NL8603039A - Inrichting voor het ondersteunen van een plant. - Google Patents

Description

* « -1- 25980/CV/tl

Korte Aanduiding: Inrichting voor het ondersteunen van een plant.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het ondersteunen van een plaat met behulp van een met de inrichting verbonden 5 touw,waarbij de inrichting is voorzien van een steundeel,waarmede de inrichting met een horizontaal verlopende draad kan worden gekoppeld, zodanig,dat de inrichting langs de draad verschuifbaar is,terwijl de inrichting tevens middelen omvat voor het vastzetten van het touw ten opzichte van de inrichting.

10 Een dergelijke inrichting,die bijvoorbeeld wordt gebruikt voor het ondersteunen van tomatenplanten is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 8202226.

Aanvankelijk wordt het part van het touw ,waarin de plant omhoog moet worden geleid, tussen de inrichting en de grond gespannen,waarop 15 de groeiende plant langs het touw kan worden omhoog geleid. Gedurende de periode,dat vruchten van de plant worden geoogst worden regelmatig vruchten afgeplukt nabij de onderzijde van de plant en wordt het gedeelte ,waarvan de vruchten zijn verwijderd op de grond gevlijd,zodat het hoger gelegen gedeelte van de plant waarop de later te oogsten vruchten 20 zich vormen dichter bij de grond komt te liggen. Voor dit op gezette tijden laten zakken van de plant en het op de grond vlijen van het onderste gedeelte van de plant wordt de inrichting langs de de inrichting ondersteunende horizontaal verlopende draad verschoven,terwijl gelijktijdig het de plant ondersteunende touw wordt gevierd.

25 Om dit vieren van het touw te bewerkstelligen moet de uit de

Nederlandse octrooiaanvrage 8202226 bekende inrichting met de hand over een hoek van ongeveer 90° ten opzichte van de de inrichting ondersteunende draad worden verdraaid. Daar een dergelijke draad veelal op een hoogte van 3 meter of meer boven het grondoppervlak is opgesteld 30 zal het duidelijk zijn,dat de inrichting, in het bijzonder indien de planten eenmaal zijn opgegroeid,moeilijk bereikbaar is,zodat het laten vieren van de vele in een kas of dergelijke staande tomatenplanten een moeizame en tijdrovende werkzaamheid zal zijn.

Met de uitvinding wordt beoogd een inrichting van bovengenoemde 35 soort te verkrijgen,waarbij de bediening van de inrichting in het bijzonder met betrekking tot het vieren van een plant ondersteunend part van 8603039 -2- 25980/CV/tl * een touw aanzienlijk gemakkelijker is uit te voeren.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat de inrichting is voorzien van een huis waarin een eerste rol om een een vaste stand ten opzichte van het huis innemende draaiingsas ten opzichte van het 5 huis draaibaar is,en een tweede rol,die vrij draaibaar is om een zich evenwijdig aan de draaiingsas van de eerste rol uitstrekkende draaiingsas en die tevens op en neer beweegbaar is in het huis tussen een eerste stand,waarin, gezien in de normale gebruikstand van de inrichting,de tweede rol op afstand van de eerste rol en lager dan de draaiingsas van 10 de rol is gelegen ,en een tweede stand,waarin een tweede rol aanligt tegen de eerste rol en een begrenzingswand van het huis zodanig dat de tweede rol geblokkeerd is tegen verdere opwaartse beweging.

Bij gebruikmaking van de inrichting volgens de uitvinding kan het touw tussen beide rollen worden doorgeleid,zodanig dat een tweetal parten 15 van het touw naar beneden afhangen. Het ene part zal daarbij over de eerste rol en aan de van de tweede rol afgekeerde zijde van de eerste rol naar beneden worden geleid en op de grond worden vastgezet om te worden benut voor het daarlangs geleiden en ondersteunen van de plant. Daarbij zal onder invloed van het gewicht van de plant en de tussen de 20 rollen en het touw optredende wrijvingskrachten de tweede rol automatisch mee omhoog worden getrokken om het touw tussen de eerste en de tweede rol vast te klemmen.

Indien het nodig is om het de plant ondersteunende touw te vieren behoeft men het de plant ondersteunende touw slechts te verplaatsen 25 zodanig, dat dit part komt te liggen aan de van de eerste rol afgekeerde zijde van de tweede rol. Daardoor zal de tweede rol naar beneden kunnen zakken en een vieren van het de plant ondersteunende part toe kunnen staan. Indien het de plant ondersteunende part in voldoende mate • is gevierd brengt men dit part weer terug in zijn oorspronkelijke stand, 30 dat wil zeggen aan de van de tweede rol afgekeerde zijde van de eerste rol.waardoor automatisch weer een vastklemming van het touw tussen beide rollen zal plaatsvinden. Dit verplaatsen van het de plant ondersteunende touw tussen de verschillende standen kan gemakkelijk vanaf de grond af plaatsvinden,zodat de bediening eenvoudig is uit te voeren.

35 Opgemerkt wordt,dat uit de Nederlandse octrooiaanvrage 8002867 een verdere inrichting bekend is voor het ondersteunen van opgroeiende 8603039 * -3- 25980/CV/tl planten. Deze inrichting wordt hoofdzakelijk gevormd door een haspel die op de steundraad wordt ondersteund. In een van de wangen van het haspel zijn sleufgaten aangebracht voor de doorvoer van het touw met het oog op het bewerkstelligen van een klemmende werking. Voor het 5 vieren van het touw zal echter ook hier de haspel met de hand moeten worden versteld,zodat hier dezelfde problemen met betrekking tot de slechte toegankelijkheid optreden als bij de constructie volgens de Nederlandse octrooiaanvrage 8202226.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand 10 van bijgaande figuren waarin schematisch een uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

Fig. 1 toont een aanzicht op een uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont op kleinere schaal een dwarsdoorsnede over het huis 15 van de in fig.1 af geheelde inrichting.

Fig. 3 toont een aanzicht op een combinatie van een huis met een touwhaspel.

Fig. 4 toont een doorsnede over het haspel.

Fig. 5 toont een bovenaanzicht op fig.4« 20 Fig. 6 toont een doorsnede over het huis.

Fig. 7 toont een bovenaanzicht op fig.6.

Het huis 1 van de in de fig*1 en 2 afgebeelde inrichting omvat een voorwand 2,een achterwand 3, en de voorwand en de achterwand met elkaar verbindende zijwanden 4 en 5. De achterwand 3 is voorzien van een zich 25 omhoog uitstrekkend verlengstuk 6,waarvan het boveneinde is omgebogen voor het vormen van een haakvormig gedeelte 7,met behulp waarvan de inrichting aan een horizontaal verlopende steundraad kan worden opgehangen.

Zoals verder in het bijzonder uit fig.1 duidelijk zal zijn strek-30 ken de dwarswanden A en 5 zich vanaf de onderzijde van de inrichting schuin omhoog in een naar elkaar toegekeerde richting uit.

De binnenzijde van de steunwand 4 bezit een gekarteld oppervlak 8,verkregen door het aanbrengen van een aantal horizontale,in doorsnede hoofdzakelijk driehoekvormige groeven in dit oppervlak.

35 In het huis is verder een rol 9 gelegen. De rol 9 wordt vrij draaibaar om een horizontale draaiingsas ondersteund met behulp van een 8603039 * t -4- 25980/CV/tl geheel met de rol vormende tappen 10,die zijn opgenomen in in de voor-en achterwand aangebrachte boringen 11 resp.12.

Zoals in het bijzonder uit fig.2 blijkt zijn in de naar elkaar toegekeerde zijden van de voor-en achterwand 2 zich vanaf de onderranden 5 van deze wanden omhoog uitstrekkende en geleidelijk in diepte afnemende groeven 13 aangebracht,waardoorheen de uitstekende tappen 10 van het wiel 9 bij de montage van het wiel omhoog kunnen worden geschoven onder het enigszins elastisch samendrukken van de desbetreffende tappen 10, totdat zij in de boringen 11 en 12 snappen.

10 Tussen de voor-en achterwanden 2 en 3 is een verdere rol 14 gelegen ,zodanig,dat deze rol 14 vrij draaibaar is om een zich evenwijdig aan de draaiingsas van de rol 9 uitstrekkende draaiingsas.

Verder is de rol 14 vrij op en neer beweegbaar in het huis. De beweging van de rol 14 naar beneden wordt begrensd door aan de onderranden van 15 de wanden 2 en 3 bevestigde uitstekende ribben of aanslagen 15. Vanuit de in fig.1 weergegeven onderste stand van de rol 14,waarin de gekartelde buitenomtrek van de rol 14 op enige afstand van de buitenomtrek van de rol 9 en lager dan de draaiingsas van deze rol 9 is gelegen,kan de rol 14 over een zekere afstand omhoog bewegen. Deze omhoog gerichte 20 beweging wordt begrensd doordat op een gegeven moment de rol 14 met zijn buitenomtrek zowel aanligt tegen de zijwand 4 als tegen de buitenomtrek van de rol 9 op een punt onder de draaiingsas van deze rol 9.

Zoals in fig.1 met streepstiplijnen is weergegeven kan een touw van onderaf tussen de rollen 14 en 9 omhoog worden gevoerd en vervolgens 25 over de rol 9 en de aan de van de rol 14 afgekeerde zijde van de rol 9 langs de buitenzijde van de zijwand 5 naar beneden worden geleid,zodat het desbetreffende touw een tweetal vanaf de inrichting naar beneden afhangende parten 16 en 17 zal hebben. Deze parten 16 en 17 strekken zich vanaf de inrichting,welke bijvoorbeeld is opgehangen aan een zich 30-3 meter boven de grond bevindende horizontaal verlopende steundraad naar beneden toe uit. Het ondereinde van de draad 17 wordt aan het grondoppervlak vastgezet,terwijl het part 16 kan aansluiten op een haspel of dergelijke gewikkeld resterend gedeelte van het touw.

De te ondersteunen plant bijvoorbeeld een tomatenplant ,zal 35 tijdens zijn groeiperiode langs het part 17 op de gebruikelijkè wijze omhoog worden geleid. Onder invloed van de op het part 17 uitgeoefende 86 0 3 0 3 Ö 4 t -5- 25980/CV/tl kracht zal het touw tussen de rol 9 en de door het touw meegenomen rol 14 worden vastgeklemd.

Indien men gedurende de oogstperiode het part 17 wilt vieren trekt men het part 16 uit de stand,waarin dit part 16 tussen de rollen 5 is vastgeklemd een weinig naar beneden waarop de rol 14 naar beneden valt.

Vervolgens laat men dit part 16 langs de rol 9 omhoog bewegen to het part 17 in voldoende mate is gevierd. Beweegt men daarop het part 16 gezien in fig.1 een weinig naar rechts dan komt dit part weer 10 met de rol 14 in aanraking en zal de rol 14 weer door het part 16 mee omhoog worden genomen om het part 16 weer tussen de beide rollen 9 en 14 vast te klemmen.

Het manipuleren met de parten 16 en 17 kan gemakkelijk door een : op de grond staand persoon worden uitgevoerd,zodat het vieren van het 15 ' de-.plant ondersteunende part 17 eenvoudig en snel is uit te voeren.

Tijdens het begin van de groeiperiode van de plant kan het gebeuren, dat de op het part 17 uitgeoefende kracht onvoldoende is on de beoogde klemwerking tussen de rollen 14 en 9 tot stand te brengen. Om toch het part 17 ook tijdens deze groeiperiode ten opzichte van de inrichting 20 te kunnen vastzetten kan de inrichting nog worden voorzien van een uitstekende haak 18 waaromheen tijdens de groeiperiode het part 16 met enige slagen kan worden geslagen voor het vastzetten van het touw. Tegen het einde van de eerste groeiperiode kan het part 16 dan vrij worden gemaakt van de haak 18 en kan de inrichting tijdens het oogsten op de boven 25 beschreven wijze worden gebruikt.

Het loshangende part van het touw kan problemen opleveren ,indien dit los afhangt.

In de fig.3 - 7 is nu een doelmatige combinatie van een huis en een touwhaspel weergegeven voor het opbergen van het los afhangende part van 30 het touw.

Zoals in het bijzonder uit de fig.4 en 5 blijkt heeft het haspel 19 een holle kern 20,aan de uiteinden waarvan flenzen 21 en 22 zijn aangebracht. Op het bovenvlak van de bovenste flens 21 zijn een tweetal L-vor-mige ,diametraal tegenover elkaar opgestelde oren 23 aangesloten.

35 Daarbij is de uitvoering zodanig,dat de uitwendige diameter van de bovenste flens 21 een weinig kleiner is dan de uitwendige diameter van 8603039 » -6- 25980/CV/tl de onderste flens 22.

Het huis 24 bezit ,zoals in het bijzonder uit fig.6 blijkt,een mantel 25,waarvan de inwendige diameter vanaf de open onderzijde geleidelijk afneemt in de richting van de op de bovenrand van de mantel 24 5 aansluitende naar binnen uitstekende flens 26.

De binnenrand van de flens 26 begrensd een centraal opgesteld gat 27 ,dat in open verbinding staat met een tweetal diametraal tegenover elkaar gelegen in de flens aangebrachte inkepingen 28.

Op een begrenzingsrand van iedere inkeping sluit een op de flens 10 aangebrachte rug 29 aan,welke zich vanaf de desbetreffende inkeping in de richting van de wijzers van de klok concentrisch uitstrekt om de hartlijn van het huis 24 en daarbij geleidelijk in dikte toeneemt.

Op enige afstand van de inkepingen 28 zijn in de bovenvlakken van de ruggen 29 uitsparingen 30 aangebracht.

15 Het losse part van het touw kan tussen de flenzen 21 en 22 om de kern 20 van de haspel worden gewikkeld.

Vervolgens kan de haspel in het huis worden geschoven zodanig,dat de oren 23 door de uitsparingen 28 omhoog worden gedrukt,waarna de haspel kan worden verdraaid,waardoor de oren 23 over de wigvormige rug-20 gen 29 worden verschoven in de richting van de uitsparingen 30,waarin de oren 23 zullen invallen. De uitvoering is daarbij zodanig getroffen, dat het tussen de buitenomtrek van de flens 22 en de binnenomtrek van de mantel 25 naar buiten gevoerde gedeelte van het op de haspel opgewikkelde touwpart aansluit op het overige deel van het touw,dat door de in fig.1 25 en 2 weergegeven inrichting is geleid en daar vastgeklemd.

Wilt men het touw vieren,dan kan men door aan het buiten het huis uitstekende deel te trekken de benodigde touwlengte van de haspel aftrekken .

Om een touw op een lege haspel 19 te wikkelen kan met het uiteinde 30 van het touw door een in de kern 20 aangebracht gat 31 steken zodat dit uiteinde van het touw in de een onronde doorsnede bezittende doorlopende opening 32 in de kern 20 komt te liggen.

Vervolgens kan men een corresponderend gevormd gedeelte van een wikkelas in de opening steken,waardoor het uiteinde van het touw tussen 35 de wikkelas en de kernwand wordt vastgeklemd. Daarna kan de haspel met de wikkelas in draaiing worden gebracht voor het opwikkelen van het touw.

8603038

Claims (10)

1. Inrichting voor het ondersteunen van een plant met behulp van een met de inrichting verbonden touw,waarbij de inrichting is voorzien van een steundeel waarmede de inrichting met een horizontaal verlopende draad kan worden gekoppeld,zodanig,dat de inrichting langs de draad 5 verschuifbaar is,terwijl de inrichting tevens middelen omvat voor het vastzetten van het touw ten opzichte van de inrichting,met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een huis waarin een eerste rol om een een vaste stand ten opzichte van het huis innemende draaiingsas ten opzichte van het huis draaibaar is en een tweede rol,die vrij draaibaar is 10 om een zich evenwijdig aan de draaiingsas van de eerste rol uitstrekkende draaiingsas en die tevens op en neer beweegbaar is in het huis tussen een eerste stand waarin gezien in de normale gebruikstand van de inrichting de tweede rol op afstand van de eerste rol en lager.dan de draaiingsas van de eerste rol is gelegen en een tweede stand,waarin de 15 tweede rol aanligt tegen de eerste rol en tegen een begrenzingswand van het huis zodanig dat de tweede rol geblokkeerd is tegen verdere opwaartse beweging.

2. Inrichting volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat de tweede rol en de naar de tweede rol toegekeerde zijde van de begrenzingswand zijn 20 voorzien van een gekarteld oppervlak.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2,met het kenmerk,dat de met de tweede rol samenwerkende begrenzingswand van het huis zich in de gebruikstand vanaf zijn onderste begrenzingswand schuin omhoog in een naar de eerste rol toegekeerde richting uitstrekt.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat de beide rollen zich uitstrekken·'tussen een tweetal tegenover elkaar gelegen begrenzingstfanden van het huis,die aan hun ondereinden zijn voorzien van de tweede rol in het huis tegenhoudende aanslagen.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, 30 dat de eerste rol vrij draaibaar is ondersteund met behulp van een geheel met deze rol vormende tappen,die zijn gelegerd in in tegenover elkaar gelegen wanden van het huis aangebrachte gaten,terwijl in de naar elkaar toegekeerde zijden van deze gaten bezittende wanden vanaf de onderste begrenzingsranden van deze wanden omhoog in de richting van de gaten’uit-35 strekkende uitsparingen zijn aangebracht,waarvan de diepte vanaf de onderranden van de begrenzingswanden in de richting van de gaten 8§Ö3039 ι -8- 25980/CV/tl geleidelijk afneemt.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een uitsteeksel waarom het touw kan worden gewikkeld.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat het van de inrichting vrij afhangende part van het touw is gewikkeld op een haspel,die is opgenomen in een huis.

8. Inrichting volgens conclusie 7,met het kenmerk,dat de haspel is voorzien van een kerndeel en aan de uiteinden daarvan aangebrachte 10 flenzen,waarbij de ene flens een grotere diameter heeft dan de andere flens,terwijl de de haspel opnemende ruimte in het huis overeenkomstig taps verlopend is uitgevoerd.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8,met het kenmerk,dat de kleinste flens van het haspel is voorzien van uitstekende oren,die kunnen worden 15 gevoerd door uitsparingen in een het huis aan een uiteinde begrenzende wand,die aan de van de het haspel opnemende ruimte afgekeerde zijde is voorzien van wigvormige ruggen waarlangs de oren kunnen worden geleid in de richting van in de ruggen gevormde uitsparingen voor het opnemen van de oren.

10. Inrichting volgens een der conclusies 7-10,met het kenmerk,dat het kerndeel is voorzien van een doorlopende doortocht met onronde doorsnede, die in verbinding staat met een gat in de wand van het kerndeel. JÊL. 8 e 0 3 0 3 9