NL8801834A - Landbouwmachine voor het verdelen van materiaal. - Google Patents

Landbouwmachine voor het verdelen van materiaal. Download PDF

Info

Publication number
NL8801834A
NL8801834A NL8801834A NL8801834A NL8801834A NL 8801834 A NL8801834 A NL 8801834A NL 8801834 A NL8801834 A NL 8801834A NL 8801834 A NL8801834 A NL 8801834A NL 8801834 A NL8801834 A NL 8801834A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
machine according
agricultural machine
sensor
fluid
microprocessor
Prior art date
Application number
NL8801834A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Family has litigation
First worldwide family litigation filed litigation Critical https://patents.darts-ip.com/?family=26646324&utm_source=google_patent&utm_medium=platform_link&utm_campaign=public_patent_search&patent=NL8801834(A) "Global patent litigation dataset” by Darts-ip is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8801834A priority Critical patent/NL8801834A/nl
Priority to DE3889531T priority patent/DE3889531T2/de
Priority to AT8888202906T priority patent/ATE105459T1/de
Priority to EP88202906A priority patent/EP0322046B1/en
Priority to DE8817220U priority patent/DE8817220U1/de
Priority to AU27328/88A priority patent/AU619787B2/en
Publication of NL8801834A publication Critical patent/NL8801834A/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B65CONVEYING; PACKING; STORING; HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL
    • B65GTRANSPORT OR STORAGE DEVICES, e.g. CONVEYORS FOR LOADING OR TIPPING, SHOP CONVEYOR SYSTEMS OR PNEUMATIC TUBE CONVEYORS
    • B65G53/00Conveying materials in bulk through troughs, pipes or tubes by floating the materials or by flow of gas, liquid or foam
    • B65G53/34Details
    • B65G53/66Use of indicator or control devices, e.g. for controlling gas pressure, for controlling proportions of material and gas, for indicating or preventing jamming of material
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C7/00Sowing
    • A01C7/08Broadcast seeders; Seeders depositing seeds in rows
    • A01C7/081Seeders depositing seeds in rows using pneumatic means
    • A01C7/084Pneumatic distribution heads for seeders
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C7/00Sowing
    • A01C7/08Broadcast seeders; Seeders depositing seeds in rows
    • A01C7/10Devices for adjusting the seed-box ; Regulation of machines for depositing quantities at intervals
    • A01C7/102Regulating or controlling the seed rate
    • A01C7/105Seed sensors
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01MCATCHING, TRAPPING OR SCARING OF ANIMALS; APPARATUS FOR THE DESTRUCTION OF NOXIOUS ANIMALS OR NOXIOUS PLANTS
    • A01M7/00Special adaptations or arrangements of liquid-spraying apparatus for purposes covered by this subclass
    • A01M7/0089Regulating or controlling systems
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C15/00Fertiliser distributors
    • A01C15/04Fertiliser distributors using blowers

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Insects & Arthropods (AREA)
  • Pest Control & Pesticides (AREA)
  • Wood Science & Technology (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Fertilizing (AREA)
  • Sowing (AREA)

Description

2
Anderzijds worden veelal met opzet enkele rijen niet ingezaaid teneinde rijpaden te bewerkstelligen waarop de trekker na inzaaien met een kunstmeststrooier of met een spuitmachine kan rijden.
5 Het is een doel van de uitvinding zodanige voor zieningen te treffen, dat de trekkerbestuurder tijdens bedrijf op elk gewenst moment kan vaststellen of een transportkanaal werkzaam is of niet.
Volgens de uitvinding is in het fluïdum een sensor 10 voor het vaststellen van de mate van stroming van het fluïdum aangebracht.
Indien in het fluïdum van elk transportkanaal een sensor is aangebracht en door de sensoren bewerkstelligde signalen nabij de bestuurderszitplaats zichtbaar of hoorbaar 15 worden gemaakt, kan de bestuurder op elk gewenst moment vaststellen of alle transportkanalen werkzaam zijn of niet. In het laatste geval kan worden vast ges te ld welk transportkanaal onwerkzaam is, zodat de bestuurder direct maatregelen kan nemen.
20 Een systeem volgens de uitvinding kan zodanig worden afgesteld dat niet alleen een geheel onwerkzaam transportkanaal kan worden aangegeven, maar tevens een transportkanaal waarin een in bepaalde mate verminderde stroming van het fluïdum optreedt.
25 De uitvinding zal nader uiteen worden gezet aan de hand van de volgende figuren.
Figuur 1 betreft een voorbeeld van een toepassing van de uitvinding bij een pneumatische zaaimachine die in zijaanzicht is getekend; 30 Figuur 2 is een achteraanzicht van de machine volgens figuur 1;
Figuur 3 is een axiale doorsnede van een transportkanaal ter plaatse van III in figuur 1 en toont de opstelling van een sensor; 35 Figuur 4 is eveneens een axiale doorsnede van een transportkanaal ter plaatse van III in figuur 1 en betreft een tweede uitvoeringsvorm van een opstelling van een sensor;
Figuur 5 is een meerdere sensoren omvattend schema <8801834
A
% 3 voor het vaststellen van de mate van de stroming van het fluïdum in meerdere transportkanalen aan de hand van een bedieningsinrichting;
Figuur 6 toont een meerdere sensoren en een micro-5 processor omvattend schema voor het vaststellen van de mate van de stroming van het fluïdum in meerdere transportkanalen, alsmede een bedieningsinrichting voor het onder microprocess or besturing bedrijven van de landbouwmachine overeenkomstig de uitvinding; 10 Figuur 7 toont rijpadenpatronen bij verschillende verhoudingen tussen de werkbreedte van een zaaimachine en die van een later op dezelfde grond werkzame strooi- of spuit-machine;
Figuur 8 is een voorbeeld van een pneumatische 15 kunstmeststrooier, waarbij de uitvinding kan worden toegepast, en
Figuur 9 is een voorbeeld van een spuitmachine, waarbij de uitvinding kan worden toegepast.
Figuur 1 toont de achterzijde van een trekker 1, 20 die is voorzien van een driepuntshefinrichting 2 met een bovenste hefarm 3 en onderste hefarmen 4, waaraan een zaaimachine 5 is bevestigd.
De zaaimachine 5 is voorzien van een voorraad-houder 10, waarin zich zaaigoed kan bevinden. Door middel van 25 een ventilator 11 wordt tijdens bedrijf via een buis 12 lucht geblazen naar een doseerinrichting 13, door middel waarvan uit de voorraadhouder 10 afkomstig zaaigoed in aan de rijsnelheid van de machine aangepaste hoeveelheden met de uit de buis 12 afkomstige lucht wordt gemengd. Dit mengsel van lucht 30 en zaaigoed wordt via een buis 14 naar een verdeelorgaan 15 gevoerd. De doseerinrichting 13 is tegen de onderzijde van de in neerwaartse richting alzijdig taps toelopende voorraadhouder 10 gemonteerd. De buis 14, die zich vanaf de doseerinrichting 13 ongeveer verticaal opwaarts tot boven de boven-35 rand van de voorraadhouder 10 uitstrekt, loopt door de voorraadhouder 10 heen. Het verdeelorgaan 15 bezit de vorm van een platte ronde doos, waarvan de hartlijn ongeveer samenvalt met die van de buis 14 en waarvan de diameter enkele malen .8801834 4 * groter is dan die van de buis 14. Vanwege de symmetrie van de buis 14 en het verdeelorgaan 15 ten opzichte van hun gezamenlijke hartlijn, verdeelt het zaaigoed dat met de opwaarts in de buis 14 stromende lucht is gemengd, zich op gelijkmatige 5 wijze langs de omtrek van dé opwaarts gerichte, ongeveer cilindrische buitenwand van het verdeelorgaan 15. Aan de buitenzijde van deze wand zijn een groot aantal korte uit-stroompijpen 16 aangebracht, die ten opzichte van de cilindrische wand van het verdeelorgaan 15 ongeveer radiaal zijn 10 gericht.
De zaaimachine 5 rust tijdens bedrijf niet alleen op de hef inrichting 2, maar tevens op loopwielen 17 die aan de buitenzijden van de machine zijn opgesteld en, gezien in het zijaanzicht volgens figuur 1 en gerekend ten opzichte van 15 de rijrichting A, achter de voorraadbak 10 zijn opgesteld.
De werkbreedte van de machine strekt zich, gezien in het achteraanzicht volgens figuur 2, ongeveer uit over de afstand tussen de binnenvlakken van de loopwielen 17. Over deze werkbreedte zijn een groot aantal, bijvoorbeeld vieren-20 twintig stuks, zaaischaren 18 opgesteld in een of meer zich dwars op de rijrichting A uitstrekkende rijen (figuur 2). De zaaischaren 18 zijn telkens op onderling gelijke afstanden opgesteld en zijn elk bevestigd aan zaaipijpen 19, die zich vanaf de zaaischaren in voorwaartse richting uitstrekken. De 25 zaaipijpen 19 zijn nabij hun voorste uiteinden om horizontale, dwars op de rijrichting A gerichte zwenkassen scharnierend bevestigd aan een dwarsbalk 20 van de machine. Elke zaaischaar 18 steekt tijdens bedrijf met zijn onderzijde in de grond en vormt tijdens het voortbewegen van de machine een 30 voor, waarin het zaad valt dat uit een aan de onderzijde van de zaaischaar aangebrachte opening treedt. Aan weerszijden van en ten opzichte van de rijrichting A zijn achter elke zaaischaar verende toestrijkers 21 opgesteld, die de ingebrachte zaden toedekken.
35 Het aantal uitstroompijpen 16 van het verdeel orgaan 15 is even groot als het aantal zaaischaren. Op elke uitstroompijp 16 is een flexibele kunststofslang 22 geschoven die, gerekend vanaf de bijbehorende uitstroompijp 16, neer- .8801834 4 * 5 waarts af buigt in de voorraadhouder 10 en aansluitend door één van een aantal in de wanden van de voorraadhouder 10 aangebrachte openingen 23 uit de voorraadhouder 10 treedt en vervolgens in neerwaartse en achterwaartse richting is ge-5 voerd. Het achterste uiteinde van elke slang 22 (transport-kanaal) is op het voorste uiteinde van de zaaipijp 19 van één der zaaischaren 18 geschoven.
De door middel van de doseerinrichting 13 bewerkstelligde zaaddosering wordt geregeld door middel van een 10 stapwiel 24, dat een stalen velg bezit, die voorzien is van een groot aantal buitenwaarts uitstekende stijve tanden 25.
De as van het stapwiel 24 is door middel van een horizontale, zich dwars op de rijrichting A uitstrekkende zwenkas 26 vrij verzwenkbaar verbonden met de balk 20 van de machine, zodat 15 het stapwiel 24 in opwaartse richting vrij beweegbaar is ten opzichte van een overig deel van de machine. Een naaf van het stapwiel 24 is in aandrijvende verbinding met een kettingoverbrenging die in een huis 27 is ondergebracht, welke tandwieloverbrenging als geheel te zamen met het stap-20 wiel 24 om de zwenkas 26 vrij verzwenkbaar is ten opzichte van een overig deel van de machine. Nabij de bovenzijde van het huis 27 van de kettingoverbrenging bevindt zich een uitgaande as, die door middel van van universele koppelingen voorziene tussenassen 28 en 29 in aandrijvende verbinding 25 staat met de doseerinrichting 13.
Het stapwiel 24 rust door middel van zijn gewicht en dat van de kettingoverbrenging 27 op de grond, waarbij de tanden 25 in de grond dringen. Het stapwiel 24 wordt op deze wijze zodanig aangedreven, dat de omtrekssnelheid van zijn 30 velg gelijk is aan de rijsnelheid van de machine. De omwente-lingssnelheid van het stapwiel 24 wordt door de hiervoor beschreven overbrenging in een bepaalde verhouding overgebracht op een doseerwals van de inrichting 13, die het vanuit de voorraadbak 10 vallende zaad in de door de buis 12 35 aangevoerde luchtstroom mengt in evenredigheid met de rijsnelheid. Gezien in figuur 2, is het stapwiel 24 tussen twee naburige zaaischaren 18 opgesteld.
De ventilator 11 wordt aangedreven door middel van ,8801834 % 6 een op de aftakas van de trekker aangesloten tussenas 30, die afsteunt op een leger 31 van de machine. Op het leger 31 sluit een tussenas 32 aan, die via een riemoverbrenging 33 de ventilator 11 aandrijft.
5 Tijdens bedrijf wordt door middel van de ventila tor 11 een fluïdum (lucht) door de buis 12 naar de doseer-inrichting 13 gevoerd, waar het fluïdum gemengd wordt met materiaal (zaden). Een mengsel van het fluïdum en het materiaal wordt via de buis 14 naar het verdeelorgaan 15 gevoerd. 10 In het verdeelorgaan 15 wordt het mengsel in ongeveer gelijke delen verdeeld over een aantal transportkanalen (slangen 22) naar afvoerplaatsen (zaaischaren 18). De luchtsnelheid in de transportkanalen 18, 19, 22 bedraagt een waarde in de orde van grootte van 10m/sec.
15 De tot hiertoe aan de hand van de figuren 1 en 2 beschreven machine is op zichzelf bekend.
Het kan voorkomen dat één of meer van de zaaischaren, bijvoorbeeld door binnendringen van gronddelen in de zaaischaar, verstopt raakt, ondanks het aanbrengen van op 20 zichzelf bekende maatregelen die dit moeten verhinderen. Dit betekent dat één of meer rijen al of niet gedeeltelijk niet worden ingezaaid. Dit veroorzaakt opbrengstver liezen omdat een deel van het land niet wordt ingezaaid, waarbij in het latere plantenbestand openingen ontstaan, die zich over een 25 zeer groot deel van het land kunnen uitstrekken, omdat de trekkerbestuurder het euvel tijdens bedrijf niet of (bij toeval) eerst later kan vaststellen. Wil men vaststellen of het inzaaien op de gewenste wijze heeft plaatsgevonden, dan moet men op regelmatige afstanden de ingezaaide voren openen 30 om te controleren of deze voren zaad bevatten; deze controle is zeer tijdrovend vooral omdat daarbij vernieling van belendende ingezaaide rijen moet worden voorkomen.
De uitvinding berust op de gedachte niet het al of niet aanwezig zijn van transport van het materiaal (het zaad) 35 zelf te controleren, maar de mate van het stromen van het transportmiddel, dus het fluïdum ( in dit geval de lucht) vast te stellen.
Zoals blijkt uit figuur 3, is in elke uitstroom- .8801834 » 7 pijp 16 een houder 34 op zodanige wijze vastgeschroefd, dat een eindvlak van deze houder juist in de door de uitstroom-pijp 16 omsloten ruimte steekt. Dit gedeelte van de houder is hol uitgevoerd en in deze holte is een sensor 35 aangebracht 5 in de vorm van een temperatuurafhankelijke weerstand. De sensor 35 is in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 3 zodanig opgesteld, dat een deel ervan buiten de houder uitsteekt en derhalve rechtstreeks in de uit het verdeelorgaan 15 stromende lucht is opgesteld. De sensor 35 is in de houder 10 34 bevestigd en bezit een tweetal electrische aansluitingen, die door middel van een kabel 36 met een verwerkings- en afleesinrichting 37 (figuur 1) zijn verbonden.
In figuur 4 is een enigszins afwijkende opstelling getekend, waarbij de sensor 35 die, evenals in figuur 3, in 15 de in de uitstroompijp 16 uitmondende holle ruimte van de houder 34 is bevestigd, zich in het voorbeeld volgens figuur 4 geheel binnen het in de pijp 16 geschroefde cilindrische deel van de houder 34 bevindt, zodat de sensor 35 vrijwel niet met het met de langsstromende lucht gemengde materiaal 20 in aanraking komt, waardoor vermeden wordt dat de sensor op den duur aan ernstige slijtage onderhevig is. De materiaal-deeltjes zullen ten gevolge van hun massa de houder 34 passeren, zonder in de de sensor 35 omringende holte terecht te komen; de het materiaal meevoerende lucht zal echter in deze 25 holte rondom de sensor 35 wervelen, waardoor voldoende warmteoverdracht tussen de lucht en de sensor zal plaatsvinden om een goede werking van de sensor te doen plaatsvinden.
In de figuren 3 en 4 is de sensor nabij het ver-30 deelorgaan 15 opgesteld, maar het is evenzeer mogelijk om de sensor nabij de zaaipijpen 19 of de zaaischaren 18 of ergens anders in het transportkanaal op te stellen.
Op een van de hiervoor beschreven wijzen is elk van de transportkanalen 18, 19, 22 voorzien van een sensor 35 35.
In figuur 5 is een voorbeeld van een mogelijk electronisch schema getekend dat, zoals nader zal worden aangegeven, grotendeels in de verwerkings- en bedienings- . 8801834 t 8 inrichting 37 kan worden ondergebracht. De in elk transportkanaal 18, 19, 22 aangebrachte sensor in de vorm van een temperatuurafhankelijke weerstand, is in hét schema volgens figuur 5 met het verwijzingscijfer 35 aangegeven. In 5 figuur 5 is de sensor 35 van een buitenste zaaischaar 18, de sensor van de naastliggende zaaischaar 18 en de sensor van de andere buitenste zaaischaar 18 aangegeven; de overige tussenliggende sensoren 35 (eenentwintig stuks indien in totaal vierentwintig zaaischaren worden toegepast) zijn op analoge 10 wijze geschakeld en in figuur 5 door middel van stippellijnen globaal aangegeven. Elke sensor 35 die rechtstreeks gevoed kan worden door de spanning van de accu van de trekker 1, is in serie geschakeld met een voorschakelweerstand 38 die de stroom door de bijbehorende sensor 35 beperkt en op nul-15 potentiaal (bijvoorbeeld het gestel van de trekker 1) is aangesloten. De sensorspanningswaarde, dit is in de onderhavige uitvoering de spanning tussen elke sensor 35 en de bijbehorende voorschakelweerstand 38, wordt over een weerstand 39 afgenomen. Deze spanningen zijn voor alle sensoren 20 in parallelschakeling verbonden met een gezamenlijke verbinding 40. Alle weerstanden 39 bezitten dezelfde waarde. De verbinding 40 is aangesloten op de niet-inverterende ingang van een operationele versterker 41. Een dergelijke versterker wordt in het vervolg op gebruikelijke wijze aangeduid met 25 "opamp". De uitgang van de opamp 41 is kortgesloten met de inverterende ingang ervan. De opamp 41 vormt op deze wijze een hoogohmige afsluiting van de voorgaande schakeling.
De uitgangsspanning van de opamp 41 ten opzichte van nulpotentiaal bezit een grootte die in wezen een maat is 30 voor het gemiddelde van alle spanningen tussen de sensoren 35 en bijbehorende voorschakelweerstanden 38. Deze gemiddelde spanning is in figuur 5 met de letter ü aangeduid.
De schakeling achter de opamp 41 omvat een aantal opamps 42 dat even groot is als het aantal sensoren 35, dus 35 in het uitvoeringsvoorbeeld vierentwintig stuks. De uitgangs-spanning van de opamp 41 is door middel van een verbinding 43 verbonden met de niet-inverterende ingangen van de opamps 42. De spanning tussen elke sensor 35 en de bijbehorende voor- .8801834 9 * schakelweerstand 38 is door middel van een verbinding 44 gekoppeld met de inverterende ingang van één der opamps 42.
De uitgang van elke opamp 42 is over een stroombegrenzings-weerstand 45 verbonden met een LED 46 die aan zijn andere 5 zijde op nulpotentiaal is aangesloten.
Indien nu het transport van materiaal en fluïdum (in het besproken uitvoeringsvoorbeeld zaad en lucht) geheel of gedeeltelijk stagneert, bijvoorbeeld doordat grond in een zaaischaar is gedrongen, zal door de verminderde snelheid van 10 het fluïdum de door het fluïdum bewerkstelligde koeling van de temperatuursafhankelijke weerstand geheel of gedeeltelijk wegvallen, zodat de temperatuur van de beschouwde weerstand 35 stijgt ten gevolge van de door de weerstanden 35 en 38 vloeiende stroom. Ervan uitgaande dat de weerstand bij toe-15 nemende temperatuur toeneemt (ook het omgekeerde geval is denkbaar en bruikbaar), dan zal de spanning tussen de weerstanden 35 en 38 ten opzichte van nulpotentiaal afnemen. Ten gevolge van het betrekkelijk grote aantal gemeten sensoren 35 die betrokken zijn bij het tot stand komen van de gemiddelde 20 spanning van alle tussen de weerstanden 35 en 38 optredende spanningen aan de uitgang van de opamp 41, zal deze gemiddelde spanning ü nauwelijks in grootte wijzigen, indien één der sensoren niet of minder wordt gekoeld. Deze gemiddelde spanning U vormt nu het virtuele referentiepotentiaal van de 25 opamps 42, De schakeling rondom elke opamp 42 is in figuur 5 niet nader uitgewerkt, aangezien deze opamps deel kunnen uitraaken van een normale versterkerschakeling maar ook als deel van een Schmitt-Trigger-schakeling kunnen zijn uit gevoerd. De afnemende spanning tussen de beschouwde sensor 35 30 en bijbehorende weerstand 38 die gekoppeld is aan de inverterende ingang van de corresponderende opamp 42 veroorzaakt aan de uitgang van deze bijbehorende opamp 42 een verhoogde spanning waardoor de LED 46 oplicht. De overige LED's lichten niet op zodat, indien de LED's 46 die op de frontplaat van de 35 afleesinrichting 37 zijn aangebracht zijn genummerd, de bestuurder door het oplichten van één (of meer) LED's ten eerste een gehele of gedeeltelijke verstopping van een transportkanaal opmerkt en ten tweede kan aflezen welk __ .8801834 4 10 transportkanaal verstopt is, zodat hij onmiddellijk maatregelen kan nemen.
De schakeling kan rechtstreeks door de accu van de trekker worden gevoed. De tijdens bedrijf enigszins varië-5 rende accuspanning veroorzaakt tussen een sensor 35 en de bijbehorende weerstand 38 weliswaar een eveneens variërende spanning, maar de gemiddelde spanning aan de uitgang van de opamp 41 variëert in dezelfde mate, zodat het resultaat niet wordt beïnvloed. Uiteraard kan ook een gestabiliseerde 10 voedingsspanning worden toegepast.
Betreffende de in figuur 5 getekende elementen wordt opgemerkt dat alleen de sensors 35 in de transport-kanalen 18, 19 en 22 zijn aangebracht (bijvoorbeeld volgens de figuren 3 of 4), alle overige delen van de in figuur 5 15 getekende schakeling kunnen zijn ondergebracht in de verwer-kings- en bedieningsinrichting 37. De laatstgenoemde inrichting is door middel van een bekabeling verbonden met de machine (in dit geval de zaaimachine volgens de figuren 1 en 2) en behoort tot deze machine. Ten gevolge van de flexibele 20 verbinding van de inrichting 37 met de machine kan de inrichting 37 tijdens bedrijf in de cabine van de trekker 1 nabij de bestuurdersstoel en in het gezichtsveld van de bestuurder worden aangebracht.
Ten aanzien van de schakeling in figuur 5 wordt 25 nog opgemerkt, dat de voorschakelweerstanden 38 als instelbare weerstanden in de vorm van potentiometers kunnen worden uitgevoerd. Hiermede kan ten eerste worden bereikt, dat het spanningsniveau in één of meer verbindingen 44 kan worden aangepast aan de onder normaal bedrijf optredende snelheid 30 van het fluidum in het betreffende transportkanaal; de weerstanden in de verschillende transportkanalen kunnen namelijk verschillen, doordat bijvoorbeeld sommige kanalen langer zijn dan andere kanalen. In de tweede plaats kan door middel van de potentiometers 38 worden bereikt, dat het spanningsniveau 35 in alle verbindingen 44 zodanig kan worden aangepast, dat één of meer indicatiemiddelen (LED 46) reeds oplichten indien een gedeeltelijke verstopping van één of meer transportkanalen optreedt, dus bij enigszins verminderde stroomsnelheid van c 8801 83 4 11 het fluïdum. Op deze wijze kan de bestuurder reeds ingrijpen voordat een totale verstopping is opgetreden, waarbij de stroomsnelheid tot nul zou zijn gereduceerd.
Het is uiteraard tevens mogelijk om elk der in 5 figuur 5 getekende indicatiemiddelen 46 te combineren met een geluidssignaal of te vervangen door een geluidssignaal.
Figuur 6 toont een andere electronische schakeling met een microprocessor 56 en een bedieningspaneel 57. Af gezien van de sensoren, kan ook deze schakeling weer in de 10 verwerkings- en bedieningsinrichting 37 worden ondergebracht. De in elk transportkanaal 18, 19, 22 aangebrachte sensor in de vorm van een teraperatuursafhankelijke weerstand is in de schakeling van figuur 6 weer met het verwijzingscijfer 35 aangegeven. Elke sensor 35, welke weer rechtstreeks gevoed 15 kan worden door de spanning van de accu van de trekker 1, is ook hier in serie geschakeld met een voorschakelweerstand 61, die de stroom door de bijbehorende sensor 35 beperkt en op nulpotentiaal (bijvoorbeeld het gestel van de trekker 1) is aangesloten. De aan deze serieschakelingen ontleende sensor-20 spanningswaarden worden via een multiplexer 58 en een daarop aangesloten analoog/digitaal-omzetter 59 toegevoerd aan een microprocessor 56. De multiplexer 58 en de analoog/digitaal-omzetter 59 staan onder besturing van een tijdstuureenheid 60. Met behulp van de tijdstuureenheid 60 worden in een 25 bepaalde tijdsvolgorde de sensorspanningswaarden van de onderscheiden serieschakelingen doorgelaten en gedigitaliseerd. Aan de microprocessor 56 worden op deze wijze met een bepaalde frequentie de sensorspanningswaarden toegevoerd. Deze frequentie kan desgewenst programmatisch door de micro-30 processor worden ingesteld.
De werking van de microprocessor is als volgt: allereerst worden op een terugstelcommando R, dat door de operateur via een desbetreffende terugstelschakelaar op het bedieningspaneel 57 aan de microprocessor wordt afgegeven, de 35 achtereenvolgens door de sensoren 35 afgegeven spanningswaarden Vt,V2, ...,Vn » waarbij n het aantal sensoren en daarmede het aantal transportkanalen voorstelt, als tenminste in elk transportkanaal slechts één sensor aanwezig is, in de .0801834 12
microprocessor gelezen. Uit de eerste serie ingelezen waarden V'l0 wordt een gemiddelde V0 bepaald. Vervolgens wordt voor elke sensor een schaalfactor <fi vastgesteld volgens de relatie ft = Vo/Voi * Deze schaalfactoren worden opgeslagen 5 in het geheugen van de microprocessor 56. De schaalf actoren maken een ijking van de sensoren, zoals deze in de in figuur 5 afgebeelde uitvoering geschiedt met behulp van de potentiometers 38, overbodig. Worden daarna nieuwe sensorspannings-waarden V L ingelezen, dan worden deze vermenigvuldigd met 10 de bijbehorende in het geheugen aanwezige schaalfactoren, waarna uit de verkregen nieuwe produktwaarden ft Vt een nieuwe gemiddelde waarde V wordt bepaald. Zolang de laatst ingelezen afzonderlijke sensorspanningswaarden, vermenigvuldigd met de bijbehorende schaalfactoren, niet of nauwelijks 15 verschillen van de aldus laatst bepaalde gemiddelde waarde, wordt geen aktie ondernomen. Zijn, bijvoorbeeld door een verandering in de buitentemperatuur of door een instabiliteit in de voedingsspanning van de sensoren alle ingelezen sensorspanningswaarden Vl met ongeveer eenzelfde percentage omhoog 20 gegaan ten opzichte van de daarvoor ingelezen waarden, dan zullen de afzonderlijke produktwaarden ft VL niet of nauwelijks verschillen van de, uit deze laatste waarden tezamen bepaalde gemiddelde waarde V
Raakt één van de transportkanalen verstopt, dan 25 zal de temperatuur in het desbetreffende kanaal stijgen en, indien de sensor wordt gevormd door een temperatuursafhankelijke weerstand waarvan de weerstand afneemt bij stijgende temperatuur, de met behulp van deze sensor verkregen spanningswaarde in grootte toenemen. Raakt het transport-30 kanaal j verstopt, dan zullen aan de microprocessor de volgende spanningswaarden worden toegevoerd: Vl , V2 , .,
Vj+^Vj*...,Vn, waarbij ^Vj de spanningstoename als gevolg van de verstopping voorstelt. Vervolgens worden de produktwaarden ft Vl,f2V2 .,fj (Vj+2iVjfn Vn ' afzonderlijk 35 vergeleken met de uit deze produktwaarden verkregen gemiddelde waarde V. Alleen voor de produktwaarde ft lVj+^Vj) geldt, datftiVj + ^Vj)—V>d , waarbij d een in de micro processor vastgelegde drempelwaarde voorstelt, terwijl voor , 880183 4 13 de overige produktwaarden niet aan deze ongelijkheid wordt voldaan. Bij het optreden van de eerstgenoemde ongelijkheid, wordt door de microprocessor een signaal S afgegeven, met behulp waarvan een geluidstoongenerator 62 wordt geactiveerd, 5 alsmede een signaal L met behulp waarvan op het bedieningspaneel 57 door indicatielampjes of LED's wordt aangegeven, welk transportkanaal verstopt is geraakt of, indien voor meerdere waarden van j de voornoemde ongelijkheid is geconstateerd, welke transportkanalen verstopt zijn geraakt. In 10 plaats van een reeks indicatielampjes of LED's, kan ook gebruik worden gemaakt van een display op het bedieningspaneel 57, waarop dan bijvoorbeeld het aantal verstopte transportkanalen wordt aangegeven en, cyclisch weergegeven, de nummers van de transportkanalen, welke verstopt zijn 15 geraakt. Vervolgens zal de operateur via een desbetreffende schakelaar op het bedieningspaneel 57 en over de leiding 63 de geluidstoongenerator 62 afzetten en de verstopte transportkanalen vrijmaken. Wordt daarna weer een nieuwe serie sensorspanningswaarden Vi ingelezen, dan zal voor alle 20 afzonderlijke produktwaarden f· \J-V weer gelden, dat deze niet of nauwelijks zullen verschillen van het uit deze produktwaarden bepaalde gemiddelde V # en kan de operateur zijn werkzaamheden met de landbouwmachine hervatten.
Behalve door contact met de grond kunnen 25 transportkanalen ook geblokkeerd worden door het verdeel-orgaan 15 te verwisselen? ook kunnen enkele transportkanalen worden afgesloten met behulp van bijvoorbeeld magnetische kleppen ten behoeve van rijpadenvorming voor later te verrichten strooi- of spuitwerkzaamheden. In deze gevallen wordt 30 derhalve door de operateur in een aantal transportkanalen zodanig ingegrepen, dat met betrekking tot de sensoren een situatie ontstaat, die gelijk is te stellen aan een verstopping.
Dient bijvoorbeeld de afstand tussen de rijen 35 ingezaaid goed te worden verdubbeld, dan worden met behulp van een ander verdeelorgaan 15 de transportkanalen om en om afgesloten. Wordt na een dergelijke verwisseling van verdeelorgaan geen terugstelcommando R gegeven, dan blijven de c 8801834 14 oorspronkelijke schaalfactoren ii. in het geheugen van de microprocessor aanwezig. De ingelezen sensorspanningswaarden zijn dan om en om opgehoogd met een bepaalde waarde als gevolg van het afgesloten zijn van de desbetreffende 5 transportkanalen; deze waarden kunnen nu worden aangegeven met Vi, V2 + aV2,V3,V4 + aV4 ,. . .} Vn + <kVn , waarbij het aantal transportkanalen even is. De afzonderlijke produktwaarden f 1 Vl,^2 ( V2 +aV2 ) ,?3 V3, ... ,^n ( Vn +AVn ) worden dan vergeleken met het uit deze produktwaarden bepaal-10 de gemiddelde V . Voor de helft van deze produktwaarden, te weten de produktwaarden ί*2ί ( V21 + AV2L) zal gelden dat f 2ί( V2i +aV2L)—V>d t terwijl voor de overige produktwaarden f 2i-1 ( V21— 1 +A V2I-1) n^et aan deze ongelijkheid wordt voldaan. Dit betekent, dat de helft van de indicatielampjes of 15 LED's op het bedieningspaneel 57 zal oplichten of dat de helft van de rangnummers van de transportkanalen cyclisch op het display zal verschijnen, hetgeen voor de operateur een minder gewenste situatie is. Wanneer na verwisseling van het verdeelorgaan door de operateur eerst het terugstel commando 20 R wordt gegeven, dan worden eerst nieuwe schaalfactoren bepaald, die zijn afgestemd op het feit dat bijvoorbeeld de helft van de transportkanalen is afgesloten. Deze schaal-factorenfi zullen nu in de hier beschreven situatie om en om relatief sterk uiteenlopen. Worden daarna nieuwe sensor-25 spanningswaarden V'l , welke ook om en om relatief sterk zullen verschillen, ingelezen, dan zullen de produktwaarden $L Vl desondanks niet of nauwelijks verschillen van het uit deze waarden afgeleide gemiddelde, tenzij uiteraard één of meer van de door het verdeelorgaan vrij gehouden 30 transportkanalen toch weer verstopt is geraakt. Wordt nu vervolgens weer het oorspronkelijke verdeelorgaan aangebracht en verder geen terugstelcommando R afgegeven, waardoor de relatief sterk uiteenlopende schaalfactoren in het geheugen aanwezig blijven, dan zullen de relatief weinig van elkaar 35 verschillende sensorspanningswaarden tot produktwaarden leiden, waarvan in dit geval weer de helft boven de drempel d op het gemiddelde V uitkomt, waardoor de helft van de indicatielampjes of van de LED's zal gaan oplichten. Deze .8801834 > 15 situatie is weer te voorkomen door ook hier na het verwisselen van het verdeelorgaan een terugstelcommando R af te geven, waardoor op het nieuwe verdeelsysteem afgestemde schaalfactoren worden bepaald en in het geheugen van de 5 microprocessor worden vastgelegd.
Zoals reeds vermeld, kunnen enkele transport-kanalen bij een zaaimachine door de operateur geblokkeerd worden ten behoeve van de vorming van rijpaden voor later te verrichten strooi- of spuitwerkzaamheden.
10 Via het bedieningspaneel kan door de operateur de werkbreedte BZ van de zaaimachine, alsmede de werkbreedte BS van de strooi- of spuitmachine in de microprocessor worden gebracht. In de microprocessor wordt hierop het ritme van de zaaimachine®^/βΖ bepaald. Dit verhoudingscijfer geeft het 15 aantal banen aan dat de zaaimachine moet doorlopen om een enkele baan van de strooi- of spuitmachine te dekken. Heeft bijvoorbeeld de strooi- of spuitmachine een werkbreedte van 9 m en de zaaimachine een werkbreedte van 3 m, dan is het zogenaamde ritme gelijk aan 3 en dient de zaaimachine drie 20 banen te doorlopen tegen de strooi- of spuitmachine één; de werkbreedte van de strooi- of spuitmachine dient bij voorkeur te worden afgestemd op een geheel aantal malen de werkbreedte van de zaaimachine. Heeft de strooi- of spuitmachine een werkbreedte van 12 m en de zaaimachine weer een werkbreedte 25 van 3 m, dan is het ritme gelijk aan 4. Deze situaties zijn aangegeven in figuur 7.
In de bovenste rij diagrammen in figuur 7 is aangegeven hoe bij een ritme 3 de zaaimachine drie banen moet doorlopen om materiaal in te zaaien over een breedte van de 9 30 m, die door de strooi- of spuitmachine later in één baan wordt bestreken. Bij het doorlopen van de tweede baan dienen bepaalde transportkanalen in de zaaimachine te worden afgesloten opdat rijpaden worden gevormd voor de later over deze rijpaden voortbewogen strooi- of spuitmachine. Deze rijpaden 35 zijn aangegeven door 64, terwijl, afhankelijk van de wiel-breedte van de strooi- of spuitmachine, bijvoorbeeld een of twee naast elkaar gelegen transportkanalen per te vormen rijpad dienen te worden afgesloten. Bij een oneven ritme .8801834 16 dienen derhalve bij normaal gebruikelijke wielafmetingen twee of vier kleppen in de zaaimachine aanwezig te zijn voor het afsluiten van bepaalde transportkanalen bij het rijden van een bepaalde, hier de tweede baan in een werkcyclus voor het 5 inzaaien van een door de later door de strooi- of spuit-machine bestreken strook grond. In de zaaimachine zijn hiertoe in bepaalde uitstroompijpen 16 van het verdeelorgaan 15 magnetische kleppen 65 (figuur 6) aanwezig, welke worden bestuurd vanuit de microprocessor. In de microprocessor dient 10 hiertoe het aantal banen, dat de zaaimachine per werkcyclus heeft doorlopen te worden bijgehouden. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van aan de zijkanten van de zaaimachine aanwezige opklapbare markeurs 66 (figuur 6), waarvan er telkenmale één na het doorlopen van een desbetreffende baan een 15 signaal T kan afgeven voor de microprocessor. Bij de situatie in de bovenste serie diagrammen in figuur 7 met ritme 3, zal de microprocessor nadat één baan is doorlopen een stuursignaal SL voor de magneetkleppen 65 afgeven, waarop deze worden gesloten. Na het einde van hier de tweede baan kan de 20 microprocessor met behulp van een dergelijk stuursignaal de magneetkleppen weer openen. In deze situatie behoeft de operateur derhalve alleen de werkbreedten van de te gebruiken landbouwmachines in te brengen of, als een van beiden voor hem een vast gegeven is, alleen het ritme.
25 In de tweede en derde rij diagrammen van figuur 7 is aangegeven hoe bij een ritme 4 de zaaimachine vier banen moet doorlopen om materiaal in te zaaien over een breedte van de 12 m, die door de strooi- of spuitmachine later in één baan wordt bestreken. In de tweede rij diagrammen dienen de 30 rijpaden 67 en 68 te worden gelegd tijdens de tweede en derde baan van een werkcyclus van de zaaimachine. In de derde rij diagrammen dienen de rijpaden 69 te worden gelegd tijdens de tweede baan van de werkcyclus van de zaaimachine. Bij een even ritme in het algemeen zal zich de situatie voordoen, dat 35 de operateur moet kiezen welke van beide (in de tweede en derde serie diagrammen weergegeven) werkwijzen hij wenst te volgen. Deze keuze kan de operateur via een daartoe op het bedieningspaneel 57 aanwezige schakelaar en met behulp van .8801834 > 17 een signaal A/S aan de microprocessor kenbaar maken. Kiest de operateur voor de werkwijze als aangegeven in de tweede serie diagrammen, dan kan, afhankelijk van de werkbreedte, volstaan worden met één of twee kleppen 65, dat wil zeggen met de 5 helft van het aantal kleppen nodig voor het vormen van rijpaden bij een werkwijze als aangegeven in de eerste of derde serie diagrammen. De operateur dient daarentegen echter nauwkeuriger te rijden om de rijpaden 67 en 68 op de juiste onderlinge afstand te kunnen leggen. De besturing van de 10 kleppen 65 geschiedt weer op dezelfde wijze als beschreven aan de hand van de werkwijze volgens de eerste serie diagrammen. Opgemerkt zij dat bij een werkwijze als aangegeven in de laatste serie diagrammen een eerste strook D niet wordt bestreken door zowel de zaaimachine als de strooi- of spuit-15 machine, ingesteld op de verder benodigde werkbreedte. Mocht, in verband met een onbekende wielbreedte van de later te gebruiken strooi- of spuitmachine, niet vast staan of bij het zaaien bijvoorbeeld één of twee, dan wel een paar of twee paar transportkanalen moeten worden afgesloten, dan kunnen op 20 het bedieningspaneel 57 nog schakelmiddelen aanwezig zijn om het aantal en de rangnummers van de af te sluiten transportkanalen in te stellen en kunnen deze gegevens over een leiding WB naar de microprocessor 56 worden geleid. Op het bedieningspaneel 57 kunnen voorts indicatiemiddelen aanwezig 25 zijn om het aantal met de zaaimachine gereden banen per werkcyclus aan te kunnen geven, zodat de operateur kan controleren bij welke baan of banen de voor het vormen van de rijpaden benodigde kleppen dienen te worden gesloten, en om de rangnummers van de afgesloten transportkanalen aan te 30 geven. Hiertoe worden vanuit de microprocessor indicatie-signalen C naar het bedieningspaneel geleid.
De zaaimachine kan voorts nog zijn voorzien van diverse sensoren, zoals een sensor 70, welke aangeeft of de voorraad te verdelen materiaal in de voorraadhouder 13 bene-35 den een bepaalde waarde is gekomen, een sensor 71, welke aangeeft of tijdens rijden het stapwiel 24, dat de doseer-inrichting 13 stuurt, in beweging is, en een sensor 72, welke aangeeft of de inrichting, welke voor het op gang houden van .8801834 18 de beweging van het fluïdum zoals de ventilator 11, zorg draagt, werkzaam is. Met behulp van deze sensoren kan de operateur middels op het bedieningspaneel 57 aangebrachte indicatiemiddelen worden gewaarschuwd, dat de voorraad in de 5 houder 10 te laag is, dat de doseer inrichting 13 niet juist functioneert of dat de ventilator buiten werking is geraakt. Dit laatste kan tevens worden doorgegeven aan de microprocessor, aangezien deze situatie gelijk is te stellen aan die, waarbij alle transportkanalen verstopt zijn, en verwarring 10 kan ontstaan in een daarna volgende situatie waarin één of meer transportkanalen werkelijk verstopt zijn geraakt.
In figuur 8 is een kunstmeststrooier getekend, voorzien van een voorraadhouder 47, een ventilator 48 en een niet-getekend verdeelorgaan voor het materiaal (de kunstmest) 15 dat de per tijdseenheid af te geven hoeveelheid kunstmest in afhankelijkheid van de rijsnelheid doseert. Deze gedoseerde hoeveelheden kunstmest worden op op zichzelf bekende wijze door middel van door de ventilator opgewekte luchtstromen in verdeelpijpen 49 geblazen, die op symmetrische wijze aan 20 weerszijden van de machine zijn aangebracht. Elke verdeelpijp 49 bevat in het geval van het getekende uitvoeringsvoorbeeld twee transportkanalen die elk uitmonden in een strooiorgaan 50. De strooiorganen 50 verdelen het materiaal over de totale werkbreedte van de machine. In de hiervoor genoemde 25 transportkanalen die aangebracht zijn in de verdeelpijpen 49 kunnen op een wijze die analoog is aan die van het hiervoor beschreven uitvoeringsvoorbeeld sensoren 35 worden aangebracht die een gehele of gedeeltelijke verstopping van een transportkanaal aan de trekkerbestuurder kenbaar kunnen 3 0 maken.
In het uitvoerings voorbeeld volgens figuur 9 is een spuitmachine 51 weergegeven, die een vloeistofhouder 52 omvat, bestemd voor bijvoorbeeld in water opgeloste chemische middelen die op de grond of op gewas worden gespoten ter 35 bestrijding van ziekteverwekkers. Het in de houder 52 opgeslagen mengsel van een fluïdum (bijvoorbeeld water) en materiaal (chemische middelen) wordt door middel van een niet-getekende pomp aan transportkanalen in de vorm van buizen of .8801834 19 slangen 53 onder druk toegevoerd. Elke buis of slang (het transport kanaal) mondt uit in één of meer af voerplaat sen in de vorm van spuitdoppen 54 door middel waarvan het mengsel in min of meer vernevelde toestand neerwaarts wordt gespoten. De 5 buizen 53 en spuitdoppen 54 zijn in buitenwaartse richting op regelmatige afstanden van elkaar verdeeld bevestigd aan spuitbomen 55, die vanaf het midden van de spuitmachine in beide zijdelingse richtingen uitsteken.
Volgens de uitvinding is in elk transportkanaal 53 10 een sensor 35 aangebracht, bijvoorbeeld op de wijze zoals in de figuren 3 of 4 is voor ges te ld. Indien nu één of meer der spuitdoppen verstopt raakt, zal de stroomsnelheid van het fluïdum verminderen waardoor de warmteoverdracht van de door de weerstanden 35 en 38 vloeiende stroom verwarmde sensor 15 enerzijds en het fluïdum anderzijds vermindert, zodat de temperatuur van de sensor 35 stijgt; op de hiervoor beschreven wijze zal het bijbehorende indicatiemiddel 46 oplichten. Door middel van de potentiometers 38 kan bij gebruik van de in figuur 5 gebruikte schakeling met het weerstandsverschil 20 van transportkanalen van ongelijke lengte rekening worden gehouden en wel zodanig dat sensoren 35 die op ongelijke afstanden van het verdeelorgaan 15 zijn gelegen, bij een bepaalde vermindering van stroomsnelheid in de bijbehorende kanalen 22 de hen toegevoegde indicatielampjes of LED's tege-25 lijkertijd doen oplichten.
Op deze wijze kan worden bereikt, dat ook bij anderssoortige machines dan die volgens de figuren 1 en 2, door de bedieningspersoon tijdig kan worden geconstateerd of één der transportkanalen geheel of gedeeltelijk geblokkeerd 30 is zodat hij direct kan ingrijpen voordat aanzienlijk later blijkt dat de gewenste uitbreng van materiaal onvolkomen is geweest.
Tenslotte wordt erop gewezen dat de uitvinding tevens kan worden toegepast bij uitvoeringsvormen waarbij 35 slechts één sensor wordt toegepast. Indien het bijvoorbeeld gewenst is om te kunnen vaststellen of de centrale toevoer van materiaal en fluïdum in de buis 14 (figuur 1) al of niet gestagneerd is (bijvoorbeeld in het geval van een defecte . 8801834 20 riemoverbrenging 33, die buiten het gezichtsveld van de bestuurder is gelegen), kan in de buis 14 één sensor worden aangebracht, die met de bijbehorende voorschakelweerstand 38 gekoppeld is met een Schmitt-Trigger, die een indicatiemiddel 5 in de vorm van een LED of zoemer bedrijft. Een dergelijke toepassing is ook mogelijk in het geval van een machine met slechts één transportkanaal; als voorbeeld wordt een giertank genoemd, waarbij het indicatiemiddel kan aangeven dat de tank bijna of geheel geledigd is.
10 Uit het voorgaande volgt dat volgens de uitvinding niet het al of niet op gewenste wijze transporteren van het materiaal zelf wordt vastgesteld, maar dat van het het materiaal transporterende fluïdum dat zich aanzienlijk beter leent voor het vaststellen van stromingen dan het materiaal 15 zelf.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat in de beschrijving en/of in de conclusies is vermeld, maar heeft ook betrekking op de details van de figuren al dan niet beschreven.
.8801834

Claims (37)

21
1. Landbouwmachine voor het verdelen van materiaal, dat vanaf een aanvoerplaats via ten minste één transport-kanaal door middel van een fluïdum naar een af voerplaats kan worden getransporteerd, met het kenmerk, dat in het fluïdum 5 ten minste één sensor voor het vaststellen van de mate van stroming van het fluïdum is aangebracht.
2. Landbouwmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in ten minste één transportkanaal een sensor is op ges te ld.
3. Landbouwmachine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de sensor zodanig is opgesteld dat warmteoverdracht tussen de sensor en het fluïdum kan plaatsvinden.
4. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de sensor in een houder is be- 15 vestigd, die in de wand van het transportkanaal is aangebracht .
5. Landbouwmachine volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de sensor althans ten dele tot buiten de houder in het transportkanaal reikt.
6. Landbouwmachine volgens conclusie 4, met het ken merk, dat de sensor binnen een ten dele door de houder omsloten holte is gelegen die in het transportkanaal uitmondt .
7. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclu-25 sies, met het kenmerk, dat de sensor een temperatuur-afhanke- lijke elektrische weerstand omvat.
8. Landbouwmachine volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de weerstandswaarde van de sensor bij toenemende temperatuur van de sensor toeneemt.
9. Landbouwmachine volgens conclusie 7, met het ken merk, dat de weerstandswaarde van de sensor bij toenemende temperatuur van de sensor afneemt.
10. Landbouwmachine volgens een der conclusies 7-9, met het kenmerk, dat de sensor tijdens bedrijf door een 35 elektrische stroom wordt verwarmd.
11. Landbouwmachine volgens een der conclusies 7 - 10, .8801834 22 met het kenmerk, dat de sensor in serie met een voorschakel-weerstand is geschakeld.
12. Landbouwmachine volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat aan de serieschakeling van sensor en voor- 5 schakelweerstand een sensorspanningswaarde wordt ontleend, waarvan de grootte een maat voor de grootte van de stroomsnelheid van het fluidum is.
13. Landbouwmachine volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat meerdere sensoren in een schakeling zijn opge- 10 nomen door middel waarvan het gemiddelde van de sensor-spanningswaarden wordt bepaald.
14. Landbouwmachine volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de sensorspanningswaarden afzonderlijk met het gemiddelde worden vergeleken.
15. Landbouwmachine volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de schakeling zódanig is uitgevoerd dat bij overschrijding van een bepaalde sensorspanningswaarde ten opzichte van het gemiddelde indicatiemiddelen in werking treden.
16. Landbouwmachine volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat meerdere sensoren in een, een microprocessor omvattende schakeling zijn opgenomen, waarbij in het geheugen van de microprocessor voor elk van de sensoren een schaal-factor (ξ[ ) wordt vastgelegd en in de microprocessor het 25 gemiddelde ( γ ) van het produkt van de telkenmale ingelezen sensorspanningswaarden {\J-L ) met de desbetreffende in het geheugen vastgelegde schaalfactoren ( ) wordt bepaald.
17. Landbouwmachine volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de in het geheugen vast te leggen schaalfactoren 30 (£[ ) in de microprocessor worden bepaald uit het gemiddelde ( γ0 ) van de op een begintijdstip ingelezen sensorspanningswaarden (VLo ) volgens de relatie £i = Vo/Voi .
18. Landbouwmachine volgens conclusie 16 of 17, met het kenmerk, dat, in het geval het produkt ( $\. Vi ) van een 35 sensorspanningswaarde (YL ) en de desbetreffende in het geheugen vastgelegde schaalfactor ) het gemiddelde ( γ ) met ten minste een in het geheugen van de microprocessor vastgelegde drempelwaarde (d) overschrijdt, de microprocessor .8801834 « 23 * een stuursignaal afgeeft, dat indicatiemiddelen in werking doet treden.
19. Landbouwmachine volgens een der conclusies 16 -18, met het kenmerk, dat de schakeling een multiplexer met 5 daaraan gekoppeld een analoog/digitaal-omzetter omvat, via welke de sensorspanningswaarden aan de microprocessor worden toegevoerd.
20. Landbouwmachine volgens conclusie 15 of 18, met het kenmerk, dat de indicatiemiddelen een geluidstoon- 10 generator omvatten.
21. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een bedieningsinrichting van de machine indicatiemiddelen voor de mate van stroming van het fluïdum omvat.
22. Landbouwmachine volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de bedieningsinrichting ten opzichte van het overige deel van de machine beweegbaar is en in de cabine van een aan de machine gekoppelde trekker aanbrengbaar is.
23. Landbouwmachine volgens conclusie 21 of 22, met 20 het kenmerk, dat met uitzondering van de sensoren, de schakeling inclusief de indicatiemiddelen in de bedieningsinrichting zijn ondergebracht.
24. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de schakeling door de stroombron 25 van een aan de machine gekoppelde trekker wordt gevoed.
25. Landbouwmachine volgens een der conclusies 21 -24, met het kenmerk, dat de indicatiemiddelen voor de mate van stroming van het fluïdum voor elk transportkanaal een indicatielampje of LED omvatten, met behulp waarvan zichtbaar 30 kan worden gemaakt wanneer de stroming door een bepaald transportkanaal beneden een bepaalde waarde is gekomen.
26. Landbouwmachine volgens een der conclusies 21 -24, met het kenmerk, dat de indicatiemiddelen voor de mate van stroming van het fluïdum een display omvatten waarop 35 zichtbaar kan worden gemaakt bij hoeveel en welke transportkanalen de stroming beneden een bepaalde waarde is gekomen.
27. Landbouwmachine volgens een der conclusies 21 - .8801834 24 26, met het kenmerk, dat de af lees inrichting van de machine een terugstelschakelaar omvat, met behulp waarvan het starten van de vaststelling van de schaalfactoren in de microprocessor wordt bewerktstelligd.
28. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat een sensor en bijbehorende indica-tiemiddelen aanwezig zijn, met behulp waarvan het uitvallen van de stroming van het fluïdum in de gehele machine kan worden aangegeven.
29. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat een sensor en bijbehorende indica-tiemiddelen aanwezig zijn, met behulp waarvan het leegraken van de afvoerplaats van het te verdelen materiaal kan worden aangegeven.
30. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat een sensor en bijbehorende indica-tiemiddelen aanwezig zijn, met behulp waarvan het buiten werking geraken van een, de doseerinrichting voor het te verdelen materiaal sturend stapwiel kan worden aangegeven.
31. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat de machine een pneumatische kunstmeststrooier is.
32. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat de machine een spuitmachine is.
33. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat de machine een pneumatische zaagmachine is.
34. Landbouwmachine volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat een verdeelorgaan aanwezig is via welk het 30 fluïdum en hét te verdelen materiaal naar de afzonderlijke transportkanalen wordt gevoerd, alsmede kleppen voor het afsluiten van de verbinding tussen het verdeelorgaan en bepaalde transportkanalen ten behoeve van het realiseren van rijpaden en markeurs voor het aangeven van veranderingen in 35 de rijrichting van de zaaimachine, waarbij de microprocessor, reagerend op stuursignalen van de bedieningsinrichting, welke de werkbreedte van de machine, de werkbreedte van een later over de rijpaden voortbewogen strooi- of spuitmachine, even- <8801834 25 * tueel het rijpatroon van de zaaimachine bij een even zaai-ritme en desgewenst de kleppen voor het afsluiten van de desbetreffende transportkanalen aangeven, en reagerend op de door de markeurs afgegeven signalen, bewerkstelligt, dat de 5 desbetreffende kleppen worden afgesloten.
35. Landbouwmachine volgens conclusie 34, met het kenmerk, dat indicatiemiddelen aanwezig zijn om de rangnummers van de afgesloten transportkanalen zichtbaar te maken.
36. Schakeling voor het vaststellen van de mate van stroming van een fluïdum door middel waarvan materiaal voor landbouwdoeleinden wordt verdeeld.
37. Schakeling zoals hiervoor is beschreven. .8801834
NL8801834A 1987-12-21 1988-07-20 Landbouwmachine voor het verdelen van materiaal. NL8801834A (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8801834A NL8801834A (nl) 1987-12-21 1988-07-20 Landbouwmachine voor het verdelen van materiaal.
DE3889531T DE3889531T2 (de) 1987-12-21 1988-12-16 Landwirtschaftliche Maschine, um ein Produkt zu streuen.
AT8888202906T ATE105459T1 (de) 1987-12-21 1988-12-16 Landwirtschaftliche maschine, um ein produkt zu streuen.
EP88202906A EP0322046B1 (en) 1987-12-21 1988-12-16 An agricultural machine for distributing material
DE8817220U DE8817220U1 (de) 1987-12-21 1988-12-16 Landwirtschaftliche Maschine zum Verteilen von Gut
AU27328/88A AU619787B2 (en) 1987-12-21 1988-12-20 An agricultural machine for distributing material

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8703087 1987-12-21
NL8703087 1987-12-21
NL8801834A NL8801834A (nl) 1987-12-21 1988-07-20 Landbouwmachine voor het verdelen van materiaal.
NL8801834 1988-07-20

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8801834A true NL8801834A (nl) 1989-07-17

Family

ID=26646324

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8801834A NL8801834A (nl) 1987-12-21 1988-07-20 Landbouwmachine voor het verdelen van materiaal.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP0322046B1 (nl)
AU (1) AU619787B2 (nl)
DE (1) DE3889531T2 (nl)
NL (1) NL8801834A (nl)

Families Citing this family (15)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE4434248A1 (de) 1994-09-24 1996-03-28 Amazonen Werke Dreyer H Pneumatische Verteilmaschine
DE19800486C2 (de) * 1998-01-09 2002-07-11 Amazonen Werke Dreyer H Pneumatische Drillmaschine oder pneumatischer Düngerstreuer
CA2272445C (en) * 1998-05-22 2008-09-02 Flexi-Coil Ltd. Air flow control for air seeders
US8833680B2 (en) 2011-01-05 2014-09-16 Cnh Industrial America Llc Method and apparatus for detecting a plugged nozzle of a sprayer
DE202013007590U1 (de) * 2013-08-26 2014-11-28 Hugo Vogelsang Maschinenbau Gmbh Gerät zum Verteilen eines Mischfluids, sowie Gerät zum Verteilen von Schüttgut
US9661837B2 (en) 2014-10-31 2017-05-30 Cnh Industrial America Llc Adjustable height broadcast spinner assembly
US9661801B2 (en) 2014-10-31 2017-05-30 Cnh Industrial America Llc Turn-compensating agricultural material spreader system
US9468142B2 (en) 2014-10-31 2016-10-18 Cnh Industrial America Llc Dual conveyor granular commodity dispersement system
DE102015106952A1 (de) 2015-05-05 2016-11-10 Horsch Maschinen Gmbh Verteilvorrichtung für landwirtschaftliches Verteilgut
IT201600069428A1 (it) * 2016-07-04 2018-01-04 Anulli Monica Impianto per la distribuzione pneumatica di prodotti.
BR202018008753U2 (pt) * 2018-04-30 2019-11-05 Stara S/A Ind De Implementos Agricolas disposição introduzida em reservatório distribuidor de sólidos para implementos agrícolas
BR202018008752U2 (pt) * 2018-04-30 2019-11-05 Stara S/A Ind De Implementos Agricolas disposição introduzida em barras de pulverização de autopropelidos
KR102431391B1 (ko) * 2020-06-18 2022-08-09 변정훈 운행식 광범위 영농 복합 살포기
CN114402751B (zh) * 2022-01-22 2022-12-13 新疆农业大学 一种可以提高播种精度的检测设备
CN115943778B (zh) * 2023-02-15 2024-02-20 泗阳县聚星农业发展有限公司 一种自动调节种植深度的蔬菜播种用自走式机器人

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3936904A (en) * 1974-06-03 1976-02-10 Whirlpool Corporation Vacuum cleaner clogged condition indicator
US3912121A (en) * 1974-08-14 1975-10-14 Dickey John Corp Controlled population monitor
WO1983001850A1 (en) * 1981-11-19 1983-05-26 Mezoegaz Termeloeszoevet Seed control apparatus with a microprocessor
DE3414177A1 (de) * 1984-04-14 1985-10-24 Amazonen-Werke H. Dreyer Gmbh & Co Kg, 4507 Hasbergen Maschine zum ausbringen von koernigem material
US4803626A (en) * 1987-09-15 1989-02-07 Dickey-John Corporation Universal controller for material distribution device

Also Published As

Publication number Publication date
EP0322046B1 (en) 1994-05-11
AU619787B2 (en) 1992-02-06
DE3889531D1 (de) 1994-06-16
EP0322046A1 (en) 1989-06-28
AU2732888A (en) 1989-06-22
DE3889531T2 (de) 1994-11-10

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8801834A (nl) Landbouwmachine voor het verdelen van materiaal.
US5189965A (en) Granular materials applicator
US10470356B2 (en) System and method for dispensing multiple low rate agricultural products
US10440878B2 (en) System and process for dispensing multiple and low rate agricultural products
US11589498B2 (en) Systems and methods for applying fluid to groups of seeds dispensed from a planter
EP3725144A1 (en) Systems and methods for spraying seeds dispensed from a high-speed planter
US20190124907A1 (en) Systems and methods for determining and visually depicting spray band length of an agricultural fluid application system
US20220151216A1 (en) Agricultural spraying system
ES2725632T3 (es) Sistema y procedimiento para distribuir múltiples productos agrícolas con tasa baja
CA3110165A1 (en) System and method for dispensing multiple low rate agricultural products
US11122730B2 (en) System and method for dispensing multiple low rate agricultural products
US20160128270A1 (en) System for monitoring and controlling product distribution in an agricultural system
US20210337719A1 (en) Agricultural product application system and method of controlling such
EP1579754B1 (de) Verteilmaschine zum Ausbringen von Verteilgütern
UA123913C2 (uk) Система і спосіб для регулювання потоку сільськогосподарських продуктів з аплікатора зі змінюваною кратністю змішування
US10939610B2 (en) Agitation control system for particulate material
EP2870850B1 (de) Anzeige- und Steuersystem für das An- und Abschalten eines Dosierorgans
US4392587A (en) Applicator for granular material
NL8403183A (nl) Werkwijze voor het strooien van meststoffen.
EP0650660B1 (de) Verteilmaschine zum Ausbringen eines Verteilgutes
DE8817220U1 (de) Landwirtschaftliche Maschine zum Verteilen von Gut
JP2004057121A (ja) 粒状物吐出機
CA2947880C (en) Systems and methods for determining and visually depicting spray band length of an agricultural fluid application system
US11252857B2 (en) Seed furrow liquid application systems, methods, and apparatuses
CA1290837C (en) Universal controller for material distribution device

Legal Events

Date Code Title Description
AK Correction of former applications already laid open

Free format text: IN PAT.BUL.14/89,PAGE 1746:CORR.:MR. IR. H. MULDER C.S. TE MAASLAND

BV The patent application has lapsed