NL8802410A - Volledig geintegreerd telecommunicatienetwerk. - Google Patents

Description

De uitvinding heeft betrekking op een telecommunicatienetwerk, in het bijzonder een telefonienetwerk, dat is samengesteld uit een aantal knooppuntseenheden die door middel van transmissielijnen met elkaar gekoppeld zijn, waarbij iedere knooppuntseenheid een schakelmodule, een centrale module en ten minste één perifere module, waarop gebruikerspoorten kunnen worden aangesloten, omvat.

Een dergelijk telecommunicatienetwerk is beschreven in het artikel “System Management in an fully integrated network of SOPHO-S2500 PABXs" van L.M. Hall in Philips TDS Review, Vol. 46, No. 1, maart 1988, blz. 29-41. Dit artikel beschrijft een volledig geïntegreerd telecommunicatienetwerk waarvan de knooppuntseenheden geografisch verdeeld kunnen zijn om het netwerk aan te passen aan de geografische verdeling van het bedrijf of de organisatie die van het netwerk gebruik maakt, terwijl het netwerk zich tegenover de gebruiker toch als een enkele centrale gedraagt. Het artikel beschrijft op welke wijze van een dergelijk netwerk de configuratie beheerd moet worden, hoe het moet worden onderhouden en hoe de data van de gebruikers behandeld moet worden, bijvoorbeeld ten behoeve van het verplaatsen van aansluitingen, het wijzigen van verkeersklassen en dergelijke.

De onderhavige uitvinding is gericht op de problemen die kunnen optreden in de besturingscommunicatie wanneer men in een dergelijk netwerk een nieuwe, nog niet in netwerkverband geteste knooppuntseenheid wenst op te nemen en wanneer men de in de bestaande knooppuntseenheden aanwezige software wenst aan te passen, bijvoorbeeld aan een nieuwe versie van de software, en beoogt voor deze problemen een adequate oplossing te bieden.

De uitvinding voorziet daartoe in een telecommunicatienetwerk van voornoemde soort waarbij aan de besturingscommunicatie tussen ieder paar knooppuntseenheden een aantal achtereenvolgend hogere niveau's is toegekend waarbij in iedere knooppuntseenheid voor ieder nivieau, met uitzondering van het laagste niveau, een codegetal is opgeslagen en waarbij is voorzien in middelen om de communicatie tussen een tweetal knooppuntseenheden op een bepaald niveau slechts toe te staan wanneer de codegetallen van die beide, eenheden voor het desbetreffende niveau overeenkomen en wanneer tussen die knooppuntseenheden reeds communicatie op alle lagere niveau's plaatsvindt.

Op deze wijze is verzekerd dat twee knooppuntseenheden uitsluitend dan met elkaar kunnen communiceren, wanneer het codegetal dat aangeeft welk type software in de eenheid voor een bepaald communicatie niveau aanwezig is overeenstemt met het desbetreffende codegetal van de andere knooppuntseenheid. Omdat de vergelijking van de codegetallen voor ieder communicatieniveau plaatsvindt, is het mogelijk dat twee knooppuntseenheden op een bepaald niveau, dat niet het hoogste niveau is, wel kunnen communiceren en op een hoger niveau niet. De controle van het codegetal vindt zowel plaats bij communicatie tussen twee reeds in een netwerk aanwezige knooppuntseenheden als tussen een reeds in het netwerk aanwezige knooppuntseenheid en een nieuw op het netwerk aan te sluiten knooppuntseenheid.

Op deze wijze is het mogelijk de software van de diverse eenheden achtereenvolgens aan te passen, ook als de nieuwe software op een of meer niveau niet op correcte wijze met de oude software kan samenwerken. De eenheden waar de software nog niet is aangepast kunnen met elkaar blijven communiceren, hetgeen ook geldt voor de eenheden waarin de sofware al wel is toegepast. Een eenheid met de oude software zal echter (op bepaalde niveau) niet kunnen communiceren met een eenheid met de nieuwe software.

Volgens een voorkeuruitvoeringsvorm van de uitvinding wordt bovendien, voordat de mogelijkheid wordt geboden om te communiceren, nog als aanvullende voorwaarde gesteld dat de communicatie tussen de twee knooppuntseenheden op het betreffende niveau niet verboden is. Wanneer men tevoren een van de twee knooppuntseenheden, hetgeen meestal een nieuwe eenheid zal zijn, verbiedt op een bepaald niveau te communiceren dan moet communicatie vanzelfsprekend uitgesloten zijn, ook al komen de codegetallen van de knooppuntseenheden overeen en ook al wordt er op alle lagere niveau's reeds gecommuniceerd.

De uitvinding zal in het hiernavolgende nader worden toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld onder verwijzing naar de tekening, waarin de figuur een algemeen blokschema van een telecommunicatienetwerk, meer in het bijzonder een voor particulier gebruik bedoeld telefoonnetwerk van de soort waarop de uitvinding betrekking heeft, toont. Een dergelijk netwerk, dat meer gedetailleerd is beschreven in Philips Telecommunication Review, Vol. 43, No. 2, 1985, is in het algemeen samengesteld uit een verzameling van een naar behoefte gekozen aantal knooppuntseenheden KNE-1,2,3,..., n, die met elkaar zijn gekoppeld door middel van transmissielijnen waarover PCM-overdracht mogelijk is. Meer in het bijzonder kan hiertoe gebruik gemaakt worden van b.v. 2 Mb/s transmissielijnen die accomodatie kunnen bieden aan b.v. 30 PCM-kanalen via welke de communicatie tussen de knooppuntseenheden onderling kan plaatsvinden. Deze knooppuntseenheden kunnen over een naar behoefte gekozen geografisch gebied, zoals b.v. een bedrijfsareaal, een stad, provincies, etc. verdeeld zijn geïnstalleerd. In dit verband kan b.v. worden gedacht aan een groot bedrijf met verschillende regionale vestigingen waarvoor een dergelijk telecommunicatienetwerk in zijn totaliteit beschouwd beschikbaar is.

Elk knooppuntseenheid, meer in het bijzonder een PABX, omvat een schakelmodule SM, een centrale module CM, een communicatie-besturingseenheid SAS-CH, en ten minste één perifere module PM. De schakelmodule omvat een digitale schakelmatrix en voorzieningen voor het ten behoeve van PCM-overdracht verzorgen van kloksignalering. De centrale module vervult de voor de knooppuntseenheid zelf benodigde besturingsfuncties alsook de communicatie met andere knooppuntseenheden. Een perifere module vervult voorbewerkingsfuncties, b.v. signaleringsconversies, voor een groep van b.v. 128 gebruikerspoorten.

De functie van de communicatiebesturingseenheid wordt onderstaand nader toegelicht.

Ten behoeve van communicatie met voorzieningen die met betrekking tot een desbetreffende knooppuntseenheid als extern zijn te beschouwen,' kan een dergelijke knooppuntseenheid zijn uitgevoerd met interfaces voor analoge transmissielijnen die een koppeling vormen met openbare telefoonschakelstelsels, voor analoge koppellijnen met andere PBAX-systemen, en voor PCM-30 digitale lijnen die een koppeling vormen met openbare netwerken en met netwerken voor particulier gebruik.

Elke knooppuntseenheid van een dergelijk telecommunicatienetwerk, waarvan er in de figuur slechts drie getoond zijn, is zelfstandig, de faciliteiten zijn transparant over het totale netwerk en er is voorzien in een volledig vrije nummering. De in het systeem geïncorporeerde data zijn in het algemeen te verdelen in locale data die specifiek zijn voor een desbetreffende knooppuntseenheid, en netwerk-data die een meer algemeen karakter bezit en die voor de desbetreffende knooppuntseenheden inhoudelijk gelijk zijn. Teneinde data-integriteit voor het totale netwerk te verzekeren is ten behoeve van de in elke knooppuntseenheid opgeslagen voorraad netwerkdata een bijwerkmechanisme aanwezig.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de configuratie van een communicatienetwerk van het soort waarop de uitvinding betrekking heeft vrij kan worden gekozen. Naar behoefte kan een dergelijke configuratie stervormig, maasvormig of een combinatie ervan zijn.

Volgens de uitvinding omvat iedere knooppuntseenheid verder een communicatiebesturingseenheid SAS-CH (system assurance communication handler) die in feite deel uitmaakt van de centrale module CM. De communicatie tussen de SAS-CH eenheden in de verschillende knooppuntseenheden vormt een onderdeel van de basis communicatie tussen die eenheden. Deze basis communicatie omvat verder al datgene wat nodig is voor het foutvrije transport van besturingsinformatie tussen de eenheden als ook de noodzakelijke stappen om een communicatie pad tussen twee eenheden te openen, om dit pad op fouten te controleren, om dit in het geval van foutdetectie te sluiten en om te detecteren of een vroeger voor communicatie ongeschikte pad later wellicht weer goed functioneert. Voor een nadere omschrijving van de basiscommunicatie wordt verwezen naar voornoemd artikel in Philips TIDS Review, Vol. 46,

No. 8, maart 1988, in het bijzonder blz. 33 en 34 waar de basis communicatie wordt beschreven. Pas wanneer het basiscommunicatie tussen twee knooppuntseenheden mogelijk blijkt te zijn, is het mogelijk vervolgens actieve communicatie tussen die eenheden te hebben.

Zoals in dit artikel is beschreven zijn bij het tot stand brengen van de basiscommunicatie tussen twee knooppuntseenheden, die eenheden steeds in een meester-slaaf verband opgesteld. De meestereen-heid begint aet het verzenden van een oproep (scout) boodschap naar de slaafeenheid via een aantal (meestal 2) mogelijke routes, waarna de opgeroepen knooppuntseenheid een scout-antwoord boodschap langs een van deze routes terugzendt. Vervolgens zendt de SAS-CH eenheid in de meester-eenheid een hallo-start boodschap naar de slaafeenheid in welke bood schap naast de informatie over de gekozen route tevens de codegetallen zijn opgenomen die behoren bij de drie actieve communicatie niveau's waarop die eenheid kan communiceren. Tevens geeft de SAS-CH van de meestereenheid in deze boodschap aan of deze eenheid al dan niet op de verschillende niveau's mag communiceren. De SAS-CH van de slaafeenheid die deze hallo-start boodschap ontvangt legt het adres van de gekozen route in een routetabel vast en onthoudt de codegetallen van de meestereenheid voor de diverse communicatie niveau's alsook of de meestereenheid op die diverse niveau's mag communiceren. Vervolgens verzendt de slaafeenheid een hallo-start antwoord boodschap waarin de codegetallen voor de verschillende communicatie niveau's voor de slaafeenheid zijn opgenomen alsook de informatie of de slaafeenheid op de diverse niveau's mag communiceren. De codegetallen en deze informatie worden door de ontvangende meestereenheid onthouden.

Wanneer in een systeem waarin het opstarten van de communicatie tussen een paar eenheden reeds heeft plaastgevonden de bedieningspersoon voor een eenheid een verandering aan wil brengen in het niveau of de niveau waarop deze eenheid wel of niet met de andere eenheid mag communiceren, kan deze besturingsinformatie op het basiscommunicatie niveau via een aparte boodschap worden overgedragen, dan wel worden opgenomen in de hallo-boodschappen die in een lopend systeem steeds tussen de eenheden worden uitgewisseld, zoals eveneens in het laatstgenoemde artikel is beschreven.

Op deze wijze onthoudt iedere SAS-CH eenheid van een knooppuntseenheid voor iedere andere eenheid in het systeem waarmee op basisniveau wordt gecommuniceerd voor ieder communicatie niveau of: 1. De communicatie al dan niet compatibel is. Dat wil zeggen dat wordt onthouden of voor iedere combinatie van die knooppuntseenheid met een andere knooppuntseenheid communicatie op een bepaald niveau toegestaan is, hetgeen bepaald wordt door het overeenkomen van de codegetallen voor dat niveau.

2. Communicatie in de knooppuntseenheid zelf al dan niet verboden is, hetgeen door de bedieningspersoon kan worden bepaald; 3. Communicatie in de andere eenheid al dan niet verboden is. Deze informatie is, zoals bovenstaand reeds is aangegeven, opgenomen in de hallo-start boodschap van de andere eenheid, en kan, zoals bovenstaand beschreven is, eventueel later door de bedieningspersoon gewijzigd worden.

Op grond van deze drie gegevens, bepaalt de SAS-CH van iedere knoop-puntseenheid voor de communicatie met de andere knooppuntseenheid voor ieder niveau de communicatiestatus, dat wil zeggen of communicatie i mogelijk is of niet. Communicatie is alleen dan mogelijk wanneer er compatibiliteit is op het desbetreffende niveau, wanneer communicatie op het desbetreffende niveau voor de eigen eenheid is toegestaan, wannneer dit tevens voor de andere eenheid is toegestaan en wanneer er communicatie op alle andere lagere niveau's inclusief het basis niveau is.

Zoals bovenstaand is toegelicht wordt bij de basis communicatie dus reeds in de SAS-CH eenheden van alle knooppuntseenheden de informatie vastgelegd of communicatie tussen bepaalde paren eenheden al dan niet op bepaalde hogere niveau's dan het basisniveau mogelijk is; de basiscommunicatie vormt het laagste niveau. De hogere niveau's vormen de actieve communicatie welke bijvoorbeeld drie niveau's omvat, voor specifieke toepassingen is het echter mogelijk om de actieve communicatie in meer of eventueel minder niveau's op te splitsen.

Het eerste niveau van de actieve communicatie omvat de communicatie tussen een bedieningspersoon en een knooppuntseenheid. Hierbij is sprake van de communicatie tussen twee eenheden die nodig is om vanuit één eenheid aan een andere eenheid te kunnen vragen of die fouten heeft en om dit bij die ene eenheid te kunnen uit te lezen.

Tevens omvat het eerste niveau het toevoegen van nieuwe eenheden door middel van communicatie tussen een bedieningspersoon en een knooppuntseenheid. Het tweede niveau omvat bijvoorbeeld het testen van de kanalen tussen de eenheden, terwijl het derde en hoogste niveau het operationele gebruik van de eenheden, dus het feitelijke communiceren omvat. Er is gekozen voor een aantal hiërarchisch verschillende niveau's omdat bijvoorbeeld het tweede niveau, het testen van de eenheden, geen zin heeft wanneer communicatie op het eerste niveau, waarbij uitgelezen kan worden of een bepaalde eenheid al dan niet goed functioneert, niet mogelijk is. Evenmin heeft het zin om te telefoneren wanneer niet periodiek kan worden gecontroleerd of de diverse eenheden en de verbindingen daartussen nog goed functioneren.

Zoals bovenstaand is toegelicht is een volledig geïntegreerde telecommunicatienetwerk door de maatregelen volgens de uitvinding volledig beschermd tegen de aanwezigheid van niet compatibele software en is het mogelijk om een nieuwe knooppuntseenheid stap voor stap in het netwerk op te nemen. Hierbij kan bijvoorbeeld eerst slechts communicatie op het actieve eerste niveau worden toegestaan, waarbij de nieuwe eenheid kan worden getest en de meest recente data kunnen worden ingevoerd, zonder dat daarbij de nieuwe eenheid de verdere werking van het netwerk kan beïnvloeden. Door vervolgens communicatie op de niveau's 1 en 2 toe te staan kan het communicatiepad tussen de knooppunt eenheden volledig getest worden terwijl tenslotte, wanneer alles in orde is, communicatie op niveau 3 kan worden toegestaan, waarmee de eenheid operationeel in het netwerk is opgenomen.

Claims (5)

1. Telecommunicatienetwerk, in het bijzonder een telefonienetwerk, dat is samengesteld uit een aantal knooppuntseenheden die door middel van transmissielijnen met elkaar gekoppeld zijn, waarbij iedere knooppuntseenheid een schakelmodule, een centrale module en ten minste één perifere module, waarop gebruikerspoorten kunnen worden aangesloten, omvat, met het kenmerk dat aan de besturingscommunicatie tussen ieder paar knooppuntseenheden een aantal achtereenvolgens hogere niveau's is toegekend, waarbij in iedere knooppuntseenheid voor ieder niveau, met uitzondering van het laagste niveau, een codegetal is opgeslagen en waarbij is voorzien in middelen om de communicatie tussen een paar knooppuntseenheden op een bepaald niveau slechts toe te staan wanneer de codegetallen van die beide eenheden voor het desbetreffende niveau overeenkomen en wanneer tussen die knooppuntseenheden reeds communicatie op alle lagere niveau's plaatsvindt.

2. Telecommunicatienetwerk volgens conclusie 1, met het kenmerk dat iedere knooppuntseenheid voorzien is van middelen om de knooppuntseenheid in een toestand te brengen, waarin het deze knooppuntseenheid op een bepaald niveau verboden is te communiceren.

3. Telecommunicatienetwerk volgens conclusie 1, met het kenmerk dat voorzien is in middelen om de codegetallen voor de verschillende niveau's reeds bij het tot stand brengen van communicatie tussen twee knooppuntseenheden op het laagste niveau uit te wisselen, waarbij iedere knooppuntseenheid is voorzien van middelen om de codegetallen van een andere eenheid op te slaan.

4. Telecommunicatiestelsel volgens conclusie 2 en 3, met het kenmerk dat bij het tot stand brengen van communicatie tussen twee knooppuntseenheden op het laagste niveau, voor de verschillende niveau's tevens de informatie wordt overgedragen of het de andere knooppuntseenheid op het desbetreffende niveau toegestaan is te communiceren.

5. Telecommunicatiestelsel volgens conclusie 4, met het kenmerk dat, na het tot stand brengen van communicatie tussen twee knooppunteenheden, op het laagste niveau informatie kan worden overgedragen om een oorspronkelijk gegeven toestemming of verbod tot communicatie op een bepaald niveau te herroepen.