NL8503498A - Laadwagen. - Google Patents
Laadwagen. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8503498A NL8503498A NL8503498A NL8503498A NL8503498A NL 8503498 A NL8503498 A NL 8503498A NL 8503498 A NL8503498 A NL 8503498A NL 8503498 A NL8503498 A NL 8503498A NL 8503498 A NL8503498 A NL 8503498A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- loading
- loading space
- space
- wagon
- loading wagon
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01F—PROCESSING OF HARVESTED PRODUCE; HAY OR STRAW PRESSES; DEVICES FOR STORING AGRICULTURAL OR HORTICULTURAL PRODUCE
- A01F25/00—Storing agricultural or horticultural produce; Hanging-up harvested fruit
- A01F25/14—Containers specially adapted for storing
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01D—HARVESTING; MOWING
- A01D90/00—Vehicles for carrying harvested crops with means for selfloading or unloading
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01F—PROCESSING OF HARVESTED PRODUCE; HAY OR STRAW PRESSES; DEVICES FOR STORING AGRICULTURAL OR HORTICULTURAL PRODUCE
- A01F25/00—Storing agricultural or horticultural produce; Hanging-up harvested fruit
- A01F25/14—Containers specially adapted for storing
- A01F2025/145—Bagging machines for loose materials making some kind of "sausage" on the field
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01F—PROCESSING OF HARVESTED PRODUCE; HAY OR STRAW PRESSES; DEVICES FOR STORING AGRICULTURAL OR HORTICULTURAL PRODUCE
- A01F25/00—Storing agricultural or horticultural produce; Hanging-up harvested fruit
- A01F25/14—Containers specially adapted for storing
- A01F2025/147—Containers specially adapted for storing the containers are specially adapted for storing or drying the products in vacuum
Landscapes
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Environmental Sciences (AREA)
- Agricultural Machines (AREA)
- Loading Or Unloading Of Vehicles (AREA)
Description
wj" X
C. Van der Lely N.V. , Maasland
Laadwagen
De uitvinding heeft betrekking op een laadwagen met een opraaporgaan en ten minste één stuworgaan, alsmede een laadruimte.
Laadwagens van deze bekende soort worden onder 5 meer gebruikt voor het opladen van op het veld liggend groenvoer en het aansluitend transporteren van het opgeladen groenvoer naar een silo. De laadwagen ontlaadt het zich in de laadruimte bevindende groenvoer in de silo; het ontladen voer wordt regelmatig in de silo verspreid en 10 aangedrukt. Indien de silo vol gereden is wordt het voer afgedekt door middel van een afsluiting die zoveel mogelijk verhindert dat zuurstof het voer kan bereiken.
Dit opgeslagen voer wordt in de wintertijd gebruikt voor het voederen van het vee, waarbij de afsluiting 15 gedeeltelijk wordt weggenomen, waarna de op dat moment benodigde hoeveelheid voer veelal door middel van een kuil-voersnijder aan de silo wordt ontnomen. De door de kuilvoer-snijder uitgesneden blokken worden daarna in de stal gebracht en met de hand of met een afzonderlijke verdeel-20 inrichting in kleinere stukken aan het vee gepresenteerd.
Deze werkwijze is zeer omslachtig en daarmee . arbeidsintensief.
Het is een doel van de uitvinding om de hoeveelheid arbeid vanaf het oprapen van het op het veld liggende 25 groenvoer tot en met de presentatie aan het vee zoveel mogelijk te verminderen.
' Volgens de uitvinding is de laadwagen zodanig ingericht dat gewas in de laadruimte conserveerbaar is.
Op deze wijze kan worden bereikt dat het door de 30 laadwagen opgenomen, zich in de laadruimte bevindende gewas of groenvoer in de laadruimte blijft en in geconserveerde toestand direct aan het vee wordt toegevoerd.
Tijdens de conserveringstijd van het zich in de laadruimte bevindende gewas wordt de laadruimte, die van 35 het overige deel van de laadwagen loskoppelbaar is, afzon- *·. τ; λ τ f ' n / * - 2 - 1 derlijk opgesteld evenals andere laadruimten die, gekoppeld met het overige deel van de laadwagen, op dezelfde wijze zijn gevuld.
Indien het geconserveerde . gewas aan het vee moet 5 worden gevoederd worden de laadruimten stuk voor stuk weer met het overige deel van de laadwagen gekoppeld, in de stal gereden waarna het geconserveerde voer, eventueel in combinatie met een aan de laadwagen koppelbare doseerinrichting, direkt voor het vee wordt gebracht.
10
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren:
Figuur 1 is een zijaanzicht van een eerste uit-voeringsvoorbeeld van een laadwagen volgens de uitvinding; 15 Figuur 2 is een zijaanzicht van de wagen volgens figuur 1 in een stand waarin de laadruimte kan worden af-of aangekoppeld;
Figuur 3 is een deel van de in figuur 2 afgebeel-de wagen op grotere schaal; 20 Figuur 4 is een zijaanzicht van een tweede uit- voeringsvoorbeeld van een laadwagen volgens de uitvinding;
Figuur 5 is een zijaanzicht van de wagen volgens figuur 4, waarbij het stuworgaan is verplaatst;
Figuur 6 is een zijaanzicht van een deel van de 25 wagen volgens de figuren 4 en 5 op grotere schaal;
Figuur 7 is een zijaanzicht van de wagen volgens de figuren 4-6 bij afgekoppelde laadruimte;
Figuur 8 is een achteraanzicht van de wagen volgens de figuren 4-7.
30 De laadwagen volgens een eerste uitvoerings- voorbeeld bezit een gestel 1 dat wordt afgesteund door stellen loopwielen 2 die aan beide zijden van het gestel 1 zijn opgesteld. Nabij de voorzijde van de laadwagen is een -opraaporgaan 3 aangebracht dat op op zichzelf bekende wijze 35 gewas volgens de pijl B opneemt en schuin opwaarts en achterwaarts transporteert in samenwerking met een op zichzelf bekend stuworgaan 4 dat het opgenomen gewas met kracht in een laadruimte 5 stuwt. De laadruimte 5 is aan zijn ö £ Λ ^ " £ oöuo -i y y - 3 - **· . * 1 achterzijde voorzien van een in dit geval van het overige deel van de laadwagen afneembare doseerinrichting 6. Het gestel 1 is in het gebied vóór de voorzijde van de laadruimte 5 verlengd in de vorm van aan de zijkanten liggende 5 draagbalken 7 die het stuworgaan 4 en zijn afdekking ondersteunen. De draagbalken 7 zijn aan hun voorste uiteinden onderling verbonden door een dwarselement 8. In het midden van de lengte van het dwarselement 8 is een trekbalk 9 vastgelast die in voorwaartse richting uitsteekt en aan 10 zijn voorzijde is voorzien van een trekhaak door middel waarvan de laadwagen bevestigbaar is aan een de wagen voortbewegende trekker 10.
Het door het opraaporgaan 3 opgenomen gewas wordt op op zichzelf bekende wijze, opgestuwd door het stuworgaan 15 4, in een toevoerkanaal 11 gebracht waarin een in dwars-richting opgestelde rij messen 12 kan zijn opgesteld die het gewas tijdens het opwaarts stuwen desgewenst in stukken van een vooraf bepaalde lengte snijden. Het via het toevoerkanaal 11 aangevoerde gewas treedt via een toevoeropening 20 13 van de laadruimte 5 in deze laadruimte. De toevoeropening 13 van de laadruimte 5 strekt zich over de gehele breedte van de laadruimte 5 en in hoogterichting over een nader aan te duiden afmeting uit.
Ten aanzien van het begrip "laadruimte" aangeduid 25 door het verwijzingscijfer 5, wordt opgemerkt, dat in de navolgende beschrijving met dit begrip een vloer of onderwand, bovenwand, voor- en achterwand alsmede zijwanden van een door deze wanden omsloten ruimte kunnen worden bedoeld (dus als ruimtelijke constructie), maar ook de omsloten 30 ruimte zelf zoals uit het zinsverband blijkt.
Het de laadruimte 5 ondersteunende gestel 1 is in hoofdzaak opgebouwd uit een tweetal evenwijdig aan elkaar opgestelde metalen draagbalken 14 die aan hun ter hoogte . van de achterzijde van het stuworgaan 4 gelegen voorste 35 einden onderling star met elkaar zijn verbonden door een in fig. 1 niet zichtbare dwarsbalk. De draagbalken 14 strekken zich, gezien in het zijaanzicht volgens fig. 1, over de gehele lengte van de laadruimte 5 uit. De draagbalken 14
35 fl 5 ^ J
it * - 4 - 1 zijn behalve aan hun voorzijden niet met elkaar verbonden zodat het gestel 1 de vorm heeft van een horizontaal opgestelde U die aan zijn achterzijde open is.
De laadruimte 5 staat als geheel losneembaar op 5 het gestel 1. De laadruimte bezit een geheel gesloten metalen vloerplaat 15 (fig. 3) die aan zijn beide langs-zijden overgaat in opwaarts gerichte metalen zijwanddelen 16 die zich eveneens over de gehele lengte van de laadruimte 5 uitstrekken; de hoogte van de zijwanddelen 16 stemt, gezien in zijaanzicht, ongeveer overeen met de hoogte van de afdekbeplating van het stuworgaan 4. De vloerplaat 15 en de zijwanddelen 16 zijn verstijfd door middel van een aantal dwarsribben 17 die aan de buitenzijde van de zijwanddelen en aan de onderzijde van de vloerplaat 15 15 doorlopen en die nabij hun bovenste einden onderling zijn verbonden door langsribben 18. De vloerplaat 15, de zijwanddelen 16 verstijfd door de ribben 17 en 18 vormen derhalve een metalen onderschaal van de laadruimte 5.
De zijwanddelen 16 zetten zich in opwaartse rich-20 ting voort in de vorm van zijwanddelen 19 bestaande uit luchtdichte, flexibele, bij voorbeeld uit gewapende kunststof vervaardigde wanden. De wanddelen 19 sluiten ter plaatse van de langsribben 18 luchtdicht aan op de metalen onderschaal.
25 De flexibele wanddelen 19 zetten zich nabij hun bovenranden voort in de vorm van een flexibele dakwand 20.
De laadruimte 5 is aan zijn voorzijde vanaf de dakwand 20 tot aan de voorzijden van de langsribben 18 afgesloten door middel van een flexibele voorwand 21, die 50 vervaardigd is uit hetzelfde kunststofmateriaal, en die luchtdicht aansluit op de dakwand 20 en de zijwanddelen 19.
Aan de onderzijde van de flexibele voorwanden 21 is een verder voorwanddeel 22 aangebracht dat een voortzetting r vormt van het voorwanddeel 21 en in de in fig. 1 getekende 55 situatie is opgerold; het opgerolde voorwanddeel 22 rust op de bovenzijde van de beplating van het stuworgaan 4. De in verticale richting gemeten lengte van het opgerolde voorwanddeel 22 is zodanig dat de onderrand ervan in uitgerolde p s .1 r λ »
Ö v v -} J O
- 5 - '1? % '-i 1 toestand ten minste reikt tot aan de vloerplaat 15.
De toevoeropening 13 die in fig. 1 aansluit op het toevoerkanaal 11 van het stuworgaan 4, reikt in hoogte-richting ongeveer tot aan de plaats waar de bovenbeplating 5 van het stuworgaan 4 aansluit op de voorste einden van de langsribben 18. De toevoeropening 13 kan geheel door het neerwaarts uitgerolde voorwanddeel 22 vrijwel luchtdicht worden afgesloten. De laadruimte 5 bezit tevens een achterwand 23 die uit hetzelfde flexibele materiaal bestaat als 10 de zijwanddelen 19, voorwand 21 en de dakwand 20. De achterwand 23 is in fig. 1 bijna geheel in opgerolde toestand (verwijzingscijfer 24) aangegeven, aangezien het grootste deel van de achterwand van de laadruimte 5 in de opstelling volgens fig. 1 wordt bedekt door de voorzijde 15 van de doseerinrichting 6. Indien de rol 24 neerwaarts wordt uitgerold, reikt de onderzijde van de achterwand ten minste tot aan de vloerplaat 15 en kan daarbij luchtdicht op de zijwanddelen 19 en de metalen onderschaal 15, 16 aansluiten. Dit geldt tevens voor de voorwand 21. Deze 20 luchtdichte of vrijwel luchtdichte aansluitingen van de beweegbare flexibele wanddelen worden bewerkstelligd door bij voorbeeld klittebandverbindingen.
De laadruimte 5 kan derhalve in principe een geheel gesloten, nagenoeg luchtdichte begrenzing van de 25 door deze begrenzing omsloten ruimte vormen. De genoemde flexibele wanddelen worden ondersteund door een aan de metalen onderschaal bevestigd gestel dat de ruimtelijke vorm van de flexibele wanddelen bepaalt en tijdens beladen handhaaft.
30 Binnen deze begrenzing en wel op korte afstand boven de vloerplaat 15 is een op zichzelf bekende transporteur of rolbodem 25 opgesteld, die, indien de laadruimte 5 op het gestel 1 van de wagen is aangebracht, via een . losneembare koppeling op op zichzelf bekende wijze vanaf de 35 aftakas van de trekker 10 aandri jfbaar is. De eindrollen en eventueel tussenrollen van de langskettingen van de rol-bodëm 25 zijn in de zijwanddelen 16 gelegerd.
De laadruimte 5 is als geheel uitwisselbaar aange- « Λ »· » > Λ . "i . · - * , * 4 -j- 'H . V ·* 4 ί - 6 - 1 bracht op het overige deel van de laadwagen. Daartoe zijn aan elk der beide draagbalken 14 van het gestel 1 twee op afstand achter elkaar gelegen dwars op de rijrichting A gerichte pennen 26 aangebracht (fig. 1 - 3). Om elk der 5 pennen 26 is een hefboom 27 verzwenkbaar vanuit een voorwaarts en enigszins schuin opwaarts gerichte stand (fig. 1) naar een ongeveer verticaal gerichte stand (Fig. 2 en 3).
In elke hefboom 27 is een uitholling 28 aanwezig (fig. 3) waarin een pen 29 kan rusten die is bevestigd aan de 10 metalen onderschaal 15, 16 van de laadruimte 5 en die evenwijdig aan de bijbehorende pen 26 is gericht. Indien een pen 29 in de uitholling 28 van de hefboom 27 rust, kan de pen 29 in de hefboom 27 vergrendeld worden door middel van een grendel 30 (fig. 3). In gesloten stand kan de 15 grendel 30 ten opzichte van de hefboom 27 worden vastgezet door middel van een grendelpen 31 die door één in het uiteinde van de hefboom 27 aangebracht gat 32 kan worden gestoken. Indien de pen 29 op deze wijze is vergendeld is de pen echter nog verzwenkbaar in de hefboom 27 gelegerd.
20 De voorste aan beide zijden van de laadruimte 5 aanwezige hefbomen 27 dragen tevens een zwenkas 33 waarom het uiteinde van een zuigerstang van een hydraulische cylinder 34 verzwenkbaar is aangebracht.
Het andere, voorste einde van de hydraulische cylinder 34 25 is verzwenkbaar om een in' de nabijgelegen draag balk 14 gelegerde zwenkas 34A die nabij de achterzijde van het stuworgaan 4 is opgesteld (Fig. 3).
In een der zijwanddelen 16 van de metalen onderschaal van de laadruimte 5 is een ventiel 35 (fig. 1, 2) 30 aangebracht dat zodanig is ingericht dat het een aanzuigen van lucht vanuit de ruimte binnen de laadruimte 5 naar de ruimte buiten de laadruimte 5 toelaat, echter de toegang van lucht in de laadruimte 5 verhindert. Op het buiten het , betreffende zijwanddeel 16 uitstekende deel van het ventiel 35 is een flexibele vacuumslang 36 losneembaar aangebracht die gekoppeld is aan een vacuumpomp 37 die op een der draagbalken 7 is bevestigd. De vacuumpomp 37 is door middel van een met de aftakas van de trekker 10 gekoppelde tussenas 353-3 438 """'oil - 7 - * ,% 1 vanaf de trekker aandrijfbaar.
De aan de achterwand van de laadruimte 5 aansluit-bare doseerinrichting 6 is uitsluitend bevestigd aan het gestel 1 van de laadwagen. Daartoe zijn slechts aan één 5 verticale zijde van een raamwerk 38 dat een deel van een gestel van de doseerinrichting 6 vormt, twee boven elkaar gelegen scharnieren aangebracht die scharnierpennen 39 en 40 omvatten (fig. 1) welke scharnierpennen een schamieras 41 bewerkstelligen waarom de doseerinrichting 6 als geheel 10 over ten minste ongeveer 90° verzwenkbaar is. De in fig. 1 getekende stand komt overeen met de werkstand van de doseerinrichting 6 waarbij deze inrichting in open verbinding staat met de ruimte van de laadruimte 5, terwijl in fig. 2 de stand van de doseerinrichting 6 is getekend waarbij deze 15 om de scharnieras 41 over 90° is verzwenkt.
De beide scharnierpennen 39 en 40 zijn losneem-baar, zodat de doseerinrichting 6 als geheel afneembaar is.
In de in fig. 2 getekende verzwenkte stand van de doseerinrichting 6 waarbij deze zich geheel aan één zijde van de 20 laadruimte 5 bevindt, is de achterzijde van de laadruimte 5 geheel vrijgekomen, zodat de uit flexibel materiaal bestaande achterwand 23, die voorheen boven de doseerinrichting 6 opgerold was (fig. 1) nu geheel in neerwaartse richting kan worden afgerold en aan alle randen ervan op vrijwel lucht-25 dichte wijze verbonden kan worden met de zijwand 19 en de vloerplaat 15 van de laadruimte.
De doseerinrichting 6 omvat plaatvormige zijwanden 42 (fig. 1) die aan hun, gezien in fig. 1, voorste begrenzingen bevestigd zijn aan het raamwerk 38. De boven-30 ste en achterste begrenzingen van de zijwanden 42 zijn onderling verbonden door middel van een afdekplaat 43. In de metalen zijwanden 42 zijn een drietal recht boven elkaar gelegen doseerrollen 44, 45 en 46 gelegerd, die zich in de * stand volgens fig. 1 over de gehele breedte van de laad-35 ruimte 5 uitstrekken. De doseerrollen 44 - 46 zijn elk voorzien van een groot aantal uitsteeksels 47A voor het opnèmen, uit elkaar trekken en verdelen van vanuit de laadruimte 5 aangevoerd gewas. De doseerrollen 44 - 46 zijn » ·; ·» v -/ v . -r ë * - 8 - 1 op op zichzelf bekende wijze aandrijfbaar in de richting van de pijlen C (Fig. 1) via aan het gestel van de laadwagen aangebrachte aandrijfassen. De opstelling van de doseerrollen is zodanig dat de onderzijde van de onderste 5 rol zich ongeveer ter hoogte van de bovenzijde van de rolbodem 25 bevindt.
In de stand van de doseerinrichting 6 die in fig.
1 is getekend bevindt zich op afstand onder de onderste rol 46 een dwarstransporteur 47 die tot de doseerinrichting 6 10 behoort. De dwars transporteur 47 kan gewas dat door de doseerrollen 44 - 46 bewerkt en uit elkaar getrokken is en, geleid door de afdekplaat 43, in neerwaartse richting op de dwarstransporteur . 47 valt in een richting dwars op de rijrichting A transporteren. De zijkanten van de doseer-15 inrichting 6 zijn in het gebied tussen de onderste rol 46 en de dwarstransporteur 47 open, zodat dit op de dwarstransporteur 47 aangevoerd gewas naar keuze aan de ene zijkant van de doseerinrichting 6 of aan de andere zijkant op regelmatige wijze kan worden gedoseerd en op de grond 20 gedeponeerd. Daartoe is de dwarstransporteur 47 in twee tegengestelde, dwars op de rijrichting A gerichte richtingen aandrijfbaar. De aandrijving van de dwarstransporteur 47 vindt eveneens plaats met behulp van de aan het gestel van de wagen aangebrachte aandrijfassen die aandrijf-25 baar zijn door middel van de trekker 10 onder tussenvoeging van een omschakelmechanisme voor het instellen van de beide draairichtingen van de transporteur.
Gedurende de oogsttijd van gewas wordt op de grond liggend gemaaid gewas, in het bijzonder groen gewas, 30 door de combinatie van de hiervoor beschreven laadwagen en de trekker 10, rijdende in de richting A, van de grond opgenomen (fig. 1). Hierbij kan de doseerinrichting 6 zijn aangebracht, doch dit is niet noodzakelijk. In het laatst- . genoemde geval is de doseerinrichting 6 door het losnemen 35 van de scharnierpennen 39 en 40 van het overige deel van de laadwagen afgenomen en het opgerolde achterwanddeel 24 is in dit geval in neerwaartse richting uitgerold en aan zijn randen op vrijwel luchtdichte wijze bevestigd aan de zij- 3»» n i λ o • * "% - 9 - 1 wanddelen 19 en de vloer 15 van de laadruimte 5.
Rijdende in de richting A wordt groenvoer door middel van het opraaporgaan 3 in de richting B opgenomen en in het toevoerkanaal 11 gebracht. Op op zichzelf bekende 5 wijze wordt dit gewas door middel van het stuworgaan 4 vanuit het toevoerkanaal 11 door de toevoeropening 13 van de laadruimte 5 in de laadruimte gestuwd, waarbij het groenvoer op de bovenzijde van de transporteur of rolbodem 25 wordt gebracht. Tijdens dit opnemen van gewas wordt de 10 laadruimte 5 op de gebruikelijke wijze gevuld, waarbij, teneinde een regelmatige en compacte verdeling van het gewas in de laadruimte 5 te bereiken, op verschillende tijdstippen de rolbodem 25 vanuit de bestuurderszitplaats wordt ingeschakeld totdat de laadruimte geheel of vrijwel 15 geheel is volgestuwd.
Daarna wordt de laadruimte naar een nabij de bedrijfsgebouwen aanwezige opslagplaats gereden. Op deze plaats worden vanuit de bestuurderszitplaats van de trekker de beide door het hydraulische systeem van de trekker 20 gevoede hydraulische cylinders 34 in werking gesteld, waarbij de beide, aan elke zijkant van de laadruimte aangebrachte hefbomen 27 zich in de richting van de in figuur 3 getekende, ongeveer verticale stand bewegen. De laadruimte 5 verplaatst zich dan als deel van de parallelogramcon-25 structie 5, 27, 14, 27 ten opzichte van het stuworgaan 4 en het gestel 1 in achterwaartse en opwaartse richting. Indien tijdens het beladen van de laadwagen de doseerinrichting 6 is aangebracht, wordt, alvorens de hydraulische cylinders 34 te bekrachtigen, de doseerinrichting 6 om de schamieras 30 41 over 90° in de in figuur 2 getekende stand gebracht, zodat de achterwand van de laadruimte 5 ongehinderd ten opzichte van het gestel 1 naar achteren kan bewegen.
Daar de voorwand 21 van de laadruimte 5 nu op . afstand achter de achterzijde van het stuworgaan 4 is 35 gekomen, kan het opgerolde voorwanddeel 21 (verwijzings- cijfer 22) neerwaarts worden uitgerold en kunnen de randen van het uitgerolde voorwanddeel ten opzichte van de zijwand-delen 16 en de vloer 15 luchtdicht worden bevestigd, zodat :* Λ : ' _λ Η * ( -ΙΟΙ de toevoeropening 13 van de laadruimte 5 nu kan worden afgesloten. Dit afsluiten van de toevoeropening 13 kan echter ook in een later stadium geschieden. Indien de doseerinrichting 6 zou zijn aangebracht, kan eveneens het 5 opgerolde achterwanddeel 24, zoals reeds vermeld, neerwaarts worden uitgerold en vrijwel luchtdicht bevestigd aan de zijwanddelen 19, de zijwanddelen 16 en de vloer 15. Indien de doseerinrichting 6 tijdens het beladen van de wagen niet is aangebracht, kan het achterwanddeel 24 reeds 10 voor het beladen worden gesloten.
In de beschreven stand waarin de laadruimte eventueel reeds geheel is gesloten, worden onder de laadruimte 5 ter plaatse van de ribben 17 steunen 48 geplaatst, die tussen de draagbalken 14 van het gestel 1 worden opgesteld.
15 De steunen 48 zijn aan hun bovenzijden, indien gewenst, voorzien van vijzels 49 voor het opnemen van hoogteverschillen ten gevolge van een oneffen grond; de steunen 48 kunnen in deze stand de laadruimte 5 direct op de grond afsteunen.
Er kunnen twee paren, op afstand achter elkaar opgestelde 20 steunen 48 worden aangebracht.
Vervolgens worden door het losnemen van de grendelpennen 31 (figuur 3) de grendels 30 losgenomen, waarna de bestuurder door het bekrachtigen van -de’ beide hydraulische cylinders 34 de hefbomen 27 weer in de 25 richting van de in figuur 1 getekende stand kan verzwenken.
Na deze verzwenking rust de gevulde laadruimte 5 derhalve geheel op de steunen 48. Hierna kan de bestuurder het overige deel van de laadwagen in de richting A wegrijden, daar het gestel 1 aan zijn achterzijde open is. De even-30 tueel aanwezige doseerinrichting 6 vormt hierbij geen belemmering, indien deze, zoals in ÊLguur 2 is getekend, naast een zijkant van de laadruimte is verzwenkt; daar de doseerinrichting 6 uitsluitend aan één der draagbalken 14 van het -gestel 1 is bevestigd, beweegt de doseerinrichting 6 zich 35 tijdens het wegrijden van het overige deel van de laadwagen langs een zijkant van de laadruimte 5.
De laadruimte 5 blijft derhalve, ondersteund door de steunen 48, staan. Daar de laadruimte geheel gesloten is 'ó Ό ö 0 -ï d c - 11 - 1 zal gedurende de hierna volgende tijd conservering van het zich in de laadruimte 5 bevindende groenvoer optreden. De laadruimte 5 dient in deze geparkeerde stand als silo.
Op analoge, echter in volgorde omgekeerde wijze, 5 wordt nu een andere laadruimte, die identiek of vrijwel identiek aan de besproken laadruimte is uitgevoerd, op het gestel 1 geplaatst. Deze tweede, door steunen 48 afgesteun-de laadruimte passeert tijdens het achteruit rijden van het gestel 1 de achterste open zijde van dit gestel totdat de 10 inmiddels vanaf de bestuurderszitplaats weer opwaarts ver-zwenkte hefbomen 27 nabij de pennen 29 van deze tweede laadruimte zijn gekomen. Na het vergrendelen van de tweede laadruimte ten opzichte van het gestel 1 door middel van -het dichtklappen van de grendels 30 en vergrendelen door 15 middel van de pennen 31, kan door het intrekken van de zuigerstangen van de cylinders 34 de laadruimte op het gestel 1 worden geplaatst. Hierbij dient het voorwanddeel 22 te zijn opgerold (zoals in figuur 1 is getekend) teneinde de toevoeropening 13 te doen aansluiten aan het 20 toevoerkanaal 11. Hierna kunnen de hiervoor beschreven handelingen worden herhaald. Indien de tweede laadruimte op de opslagplaats weer op steunen 48 is geplaatst, kunnen dezelfde handelingen voor een derde laadruimte worden uitgevoerd, enz. De groenvoervoorraad is dan aanwezig in een aantal 25 vrijwel luchtdicht afgesloten laadruimten, waarin silage van het groenvoer plaats vindt.
Voordat een laadwagengestel van een op steunen 48 rustende laadruimte wordt weggereden, wordt vanuit de bestuurderszitplaats de vacuumpomp 37 in werking gesteld, 30 waardoor, via de vacuumslang 36 en het ventiel 35 lucht uit de laadruimte wordt gezogen, waarbij de flexibele wanddelen 19, 20, 21, 23 zich tegen het zich in de laadruimte bevindende groenvoer zullen aanleggen. Doordat op deze . wijze zoveel mogelijk zuurstof uit de laadruimte is verwij-35 derd, is een goed klimaat voor conservering van het groenvoer aangebracht. Vóór het wegrijden van het gestel 1 wordt de 'vacuumslang 36 uiteraard van het ventiel 35 verwijderd. Indien het gewenst is dat het verwijderen van lucht uit de 'J > J tv V %} w - 12 - 1 opgestelde laadruimten tijdens de conserveringsperiode herhaald wordt, kan een nabij de opgestelde laadruimten aanwezige stationaire vacuumpomp worden toegepast die naar wens op bepaalde tijdstippen op de ventielen 35 van de 5 opgestelde laadruimten wordt aangesloten.
Indien tijdens de winterperiode geconserveerd groenvoer aan het zich in de stal bevindende vee moet worden toegevoerd, wordt een der opgestelde laadruimten op de hiervoor beschreven wijze met het gestel 1 gekoppeld 10 waarbij de laadruimte weer op de draagbalken 14 rust. De voorzijde van de laadruimte ligt dan ter plaatse van de toevoeropening 13 weer tegen de achterzijde van het stuw-orgaan 4 aan. In dit geval is de doseerinrichting 6 door middel van het aanbrengen van de pennen 39 en 40 aange-15 bracht en in de in figuur 1 getekende stand gezwenkt, waarbij het grootste deel van de achterwand 23 zich in opgerolde toestand boven de bovenzijde van de doseerinrichting bevindt.
Hierna wordt het geheel in de stal gereden en wordt vanuit 20 de bestuurderszitplaats de doseerinrichting 6 in werking gesteld die dan samenwerkt met de eveneens in werking gestelde rolbodem 25, die het gewas aan de doseerinrichting 6 in achterwaartse richting toevoert. De draaiende rollen 44-46 trekken het geconserveerde gewas uit elkaar en ver-25 delen het op regelmatige wijze op de bovenzijde van de dwars transporteur 47, die het gewas naar behoefte aan de ene zijkant of aan de andere zijkant van de laadwagen voor het vee deponeert. Het geconserveerde groenvoer wordt derhalve direct vanuit de laadruimte waarin het zich sinds 30 het opnemen van het veld bevindt, in geconserveerde toestand aan het vee toegevoerd.
In de figuren 4-8 is een tweede uitvoeringsvoor-beeld van de uitvinding getekend. De constructiedelen die ? overeenstemmen met constructiedelen volgens het eerste uit-35 voeringsvoorbeeld zijn van dezelfde verwijzingscijfers voorzien.
Het gestel 1 omvat weer twee draagbalken 14, die aan hun voorzijde door middel van een dwarsbalk met elkaar 8503498 '-Ί - 13 - t -+ 1 zijn verbonden. Deze dwarsbalk vormt samen met de beide draagbalken 14 een U-vormige, in achterwaartse richting open gestel. De beide, aan de vooreinden van de balken 14 star bevestigde draagbalken 7, die het stuworgaan en het 5 opraaporgaan 3 dragen, zijn vanaf de vooreinden van de balken 14, gezien in het zijaanzicht volgens figuur 4, onder een hoek van ongeveer 20° opwaarts gericht. Ten opzichte van het eerste uitvoeringsvoorbeeld zijn de volgende verschillen aanwezig.
10 Het stuworgaan 4 en het opraaporgaan 3 vormen een eenheid en worden uitsluitend gedragen door de draagbalken 7. Deze eenheid steunt af op een tweetal zwenkarmen 50 die aan elke zijkant van de genoemde eenheid zijn aangebracht.
De zwenkarmen 50 zijn op afstand achter elkaar opgesteld en 15 zijn om op afstand achter elkaar gelegen, dwars op de rijrichting A gerichte zwenkassen 51 verzwenkbaar met de bovenzijde van de aan de betreffende zijkant gelegen draag-balk 7 verbonden. De zwenkarmen 5 strekken zich vanaf de zwenkassen 51 opwaarts en, gerekend ten opzichte van de 20 rijrichting A, in de werkzame stand van de eenheid in achterwaartse richting uit. De twee paren zwenkarmen 50 bezitten dezelfde lengte en dragen aan hun, van de zwenkassen 51 afgekeerde, bovenste einden, scharnierassen 52, die een afzonderlijk gestel van de eenheid van stuworgaan en 25 opraaporgaan dragen. Dit laatstgenoemde starre gestel vormt samen met de zwenkarmen 50 en de draagbalken 7, gezien in het zijaanzicht volgens figuur 4, een parallelogram-constructie. De voorste zwenkarmen 50 zijn door middel van hydraulische cylinders 53 verzwenkbaar verbonden met de 30 voorzijden van de betreffende draagbalken 7. Door bediening van de hydraulische cylinders 53 vanuit de bestuurderszit-plaats van de trekker 10 kan de eenheid van opraaporgaan 3 en stuworgaan 4 (inclusief zijn beplating) ten opzichte van f de draagbalken 7 en daarmede ten opzichte van het gestel 1 35 en tevens ten opzichte van de laadruimte 5, in voorwaartse richting worden verzwenkt in een onwerkzame stand die in de figüren 5 en 7 is getekend. Ten gevolge van de opwaartse richting van de draagbalken 7 verplaatst de eenheid van v j -} 4? o - 14 - 1 stuworgaan en opraaporgaan 3 zichniet alleen in voorwaartse richting, maar verplaatst het opraaporgaan 3 zich ten opzichte van de grond tevens in opwaartse richting.
De laadruimte 5 is in dit uitvoeringsvoorbeeld 5 ten opzichte van het gestel 1, in tegenstelling tot het eerste uitvoeringsvoorbeeld, niet in horizontale richting verplaatsbaar.
Een volgend verschil ten opzichte van het eerste uitvoeringsvoorbeeld is het feit dat de laadruimte 5 in het 10 onderhavige uitvoeringsvoorbeeld niet voorzien is van een transporteur of rolbodem, terwijl in dit uitvoeringsvoorbeeld niet in een doseerinrichting is voorzien.
Een ander verschilpunt is het feit dat de laadruimte 5 in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld tijdens 15 het opraapbedrijf rust op een hulpgestel 54 dat ongeveer identiek aan het gestel 1 is uitgevoerd en derhalve U-vormig is met een open achterzijde.
Het hulpgestel 54 is echter ongeveer 15% langer dan het gestel 1 en steekt over een hiermee overeenkomende 20 afstand achter de achterzijde van het gestel 1 uit. In de in figuur 4 getekende opstelling rust het hulpgestel 54 over zijn gehele lengte op het gestel 1. Nabij de achterzijde Van het gestel 1 is in dit uitvoeringsvoorbeeld een scharnierverbinding aangebracht, die een stel zwenkassen 55 25 omvat welke zijn aangebracht nabij de achterste uiteinden van de beide draagbalken 14. De zwenkassen 55 zijn dwars op de rijrichting A gericht. Om de zwenkassen 55 zijn oren 56 verzwenkbaar die star zijn bevestigd aan de boven de balken 14 gelegen draagbalken van het hulpgestel 54. Het hulp-30 gestel 54 kan samen met de erop bevestigde laadruimte 5 ten opzichte van het gestel 1 verzwenken om de zwenkassen 55 (zie de gestippelde stand in figuur 4). Teneinde een dergelijke verzwenking mogelijk te maken, zijn op afstand vóór r de zwenkassen 55 op een plaats die, gerekend ten opzichte 35 van de rijrichting A, vóór de loopwielen 2 is gelegen aan elke draagbalk 14 zwenkassen 57 aangebracht, waarom, aan elkè zijkant van de wagen, een hydraulische cylinder 58 verzwenkbaar is die zich vanaf de bijbehorende zwenkas 57 SS03 4 9 3 • ' - 15 - 1 achterwaarts en schuin opwaarts uitstrekt. Deze beide hydraulische cylinders 58 zijn als telescopisch uitschuif-bare hydraulische cylinders uitgevoerd. Het uiteinde van de zuigerstang van elke cylinder 58 is verzwenkbaar om een 5 zwenkas 59, die evenwijdig aan de bijbehorende zwenkassen 57 is gericht, en die star is bevestigd aan de zijkant van de draagbalk van het hulpgestel 54. Indien de hydraulische cylinders 58 vanaf de bestuurderszitplaats worden bekrachtigd, verzwenkt het samenstel van hulpgestel 54 en de 10 daarop geplaatste laadruimte 5 om de zwenkassen 55 in de in figuur 4 getekende gestippelde stand die bestemd is voor het ontladen van zich in de laadruimte 5 bevindend geconserveerd groen gewas.
De beide, aan elke zijkant van het gestel 1 15 aanwezige en, gerekend in de rijrichting A, achter elkaar opgestelde loopwielen bezitten wielassen 60 die onderling zijn gekoppeld door middel van een draagstuk 61 dat vrijwel direct tegen de verticale binnenvlakken van de loopwielen aansluit (figuur 6 en 8). Het draagstuk 61 bezit een midden 20 tussen de wielassen 60 gelegen scharaieras 62, waarom een arm 63 verzwenkbaar is die, gerekend in verticale richting, ongeveer recht onder de draagbalk 14 van het gestel 1 is gelegen. De arm 63 is aan één van zijn uiteinden verzwenkbaar aangebracht om een nabij de onderzijde van de draag-25 balk 14 aan deze draagbalk bevestigde zwenkas. 64, die evenwijdig aan de wielassen 60 is gericht. De arm 64 zet zich, gerekend vanaf de zwenkas 64, tot voorbij de scharnieras 62 over enige afstand voort en is nabij dat uiteinde voorzien van een zwenkas 65, waarom de zuigerstang 30 van een hydraulische cylinder 66 verzwenkbaar is. Het andere uiteinde van de hydraulische cylinder 66 is verzwenkbaar om een aan de draagbalk 14 bevestigde zwenkas 67 die eveneens evenwijdig aan de wielassen 60 is gericht. Gerekend in de rijrichting A is de zwenkas 64, gezien in 35 bovenaanzicht, vóór de wielas 60 van het voorste wiel gelegen en is de zwenkas 67 achter de wielas 60 van het achterste wiel gelegen. Door gelijktijdige bediening van de hydraulische cylinders 66 vanaf de bestuurderszitplaats van 3503438 - 16 - 1 de trekker kan de scharnieras 62 ten opzichte van het gestel 1 in op- en neerwaartse richting worden bewogen, ten gevolge waarvan aan de op de grond rustende wielassen 60 dezelfde beweging wordt opgelegd. In de voor het oprapen 5 van gewas geschikte stand van de laadwagen (figuur 4) is de zuigerstang van de cylinder 66 ingetrokken en rust het middendeel van het draagstuk 61 met zijn bovenzijde tegen een aanslag 68, die tegen de onderzijde van de draagbalk 14 is aangebracht. De in figuur 6 getekende constructie is aan 10 weerszijden van de wagen opgesteld.
Tijdens de oogsttijd van gewas wordt de laadwagen volgens de uitvinding in de in figuur 4 getekende opstelling toegepast. Hierbij is het gestel van de eenheid van opraaporgaan 3 en stuworgaan 4 door middel van de hydrau-15 lische cylinders 53 en de paren armen 50 in de ten opzichte van de rijrichting A achterste stand verzwenkt, waarbij het door deze eenheid omsloten toevoerkanaal 11 direct aansluit op de toevoeropening 13 van de laadruimte 5. Het onderste voorwanddeel rust hierbij in opgerolde vorm (verwijzings-20 cijfer 22) op de beplating van een stuworgaan 4. In deze stand van de laadwagen wordt groen gewas door het opraaporgaan 3 in de richting B opgevoerd, in het bereik van het stuworgaan 4 gebracht en via het toevoerkanaal 11 en de toevoeropening 13 van de laadruimte 5 met kracht in de 25 laadruimte gevoerd. Dit oprapen wordt voortgezet totdat de laadruimte geheel of nagenoeg geheel en op compacte wijze is gevuld.
De laadwagen wordt daarna naar de opslagplaats gereden en op een bepaalde plaats opgesteld. Door de be-30 krachtiging van de hydraulische cylinder 53 vanaf de be-stuurderszitplaats op de trekker worden de zwenkarmen 50, die aan hun boveneinden gekoppeld zijn door het gestel van de eenheid van opraaporgaan 3 en stuworgaan 4, samen met f deze eenheid ten opzichte van het gestel 1 en tevens ten 35 opzichte van de laadruimte 5 naar voren gezwenkt tot in de in figuur 5 getekende stand, waarbij de zwenkarmen 50, gerékend vanaf hun zwenkassen 51, schuin voorwaarts en opwaarts wijzen. Op deze wijze is tussen de voorwand van de n s π % l o - 17 - 1 laadruimte 5 en de achterzijde van het stuworgaan een afstand ontstaan die in figuur 5 met verwijzingscijfer 69 is aangeduid. Op deze wijze is het mogelijk om het opgerolde voorwanddeel 22 neerwaarts uit te rollen en lucht-5 dicht of vrijwel luchtdicht te verbinden met de zijwand-delen 19 en de vloer 15 van de laadruimte, daarbij de toevoeropening 13 afdekkend. Tevens wordt door bekrachtiging van de beide hydraulische cylinders 66 (figuur 6) het draagstuk 61 en daarmede de wielassen 60 van de loopwielen 10 2 ten opzichte van het gestel 1 neerwaarts bewogen. Deze stand kan worden vastgehouden door hydraulische vergrendeling van de cylinders 66. Door deze relatieve beweging van de loopwielen 2 is de afstand tussen de onderzijde van de laadruimte 5 en de grond groter geworden. Aansluitend 15 worden onder de laadruimte 5 ter plaatse van een tweetal ribben 17 aan elke zijkant steunen 70 geplaatst (figuur 6 en 7); deze steunen worden aan de binnenzijden van de draagbalken 14 van het gestel 1 en de draagbalken van het hulpgestel 54 opgesteld. Hierna worden de hydraulische 20 cylinders 66 vanuit de bestuurderszitplaats zodanig bekrachtigd dat de zuigerstangen van deze cylinders intreden zodat het gestel 1 en het erop rustende hulpgestel 54 tesamen weer neerwaarts in de richting van de grond bewegen, totdat de draagstukken 61 weer tegen de bijbehorende aanslagen 68 25 rusten. De laadruimte 5 rust nu geheel op de vier steunen 70.
Door middel van de vanaf de trekker aandrijfbare vacuumpomp 37, de flexibele slang 36 en het ventiel 35 wordt lucht uit de laadruimte 5 gezogen, zodat de flexibele 30 wanden onder overdruk van de buitenlucht zo veel mogelijk aanliggen tegen het groenvoer. Dit afzuigen van lucht kan uiteraard ook tijdens het rijden naar de opslagplaats geschieden; voorwaarde is slechts dat de toevoeropening 13 r door het voorwanddeel 22 luchtdicht is afgedekt.
35 Indien de wielen 2 weer ten opzichte van het gestel in hun normale stand staan, waarbij de draagstukken 61 tegen de aanslagen 68 rusten, steunt de laadruimte geheel af op vier steunen 70. Het overige deel van de 35 Ö Ó 4 3 8 - 18 - 1 laadwagen kan nu in de richting A worden weggereden, zodat de laadruimte 5 op de opslagplaats achterblijft. Vervolgens wordt één of naar behoefte achtereenvolgens meer laadruimten 5 op het hulpgestel 54 geladen, volgens de in de 5 figuur 4 getekende opstelling. Deze laadruimten zijn weer identiek aan de eerste laadwagen uitgevoerd.
Tijdens de winterperiode wordt een der opgestelde laadruimten, gevuld met groenvoer dat nu gesileerd is, op het hulpgestel 54 geladen, op dezelfde wijze waarop dit 10 voor het' begin van het oprapen op het veld geschiedt. Hiertoe wordt het gestel 1 alsmede het hulpgestel 54 in een richting tegengesteld aan de richting A onder de laadruimte 5 en om de steunen 70 gereden totdat de laadruimte 5 zich geheel boven het hulpgestel 54 bevindt. Hierbij kan het van 15 voordeel zijn om de eenheid van opraaporgaan 3 en stuw-orgaan 4 door middel van bekrachtiging van de hydraulische cylinders 53 in voorwaartse richting te bewegen teneinde het mogelijk te maken dat de laadruimte op minder kritische wijze op het hulpgestel kan worden aangebracht. Aansluitend 20 wordt de laadwagen in de stal voor het vee gereden. De achterwand 23, die tijdens de voorgaande procedure steeds gesloten was, wordt nu van de vloerplaat 15, de zijwand-delen 16 en de flexibele zijwanddelen 19 losgemaakt en in opwaartse richting opgerold en tijdelijk vastgezet. Indien 25 nu de laadwagen langs het vee wordt gereden, waarbij de beide hydraulische cylinders 58 door de trekkerbestuurder op regelmatige wijze worden bekrachtigd, kipt het hulpgestel 54 tesamen met de daaraan vergrendelde laadruimte 5 om de beide zwenkassen 55 geleidelijk in de in figuur 4 met 30 stippellijnen aangegeven stand, waardoor het geconserveerde gewas uit de laadruimte 5 schuift en voor het vee wordt gedeponeerd.
Opgemerkt wordt dat de ten opzichte van het ge- f stel 1 en de laadruimte 5 beweegbare eenheid van stuworgaan 35 4 en opraaporgaan 3 voor het uitvoeren van de procedure niet strikt noodzakelijk is daar de toevoeropening 13 na het' oprapen van het verse groene gewas door het voorwand-deel 22 ook kan worden afgedicht indien de laadruimte op de 350340- * V·' - 19 - 1 steunen 70 rust (figuur 7). Deze verplaatsbare eenheid vergemakkelijkt de procedure wel.
De uitvinding kan als volgt kort worden samengevat. Doordat in de laadruimte een onderdruk aangebracht 5 kan worden, wordt het door de laadwagen van het veld opgenomen groenvoer in de laadruimte door de overdruk van de buitenlucht samengedrukt. Hierdoor wordt zowel de doelmatigheid van transport als de doelmatigheid van de conservering verhoogd. Als de laadruimte volgeladen is, kan deze 10 bij voorkeur nabij de bedrijfsgebouwen van het laadwagen-gestel worden afgenomen, bijvoorbeeld door de laadruimte omhoog te bewegen en van één of meer ondersteuningen te voorzien. Daarna kan een lege laadruimte aan het laadwagen-gestel gekoppeld worden en eveneens op het veld geladen 15 worden.
Tijdens de winterperiode kan een volle laadruimte aan het laadwagengestel gekoppeld worden. Indien het laad-wagengestel van een doseerinrichting is voorzien, kan in de stal het gewas direct zijdelings van de wagen worden afge-20 laden. Eventueel kan iedere dag een gedeelte uit de wagen worden gelost. Deze procedure kan eventueel met andere met gesileerd groenvoer gevulde laadruimten worden herhaald.
Het gewasverwerkingsorgaan volgens de uitvinding is speciaal geschikt voor groenvoergewassen. Door de vrijwel 25 luchtdichte afsluiting van de laadruimte wordt, het gewas gunstig geconserveerd. Het gewasverwerkingssysteem volgens de uitvinding heeft het voordeel dat tijdrovende werkzaamheden met een kuilvoersnijder en het daarmee gepaard gaande extra transport wegvallen.
30 Verder is bindmateriaal voor gewas, zoals nood zakelijk bij het vormen van balen en dergelijke, welk materiaal ongunstig voor de dieren kan zijn, overbodig.
Verder kan één man met een trekker grote hoe- -veelheden gewas in korte tijd zonder moeite verwerken. De 35 arbeidsproduktiviteit is hoog.
Op het veld kan de doseerinrichting verwijderd zijn.
ö o v „ ->
Claims (52)
1 Conclusies
1. Laadwagen met een opraaporgaan en ten minste één stuworgaan, alsmede een laadruimte, met het kenmerk, dat de laadwagen zodanig is ingericht dat gewas in de laadruimte 5 conserveerbaar is.
2. Laadwagen volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de laadruimte althans nagenoeg geheel luchtdicht afsluitbaar is.
3. Laadwagen met een opraaporgaan en ten minste één 10 stuworgaan, alsmede een laadruimte, met het kenmerk, dat de laadruimte althans nagenoeg geheel luchtdicht afsluitbaar is.
4. Laadwagen volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de laadruimte een metalen vloer en althans 15 ten dele flexibele wanden omvat.
5. Laadwagen met een opraaporgaan en ten minste één stuworgaan, alsmede een laadruimte, met het kenmerk, dat de laadruimte een metalen vloer en althans ten dele flexibele wanden omvat.
6. Laadwagen volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de zijwanden van de laadruimte althans ten dele flexibel en luchtdicht zijn uitgevoerd.
7. Laadwagen volgens een der conclusies 4-6, met het kenmerk, dat de bovenwand van de laadruimte althans ten 25 dele flexibel en luchtdicht is uitgevoerd.
8. Laadwagen volgens een der conclusies 4-7, met het kenmerk, dat de wanden kunststofdoek omvatten.
9. Laadwagen volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat één of meer begrenzing swanden van de 30 laadruimte althans gedeeltelijk wegneembaar zijn.
10. Laadwagen volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de laadruimte althans tijdens beladen ervan een toevoeropening bezit. r
11. Laadwagen volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat 35 de toevoeropening door een wand afsluitbaar is.
12. Laadwagen met een opraaporgaan en ten minste één stuworgaan, alsmede een laadruimte, met het kenmerk, dat de laadruimte een toevoeropening omvat, die afsluitbaar is. 8 Π 4 /' Q q - 21 -
13. Laadwagen volgens een der conclusies 2-12, met het kenmerk, dat de laadruimte een flexibele achterwand bezit die ten minste ten dele wegneembaar is.
14. Laadwagen volgens een der conclusies 4-13, met het 5 kenmerk, dat de metalen vloer de onderzijde en een deel van zijwanden van de laadruimte luchtdicht afsluit.
15. Laadwagen volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn waarmede onderdruk in de laadruimte aanbrengbaar is.
16. Laadwagen met een opraaporgaan en ten minste één stuworgaan, alsmede een laadruimte, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn waarmede onderdruk in de laadruimte aanbrengbaar is.
17. Laadwagen volgens conclusie 15 of 16, met het ken- 15 merk, dat een wand van de laadruimte voorzien is van een opening voor het afzuigen van lucht uit de laadruimte.
18. Laadwagen volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat een vacuumpomp op de opening aansluitbaar is.
19. Laadwagen volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat 20 de vacuumpomp op de laadwagen is aangebracht.
20. Laadwagen volgens een der conclusies 17 - 19, met het kenmerk, dat nabij de opening een ventiel is aangebracht.
21. Laadwagen volgens een der conclusies 18 - 20, met 25 het kenmerk, dat de vacuumpomp aandrijf baar is vanaf de aftakas van een trekker.
22. Laadwagen volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de laadwagen een uitwisselbare laadruimte omvat, die op een doseerinrichting aansluitbaar is.
23. Laadwagen met een opraaporgaan en ten minste één stuworgaan, alsmede een laadruimte, met het kenmerk, dat de laadwagen een uitwisselbare laadruimte omvat, die op een doseerinrichting aansluitbaar is. t
24. Laadwagen volgens conclusie 22 of 23, met het ken-35 merk, dat de laadruimte van een transporteur of rolbodem is voorzien.
25. Laadwagen met een opraaporgaan en ten minste één stuworgaan, alsmede een laadruimte, met het kenmerk, dat de Λ :/*** t λ Λ fi ^ : \ H - 22 - 1 laadruimte van een transporteur of rolbodem is voorzien.
26. Laadwagen volgens een der conclusies 24 of 25, met het kenmerk, dat de rolbodem door de af takas van een trekker aandrijfbaar is.
27. Laadwagen volgens een der conclusies 24 - 26, met het kenmerk, dat de rolbodem boven de metalen vloer van de laadruimte is aangebracht.
28. Laadwagen volgens een der conclusies 22 - 27, met het kenmerk, dat de doseerinrichting ten opzichte van een 10 overig deel van de laadwagen aankoppelbaar en losneembaar is.
29. Laadwagen volgens een der conclusies 22 - 28, met het kenmerk, dat de doseerinrichting ten opzichte van het gestel van de laadwagen om een opwaarts gerichte as ver- 15 zwenkbaar is.
30. Laadwagen volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat de doseerinrichting over ten minste ongeveer 90° verzwenk-baar is.
31. Laadwagen volgens een der conclusies 22 - 30, met 20 het kenmerk, dat de doseerinrichting zodanig verzwenkbaar is dat een andere laadruimte op het gestel van de laadwagen aanbrengbaar is.
32. Laadwagen volgens een der conclusies 22 - 31, met het kenmerk, dat de doseerinrichting een dwarstransporteur 25 bezit.
33. Laadwagen volgens conclusie 32, met het kenmerk, dat de dwars transporteur in de richting van een zijkant van de laadruimte of in de richting van de andere zijkant van de laadruimte transporteert.
34. Laadwagen volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan het gestel van de laadwagen een laadruimte en een doseerinrichting losneembaar zijn aangebracht . r
35. Laadwagen volgens conclusie 34, met het kenmerk, dat 35 de laadruimte en de doseerinrichting afzonderlijk losneembaar zijn. 36. ’ Laadwagen volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de laadruimte afneembaar en hydraulisch 8P Λ « g -*%_ 1-«^ o v * 9 8 • * - 23 - 1 kipbaar is.
37. Laadwagen volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de laadruimte ten opzichte van het stuw-orgaan verplaatsbaar is.
38. Laadwagen met een opraaporgaan en ten minste één stuworgaan, alsmede een laadruimte, met het kenmerk, dat de laadruimte ten opzichte van het stuworgaan verplaatsbaar is.
39. Laadwagen volgens conclusie 37 of 38, met het kenmerk, dat de laadruimte ten opzichte van het stuworgaan 10 hydraulisch verplaatsbaar is.
40. Laadwagen volgens een der conclusies 37 - 39, met het kenmerk, dat de laadruimte ten opzichte van het gestel van de laadwagen verplaatsbaar is en het stuworgaan als geheel vast ten opzichte van het gestel is aangebracht.
41. Laadwagen volgens conclusie 40, met het kenmerk, dat de laadruimte ten opzichte van het gestel in een richting vanaf het stuworgaan verplaatsbaar is.
42. Laadwagen volgens conclusie 40 of 41, met het kenmerk, dat de laadruimte ten opzichte van het gestel in 20 opwaartse richting verplaatsbaar is.
43. Laadwagen volgens conclusie 42, met het kenmerk, dat de opwaarts verplaatste laadruimte onafhankelijk van het gestel ten opzichte van de grond afsteunbaar is.
44. Laadwagen volgens een der conclusies 37 - 39, met 25 het kenmerk, dat het stuworgaan ten opzichte van het gestel van de laadwagen als geheel verplaatsbaar is in een richting van de laadruimte af.
45. Laadwagen volgens conclusie 44, met het kenmerk, dat het stuworgaan ten opzichte van de laadruimte in voor- 30 waartse richting verplaatsbaar is.
46. Laadwagen volgens een der conclusies 37 - 45, met het kenmerk, dat na onderlinge verplaatsing van laadruimte en stuworgaan de toevoeropening door een flexibel wanddeel <· afsluitbaar is.
47. Laadwagen volgens een der conclusies 22 - 46, met het kenmerk, dat de doseerinrichting aan de achterzijde van de laadruimte aansluitbaar is.
48. Laadwagen volgens een der voorgaande conclusies, met QZ f) % λ 0 Q hf y V* -j -O - 24 - 1 het kenmerk, dat het gestel van de laadwagen door wielen is ondersteund waarvan de wielas ten opzichte van het gestel in hoogterichting instelbaar is.
49. Laadwagen volgens een der voorgaande conclusies, met 5 het kenmerk, dat de rolbodem van de afneembare laadruimte en de van de laadwagen loskoppelbare doseerinrichting vanaf de aftakas van een de laadwagen voortbewegende trekker aandrijfbaar zijn.
50. Laadwagen volgens een der voorgaande conclusies, met 10 het kenmerk, dat een inrichting is aangebracht door middel waarvan de hoogte van de laadruimte boven de grond instelbaar is.
51. Laadwagen volgens conclusie 50, met het kenmerk, dat de inrichting hydraulische cylinders omvat, die door middel 15 van het hydraulisch systeem van een trekker bekrachtigbaar zijn.
52. Werkwijze voor het conserveren en toevoeren van door middel van een laadwagen van het veld opgenomen gewas aan vee, met het kenmerk, dat het in de laadruimte van de 20 laadwagen opgenomen gewas ter conservering in de laadruimte verblijft en het geconserveerde gewas vanuit de laadruimte direkt aan het vee wordt gepresenteerd. 25 30 Λ <·«. ΓΛ3 ' * C- * 7 ^ ί*5) ^ 1 * ’ i f*\ , , -, .«I I :U 35
Priority Applications (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL8503498A NL8503498A (nl) | 1985-12-19 | 1985-12-19 | Laadwagen. |
EP86202301A EP0227188A1 (en) | 1985-12-19 | 1986-12-17 | A self-loading wagon |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL8503498A NL8503498A (nl) | 1985-12-19 | 1985-12-19 | Laadwagen. |
NL8503498 | 1985-12-19 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8503498A true NL8503498A (nl) | 1987-07-16 |
Family
ID=19847037
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8503498A NL8503498A (nl) | 1985-12-19 | 1985-12-19 | Laadwagen. |
Country Status (2)
Country | Link |
---|---|
EP (1) | EP0227188A1 (nl) |
NL (1) | NL8503498A (nl) |
Family Cites Families (7)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US1454345A (en) * | 1921-04-20 | 1923-05-08 | John A Stobie | Material-handling apparatus and conveyer |
AT255978B (de) * | 1964-11-18 | 1967-07-25 | M M Romano Bonazzi | Futtersilo |
US3473679A (en) * | 1965-08-13 | 1969-10-21 | Ernst Weichel | Universal vehicle for use as multi-purpose agricultural working machine |
GB1240652A (en) * | 1967-09-07 | 1971-07-28 | Nat Res Dev | Preservation of a cut fodder crop |
DE2005218A1 (de) * | 1970-02-05 | 1971-08-19 | Paul Schmid | Verfahren und vorrichtung zum bergen un silieren von futter |
FI783373A (fi) * | 1977-11-30 | 1979-05-31 | Xaver Lipp | Anordning foer att inlaga silofoder groenfoder eller dyl |
FR2502889A1 (fr) * | 1981-04-03 | 1982-10-08 | Dumont Philippe | Perfectionnements aux faucheuses ou tondeuses de plantes herbacees |
-
1985
- 1985-12-19 NL NL8503498A patent/NL8503498A/nl not_active Application Discontinuation
-
1986
- 1986-12-17 EP EP86202301A patent/EP0227188A1/en not_active Withdrawn
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
EP0227188A1 (en) | 1987-07-01 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US5333981A (en) | Bale loading, transporting and unloading trailer | |
US5211345A (en) | Large bale handling apparatus | |
DE602005005389T2 (de) | Getreidewagen mit Lader für Intermodalbehälter | |
US6508705B1 (en) | Grain storage tank for an agricultural harvester | |
US6421996B1 (en) | Harvester with bale forming chamber having a transport mode | |
US4370796A (en) | Bale wagon | |
US8632027B2 (en) | Scraping, hauling and compacting machine | |
US11685300B2 (en) | Agricultural dump cart | |
GB2045199A (en) | Bale handling apparatus | |
RU2756560C2 (ru) | Перегрузочное устройство для сбора и передачи убранного материала на транспортное средство | |
US3754388A (en) | Hay stack forming apparatus | |
US3772862A (en) | Apparatus for removing tobacco leaves from rows of tobacco plants and for handling the removed leaves | |
US4534691A (en) | Self-propelled agricultural vehicle for picking up and transporting large bales of hay | |
NL8000348A (nl) | Werkwijze en inrichting voor het losmaken en gedoseerd afgeven van kuilvoer, uitgaande van een kuilvoerblok. | |
US20030057055A1 (en) | Transport conveyor for particulate material | |
US6364591B1 (en) | Stack wagon for handling big and small bales and method of converting small bale wagon to handle large bales | |
NL8503498A (nl) | Laadwagen. | |
US10682940B2 (en) | Agricultural dump cart | |
NL2011451B1 (nl) | Oogstwagen voor het opnemen en het transport van planten of plantdelen. | |
US6024534A (en) | Method to convert a small bale agricultural stack wagon to a big bale agricultural stack wagon | |
US3331199A (en) | Machine for the loading of crop | |
US3690473A (en) | Bale handling device | |
US3155415A (en) | Tractor attachments | |
US20020185357A1 (en) | Transport conveyor for particulate material | |
JP7152792B2 (ja) | 横方向にオフセットで収集するための荷移載装置および収穫物の輸送車両への移載 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
BA | A request for search or an international-type search has been filed | ||
BB | A search report has been drawn up | ||
BC | A request for examination has been filed | ||
BV | The patent application has lapsed |