeding slechts zeer moeilijk mogelijk is.

Uit het Amerikaanse octrooischrift 1.532.653 is een in de schroefdraad in de klephuiskop passende adapter bekend, waarin een voedingsinriehting is geschroefd, die de werktuigschacht geleidt. Deze is door middel -van een flens aan de zijde van het werktuig met een tussengelegde schijf aan de adapter en aan het werktuigelement in axiale richting vastgelegd, en een opgeschroefd deel aan het van het werktuig afgekeerde einde vormt een tweede aanslagflens, die het axiaal vastleggen in de andere richting bewerkstelligt. Op deze wijze wordt het hier alleen door het voedingselement (en eventueel door de klepboring zelf) geleide werktuig met het voedingselement verbonden. Moet een andere axiale afstand tussen werktuig en voedingselement worden ingesteld, dan moet de gehele inrichting worden gedemonteerd en door het aanbrengen van nog meer schijven of door het weghalen van schijven, alsmede door het verstellen van het bovenste schroefdeel deze verandering tot stand worden gebracht.

De uitvinding heeft ten doel een inrichting te verschaffen, waarmee de bewerking van een onbruikbaar geworden klepzitting op een nauwkeurige en eenvoudige wijze kan worden uitgevoerd en die het eenvoudig en snel instellen van de werktuigen mogelijk maakt.

Dit doel wordt bereikt, doordat volgens de uitvinding binnen het voedingsmechanisme een draaibaar gelegerd en axiaal vastgelegd drukleger is aangebracht, dat is voorzien van een spaninrichting voor het draaivast spannen en axiaal fixeren van de werktuigschacht, waardoor het voedingsmechanisme en het werktuig axiaal ten opzichte van elkaar worden vastgelegd, en doordat het voedingsmechanisme is voorzien van een met het van het werktuig afgekeerde eindvlak van het aanpassingsstuk samenwerkend aanslagvlak voor het instellen van de noodzakelijke bewerkingsslag.

Met deze inrichting is een eenvoudige bewerking van een grondig onbruikbaar geworden klepzitting mogelijk, ook wanneer zoals hierboven beschreven een later ingeperste klepzitting in het klephuis aanwezig is.

Het instellen van de draaibare werktuigen is, eventueel na het verwijderen van de ingeperste klepzitting, zeer gemakkelijk mogelijk doordat het werktuig in ongeklemde toestand op de bovenkant van de aanwezige klepzitting wordt gezet, de gewenste bewerkingsafstand door in-respectievelijk üitschroeven van het voedingselement tussen de bovenkant van de adapter en het aanslagvlak van het voedingselement wordt ingesteld en dan het werktuig door klemming met het voedingselement wordt verbonden. Wordt dan het werktuig gedraaid, dan kan de bewerking op de vereiste manier door inschroeven van het voedingselement tot aan het door het aanslagvlak bepaalde slageinde worden uitgevoerd, waarna de toepassing van het volgende draaibare werktuig op dezelfde wijze plaatsheeft.

Bijzonder voordelig is de uitvoeringsvorm volgens conclusie 2 gebleken, die een eenvoudig monteerbaar voedingselement bewerkstelligt, waarbij de uitvoeringsvorm volgens conclusie 3 het vastleggen van het roteerbare werktuig in het betreffende voedingselement vergemakkelijkt.

In het bijzonder wanneer een mechanische aandrijving wordt toegepast, wordt daarbij door middel van de wrijvingsschijven de voedingsinrichting van de beide eerste werktuigen gemakkelijk meegenomen zodat de bedienende persoon door vasthouden van het tweede element en iets losmaken de betreffende toelaatbare voeding gemakkelijk kan regelen.

De voordelige uitvoeringsvorm volgens conclusie 4 maakt het instellen van de meenemende werking door middel van de wrijvingsvlakken mogelijk, waartoe ook de uitvoeringsvorm volgens conclusie 5 bijdraagt.

De mechanische aandrijving van de inrichting wordt op een voordelige wijze bewerkstelligd door de uitvoeringsvorm volgens conclusie 6, waarbij de uitvoeringsvormen volgens de conclusies 7 en 8 het overmatig vastwiggen van de voedingsinrichting aan de adapter verhindert. Het werken met de gehele inrichting wordt door de uitvoeringsvorm volgens conclusie 9 vergemakkelijkt.

De uitvoeringsvariant volgens conclusie 10 waarborgt op een voordelige wijze een zeer goede geleiding van de werktuigschacht in de gladde axiale doorgang van de adapter.

De uitvinding wordt hierna aan de hand van de tekening nader toegelicht.

Figuur 1 toont een overzicht met een aan een klephuis aangebrachte werktuighouder, alsmede de mechanische aandrijfmiddelen voor het werktuig, figuur 2 toont een doorsnede op een grotere schaal volgens de lijn II-II in figuur 1 met het werktuig, in dit geval een ruimer, in de uitgangsstand voor de bewerking, figuur 3 toont een doorsnede soortgelijk aan figuur 2 met het werktuig in de eindstand van de bewerking, en de figuren 4 en 5 tonen doorsneden soortgelijk aan de figuren 2 respectievelijk 3 met een mantelfrees als werktuig aan het begin respectievelijk het einde van het bewerkingsproces.

De inrichting voor het herstellen van een klepzitting in een klephuis, waarin eerst een klepzitting voor een kleplichaam aanwezig was, bestaat uit een in een koffer 10 ondergebrachte reparatieset 11 van een gelijkstroommotor en een drijfwerk, en de aandrijfas van deze reparatieset is verbonden met het ene einde van een buigzame aandrijfas 12, waarvan het andere einde wordt verbonden met een in de hierna in detail beschreven werktuighouder vastgehouden werktuig. Deze verbinding geschiedt bij voorkeur door middel van een klauwkoppeling, en daardoor wordt ook dankzij de buigzaamheid van de overbrengingsas 12 een begrenzing van het overgebrachte draaimoment gewaarborgd.

De werktuigdrager 15 bestaat, zoals figuur 2 laat zien, uit een eerste deel 16, dat een adapter vormt, en uit een tweede deel 17, dat als voedingselement bij de bewerking dient.

Het adapterdeel 16 bestaat uit een kop, die een nauwkeurige replica vormt van de klephuiskop en is voorzien van een schroefdraaddeel 18, waarmee hij zover in de voor het inschroeven van de klephuiskop aangebrachte schroefdraad in een klephuis 20 wordt geschroefd, totdat hij tegen een aanligvlak 19 aanligt. In het onderste deel van de adapter 16 is een gladde axiale doorgang 21 aanwezig, en in het bovenste deel een schroefdraad 22, die tot aan het andere einde reikt.

Tot het adapterdeel 16 behoort het voedingselement 17, dat ook weer uit twee bij elkaar behorende elementen 25 en 26 bestaat.

Het eerste element 25, dat de voedings-glij-inrichting vormt, bezit een axiale doorlaat 27 en een van een uitwendige schroefdraad voorzien gedeelte 28, dat in de inwendige schroefdraad 22 van de adapter 16 inschroef baar is. In het verlengde van het uitwendige schroef draadgedeelte 28 volgt een ringflens 29 met een uitwendige schroefdraad 30 aan zijn omtreksvlak, die dient voor het opschroeven van het tweede element 26, dat een overeenkomstige inwendige schroefdraad 31 bezit. Op deze wijze kan een van elkaar demonteerbare eenheid worden gevormd.

De beide elementen 25 en 26 worden op elkaar geschroefd, en er zijn twee diametraal tegenover elkaar liggende schroeven 33 en 34 in de dekselwand 35 van het element 26 geschroefd, die op het tegenoverliggende vlak van de ringflens 29 komen aan te liggen. Verder is aan het eerste element 25 een cirkelvormig aanslagvlak 36 tussen de ringflens 29 en het uitwendige schroefdraadgedeelte 28 aangebracht, waarvan het doel bij de beschrijving van het bedrijf van het werktuig duidelijk wordt.

Tussen de ringflens 29 van het element 25 en het deksel 35 van het element 25 ontstaat door de vrije uitstekende einden van de schroeven 33 en 34 een kamer 40. In deze kamer is een drukleger gemonteerd, dat de schacht O van het werktuig bij axiale verschuiving meeneemt en gelijktijdig een vrije draaiing van de schacht mogelijk maakt. Het drukleger bestaat volgens de figuren 2 en 3 uit een legerschijf 41, die door een radiale schroef 42 met de schacht 0 van het werktuig is verbonden, welke schroef steunt tegen een klemvlak 43 op de schacht. Het klemvlak op de schacht O is aangebracht, om de axiale ligging van de schacht te kunnen instellen, doordat de schroef 42 wordt losgemaakt en na het instellen van de axiale ligging weer wordt aangedraaid. Tot het drukleger behoren twee wrijvingsbe-kledingen 44 respectievelijk 44A, die enerzijds tussen een vlak van de legerschijf 41 en het tegenoverliggende vlak van de ringflens 29 en anderzijds tussen het andere vlak de legerschijf 41 en het deksel 35 van het element 26 zijn gelegd.

Door deze constructie wordt bereikt, dat het werktuig met de schacht O, in dit geval een uit één stuk met de werktuigschacht gevormde ruimer, in langsrichting in de werktuighouder 15 kan worden ingesteld, het werktuig door middel van het drukleger zonder axiale speling in de werktuighouder wordt vastgehouden, een goede geleiding van de werktuigschacht O is gewaarborgd, omdat de schacht over het grootste deel van zijn lengte door het adapterdeel 16 en het eerste element in de bijbehorende gladde doorgangen is geleid, waarbij gelijktijdig een vrije draaiing van het werktuig in de werktuighouder mogelijk wordt gemaakt en het met de hand gestuurd vooruitschuiven of het eveneens met de hand gestuurd terugtrekken van het werktuig mogelijk is.

Zoals in figuur 2 is getekend, is de uit de werktuighouder 15 en het werktuig O bestaande eenheid door middel van het adapterdeel 16 in het klephuis 20 bevestigd, doordat het adapterdeel met zijn schroefdraadgedeelte in de voor de klephuiskop aangebrachte inwendige schroefdraad is geschroefd.

In het klephuis bevindt zich een integraal daarmee uitgevoerde klepzitting 51 met een uitsparing 52, die een klepzitting voor de door de doorlaat 53 stromende vloeistof vormt. Wanneer deze klepzitting is af gesleten respectievelijk onbruikbaar is geworden en het daarom niet meer mogelijk is, een dichte afsluiting te bereiken, wordt de werktuighouder 15 met de werktuigschacht O aan het klephuis aangebracht, waarbij de werktuigschacht O in axiale richting niet is vastgelegd, en wel zover, totdat het aanligvlak 19 is bereikt. Het uiteinde van het werktuig ligt in deze stand op de rand tussen de uitsparing 52 en de doorlaat 53. Het bewerkingsdeel van het werktuig bezit een een diameter D, die overeenkomt met de kerndiameter van de in te snijden schroefdraad en iets groter is dan de oorspronkelijke diameter d van de doorlaat 53.

Door inschróeven van het voedingselement 17 met de hand wordt de gewenste slag van het werktuig ingesteld, doordat de afstand E tussen het aanslagvlak 35 en het tegenoverliggende bovenste vlak van het adapterdeel 16 gelijk aan deze gewenste slag wordt ingesteld.

Na deze instelling van de slag E op een waarde, die hoogstens gelijk is aan de hoogte E' van de doorlaat 53, wordt door indraaien van de radiale schroef 42 de legerschijf 41 vast met de schacht O van het werktuig verbonden.

Daarna wordt het vrije einde van de buigzame as 12 verbonden met het boveneinde van de werktuigschacht O en de motor-drijfwerk-eenheid in bedrijf gesteld, om het werktuig te draaien. Dit draait daarmee zonder axiale verschuiving inde werktuighouder 15. Daarna pakt de bedienende persoon het voedingselement 17 vast en schroeft het met de hand in het adapterdeel 16, waardoor een axiale verschuiving van het werktuig wordt bewerkstelligd, waarvan het snijdende einde in de doorlaat 53 een overeenkomstige boring A (figuur 3) snijdt, en deze bewerking wordt zolang voortgezet, totdat het aanslagvlak 36 van het eerste element 25 tegen het adapterdeel 16 aanligt. Het werktuig wordt gedurende het gehele bewerkingsproces door de grote bouwlengte betrouwbaar geleid, zodat een boring met geringe toleranties ontstaat.

Na beëindiging van dit bewerkingsproces worden de werktuighouder en het werktuig na het afnemen van de buigzame as 12 door uitschroeven van het adapterdeel 16 uit de aangebrachte boring verwijderd.

Daarna wordt de uitsparing 52 bij de volgende bewerkingsstap (figuren 4 en 5) dieper gemaakt, om een aanligvlak voor een niet weergegeven klepzittinginzetstuk te vormen.

Daartoe wordt op het klephuis een andere werktuigdrager 15A geschroefd, die in alle details gelijk is aan de bovenbeschreven werktuigdrager 15, waarin echter een werktuig voor het nasnijden is aangebracht met een schacht 60 en een mantelfrees 60A, die weer uit één stuk zijn gevormd. De snijdiameter Dl van het werktuig is zodanig gekozen (figuur 4), dat de mantelfrees in de uitsparing 52 een aanligvlak voor het in te zetten klepzittinginzetstuk snijdt.

Daarna wordt met behulp van het voedingselement 17 de slag van het werktuig zodanig ingesteld, dat tussen het aanslagvlak 36 van het voedingselement en het adapterdeel 16 een afstand E'' wordt ingesteld, die overeenkomt met de gewenste slag. Dan wordt de werktuigschacht 60 met de buigzame as 12 verbonden en zo in draaiing gebracht, en de voeding van de mantelfrees 60A evenals bij de vorige bewerkingsstap bewerkstelligd, doordat het voedingselement 17 met de hand wordt ingeschroefd, totdat het element 25 tegen het adapterdeel 16 aanligt. Daarmee is het uitsnijden (figuur 5) beëindigd en is een aanslagvlak 61 voor een klepzittinginzetstuk in het klephuis gevormd.

Claims (10)

1. Inrichting voor het herstellen van een klepzitting in een kraanhuis met een aanpassingsstuk, dat is voorzien van een ten opzichte van de schroefdraad in de kraankop complementaire eerste schroefdraad, alsmede van een boring met een tweede schroefdraad, waarin een voedingsmecha-nisme inschroef baar is, dat is voorzien van een geleidingsboring voor een met een aandrijfinrichting verbindbare werktuigschacht van een roterend werktuig, met het kenmerk, dat binnen het voedingsmechanisme (17) een draaibaar gelegerd en axiaal vastgelegd drukleger (41, 44, 44A) is aangebracht, dat is voorzien van een spaninrichting (42, 43) voor het draaivast spannen en axiaal fixeren van de werktuigschacht (O), waardoor het voedingsmechanisme (17) en het werktuig (60, 60A) axiaal ten opzichte van elkaar worden vastgelegd, en dat het voedingsmechanisme (17) is voorzien van een met het van het werktuig af gekeerde eindvlak van het aanpassingsstuk (16) samenwerkend aanslagvlak (36) voor het instellen van de noodzakelijke bewerkingsslag.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het voedingsmechanisme (17) bestaat uit twee elementen (25, 26), die een kamer (40) voor het op het werktuig klembare drukleger (41, 44, 44A) omsluiten, waarbij het eerste element (25) is voorzien van een in de tweede schroefdraad (22) van het aanpassingsstuk inschroefdraad schroefdraaddeel (28) met de geleidingsboring (27) voor de werktuigschacht en het met het aanpassingsstuk (16) samenwerkende aanslagvlak (36), en het tweede element (26) als bedieningselement voor de handbediening van de axiale voeding van het voedingsmechanisme (17) is uitgevoerd.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het drukleger als een schijf (41) met een centrale boring voor de werktuigschacht is uitgevoerd, met tenminste één radiale schroef (42), die in ingrijping kan worden gebracht met een klemvlak (43) van de werktuigschacht, waarbij de schijf (41) in beide axiale richtingen is voorzien van wrijvingsringen (44, 44A) voor de aanligging tegen de axiale binnenwanden van de kamer (40).

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de beide elementen (25, 26) van het voedingsmechanisme (17) door schroefdraad (30, 31) zijn samengevoegd en dat tenminste één evenwijdig aan de werktuigschacht gerichte drukinrichting (33, 34) voor de verbinding van de beide elementen is aangebracht.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de drukinrichting bestaat uit tenminste één schroef (33, 34), die tot aanligging tegen het eerste element (25) in het deksel (35) van het tweede element (26) is geschroefd.

6. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de roterende werktuigen bestaan uit een ruimer (O) en een mantelfrees (61) die uit één stuk met hun schachten zijn uitgevoerd en aan het vrije einde zijn voorzien van een vierkant voor de aansluiting op een buigzame ovegbrengingsas (12), door middel waarvan de werktuigen met een motordrijfwerkgroep (11) met veranderlijk toerental zijn verbonden.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de buigzame overbrengingsas (12) is voorzien van een mechanisme voor het beperken van het draaimoment.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het mechanisme voor het beperken van het draaimoment een klauwkoppeling aan het einde van de buigzame overbrengingsas (12) is.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat aan het aangedreven einde van de buigzame overbrengingsas (12) een haakse aandrijving is aangebracht.

10. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de van de tweede schroefdraad (22) van het aanpassingsstuk (16) voorziene boring slechts gedeeltelijk in de adapter is aangebracht en het deel van het aanpassingsstuk waardoorheen de boring niet is aangebracht, is voorzien van een axiale doorgang (21) voor de geleiding van de werktuigschacht, die in de ingeschroefde toestand van het voedingsmechanisme (17) op één lijn ligt met de geleidingsboring (27) van het voedingsmechanisme.