NL8802791A - Modulerend geregelde gasstraler. - Google Patents

Description

Titel : Modulerend geregelde aasstraler.

De uitvinding heeft betrekking op een gasverwarmings-inrichting, in het bijzonder op een verwarmingsinrichting met door gasvlammen verhitte stralingslichamen, waarbij verbrandingsgas en verbrandingslucht in een verhouding die volledige verbranding waarborgt, onder druk worden toegevoerd aan ten minste één brandermondstuk.

Een voordeel van een dergelijke inrichting is dat geen vervuilde lucht uit de omringende ruimte wordt aangezogen die tot vervuiling van branders aanleiding kan geven.

Bij een dergelijke bekende inrichting kan gebruik worden gemaakt van een regelklep, waarbij een kleplichaam door een voorspanveer in een de gas-toevoerleiding afsluitende stand wordt gehouden en door in de luchttoe voer leiding heersende, op een in de regelklep aangebracht membraan inwerkende luchtdruk, tegen de veerwerking in, naar een gas-doorlatende stand kan worden bewogen. Bij constante branderbelasting kan hierbij de gas/luchtverhouding op volledige verbrandding worden ingesteld.

Met de introductie van nieuwe gasstralers, waarvan de capaciteit over een groot bereik regelbaar is (b.v. 3-100%) door middel van regeling van de gasdruktoevoer, bestaat echter het probleem dat bij vermindering van de capaciteit door het verlagen van de gasdruk, ook de verbrandingsluchttoevoer aan de brander moet worden verminderd. Het ligt voor de hand om dit te bereiken door tevens de luchttoevoerdruk te verminderen. Dit vereist echter gecompliceerde maatregelen om over het gehele regeltraject de juiste gas/luchtverhouding in stand te houden.

De uitvinding beoogt een brander voor een gas-lucht-verwarmingsinrichting, waarbij dit bezwaar is vermeden.

Hiertoe is volgens de uitvinding bij de of elke brander een luchtkamer aangebracht met middelen voor het aan de kamer j toevoeren van lucht in een iets grotere hoeveelheid dan nodig is voor volledige verbranding bij maximale belasting van de brander, is de kamer voorzien van een in de omgevende ruimte openende uitmonding en strekt zich vanaf de kamer een venturi uit tot in de brander, waarbij een gastoevoermondstuk > coaxiaal vóór de keel van de venturi, binnen de kamer is opgesteld.

De inrichting volgens de uitvinding werkt als volgt:

Door het gecombineerde effect van het uitstromende gas en de venturi wordt steeds voldoende verbrandingslucht aangezogen voor een volledige verbranding van het toegevoerde gas. De benodigde lucht wordt onttrokken aan de kamer waaraan de lucht echter in lichte overmaat wordt toegevoerd. De overmaat kan via de uitmonding verdwijnen.

Wanneer de gasdruk wordt verminderd om de capaciteit van de brander te verlagen zal bij de ingang van de venturi minder verbrandingslucht worden aangezogen. Dit heeft wat de luchttoevoer betreft uitsluitend tot gevolg dat de luchtovermaat in de kamer groter wordt en daarmee de hoeveelheid lucht die via de uitmonding van de kamer ontsnapt, groter wordt. De in de kamer heersende druk wordt niet wezenlijk gewijzigd en derhalve wordt ook de gas/luchtverhouding niet wezenlijk veranderd.

Bij en de inrichting volgens de uitvinding blijven derhalve de voordelen van de bekende inrichting, nl.alleen schone lucht naar de brander en constante gas/luchtverhouding, gehandhaafd en is het nadeel van de bekende inrichting, nl. gecompliceerde bijstelling van de luchttoevoer bij gasdrukfluctuaties, niet aanwezig.

Teineinde te waarborgen dat ook bij sterke gasdruk-verminderingen en daardoor veel lagere luchtbehoefte voor de brander, in de kamer zelfs niet tijdelijk een wezenlijke overdruk optreedt, moet volgens de uitvinding de uitmonding van voldoende afmetingen zijn om geen wezenlijke weerstand te bieden aan naar de omgeving uitstromende lucht.

Indien bij de inrichting volgens de uitvinding om enigerlei reden de luchttoevoer naar de kamer in ongerede geraakt geeft de uitmonding de zekerheid dat via deze opening in de kamerdoor de werking van de venturi lucht van de omgeving kan worden aangezogen, zodat de brander ook bij dergelijke calamiteiten niet uitvalt.

Om ook onder deze omstandigheden vervuiling van de brander effectief te verhinderen, kan in nadere uitwerking van de uitvinding de uitmonding zijn uitgerust met en relatief grof (gaas-) filter. Tijdens normaal bedrijf vervuilt dit filter niet omdat het alleen schone, overmaat verbrandingslucht behoeft door te laten. In het geschetste noodgeval houdt het filter vuil uit de omgeving tegen.

Voor het aan de kamer toevoeren van lucht met een constant debiet, dat ingesteld kan worden op een iets grotere hoeveelheid dan nodig is voor volledige verbranding bij maximale capaciteit, kan volgens de uitvinding gebruik worden gemaakt van een luchtpomp en van een bij de aansluiting van de persleiding op de kamer aangebrachte reduceerinrichting.

Een constructief eenvoudige reduceerinrichting omvat een instelbare doorlaat en een zich verwijdend overgangsstuk naar de kamer.

Voor het wijzigen van de gastoevoerdruk voor het veranderen van de brandercapaciteit kan gebruik worden gemaakt van een door een motor gestuurde drukregelaar.

Ter verduidelijking van de uitvinding zullen, onder verwijzing naar de tekening, enige uitvoeringsvoorbeelden van de branderinrichting worden beschreven.

Fig.l. is een schema van een ruimte-verwarmingsinrichting met als warmte-stralers uitgevoerde geasbranders; fig.2. toont het in fig. 1 omcirkelde, met II aangegeven detail en fig. 3 en 4 tonen variantuitvoeringen van het detail van fig. 2.

Volgens fig. 1 is de inrichting voorzien van een luchtleiding 1 en en gasleiding 2. In de luchtleiding wordt door een luchtpomp door een luchtfilter 4 aangezogen, schone lucht geblazen, zodat in de luchtleiding een nagenoeg constante overdruk heerst.

Vanuit de luchtleiding 1 strekken zich aftakleidingen, b.v, in de vorm van slangen 5 uit naar over de te verwarmen ruimte verdeeld opgestelde warmte-stralers 6

Zoals weergegeven in fig.2 is de slang 5 op de straler 6 aangesloten via een regelbare of gecallibreerde doorlaat 7, een reduceerstuk 8, een kamer 9 en een venturi 10. De kamer 8 is voorzien van een uitmonding 11 met een gaasfilter 12.

De gasleiding 2 wordt gevoed via een door een motor 13 bediende drukregelklep 14, gestuurd door een regelinrichting 15, welke kan zijn uitgerust met een temperatuurvoeler.

Van de gasleiding 2 zijn met afsluiters 16 uitgeruste gastoevoerleidingen 17 naar de respectieve kamers 9 afgetakt. Elke gastoevoerleiding 17 eindigt coaxiaal met de venturi 10, in een mondstuk 18, dat vóór de keel 19 van de venturi ligt.

De venturi eindigt in een brander, die in de afgebeelde vorm een gloeilichaam 20 is dat als warmte-straler fungeert.

Tijdens bedrijf wordt gas uit het mondstuk 18 met variabele druk in de keel 19 van de venturi 10 geblazen. Door de impuls van het uitstromende gas en de in de venturi optredende onderdruk wordt uit de kamer 9 steeds voldoende lucht aangezogen voor een volledige verbranding van het toegevoerde gas. De pomp 3 voert zoveel lucht aan dat in elke kamer 9 de luchtaanvoer steeds iets groter is dan nodig is voor volledige verbranding van het toegevoerde gas bij maximale branderbelasting. De overmaat lucht ontwijkt via de uitmonding 11 in de omgeving. Omdat de in de kamer 9 heersende luchtdruk niet wezenlijk mag fluctueren, hetgeen immers de gas/luchtverhouding in de brander 20 zou beïnvloeden, heeft de uitmonding zodanige afmetingen dat deze geen weerstand van betekenis biedt aan wegstromende lucht.

Omdat de aan de kamer toegevoerde verbrandingslucht ten minste voldoende is voor de maximale brandercapaciteit, wordt de overmaat groter naarmate de gasdruk bij het mondstuk 18 daalt. Naarmate de branderinstelling lager is stroomt derhalve meer lucht via de uitmonding 11 naar buiten.

De inrichting volgens de uitvinding biedt een extra bevei-liging tegen calamiteiten, bij voorbeeld het uitvallen van de luchtpomp 3 en/of het volledig verstopt raken van het luchtfilter 4. In zulke gevallen vindt onvoldoende of in het geheel geen luchttoevoer plaats via de slang 5. Niettemin kan voldoende lucht worden aangezogen via de uitmonding 11. Het gaasfilter 12 verhindert dan het binnendringen van vuil.

Opdat het filter 12 tijdens normaal bedrijf minimale weerstand biedt aan uitstromende overmaat lucht, wordt voor het filter 12 een betrekkelijk grof gaas gekozen.

De inrichting volgens de uitvinding vergroot de toepasbaarheid van gasgestookte warmtestralers, vooral in vervuilde milieus, zonder dat ingewikkelde en kostbare constructies nodig zijn.

In de figuren 3 en 4 zijn andere uitvoeringsvormen van de kamer 9 afgebeeld, waarbij de posities van de luchtdoorlaat 7 en de uitmonding 11 diametraal tegenover elkaar liggen.

Claims (6)

1. Gasverwarmingsinrichting, in het bijzonder een verwarmingsinrichting met door gasvlammen verhitte stralingslichamen, waarbij verbrandingsgas en verbrandingslucht in een verhouding die volledige verbranding waarborgt, onder druk worden toegevoerd aan ten minste één brandermondstuk, met het kenmerk, dat bij de of elke brander (6) een luchtkamer (9) is aangebracht met middelen (3,7,8) voor het aan de kamer (9) toevoeren van lucht in een iets grotere hoeveelheid dan nodig is voor volledige verbranding bij maximale belasting van de brander, dat verder de kamer (9) is voorzien van een in de omgevende ruimte openende uitmonding (11) en dat zich vanaf de kamer een venturi (10) uitstrekt tot in de brander (6), waarbij een gastoevoermondstuk (18) coaxiaal vóór de keel (19) van de venturi (10), binnen de kamer (9) is opgesteld.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de uitmonding (11) van voldoende afmetingen is om geen wezenlijke weerstand te bieden aan naar de omgeving uitstromende lucht.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de uitmonding (11) is uitgerust met en relatief grof (gaas-) filter.(12)

4. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat voor het aan de kamer (9) toevoeren van lucht met een constant debiet, dat ingesteld kan worden op een iets grotere hoeveelheid dan nodig is voor volledige verbranding bij maximale capaciteit, gebruik wordt gemaakt van een luchtpomp (3) en van een bij de aansluiting van de persleiding (5) op de kamer (9) aangebrachte reduceerinrichting (7,8).

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat reduceerinrichting (7,8) een instelbare doorlaat (7) en een zich verwijdend overgangsstuk (8) naar de kamer (9) omvat,

6. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat voor het wijzigen van de gastoevoerdruk voor het veranderen van de brandercapaciteit gebruik wordt gemaakt van een door een motor (13) gestuurde drukregelaar (14) .