NL8600585A

NL8600585A - Inrichting voor het gedoseerd toedienen van een vloeistof, in het bijzonder voor sonde-voeding.

Info

Publication number: NL8600585A
Application number: NL8600585A
Authority: NL
Original assignee: Nutricia Nv
Priority date: 1986-03-06
Filing date: 1986-03-06
Publication date: 1987-10-01

Description

it. f -1- N.0. 33737

Inrichting voor het gedoseerd toedienen van een vloeistof, in het bijzonder voor sonde-voeding.

De uitvinding betreft een inrichting voor het gedoseerd toedienen van een vloeistof, in het bijzonder voor sonde-voeding, 5 omvattende een peristaltische pomp bestaande uit een huis waarin een motor, in het bijzonder een electro-motor is opgenomen, die in aandrijvende verbinding staat met een buiten het huis uitstekende.rotor waarvan de omtrek in wezen wordt gevormd door een aantal op gelijke radiale afstanden van het rotatie-middelpunt van de rotor, op de 10 hoekpunten van een gelijkzijdige veelhoek, in het bijzonder een driehoek, gelegen penvormige organen, en een stuk buigzame slang dat in een lus om de omtrek van de rotor kan worden gelegd, waarbij de einden van het stuk slang losneembaar met het pomphuis kunnen worden verbonden door middel van twee onderling verschillend gevormde verbindingsorganen 15 die elk in ingrijping kunnen worden gebracht met een bijbehorend, aan het pomphuis gevormd of aangebracht, het betreffende verbindingsorgaan opnemend, complementair verbindingsorgaan zodat het lusvormig stuk slang slechts in één stand in een lus om de rotor lopend, met het pomphuis kan worden verbonden, waarbij het ene eind van het stuk slang 20 in verbinding staat met een aanzuigleiding en het andere eind met een toevoer- of persleiding.

Een dergelijke inrichting is algemeen bekend, in het bijzonder voor sonde-voeding, waarbij een vloeibare voedingstof in bepaalde hoeveelheden per tijdseenheid door middel van een sonde direkt 25 in het maag-darmkanaal wordt gebracht.

Bij de bekende inrichting wordt het ene verbindingsorgaan van het stuk buigzame slang gevormd door een buisvormig orgaan dat in twee op een afstand naast elkaar liggende, in het pomphuis gevormde uitsparingen kan worden vastgedrukt, en het andere verbindingsorgaan 30 wordt gevormd door een tegenhoudring die in één, in het pomphuis gevormde uitsparing kan worden vastgedrukt.

Het nadeel van de bekende inrichting is dat het in een lus om de rotor leggen van het stuk buigzame slang een omslachtige handeling is, aangezien daarbij eerst het buisvormig orgaan in de 35 betreffende uitsparingen moet worden vastgezet, daarna het stuk slang om de rotor moet worden gelegd en vervolgens de tegenhoudring in v _ j j ί --------ΐ -2- de daarvoor bestemde uitsparing moet worden vastgedrukt.

Het doel van de uitvinding is een inrichting van het genoemde type te verschaffen, waarbij het stuk buigzame slang op een meer eenvoudige wijze kan worden geplaatst.

5 Dit doel wordt bereikt doordat bij de inrichting volgens de uitvinding de einden van het lusvormige stuk buigzame slang met elkaar zijn verbonden door een dwarsstuk dat is voorzien van de onderling verschillend gevormde verbindingsorganen, zodat dit dwarsstuk slechts in één stand, met het lusvormige stuk buigzame slang naar de rotor 10 gericht, losneembaar met het pomphuis kan worden verbonden, door de respectieve verbindingsorganen van het dwarsstuk in ingrijping te brengen met de, aan het pomphuis gevormde, bijbehorende complementaire verbindingsorganen.

Door nu het dwarsstuk waarmee het stuk buigzame slang reeds 15 in de vorm van een lus is verbonden, door middel van de verbindingsorganen met het pomphuis te verbinden, kan daarna de lusvormige slang op eenvoudige wijze, door de slang iets uit te rekken, om de rotor worden gelegd.

Bij voorkeur is het dwarsstuk strookvormig, zodat het ene 20 verbindingsorgaan kan worden gevormd door een einddeel van de strook, waarbij het bijbehorende, aan het pomphuis gevormde complementaire verbindingsorgaan bestaat uit een gleuf waarvan de twee naar elkaar toe gerichte, evenwijdig aan elkaar lopende zijwanden op een afstand van elkaar liggen die tennaastebij overeenkomt met de dikte van de strook, 25 zodat het genoemde einddeel van de strook verschuifbaar door de gleuf kan worden opgenomen.

Op voordelige wijze kan daarbij het andere verbindingsorgaan worden gevormd door een verdikking van het andere einddeel van de strook, waarbij het bijbehorende, aan het pomphuis 30 gevormde complementaire verbindingsorgaan bestaat uit een tweede gleuf die evenwijdig loopt met de eerste gleuf en waarvan de twee naar elkaar toegerichte, evenwijdig aan elkaar lopende zijwanden op een afstand van elkaar liggen die tennaastebij overeenkomt met de dikte van het verdikte einddeel, zodat dit einddeel verschuifbaar door de gleuf kan 35 worden opgenomen.

Teneinde een nog groter verschil tussen de twee verbindingsorganen te verkrijgen, is het verdikte einddeel U-vormig en is in de tweede gleuf een, evenwijdig met de zijwanden daarvan s5 λ Λ λ r; Λ v & 0 v *J 0 S Ö -3- 5 ---* 1opende, uitstekende rib aanwezig, die schuivend in de ruimte tussen de poten van het U-vormige einddeel kan grijpen.

Bij voorkeur wordt tenminste één van de gleuven gevormd tussen twee, op een afstand evenwijdig aan elkaar lopende, aan het 5 pomphuis gevormde of aangebrachte uitstekende ribben.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin:

Figuur 1 een inrichting volgens de uitvinding weergeeft, en 10 figuur 2 een eindaanzicht van het pomphuis met de daaruit uitstekende rotor toont.

Zoals getoond in de figuren omvat de inrichting een huis 1 waarin een niet getoonde electromotor is aangebracht, door middel waarvan de rotor 2 tot rotatie kan worden gebracht. De omtrek van de 15 rotor 2 wordt gevormd door drie, in de hoekpunten van een driehoek gelegen pennen 3. Zoals getoond in figuur 2 is om de omtrek 3 van de rotor 2 een lusvormig stuk buigzame slang 4 gelegd, welk stuk buigzame slang 4 in figuur 1 in uitgenomen toestand is getoond.

De einden van het lusvormige stuk slang 4 zijn gevat in 20 busvormige organen 5 en 6 die met elkaar zijn verbonden door middel van het dwarsstuk 7. Het dwarsstuk 7 is bij beide einden voorzien van verbindingsorganen 8 respectievelijk 9, waarbij het verbindingsorgaan 8 wordt gevormd door een verdikt, U-vormig einddeel van het strookvormige dwarsstuk 7, en het verbindingsorgaan 9 door het andere 25 einddeel zelf van het strookvormige verbindingsorgaan 7.

Voor het bevestigen van het dwarsstuk 7 met het pomphuis 1, wordt het U-vormige verbindingsorgaan 8 in de door twee, aan het pomphuis gevormde uitstekende ribben 10 gevormde gleuf geschoven, waarbij tussen de ribben 10 een derde rib 11 aanwezig is die in de 30 ruimte tussen de poten van het U-vormige verbindingsorgaan 8 grijpt, en het einddeel 9 van het strookvormige verbindingsorgaan 7 in de tussen de twee aan het pomphuis gevormde uitstekende ribben 12 gevormde gleuf geschoven.

Het dwarsstuk 7 kan dus slechts in één stand, met het 35 lusvormige stuk slang 4 naar de rotor 2 gericht, met het huis 1 worden verbonden, welke stand zodanig is, dat, bij het roteren van de rotor 2 in de met de pijl A aangegeven richting, waardoor in het om de rotor lopende deel van het stuk slang 4 een peristaltische beweging wordt **! ' ' ·. Λ - * ·» .

V ..: V .'Ml 0 -4- opgewekt, door de met het stuk buigzame slang 4 verbonden aanzuigleiding 13 vloeistof wordt aangezogen, en door de met het lusvormige stuk slang 4 verbonden persleiding 14 deze vloeistof naar de aan het eind van deze leiding 14 aangebrachte, niet getoonde sonde 5 wordt toegevoerd.

Zoals getoond in figuur 1 is de aanzuigleiding 13 bij het andere eind gekoppeld met een dop 15 die past op een fles 16 waarin zich de toe te dienen vloeistof bevindt. Aan de dop 15 is een buisje 17 voor luchttoevoer via de klep 18 aangebracht. Met 19 is een 10 afsluitorgaan aangegeven, waarmee de flexibele aanzuigleiding 13 kan worden dichtgedrukt.

Zoals getoond in figuur 1 zijn de ribben 9, 10 en 11 aan de naar elkaar toegerichte wanden van een in het pomphuis 1 gevormde holte gevormd, in welke holte tevens de rotor 2 is gelegen en die door de 15 klep 20 kan worden gesloten.

8 δ ϋ J ο 6 ο

Claims

1. Inrichting voor het gedoseerd toedienen van een vloeistof, in het bijzonder voor sonde-voeding, omvattende een peristaltische pomp bestaande uit een huis waarin een motor, in het bijzonder een electro-motor is opgenomen, die in aandrijvende 5 verbinding staat met een buiten het huis uitstekende rotor waarvan de omtrek in wezen wordt gevormd door een aantal op gelijke radiale afstanden van het rotatie-middelpunt van de rotor, op de hoekpunten van een. gelijkzijdige veelhoek, in het bijzonder een driehoek, gelegen penvormige organen en een stuk buigzame slang dat in een lus om de 10 omtrek van de rotor kan worden gelegd waarbij de einden van het stuk slang losneembaar met het pomphuis kunnen worden verbonden door middel van twee onderling verschillend gevormde verbindingsorganen die elk in ingrijping kunnen worden gebracht met een bijbehorend, aan het pomphuis gevormd of aangebracht, het betreffende verbindingsorgaan opnemend 15 complementair verbindingsorgaan zodat het lusvormige stuk slang slechts in één stand, in een lus om de rotor lopend, met het pomphuis kan worden verbonden, waarbij het ene eind van het stuk slang in verbinding staat met een aanzuig-leiding en het andere eind met een toevoer- of persleiding, met het kenmerk, dat de einden van het lusvormige stuk buigzame slang met elkaar zijn verbonden door een dwarsstuk dat is 20 voorzien van de onderling verschillend gevormde verbindingsorganen, zodat dit dwarsstuk slechts in één stand, met het lusvormige stuk buigzame slang naar de rotor gericht, losneembaar met het pomphuis kan worden verbonden door de respectieve verbindingsorganen van het dwarsstuk in ingrijping te brengen met de, aan het pomphuis gevormde, 25 bijbehorende complementaire verbindingsorganen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het dwarsstuk strookvormig is.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het ene verbindingsorgaan wordt gevormd door een einddeel van de strook, 30 waarbij het bijbehorende, aan het pomphuis gevormde, complementaire verbindingsorgaan bestaat uit een gleuf waarvan de twee naar elkaar toe gerichte, evenwijdig aan elkaar lopende zijwanden op een afstand van elkaar liggen die tennaastebij overeenkomt met de dikte van de V' ' ' * -'· - ' . J J -6- * «r — strook, zodat het genoemde einddeel van de strook verschuifbaar door de gleuf kan worden opgenomen.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het andere verbindingsorgaan wordt gevormd door een verdikking van het 5 andere einddeel van de strook, waarbij het bijbehorende, aan het pomphuis gevormde complementaire verbindingsorgaan bestaat uit een tweede gleuf die evenwijdig met de eerste gleuf loopt en waarvan de twee naar elkaar toegerichte, evenwijdig aan elkaar lopende zijwanden op een afstand van elkaar liggen die tennaastebij overeenkomt met de 10 dikte van het verdikte einddeel, zodat dit einddeel verschuifbaar door de tweede gleuf kan worden opgenomen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het verdikte einddeel U-vormig is en in de tweede gleuf een, evenwijdig met de zijwanden daarvan lopende, uitstekende rib aanwezig is die schuivend 15 in de ruimte tussen de poten van het U-vormige einddeel kan grijpen.

6. Inrichting volgens conclusies 2-5, met het kenmerk, dat tenminste één van de gleuven wordt gevormd tussen twee, op een afstand evenwijdig aan elkaar lopende, aan het pomphuis gevormde of aangebrachte uitstekende ribben. 20 c o v o *3