NL8800621A - Inrichting voor het beluchten van water. - Google Patents

Description

r ï -NO 35049 1 ^

Inrichting voor het beluchten van water

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het beluchten van water, in het bijzonder bij waterzuivering of bij afvalwaters met een stijve, tenminste in hoofdzaak vlakke houder en een daarop aangebrachte, voor het naar buiten treden van de lucht van fijne spleten 5 voorziene plaat uit rubber of rubberachtige kunststoffen, waarbij de houder een of verscheidene aansluitingen voor het toevoeren van de lucht tussen de plaat en de houder bezit terwijl de plaat met de rand daarvan luchtdicht is verbonden met de houder.

Bij de bekende inrichtingen van deze uitvoering heeft de plaat 10 over de gehele omvang daarvan dezelfde wanddikte. Deze feitelijke toestand en verder het feit, dat om mechanische redenen de plaat plaatsè- lijk, en wel in het bijzonder in het randgebied aan de houder moet zijn bevestigd, hebben tot gevolg, dat de plaat onder invloed van de inwendige druk van de lucht naar buiten welft, en wel in de regel zover, dat 15 de plaat ongeveer de vorm van een ballon aanneemt.

Deze fysisch niet te verhinderen uitwel ving leidt niet alleen tot ongewenst grote uitzettingen van de plaat in de top van de uitwel ving, maar deze heeft daar ook een grotere spleetopening en een geringere wa-tertegendruk tot gevolg. Daardoor kan niet worden verhinderd, dat de 20 afvoer van lucht in de top groter en ook grover wordt.

De uitvinding heeft tot doel deze nadelen te vermijden en dientengevolge een geringere uitwel ving van de plaat en een gelijkmatiger luchtafvoer over de gehele oppervlakte van de plaat heen te bereiken.

Voor het bereiken van dit doel is volgens de uitvinding de wand-25 dikte van de plaat in het centrale deel groter dan in het randgedeelte van de plaat, waarbij de wanddikte bij voorkeur gelijkmatig moet afnemen. Daarbij is het voordelig om de plaat zodanig te bemeten, dat de wanddikte daarvan in vergelijking met het randgebied ongeveer twee- tot driemaal groter moet zijn. Met voordeel is de plaat ook in het gebied 30 van de grootste wanddikte daarvan niet-gespleten, terwijl het gespleten gebied in vergelijking tot de grootste wanddikte ongeveer de helft tot een vierde van deze wanddikte moet verkrijgen.

Deze wanddikteverschillen hebben tot gevolg dat de uitwel ving gelijkmatiger plaatsvindt, en om deze reden wordt een overeenkomstig ge-35 lijkmatige luchtafvoer bereikt, en wel zodanig, dat ook de kleine luchtbellen over de omvang van de plaat praktisch dezelfde kleine, parelvormige grootte bezitten.

Verdere bijzonderheden van de uitvinding worden aan de hand van de .8800621 2 / 4 tekening toegelicht, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding is weergegeven.

Fig. 1 geeft een schotel achtige waterbel uchter weer voor de waterzuivering in verticale doorsnede.

5 Fig. 2 geeft een gedeeltelijke bovenaanzicht weer van de beluchter volgens fig. 1.

De beluchter is horizontaal in het water aangebracht. Deze wordt gevoed door een verzamel!eiding, waaraan de beluchter volgens de uitvinding is aangesloten. De aansluiting vindt plaats via een zich onder 10 zich tegen een steile houder 1 bevindende centrisch aangebrachte buis-stomp 2, waaraan een buis of dergelijke wordt aangesloten. De houder 1 is een vormlichaam uit kunststof, dat vlak, schijfvormig is uitgevoerd en aan zijn rand door een omlopende ribbe 3 is verstijfd. Op de iets verhoogde rand 4 van de houder 1 ligt een plaat 5 uit rubber, die even-15 eens cirkelvomig is gevormd en aan de buitenzijde nauwkeurig met de houder 1 afsluit. De rand van de plaat 5 wordt door een in dwarsdoorsnede ongeveer L-vormige, gesloten ring 6 tegen de rand 4 gedrukt, en wel met toepassing van verscheidene schroeven 7 zodanig, dat de luchtdichte verbinding aan de rand van de bel uchter ontstaat. Overigens is 20 het duidelijk, dat door het binnenleiden van voorgespannen lucht in de stomp 2 de lucht onder de plaat 5 kan worden geleid.

Belangrijk voor de uitvinding is de bijzondere vorm van de plaat 5.

De plaat 5 heeft in het midden Z een verdikking 8, die via een ko-25 nisch gebied K overgaat in een overgangsgebeid U, dat vervolgens door het werkzame deel S wordt omsloten. De nog overblijvende, aan de buitenzijde gelegen, cirkel vormige band dient voor het inklemmen en bevestigen van de plaat 5 tegen de houder 1.

Het deel $ bezit een groot aantal fijne spleten 9, die bijvoor-30 beeld bij 10 zijn weergegeven en zich in de regel bevinden op concentrische cirkels. Onder invloed van de inwendige druk worden de fijne spleten 9 geopend, om zo kleine belletjes aan het water te kunnen afgeven. Bij het wegnemen van de inwendige druk worden de spleten 9 gesloten.

35 De vermelde vorm van de plaat 5 moet een te sterk, onregelmatig, ball onachtig uitwelven van de plaat 5 onder invloed van inwendige druk verhinderen. Daartoe krijgt het centrum Z, dat de inlaatopening van de houder 1 boven de stomp 2 afdekt, een wanddikte, die ongeveer driemaal zo groot is in vergelijking met de gemiddelde wanddikte in het deel S. 40 Bij een diameter van de plaat 5 binnen de ring 6 van ongeveer 200 mm is .8800621 3 ï de wanddikte van de verdikking ongeveer 6 mm, terwijl in het gebied S de gemiddelde wanddikte ongeveer 2,6 - 2,0 mm bedraagt. De diameter van het midden Z bedraagt ongeveer 45 mm, het konische gebied Z eindigt aan de buitenzijde op een diameter van ongeveer 65 mm. De binnendiameter 5 van het werkzame gebied ligt op een diameter van ongeveer 80 mm. De buitendiameter daarvan ligt dan op enige millimeters in de nabijheid van de binnendiameter van de ring 6. Daarbij is het doelmatig, als vanaf de buitendiameter van het gebied K naar de rand van de plaat 5 toe de wanddikte daarvan geleidelijk afneemt van ongeveer 3 mm tot 2 mm, 10 De hierboven vermelde afmetingen zijn weliswaar zeer voordelig gebleken, maar in bepaalde gevallen hebben deze rekening houdend met de toepassingen correcties nodig. In het algemeen kan er echter van worden uitgegaan, dat bij cirkelvormige of ongeveer cirkel vormige basisvorm van de inrichting de buitendiameter van het niet-werkzame, niet van 15 spleten voorziene, in hoofdzaak wat betreft de wanddikte vergrote middengedeelte - dat de centrisch aangebrachte stomp 2 afdekt - ongeveer een derde van de buitendiameter van het werkzame, onder invloed van de inwendige druk vervormbare deel (S) van de plaat moet bedragen. De wanddikteverschillen bedragen bij een vergelijking van deze beide 20 hoofddelen ongeveer 2,5 tot 6, waarbij de wanddikte van het centrum dus ongeveer 6 mm en de gemiddelde wanddikte van het deel S ongeveer 2,5 mm moet bedragen, hetgeen overeenkomt met de verhouding van ongeveer 1 : 2,5.

De hiervoor genoemde verhouding van een derde als waarde die grof-25 weg wordt aangehouden voor de afmeting van het aanzienlijk verdikte middengedeelte Z (met overgangsgebied) in vergelijking tot het van spleten voorziene werkzame deel S kan met zin ook worden toegepast bij niet-ronde bijvoorbeeld rechthoekige inrichtingen. Voorwaarde voor deze uitvoering is echter dat de in het midden aangebrachte 1uchttoevoerbo-30 ringen aanwezig zijn die zich onder de elastisch vervormbare plaat bevinden.

. 8 8 0 062 1

Claims (10)

1. Inrichting voor het beluchten van water met een stijve, tenminste in hoofdzaak vlakke houder en een daarop aangebrachte, voor het naar buiten treden van de lucht van fijne spleten voorziene plaat uit rubber of een rubberachtige kunststof, waarbij de houder een of 5 meer aansluitingen voor het toevoeren van de lucht tussen de plaat en de houder bezit, terwijl de plaat aan de rand daarvan luchtdicht is verbonden met de houder, met het kenmerk, dat de wanddikte van de plaat in het midden van de inrichting groter is dan die in het randgebied van • de plaat.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de wand dikte naar de rand van de plaat toe geleidelijk afneemt.

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de wanddikte in het centrale gedeelte ongeveer twee- tot viermaal groter is.

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de plaat 15 in het gebied van de grootste wanddikte daarvan niet van spleten is voorzien.

5. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de diameter (breedte) van het niet van spleten voorziene gedeelte zich verhoudt tot de diameter (breedte) van het werkzame, van spleten voorziene ge- 20 deel te van de plaat als 1:3.

6. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de wanddikte (gemiddelde) in het van spleten voorziene gebied zich verhoudt tot de wanddikte (gemiddelde) van het niet van spleten voorziene gebied als ongeveer 1 : 2 tot 1 : 4, bij voorkeur echter als ongeveer 25 1 : 2,5.

7. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het gedeelte met de grootste wanddikte (Z) de luchtaansluiting of luchtaansluitingen (2) van de houder (1) afdekt.

8. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het ge- 30 deelte met de grootste wanddikte (Z) ongeveer een gelijke wanddikte bezit en via een konisch gedeelte overgaat in het van spleten voorziene deel (S) van de plaat.

9. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de wanddikte in het van spleten voorzien, werkzame deel van de plaat slechts 35 gering afneemt bijvoorbeeld vanaf ongeveer 3 mm tot 2 mm.

10. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de grootste wanddikte ongeveer 6 mm en de kleinste wanddikte ongeveer 2 mm bedraagt. —oooOooo— .8800621