NL8301593A - Handvuurwapen. - Google Patents

Handvuurwapen. Download PDF

Info

Publication number
NL8301593A
NL8301593A NL8301593A NL8301593A NL8301593A NL 8301593 A NL8301593 A NL 8301593A NL 8301593 A NL8301593 A NL 8301593A NL 8301593 A NL8301593 A NL 8301593A NL 8301593 A NL8301593 A NL 8301593A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
weapon
firing
pendulum mass
gas pressure
lever
Prior art date
Application number
NL8301593A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Heckler & Koch Gmbh
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Heckler & Koch Gmbh filed Critical Heckler & Koch Gmbh
Publication of NL8301593A publication Critical patent/NL8301593A/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F41WEAPONS
    • F41AFUNCTIONAL FEATURES OR DETAILS COMMON TO BOTH SMALLARMS AND ORDNANCE, e.g. CANNONS; MOUNTINGS FOR SMALLARMS OR ORDNANCE
    • F41A3/00Breech mechanisms, e.g. locks
    • F41A3/64Mounting of breech-blocks; Accessories for breech-blocks or breech-block mountings
    • F41A3/72Operating handles or levers; Mounting thereof in breech-blocks or bolts

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Portable Nailing Machines And Staplers (AREA)

Description

Betr.: Handvuurwapen.
De uitvinding heeft betrekking op een zelf-ladend handvuurwapen, meer in het bijzonder geweer, voorzien van een in een aan de loop bevestigd deel aanwezige, loodrecht op de hartlijn van de loop staande uitsparing, waarin een in wezen walsvormig sluitstuk coaxiaal is aangebracht en voor het laden om de lengte-as daarvan zwaaibaar is, welk sluitstuk is voorzien van een in een schietpositie van het sluitstuk met de loop op êên lijn gelegen kamer, en een inrichting om het sluitstuk uit de schietpositie in een laadpositie te zwaaien, in welke laadpositie de kamer voor het inbrengen van een patroon toegankelijk is, en het sluitstuk na het in-brengen van een patroon in een schietpositie te zwaaien.
Een dergelijk wapen is bekend uit het Duitse octrooischrift 2.813.633. Bij het bekende wapen vormt het walsvormige sluitstuk tegelijkertijd het sterwiel van een Malteserkruis aandrijfstelsel, waarbij het aandrijvende wiel met pennen in gleuven van het sterwiel grijpt. Het aandrijvende wiel zelf wordt door een met een gasdruklaadinrichting in verbinding staande, met een lineaire beweging heen-en-weergaand aangedreven besturingsschuifinrichting aangedreven, die het aandrijvende wiel van het Malteserkruis aandrijfstelsel in twee stappen over steeds 180° roteert, waarbij na elk van deze stappen het genoemde viel tot stilstand komt. Voor het na het afvoeren van een schot automatisch verlopend laadproces zijn twee zvaaibewegingen van het sluitstuk noodzakelijk en bij het bekende wapen zijn hiervoor eveneens twee zvaaibewegingen van het schakelviel nodig, welke steeds uit stilstand plaats vinden en waartussen het schakelviel tot stilstand wordt afgeremd.
Aangezien het aandrijvende wiel of schakelviel slechts stapsgewijs wordt geroteerd en aan het begin van elke stap sterk moet worden versneld en aan het eind van elke stap sterk moet worden vertraagd, bestaat meer in het bijzonder bij een hoge schietfrequentie, die bij automatische wapens bij ongeveer 2000 schoten per minuut moet liggen, en bij een dienovereenkomstig hoog gemiddeld toerental van het schakelviel het gevaar van een sterke slijtage in het gebied van de aandrijvende verbinding tussen de besturingsschuifinrichting en het schakelviel. Omgekeerd is de schietfrequentie naar boven begrens wanneer voor de versnelling en vertraging van het schakelviel bepaalde, voorafgegeven waarden niet mogen worden overschreven.
De uitvinding stelt zich ten doel hij een vapen van het "bovenbeschreven type stootsgewijze versnellingen te reduceren. Daartoe is volgens de uitvinding een roteerbaar aan te drijven onderdeel aanwezig, dat zodanig met het sluitstuk in aandrijvende verbinding staat, dat het roteerbaar aan te drijven onderdeel in de periode na het afvuren van een schot tot het moment, waarop het wapen voor het afvuren van een volgend schot gereed is, continu roteert. Derhalve is het wapen zodanig uitgevoerd, dat de inrichting voor het zwaaien van het sluitstuk, in de periode na het afvuren van een schot tot het bereiken van de schietpositie voor het volgende schot niet tot stilstand moet worden afgeremd. Zodra de schietpositie voor het volgende schot is bereikt, kan de gehele inrichting echter zeer goed volledig in rust zijn. Het voordeel van de uitvinding ligt in de reductie van stootsgewijze belastingen.
Het roteerbaar aan te drijven onderdeel kan worden aangedreven door een vreemd aandrijfstelsel, bijvoorbeeld door een elektromotor of verbrandingsmotor. Daarbij kan bij die uitvoeringsvormen, waarbij het roteerbaar aan te drijven onderdeel bij het bereiken van de schietpositie voor het volgende schot tot stilstand wordt gebracht, afhankelijk van de gebruikte aandrijving, ook de aandrijving, bijvoorbeeld de zoeven genoemde elektromotor, worden uitgeschakeld en tot stilstand worden gebracht, of men verbreekt de aandrijfverbinding tussen de elektromotor of de verbrandingsmotor en het roteerbaar aan te drijven onderdeel, bijvoorbeeld met behulp van een koppeling. Het is ook mogelijk een vloeistofkoppeling toe te passen, die niet geschakeld wordt, doch zogezegd doorslipt, wanneer het roteerbaar aan te drijven onderdeel op de bovenbeschreven wijze tot stilstand wordt gebracht, doch de aandrijfmotor nog verder loopt. Het is ook denkbaar in plaats van een vloeistofkoppeling een met droge wrijving werkende wrijvingskoppeling toe te passen.
Bij een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding is het roteerbaar aan.te drijven onderdeel een slingermassa, die zodanig met het sluitstuk in aandrijvende verbinding staat, dat de slingermassa gedurende tenminste een deel van de bovengenoemde periode opgezamelde bewegingsenergie voor het aandrijven van het sluitstuk levert. Terwijl bij het bekende wapen het direkt door de besturingsschuifinrichting aangedreven schakelwiel tengevolge van de sterke versnellingen en vertragingen, die dit schakelwiel ondergaat, zo licht mogelijk dient te zijn, derhalve een zo geringe mogelijke slingermassa moet bezitten, is bij deze uitvoeringsvorm een slinger- massa aanwezig, welke in staat is op grond van de daarin opgeslagen be-wegingsenergie mechanische arteid te verrichten. Het voordeel is daarin gelegen, dat tengevolge van de ten opzichte van de stand der techniek meer gelijkmatige beweging van de, het sluitstuk zwaaiende inrichting het aantal en de heftigheid van de optredende stootsgewijze belastingen wordt gereduceerd en dat tengevolge van de gelijkmatige rotatiebeweging van de inrichting volgens de uitvinding ook goed geschikt is voor hogere schietfrequenties. De slingermassa kan, zoals bij de later te beschrijven uitvoeringsvorm, worden gevormd door onderdelen van het wapen. De slingermassa kan echter ook geheel of gedeeltelijk worden gevormd door de rotor van een aandrijfmotor (bijvoorbeeld een elektromotor of een verbrandingsmotor ).
Men kan bij een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding het wapen voorzien van een gasdrukzuiger van bekend type, waarbij de gasdrukzuiger na de expansie van de verbrandingsgassen door een terugstelveer in de uitgangspositie daarvan wordt teruggevoerd en de kracht van deze terugstelveer kan tot het aandrijven voor de zwaaibeweging van het sluitstuk en eventueel ook tot het aandrijven van de laadinrichting bijdragen. Een dergelijke veer kan bepaald van voordeel zijn om een verdere egalisatie van het bewegingsverloop derhalve een meer gelijkmatige snelheid te verkrijgen. Bij een andere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding wordt bij aanwezigheid van een gasdruklaadinrichting de slingermassa in wezen slechts tijdens de aanwezigheid van een gasdruk door de gaszuiger aangedreven.
De inrichting is daarbij derhalve zodanig, dat de zelf-ladende functie van het wapen ook dan kan worden onderhouden wanneer een terugstelveer van de gaszuiger niet aanwezig is. In dat geval moet het massatraagheids-moment van de slingermassa en de door de gaszuiger aan de slingermassa toegevoerde bewegingsenergie voldoende groot zijn om bij het terugkeren van de gaszuiger in de uitgangspositie daarvan, welke in dit geval ook · wordt bewerkstelligd door de slingermassa, alle bewegingsprocessen van het wapen uit te voeren. Bij deze uitvoeringsvorm is het van voordeel, dat dan, wanneer een terugstelveer aanwezig is, de constructie zodanig kan zijn, dat dankzij de in de slingermassa opgeslagen energie het wapen bij breuk van de terugstelveer in staat blijft om te werken; het kan echter zijn, dat het vermogen tot werken van het wapen in dit geval iets wordt beperkt.
Bij een andere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding is de gas- druklaadinrichting zonder terugstelveer uitgevoerd. Hierbij is dientengevolge de slingermassa en de daaraan toegevoerde energie zodanig gedimensioneerd, dat het vermogen tot werken van het wapen voor alle typen vuur bij het ontbreken van een terugstelveer is gewaarborgd.
Een belangrijk voordeel van de uitvinding, dat meer in het bijzonder bij uitvoeringsvormen zonder terugstelveer volledig tot uiting komt, is daarin gelegen, dat de bewegingsprocessen van de zwaai-inrichting volledig onafhankelijk van de aanwezigheid van veren kunnen verlopen en derhalve bijna willekeurige bedrijfssnelheden kunnen worden gekozen. In tegenstelling hiermede kunnen inrichtingen met veren in het algemeen slechts in een beperkt gebied van de bedrijfssnelheid volledig functioneren en de met veren te bereiken bedrijfssnelheden zijn in verband met het feit, dat de veer ook zijn eigen massa bij uitzetting moet versnellen, tot maximale waarden beperkt.
Bij voorkeur wordt met de in de slingermassa opgeslagen energie niet slechts de zwaaibeweging van het sluitstuk uitgevoerd, doch met de slingermassa zijn ook nog andere onderdelen van het wapen gekoppeld. Zo bestaat bij een -uitvoeringsvorm volgens de uitvinding met het roteerbaar aan te drijven onderdeel esn haanspaninrichting voor het spannen van een haan van het wapen in aandrijvende verbinding. Dit maakt een bijzonder eenvoudige opbouw van het wapen mogelijk en daarbij worden, zoals later nog zal worden toegelicht, stootsgewijze belastingen vermeden.
Bij een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, waarbij het wapen, evenals bij het aan het begin beschreven bekende wapen, is voorzien van tenminste een even dik onderdeel voor het besturen van een toevoerorgaan, waarmede patronen uit een magazijn in de kamer van het sluitstuk worden geschoven, is tenminste een even dik onderdeel een bestanddeel van het roteerbaar aan te drijven onderdeel, meer in het bijzonder de slingermassa. Het voordeel bij deze uitvoeringsvorm, evenals bij verdere nog te beschrijven uitvoeringsvormen is daarin gelegen, dat onderdelen, die toch al· bij het wapen nodig zijn, bijdragen tot de slingermassa, zodat het gewicht van het wapen ondanks een relatief zware slingermassa niet toeneemt.
De slingermassa moet niet als een uit een geheel bestaande massa aanwezig zijn, doch er kan een aantal om gescheiden assen roteerbare massa’s aanwezig zijn, die op een geschikte wijze met elkaar zijn gekoppeld, bijvoorbeeld door middel van tandwielaandrijfstelsels. Bij een andere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding zijn alle delen van de slingermassa om een enkele gemeenschappelijke as draaibaar opgesteld. Daardoor vervalt de eis tot een aandrijfstelsel en verkrijgt men een zeer compacte, eenvoudige opbouv.
Bij een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, waarbij een scha-kelviel van een, het sluitstuk aandrijvend schakelwielaandrijfstelsel in de periode tussen het lossen van een schot en het bereiken van de schietpositie voor het volgende schot een volle rotatie uitvoert, is een blok-keerinrichting aanwezig, die het schakelwiel na precies een volledige omloop stil zet. Een dergelijke blokkeerinrichting is van voordeel wanneer het gaat om het geven van afzonderlijke schoten of ook van kort op elkaar volgende afzonderlijke schoten, of ook bij het laatste schot van een vuurstoot. Deze blokkeerinrichting maakt het mogelijk aan de slingermassa een bepaald overschot aan bewegingsenergie te geven, zodat onverwachte bewegingsweerstanden, welke bijvoorbeeld kunnen optreden tengevolge van vervuiling of ook veranderingen van de smeerverhoudingen, met zekerheid worden geëlimineerd. Desondanks bevindt zich het wapen tengevolge van de blokkeerinrichting bij het afgeven van een verder schot in een nauwkeurig bepaalde positie. Ook wanneer deze blokkeerinrichting aanwezig is, bedraagt het aantal stootsgewijze versnellingen .van het roteerbaar aan te drijven onderdeel ten hoogste 50% vergeleken met het bovengenoemde, bekende wapen. Ook bij vuurstoten of continu vuur kan de blokkeerinrichting van voordeel zijn, omdat deze inrichting waarborgt, dat de bewegingen van het wapen pas na het ontsteken van een patroon worden ingeleid.
Bij een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding beïnvloedt de gas-drukzuiger een met de slingermassa gekoppelde kruk. Deze constructie is bijzonder eenvoudig en ruimtebesparend te verwezenlijken en maakt het op een eenvoudige wijze mogelijk de gasdrukzuiger na het verdwijnen van de gasdruk door de slingermassa weer in de uitgangspositie daarvan terug te brengen, ook wanneer geen terugstelveer aanwezig is. Een verder voordeel is daarin gelegen, dat de gasdrukzuiger niet aan het begin en eind van zijn, de slingermassa aandrijvende beweging een loze baan doorloopt. Ook hierdoor wordt de te bereiken schietfrequentie verhoogd.
Bij voorkeur bevindt de kruk zich in de schietpositie enige graden achter het bovenste dode punt en eindigt de gasdruk op zijn laatst op het moment, waarin de kruk het onderste dode punt heeft bereikt. Daardoor wordt een snelle en zekere overdracht van de energie van de gasdrukzuiger naar de slingermassa verkregen. Het bovenste dode punt komt bij de uitvoeringsvorm bij benadering overeen met de in de schietnchting voorste positie van de gasdrukzuiger.
Bij een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding omvat de haanspan-inrichting een om de zvaai-as van de haan zwaaibaar gelegerde hefboom, die door een verbindingsorgaan is verbonden met een excentrisch op het roteerbaar aan te drijven onderdeel aangebrachte scharnier, waarbij het dezelfde scharnier kan betreffen, welke ook door de gasdrukzuiger wordt beïnvloed. De betreffende uitvoeringsvorm munt eveneens uit door een eenvoudig en aan ruimte besparende opbouw.
Bij een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding is de haanslagveer op zijn laatst maximaal gespannen op het moment, waarop de gasdruk eindigt. Het voordeel is hierbij daarin gelegen, dat een relatief veel ener-gie-vereisend proces, n.l. het spannen van de haanslagveer, nog direkt door de gasdruk kan worden bewerkstelligd, zodat de na het beëindigen van de gasdruk in de slingermassa opgezamelde energie kleiner kan zijn en derhalve het massatraagheidsmoment van de slingermassa kleiner kan zijn dan wanneer deze opgezamelde bewegingsenergie ook vereist zou zijn voor het spannen van de haanslagveer.
De in conclusie 1U beschreven uitvoeringsvorm volgens de uitvinding blijkt in constructief functioneel opzicht bijzonder gunstig te zijn. De in conclusie 15 beschreven uitvoeringsvorm bezit een bijzonder doelmatige vorm van de besturing voor de toevoerinrichting, welke de patronen uit het magazijn in de kamer schuift.
De uitvinding zal onderstaand nader worden toegelicht onder verwijzing naar de tekening. Daarbij toont!' fig. 1 een zij-aanzicht, gedeeltelijk afgebroken, van de voor de uitvinding essentiële onderdelen van een automatisch geweer; fig. 2 een bovenaanzicht in de richting van de pijl II in fig. 1; fig. 3 een vooraanzicht in de richting van de pijl III in fig. 1; fig. k een achteraanzicht in de richting van de pijl IV in fig. 2; fig. 5 een doorsnede over de lijn V-V van fig. 2; fig. 6 een doorsnede over de lijn VI-VI van fig. 2; fig. 7 een doorsnede over de lijn VII-VII van fig. 2; fig. 8 een doorsnede overeenkomende met de lijn VIII-VIII in fig.
2, geroteerd over 180°‘· fig. 9 een langsdoorsnede van het huis van het sluitstuk met het walsvormige sluitstuk, over 180 geroteerd en derhalve in dezelfde oriëntatie als aangegeven in fig. H; fig. 10 een doorsnede over de lijn IX-IX van fig. 2, eveneens over 180° geroteerd; fig. 11 een grafische voorstelling; fig. 12 een met fig. 8 overeenkomend zij-aanzicht, echter gedeeltelijk in doorsnede en afgebroken; fig. 13 een aanzicht van de slagpen in de richting van de pijl XIII in fig. 12, afgebroken; fig. 1U een detail van een andere uitvoeringsvorm; fig. 15 een zij-aanzicht van de slagpen; fig. 16 een aanzicht van de slagpen in de richting van de pijl XVI in fig. 15; fig. 17 een doorsnede over de lijn XBII-XVII van fig. 15; fig. 18-20 details van de beweegbare meeneeminrichting en ge-leidingspen van een schaargeleiding; en fig. 21a - f de werking van de schaargeleiding.
Fig. 3 is ten opzichte van de fig. 1 en 1+ tot 8 vergroot.
De afbeelding van fig. 2 is met de factor 1,17 groter dan die i in de fig. 1 en 3 tot 7.
Bij de in de tekening weergegeven uitvoeringsvorm betreft het een automatisch geweer, dat is ingericht voor het afschieten van patronen zonder huls.
Zoals uit fig. 9 blijkt, bevindt zich in een met een loop 1 star i verbonden deel 2 een cilindrische boring 3, waarvan de as 3' loodrecht op de hartlijn van de loop verloopt en de hartlijn van de loop snijdt.
In deze boring 3 is een walsvormig sluitstuk h gelegerd, dat om de as 3’ van de boring 3 draaibaar is. In de tekening is dit sluitstuk in de schietpositie weergegeven. In deze schietpositie ligt een in het sluit-) stuk 1+ aangebrachte kamer 9 in êên vlak met de boring 5 van de loop 1.
De kamer 9 is symmetrisch ten opzichte van een centraal dwarsvlak van het geweer uitgevoerd, waarop de as van de loop 1 loodrecht staat en waarin de as van het sluitstuk 4 is gelegen. Een in de kamer 9 aanwezige patroon 14 zonder huls bestaat uit een stuwmiddellichaam 8 met > een aan een kopzijde uitstekend projectiel 7· Ter weerszijden van het genoemde centrale dwarsvlak zijn in de, een ongeveer rechthoekige dwarsdoorsnede bezittende kamer 9 in de dwarsdoorsnede-stekende steunvlakken 10 aanwezig, waartegen overeenkomstige contravlakken 11 van het stuwmid-dellichaam 8 rusten, die daardoor de positie van de patroon 1^ in de kamer 9 vastleggen. De in fig. 9 afgebeelde patroon ih steunt tegen twee diagonaal tegenover elkaar gelegen steunvlakken 10 en het stuwmiddel-» lichaam 8 is in een in fig. 9 links eindgebied in het gebied van de beide andere diagonaal tegenover elkaar gelegen hoeken zodanig uitgespaard, dat daar de in fig. 9 niet-afgeheelde steunvlakken voor een in omgekeerde richting in de kamer gebrachte patroon, waarvan het projectiel dan derhalve naar rechts zou zijn gericht, aanwezig zijn, zodat de in fig.
) 9 afgbeelde patroon niet wordt verhinderd de afgebeelde positie daarvan in te nemen.
Aan de tegenover de loop 1 gelegen zijde van de boring 3 is een slagpen 21 in een boring 22 van een in het onderdeel 2 ingebracht inzetstuk 23 (fig. 2) gelegerd en de lengte-as van de slagpen 21 is ge-> eentreerd ten opzichte van de boring van de loop 1. De slagpen 21 is van een schouder 2k aan de van het sluitstuk ^ afgekeerde zijde van de slagpen voorzien, die na het ontsteken van het stuvmiddellichaam van de patroon tegen een steunvlak 25 van het inzetstuk 23 komt te rusten.
Door het aanliggen van de schouder 2k tegen het genoemde steunvlak ver-) krijgt men een afdichting, die het uittreden van verbrandingsgassen in sterke mate verhindert. De slagpen 21 bevindt zich normaliter in de in fig. 1 afgebeelde positie, waarin het voorste, een ontsteekmassa van de patroon bij het afschieten beïnvloedend eind daarvan niet door de mantel van de boring 3 dringt. Dit is zelfs dan niet het geval wanneer de haan ? 66 bij ontspannen wapen tegen de slagpen 21 rust. Voor het ontsteken van een patroon wordt de slagpen 21 door de haan 66 naar voren, in fig. 1 derhalve naar links, bewogen.
Voor het laden van het wapen na het afvoeren van een schot wordt bij de weergave volgens fig. 9 het sluitstuk 4 over 90° in rechtse zin D geroteerd (in fig. 7 in linkse zin), zodat de kamer 9 loodrecht op de as van de boring 5 staat en een van de open einden van de kamer naar boven naar een magazijn 31 is gekeerd, dat boven de loop 1 van het wapen is aangebracht en zich evenwijdig aan deze loop uitstrekt. Bij dit magazijn 31 gaat het om een staafmagazijn, waarin de patronen 11* zodanig 5 zijn ondergebracht, dat zij loodrecht op de schietrichting staan en de punten 33 van de projectielen 7 naar de as van de loop zijn gericht. De zich in het magazijn steeds in het eerste mint bevindende (in de schiet- richting laatste) patroon 1¾ ligt in êên vlak met de kamer 9 in het sluitstuk 1* vanneer dit zich in de laadpositie "bevindt. Aan de tegenover het magazijn 31 gelegen zijde is in het deel 2 een schacht 12 aanwezig.
In de overige figuren zijn de patronen 11+ op een iets meer eenvoudige wijze weergegeven. Fig. 9 wijkt wat schaal "betreft iets af van de overige figuren en fig. 9 zelf is niet nauwkeurig op schaal. Het deel 2 is in de overige figuren daar, waar dit de overzichtelijkheid zou schaden, ofwel geheel weggelaten of slechts met enige omtrekslijnen aangegeven.
Voor het aandrijven van het sluitstuk 1+ dient ondermeer een Maltezerkruis aandrijfstelel; dit omvat in de in fig. 7 naar de beschouwer toegekeerde kopzijde van het valsvormige sluitstuk 1* aanwezige gleuven 35, waarbij vier van dergelijke gleuven 35 aanwezig zijn, die ten opzichte van elkaar steeds over een hoekafstand van 90° radiaal zijn opgesteld en in het mantelvlak uitkomen.
In het deel 2 is in het aanzicht volgens fig. 7 onder een hoek van 1+5° rechts onder de rotatie-as 3' van het sluitstuk b en buiten de boring 3, doch niet in de onmiddellijke nabijheid hiervan, een as 1*0 gelegerd, waarvan de rotatie-as evenwijdig aan de rotatie-as 3' van het sluitstuk b verloopt. Aan de as 1*0 zijn, beginnende vanaf het rechts, buitenste uiteinde, derhalve vanaf de in fig. 1 van de beschouwer afgekeerde zijde af, de volgende onderdelen rotatievast bevestigd:
Een vlakke, cirkelvormige schijf 1*2, die coaxiaal aan de as 1*0 is bevestigd (fig. 1); in de beschouwingsrichting van fig. 1 achter de cirkelvormige schijf 1*2 een eerste, even dik onderdeel 1+1*, dat slechts in geringe mate van een cirkelvorm afwijkt en ten opzichte van de as 1*0 slechts een geringe excentriciteit bezit, zie fig. 5.Achter dit eerste onderdeel bb bevindt zich een tweede, even dik onderdeel 1*6, zie fig.
6, dat in wezen de vorm heeft van een cirkelvormige schijf, doch met een relatief grotere excentriciteit doordat dit onderdeel ni.1. ongeveer midden tussen het midden daarvan en de mantellijn daarvan aan de as 1*0 is bevestigd.
Achter het tweede onderdeel 1+6 ligt een coaxiaal ten opzichte van de as 1*0 aangebrachte cirkelvormige schijf 1*8, welke slechts in fig. 2 duidelijk zichtbaar is en welke aan de achterzijde daarvan twee voor het ingrijpen in de gleuven 35 bestemde pennen 50 en 51 draagt, zie fig. 2 en 7. In de in alle figuren weergegeven schietstand met gespannen haan, welke wordt omgeven door het trekkerkana&l, liggen de pennen 50 en 51 buiten de gleuven 35· De pennen 50 en 51 bevinden zich op eenzelfde afstand van de hartlijn van de as 1+0, doch liggen niet precies diametraal tegenover elkaar, doch sluiten met elkaar een ten opzichte van het sluitstuk 1+ toe open hoek van ongeveer 11+5^ in, waarbij de pennen 50 en 51 zich op dezelfde afstand van de .rotatie-as van het sluitstuk 4 bevinden. Zij liggen daarbij op een afstand buiten het buitenste eind van de zich het dichtst daarbij bevindende, in fig. 7 naar beneden respectievelijk naar rechts, gerichte gleuven 35· De cirkelvormige schijf 1+8 met de pennen 50 en 51 ligt in de onmiddellijke nabijheid van de evenwijdig daaraan verlopende zijwand van het deel 2. De as 1+0 strekt zich door het deel 2 uit en ondersteunt in het eindgebied daarvan, dat boven het in fig. 1 van de beschouwer afgekeerde zijvlak van het deel 2 uitsteekt, dat in fig. 2 boven ligt en in fig. 1+ naar de beschouwer is gekeerd, weer rotatievast met de as verbonden, in de afbeelding volgens fig. 2 in een richting van onderen naar boven eerste een besturingsschijf 5*+ (fig. 2) voor het indirekt vergrendelen van het sluitstuk, hierop aansluitend een schijf $6, waarvan de rand een uitschakelkromme vormt, en een coaxiaal met de as 1+0.verbonden cirkelvormige schijf 58, die aan de naar buiten gerichte, in fig. 1+ zichtbare zijde daarvan, een uitsteeksel 59 bezit, dat met een verend gelegerde meenemer 230, die uit een bladveer bestaat, van een coaxiaal ten opzichte van de cirkelvormige schijf 58 opgestelde, in fig. 1+ voor de schijf 58 gelegen rotatieknop 175 zodanig '· amenwerkt, dat de gebruiker van het wapen door het roteren van de knop 175 in het aanzicht volgens fig. 1+ in linkse zin de cirkelvormige schijf 58 en derhalve de as 1+0 kan draaien.
Deze knop 175 is daarbij enigszins moeilijk lopend gelegerd, zodat de knop wanneer de as 1+0 in de afbeelding volgens fig. 1+ in linkse zin bij de normale werking van het sluitstuk, welke nog zal worden beschreven, roteert, wordt meegenomen. Wanneer deze knop daarentegen gemakkelijk lopend is gelegerd, dan kan de knop bij de rotatiebeweging van de as 1+0 mede worden geroteerd, waarbij op de knop echter dan slechts een bijzonder gering koppel wordt uitgeoefend, zodat het roteren van deze knop bijvoorbeeld bij het geven van continu vuur voor de schutter geen gevaar inhoudt. De knop 175 kan meer in het bijzonder door nokwer-king zijn gelegerd.
De met de as 1+0 rotatievast verbonden, boven beschreven onderdelen, evenals de as 1+0 zelf, vormen tezamen een roteerbare slingermassa of een vliegwielachtige inrichting, welke het mogelijk maakt in deze slingermassa hewegingsenergie op te slaan, die dan door de slingermassa wordt afgegeven om het laadproces uit te voeren. Meer in het bijzonder is deze slingermassa geschikt om tijdens een relatief korte tijd toegevoerde bewegingsenergie op te slaan en deze gedurende een betrekkelijk lange periode weer af te geven.
Bij de uitvoeringsvorm gaat het bij het wapen om een gasdruklaad-inrichting, waarvan de niet-afgeheelde gasdrukzuiger het in fig. 1 weergegeven rechteruiteinde van een schuifstang 60 beïnvloedt. Direkt na het afgeven van een schot drukt de gasdruk daarbij de schuifstang 60 bij de afbeelding in fig. 1 naar links. De schuifstang 6o is door middel van een scharnier 61, waarmede ook een koppelorgaan 62 is verbonden, aan de cirkelvormige schijf k2 bevestigd. Deze scharnier 61 bevindt zich in de in fig. 1 afgebeelde schietpositie niet in het bovenste dode punt, doch ten opzichte daarvan over ongeveer 30° in rechtse zin verschoven. Derhalve leidt de beweging van de schuifstang 60 tengevolge van de gasdruk ertoe, dat de schijf k2 en daarmede de as ^0, evenals alle daaraan bevestigde onderdelen, aan een draaibeweging worden onderworpen, die bij het aanzicht volgens fig. 1 in rechtse zin plaats vindt. De constructie is zodanig, dat de gasaandrijving voor de schuifstang 60 beëindigd is voordat de scharnier 61 het onderste dode punt heeft bereikt, d.w.z. in wezen die positie, waarin de schuifstang 60 het verst naar achteren (betrokken op de schietrichting) is verschoven. Zodra de gasdruk eindigt, ontbreekt een aandrijving van buitenaf voor de door de as Uo en de daarmede verbonden onderdelen gevormde vliegwielinrichting, doch tengevolge van de in deze inrichting opgezamelde bewegingsenergie roteert deze inrichting echter verder in het aanzicht volgens fig. 1 in rechtse zin en wel tenminste zolang, totdat de scharnier 61 weer de in fig. 1 weergegeven positie heeft ingenomen.
Met de van de scharnier 61 afgekeerde scharnier Sh van het koppelorgaan 62 is een haanspaninrichting 65 met het vrije uiteinde van de lange hefboomsarm daarvan verbonden. De haanspaninrichting U5 dient om de haan 66 van het wapen, dat in fig. 1 in de gespannen toestand is weergegeven, na het terugslaan, waarbij de haan zich bij de afbeelding volgens fig. 1 in rechtse zin beweegt, door een in linkse zin plaats vindende zwaaibeweging tegen de kracht van de als een gewikkelde buigveer uitgevoerde aanslagveer 67 weer in de gespannen positie te brengen, waar- in de haan hij een voor schieten gereed zijnd wapen door een haak 68 van een om een ten opzichte van de loop stationaire bout 69 zvaaibaar gelegerde hefboom 70 wordt vastgehouden, welke ingrijpt in een nok 72 van de haan. Met de hefboom 70 is bij een scharnier 73 een stang 7^ verbonden, welke, wanneer deze naar voren wordt bewogen, de haak 68 buiten het gebied van de nok 72 van de haan naar beneden zwaait en daardoor het terugslaan van de haan 66 vrij geeft. Het wapen, zover als af geheeld, is uitsluitend voor het leveren van continu vuur ingericht. Het continue vuur wordt beëindigd wanneer de stang 7^ weer naar achteren wordt bewogen, zodat de haan 66 weer door de haak 68 wordt gevangen. Het is duidelijk, dat het van voordeel kan zijn het wapen ook voor het geven van af zonderlijk vuur en van korte vuurstoten met een bepaald aantal schoten uit te voeren; dergelijke maatregelen zijn op zichzelf bekend en houden geen verband met de uitvinding. De stang 7^ staat op een niet weergegeven wijze in verbinding met een door de schutter te beïnvloeden tong.
De haanspaninrichting 65 is gelegerd op een bout 75, die evenwijdig aan de as !+0 verloopt en in het deel 2 wordt vastgehouden, waarbij deze bout 75 ook dient voor het zwaaibaar legeren van de haan 66.
De haanspaninrichting 65 bestaat in wezen uit een ongeveer U-vormig metalen onderdeel, waarvan de beide benen 265 en 267 door een in de gedeeltelijk weggebroken fig. 1 in doorsnede zichtbaar juk 2J0 met elkaar zijn verbonden. Het been 277 ligt dicht tegen het zich direkt daarnaast bevindende been 78 van de haan 66 en bezit twee ringsegmentvormige, ten opzichte van elkaar assymmetrisch gelegen uitsparingen 272, waarin twee aan het been 78 van de haan 66 gevormde uitsteeksels 27^ grijpen. De breedte van de uitsteeksels 27^ in de omtreksrichting is kleiner dan het hoekgebied van de uitsparingen 272 en wel is het hoekgebied van de uitsparingen 272 ongeveer 90° groter dan de breedte van de uitsteeksels 2jk, gemeten in graden. Het hoekgebied van de uitsparingen 272 is daardoor zo groot, dat de rand van deze uitsparingen niet met de uitsteeksels op de haanspaninrichting 65 in aanraking komt wanneer de haanspaninrichting 65 na het spannen van de haan weer de in fig. 1 afgeheelde positie bereikt heeft en de haan 66 nu afslaat. Het spannen van de haan 66 tegen de kracht van de haanslagveer 67 in begint wanneer, uitgaande van de in fig. 1 afgeheelde positie, de schijf b2 slechts een paar graden heeft afgelegd, en, zoals fig. 11 toont, de schijf b2 zich nog in de versnel-lingsfaze bevindt. Derhalve zal geen stoot via het koppelorgaan 62 de vliegwielachtige inrichting beïnvloeden. Ook door de bij het versnellen van de slingermassa door deze slingermassa op de schuifstang 60 uitgeoefende remkracht vindt een bepaalde reductie van de aan de haanspan-inrichting 65 medegedeelde versnelling plaats. Hierdoor vordt het optreden van stérke stootbelastingen gereduceerd.
De gasdruk eindigt bij de uitvoeringsvorm ongeveer op hetzelfde moment, dat de haan 66 is gespannen. Op dit moment is ook reeds het sluitstuk zoals later nog zal worden toegelicht, in het aanzicht volgens fig. 7 over 90° in rechtse zin geroteerd. De energie voor deze ro-tatiebeweging van het sluitstuk U wordt nog direkt uit de, de schuif-stang 60 bewegende gasdruk afgenomen. De na bet afsluiten van de spanbeweging voor de haan 66 nog uit te voeren processen, totdat het wapen weer gereed is tot schieten respectievelijk bij continu vuur automatisch het volgende schot kan worden gelost, worden echter uitsluitend uitgevoerd door de in de vliegwielachtige inrichting na het beëindigen van de gasdruk opgezamelde bewegingsenergie.
Aan het achterste eindgebied van de door een plaat gevormde schuifstang 60 is een schuin naar voren en naar onderen stekende neus 80 in de onmiddellijke nabijheid van de scharnier 61 aanwezig, welke direkt, voordat de schijf 52 de in fig. 1 afgeheelde positie bereikt, met een neus 81 van een blokkeerhefboom 82 in aanraking komt en deze tegen de kracht van een gewikkelde buigveer 83 in de afbeelding volgens fig.
1 in linkse zin zwaait, zodat een langere hefboomsarm Bh van de blok-keerhefboom 82 in de baan van een niet achtergesneden aanslagvlak 85 op de schuifstang 60 wordt gezwaaid en daardoor een verdere beweging van de schuifstang 60 naar links wordt verhinderd en derhalve de rotatie van de vliegwielachtige inrichting wordt beëindigd. Zodra de beweging van de schuifstang 60 naar links is beëindigd en derhalve het voorste uiteinde van de lange hefboomsarm 8¼ niet meer door een kracht wordt beïnvloed, wordt de blokkeerhefboom 82 door de buigveer 83 weer in de in fig. 1 afgeheelde positie teruggezwaaid en is het wapen nu voor het lossen van het volgende schot gereed.
De blokkeerhefboom 82 is zwaaibaar gelegerd op een in het deel 2 gelegerde bout 86, waarop in fig. 1 direkt aphter de blokkeringshefboom 82 een eerste besturingsplaat 88 eveneens zwaaibaar is gelegerd, zie ook fig. 5» welke plaat een grote haakachtige uitsnijding 89 bezit, waarbij twee evenwijdige zijvlakken 90 en 91 van deze uitsnijding 89 op een af- stand van elkaar zijn gelegen, welke gelijk is aan de diameter van het eerste onderdeel ΠΠ. Bij de rotatie van het eerste onderdeel ΠΠ wordt derhalve de eerste plaat 88 om de bout 86 iets gezwaaid. Op een in het gebied boven de bout 86 en in de schietrichting iets naar voren verschoven as 93 is op de plaat 88 een in de waarnemingsrichting van fig.
1 en 5 direkt achter de eerste plaat 88 gelegen tweede plaat 95 zwaai-baar gelegerd, welke plaat een uitsparing 96 in de vorm van een relatief korte, langwerpige opening met twee evenwijdige zijvlakken 97 en 9Ö bezit, die ten opzichte van de horizontaal iets in een richting naar voren hellen, terwijl in de uitsparing 96 het tweede onderdeel h6 is aangebracht, waarvan de diameter gelijk is aan de afstand tussen de vlakken 97 en 98. Het achterste eind 9Π van de tweede plaat 95 is ongeveer in het centrale gebied van een tuimelaar 99 door middel van een as 100 bevestigd. In het onderste eindgebied van de tuimelaar 99 is aan een scharnier 101 een koppelorgaan 102 zwaaibaar bevestigd, van welk orgaan de voorste scharnier door een ten opzichte van de loop stationaire bout 103, velke zich in het deel 2 bevindt, wordt gevormd. De bout 103 ligt iets dieper dan de bout 101. Het koppelorgaan 102 bezit een naar boven gekromde vorm om plaats over te laten voor de haanspaninrichting 65.
Het voorste en bovenste vrije einde 105 van de tuimelaar 99 voert bij de rotatie van de beide onderdelen HU en H6 een koppelbeweging uit, waarvan het verloop ongeveer overeenkomt met de in fig. 6 aangegeven kromme 106, waarbij bij het uitvoeren van een dergelijke beweging het eind 105 van de kniehefboom 99 een patroon uit het magazijn 31 in de kamer schuift, welke kamer 2ich op dit moment ten opzichte van de afbeelding in fig. 9 in een over 90° geroteerde positie bevindt.
Wanneer het wapen moet worden voorzien van een schotenteller voor het geven van vuurstoten van bijvoorbeeld steeds drie schoten, kan een schakelwiel 198 met drie tanden om de stationaire bout 103 van het koppelorgaan 102 zwaaibaar worden aangebracht, en dit schakelwiel 108 wordt dan door een neus 109 op de plaat 95 bij elke opwaartse beweging van de plaat 95 over êên stap verder geschakeld. Zoals reeds is vermeld, vormt de constructie van de schotenteller geen deel van de uitvinding.
Zoals uit fig. 7 blijkt, voert de as Ho, uitgaande van de in fig.
1 aangegeven positie, eerst een rotatie over ongeveer 15° in rechtse zin uit, totdat de pen 50 in ingrijping komt met de naar onderen gerichte gleuf 35 en de rotatiebeweging van het sluitstuk H in linkse zin ver oorzaakt. Ka een verdere rotatie van de as 1+0 over ongeveer 90 is de ro-tatiebeweging van bet sluitstuk 1+ beëindigd en verlaat de pen 50 de nu naar voren gerichte gleuf. Ka een verdere rotatie van de as 1+0 over ongeveer 120° komt de pen 51 in ingrijping met de naar onderen gerichte gleuf, waarbij na een verdere rotatie over 90° de herhaalde rotatie van het sluitstuk k over nog eens 90° beëindigt en na een verdere rotatie van de as over ongeveer 15° bezitten de pennen 50 en 51 weer de in fig. 7 aangegeven stand. Bij een volle rotatie van de as 1+0 wordt het sluitstuk 1+ tweemaal over 9Ó° in linkse zin geroteerd. Ka de eerste rotatie over 90° is de langsrichting van de kamer 9 vertikaal en gecentreerd met de in het eerste punt van het magazijn, in de schietrichting derhalve, het verst naar achteren aanwezige patroon 7» 6. Door de bovenbeschreven beweging van het eind 105 van de tuimelaar 99 wordt deze patroon volledig in de kamer geschoven. Vervolgens wordt dan het sluitstuk 1+, zoals boven reeds is toegelicht, voor de tweede maal over 90° in linkse zin geroteerd, zodat de zojuist ingeschoven patroon zich nu in de schietpositie bevindt.
Aan de in fig. 8 zichtbare zijde van het sluitstuk 1+ bezit dit steeds over 90° verschoven vier vanuit het uitwendige cilindervlak van buiten naar binnen gerichte randuitsparingen 112, waarbij het bovenste eind 113 van een om een as 115 zwaaibaar gelegerde, twee-armige blok-keerhefboom 111+ in een van de randuit sparingen 112 wordt vastgehouden doordat het vrije onderste eind 116 van de blokkeerhefboom 11l+ in de weergegeven stand tegen een stuurvlak 117 van de schijf 5l+ rust. Tegenover het stuurvlak 117 bevindt zich een stuurvlak 118 op de schijf 5*+s waarbij het stuurvlak 118 een grotere omtrekshoek inneemt dan het vlak 117. Tussen de beide vlakken 117 en 118, welke cirkelcilindervlakken met eenzelfde straal om de hartlijn van de as 1+0 zijn, liggen overgangen 119 en 120 met een gereduceerde straal. Wanneer het eind 116 tijdens de rotatie van de schijf 5*+ tegen deze overgangen 119 respectievelijk 120 rust, zijn de pennen 50 respectievelijk 51 tegelijkertijd in ingrijping met de gleuven van het sluitstuk 1+ en drijven deze dit sluitstuk aan. De randuitsparingen 112 hebben ongeveer de vorm van een.relatief vlakke "V", waarvan de beide benen een hoek van iets meer dan 90° met elkaar insluiten. In het gebied van.de top is de randuitsparing concaaf afgerond, in het gebied van de buitenste uiteinde convex afgerond. De blokkeerhefboom 114 bezit in wezen de vorm van een "C". De vorm van de rand- uitsparingen 112 en de overgangen 119 en 120 is zodanig gekozen, dat de blokkeerhefboom 1lH zonder grote speling aan de beide uiteinden daarvan de rotatie van het sluitstuk 1; vrijgeeft of blokkeert. De bij de rotatie van de schijf 5^ door deze schijf op de hefboomsarm 116 overgedragen koppels dienen ertoe de hefboomsarm 116 van de schijf 5^ af te heffen. Ook de bij de rotatie van het sluitstuk U door dit sluitstuk op de hefboomsarm 113 overgedragen koppels beogen de hefboomsarm 113 van het sluitstuk af te tillen. Daardoor wordt de slijtage gering gehouden. Zolang het eind 116 van de blokkeerhefboom in aanraking is met de stuurvlakken 117 of 118, wordt het sluitstuk ^ gearreteerd en niet aangedreven. Zodra de overgang 119 in het gebied van het eind 116 komt begint het aandrijven van het sluitstuk 1+ doordat de pen 50 in de nabij gelegen gleuf 35 grijpt, waardoor het eind 113 uit de randuitsparing 112 wordt gedrukt. Zodra het sluitstuk k laadpositie nadert, wordt het eind 113 van de blokkeerhefboom 11^ door de overgang 120 van de schijf 5^ weer in een van de randuitsparingen 112 gezwaaid. Na het laden komt pen 51 in aanraking met een van de gleuven 35 en zwaait het sluitstuk in de schietstand, waarin het sluitstuk ten opzichte van fig. 8 over 180° is geroteerd.
Zoals uit fig. 8 blijkt, wordt het buitenste uiteinde van de bout 21 beïnvloed door een, de bout terugtrekkende, gewikkelde buigveer 12U via een eenarmige hefboom 126. Wanneer de haam 66 wordt beïnvloed, waarbij de haan bij de afbeelding volgens fig. 8 in linkse zin roteert, slaat de jukkopzijde j6 van de in wezen een U-vormig gebogen plaat gevormde haan tegen het buitenste uiteinde 130 van de bout 21.
Aan de in fig. 10 zichtbare zijde van het deel 2 is een vanghef-boom 135 op de bout 73 gelegerd, welke hefboom aan het naar de haan 66 gekeerde uiteinde daarvan een klink 137 bezit, welke met een steunvlak 138 van de haan in ingrijping wordt gehouden zolang als het van de klink 137 af gekeerde eind 1*10 van de hefboom 135 door het gebogen deel 1^2 van de schijf $6 beschouwd vanuit de as ^0 radiaal naar buiten wordt gedrukt. Het gebogen deel lb2 bezit twee cirkelboogvormige, gebogen secties 1^2', ]k2" met verschillende straal, een geleidelijke overgang 1^3 tussen de beide stralen, en een naar binnen gerichte stap \bh, welke dan een zwaaibeweging van de hefboom 13^· in rechtse zin toelaat wanneer de as ij-0 na het lossen van een schot de bovenbeschreven rotatie daarvan heeft • uitgevoerd en'opnieuw de in fig. 1 weergegeven positie daarvan heeft in genomen. Hu drukt de haan 66 onder invloed van de veer 6j over het niet zelf-remmende wigvlakkenpaar 137' (op de klink 137) en 138 de twee-armi-ge hefboom 135 uit de grendelstand en slaat in zoverre de haan niet door de haak 68 wordt vastgehouden, voor het afgeven van het volgende schot op de bout 21. Daarbij glijdt het vlak 66' van de haan 66, dat een segment van een cirkelcilindervlak vormt en aansluit op het vlak 138, langs het vlak 137" van de klink 137 en oefent op de klink 137 een koppel uit, dat beoogt de klink 137 van het vlak 66' op te heffen.
Zoals uit fig. k blijkt, is op een evenwijdig aan de as ko evenwijdige as 150 een korte, eenarmige hefboom 152 bevestigd, die naar boven steekt en waarmede een koppelorgaan 15^ op een as 155 is gekoppeld. Het koppelorgaan 15^ bezit aan het andere uiteinde daarvan, aan een scharnier 156 zwaaibaar gelegerd, een uitstootinrichting 158, welke, wanneer in het magazijn 31 nog tenminste een patroon aanwezig is, door deze in een positie wordt gehouden, die in de schietrichting achter de als volgende in het sluit stuk 1+ in te brengen patroon is gelegen, waarbij de uitstootinrichting tegen een steunvlak 2’ van het deel 2 rust. De uitstoot inrichting 158 bezit boven de scharnier 156 een gebogen uitsteeksel 158’, dat in een.door blokken 159 en 159' begrensde geleidingsschacht 159" grijpt. Terwijl de hefboom 152 aan het in fig. 1+ van de beschouwer afgekeerde eindgebied van de as 150 rotatievast aan deze as is bevestigd, is in .het naar de beschouwer toegekeerde eindgebied van de as 150 een eenarmige hefboom 160 rotatievast aanwezig, welke aan het eindgebied daarvan is voorzien van een langwerpige opening 16U, welke met een bout 162 van een twee-armige hefboom 166 in ingrijping is.
De ene hefboomsarm van deze twee-armige hefboom 166 strekt zich tussen de bout 162 en de bout 168 uit. De andere hefboomsarm 170 sluit met de eerstgenoemde hefboomsarm een hoek van 6ngeveer 135° in. Het vrije uiteinde van de hefboomsarm 170 bezit aan de. van de beschouwer afgekeer-de zijde een bout 172. Wanneer zich in het magazijn 31 een patroon bevindt, dan neemt de reeks hefboomaandrijfinrichtingen 158, 15^, 152, 160, 166 de in fig. 4 aangegeven positie in, waarbij de zich op de hefboomsarm 170 bevindende bout 172 een stand bij de omtreksrand van de schijf 58 inneemt zonder de rand van de schijf 58 aan te raken. Wanneer zich daarentegen in het magazijn 131 geen patroon bevindt, dan steunt de reeks hefboomaandrijfinrichtingen 158, 15^, 152, 160, 166 waarvan de onderdelen 152 en 160 rotatievast met elkaar zijn verbonden, onder invloed van de werking van een trekveer 171 via de bout 172 tegen de omtreksrand van de schijf 58. Slechts bij een langzame beweging van de schijf 58, zoals deze bij een met de hand bedienen van de knop 175 optreedt, valt de bout 172 onder invloed van de trekveer 171 in een gleuf 173 van de schijf 58. De gebogen geleiding van de gleuf 173 bewerkstelligt via de bout 172 en de reeks hefboomaandrijfinrichtingen tenslotte de beweging van de uit-stootinrichting 158, welke vervolgens de plaats van de in fig. 1+ afge-beelde patroon 1¾ inneemt, en wel voert de uitstootinrichting 158 in verband met het ingrijpen van het uitsteeksel 158' in de geleidingsschacht 159” tengevolge van de beweging van de scharnier 156 onder invloed van de veer 17-1 een zwaaibeweging in rechtse zin uit, zodat de uitstootinrichting zich nu ongeveer ter plaatse van de in fig. 4 afgeheelde patroon 1H bevindt.
De verdere rotatiebeweging van de schijf 58 bewerkstelligt zolang de bout 172 in de eerste helft van de gleuf 173 wordt geleid, de beweging van de uitstootinrichting 158 door de kamer 9 - welke zich in de laadpositie bevindt -, waarbij zich het uitsteeksel 158' niet meer in de geleidingsschacht 159" bevindt, doch hieruit is weggegleden. Daarbij wordt een zich eventueel in de kamer bevindende patroon uitgestoten. De tweede helft van.de gleuf 173 bewerkstelligt het terugtrekken van de uitstootinrichting 158, waarbij bij het uittreden van de bout 172 uit de gleuf 173 de reeks hefboomaandrijfinrichtingen weer naar de uitgangspositie wordt teruggevoerd en de kracht van de veer 171 weer, zoals boven is beschreven, op de rand van de schijf 58 wordt uitgeoefend. Tijdens het uitstoten ligt een kant 152' van de hefboom 152 tegen een kant 15^* van het koppelorgaan 15^· Deze kanten begrenzen de zwaaihoek tussen deze beide onderdelen tot ongeveer 15°.
De bij een schot ingeleide, automatische rotatie van de schijf 58 verloopt met grote hoeksnelheid, zodat de bout 172 tengevolge van de traagheid van de twee-armige hefboom 166 niet in de fleuf 173 kan vallen, waardoor wordt gewaarborgd, dat na een leeg geschoten magazijn de uitstootinrichting 158 niet automatisch in de werkzame stand komt.
De gleuf 173 bewerkstelligt een wat vorm betreft juiste en derhalve zekere aandrijving van de uitstootinrichting 158 in de beide bewegingsrichtingen van de uitstootinrichting. De gleuf 173 heeft het in fig. b aangegeven verloop met twee op elkaar aansluitende, boogvormige secties. Daar waar deze beide secties onder een stompe hoek in elkaar overgaan, bezit de gleuf 173 de kleinste afstand tot de hartlijn van de schijf 58.
Het doorladen door middel van de knop 175 is ook nodig wanneer een patroon niet is ontstoken. Bij het doorladen worden de as UO en alle daarmede gekoppelde onderdelen nauwkeurig op dezelfde wijze met de hand geroteerd als dit automatisch plaats vindt bij het afvuren van een schot. Wanneer zich derhalve bij het doorladen nog een patroon op de in fig. 1+ aangegeven plaats in het magazijn bevindt, dan wordt deze patroon bij het doorladen van het wapen op de bovenbeschreven wijze door de toevoer-inrichting 105 in de kamer 9 geschoven wanneer het sluitstuk 4 uit de positie, waarin bij het afvuren van het schot de patroon heeft geweigerd, over 90°.is geroteerd. Be nieuw toegevoerde patroon, die bij deze uitvoeringsvorm met de punt van het projectiel tegen de punt van het projectiel van de niet-ontstoken patroon komt, schuift de niet-ontstoken patroon uit de kamer naar beneden en stoot de patroon via de uitsparing 12 (fig. 9) naar buiten. Wanneer zich in het magazijn geen patroon meer bevindt, dan wordt de niet-ontstoken patroon door de uitstootinrichting 158 verwijderd.
Fig. 11 toont in een diagram de relatie tussen de betreffende hoekpositie van de as ^0 en de hoeksnelheid daarvan. Be rotatiehoek 0° in de grafische voorstelling van fig. 11 komt overeen met de in de figuren aangegeven schietpositie van het wapen. De rotatiehoek wordt in het aanzicht volgens fig. 1 in rechtse zin gemeten. Bij een rotatiehoek van ongeveer ^0° heeft de as 40 en derhalve de slingermassa de maximale waarde van de rotatienslheid van ongeveer 25°/ms bereikt, hetgeen overeenkomt met een toerental van ongeveer 69 1/s, overeenkomende met ongeveer ^167 1/min. Deze maximale rotatiesnelheid is derhalve tweemaal zo groot als het toerental, dat zou optreden bij een schietfrequentie van 2000 schoten per minuut onder aanname, dat de as ^0 met een constante snelheid roteert en tussen de afzonderlijke schoten niet tot stilstand wordt gebracht. Tussen deze maximale waarde bij ongeveer U0° van de rotatiehoek en een rotatiehoek van ongeveer 70° treedt een sterke daling van het toerental van de slingermassa op, welke wordt bewerkstelligd door het energieverlies bij de eerste rotatie van het sluitstuk ^ over 90°.
Het sluitstuk M, dat met een geringe wrijving, doch goed passend en derhalve goed afdichtend roteerbaar in de boring 3 is gelegerd, levert echter tegen het eind van de rotatiebeweging daarvan over 90° op zijn beurt bewegingsenergie aan de slingermassa, zodat het toerental van de as 1*0 in het gebied tussen ongeveer 70° en 90° van de rotatiehoek weer toeneemt. Vervolgens treedt dan een geleidelijke afname op, die bij een rotatiehoek van ongeveer 200° weer een, een korte tijd durende, sterke daling van het toerental vertoont, welke wordt bewerkstelligd door de tweede rotatie van het sluitstuk 1* over 90° door het Malteserkruis aandrijf stelsel. Tussen 100° en 2^*0° is bovendien een daling van het toerental waarneembaar, die veroorzaakt wordt door het energieverlies van de schommelmassa tengevolge van het inschuiven van een patroon in de zich in de laadpositie bevindende kamer. De bij een rotatiehoek ven 360° nog aanwezige bewegingsenergie, overeenkomende met een hoeksnelheid van de slingermassa van ongeveer 10°/ms wordt door het afremmen van de schuifstang 60 door middel van de blokkeerhefboom 81* geëlimineerd. Een dergelijke energieoverschot aan het eind van een volledige rondgang is van nut om bijvoorbeeld grotere bewegingsweerstanden van het mechanisme tengevolge van slijtage of ook vervuiling, te kunnen overwinnen.
Om echter dergelijke vervuilingen zo goed mogelijk uit te sluiten, is het sluitmechanisme inclusief het laadmechanisme van het wapen en het magazijn bij voorkeur naar buiten toe volledig ingekapseld.
Slechts in fig. 3 is aangegeven, dat de in de tekening weergegeven onderdelen van het wapen binnen een huis 180 zijn ondergebracht, dat ook van het leger voor de knop 175 is voorzien.
De meeste van de verschillende schijven en hefbomen van de beschreven uitvoeringsvorm bestaan uit staalplaat, dat in de meeste gevallen een dikte van 1 mm heeft. Om met een dergelj-jke relatief dunne plaat goede scharnierverbindingen te kunnen vervaardigen, zijn deze verbindingen dikwijls verkregen door een omvouwen van een metalen onderdeel om het door de scharnier verbonden andere metalen onderdeel.
Dit blijkt meer in het bijzonder uit een vergelijking van de fig. 1 en 5 voor de blokkeerhefboom 82, aan de in fig. 1 naar beneden gerichte, horizontaal verlopende zijde waarvan zich een naar achteren omgebogen en om het scharnierbaar aan de bout 86 gelegerde einde van de eerste plaat 88 weer naar boven omgebogen lip aansluit. Deze lip, welke tot de blokkeerhefboom 82 behoort, is in fig. 5 aangeduid met 82'. Daar waar in.de tekening verdere van dergelijke omvouwingen zichtbaar zijn, zijn deze eveneens van een op een overeenkomstige wijze gemodifieerde referentie voorzien.
Bij de uitvoeringsvorm heeft de schijf k2 een diameter van ongeveer 50 mm, bestaat het onderdeel UU bij benadering uit een cirkelvormi ge schijf met een diameter van ongeveer 41 mm, heeft het excentrisch gelegerde tweede onderdeel 46 een diameter van ongeveer 25 mm, heeft de schijf 48 een diameter van ongeveer 38 mm, heeft de schijf 56 een diameter van ongeveer 35 mm en heeft de schijf 58 een diameter van ongeveer 69 mm. De zojuist genoemde onderdelen zijn onderdelen van de slingermassa. Bij het massatraagheidsmoment van deze onderdelen komt nog het massatraagheidsmoment van de schijf 54, de as 40 en de pennen 50 en 51. In zijn totaal verkrijgt men een massatraagheidsmoment van ongeveer 1 -4 2 4 x 10 kgm . Bij het bovengenoemde maximale toerental van ongeveer 4100 omwentelingen per minuut wordt derhalve in de slingermassa een energie van ongeveer 30J opgezameld. Deze energie is voldoende om zonder een verdere aandrijving vanuit de gasdrukzuiger de bovenbeschreven bewegingen uit te voeren.
De haan 66 (fig. 12) is op een bout 75» welke zich in het deel '2 bevindt, zwaaibaar gelegerd. Een als een gewikkelde buigveer uitgevoerde haanslagveer 67 wordt op een niet aangegeven wijze na het afvuren van een schot door een automatische spaninrichting van het wapen weer gespannen. De haan 66 is in wezen U-vormig uitgevoerd. De haan bezit twee evenwijdig aan elkaar, op een af*stand van elkaar gelegen benen 68, welke met elkaar zijn verbonden door een juk 69, waarbij zich tussen deze benen 68 ook de haanslagveer 67 bevindt. De voorste jukkopzijde 76 is daarbij ten opzichte van de voorste kopzijde van de benen 68 naar achteren verschoven. Deze kopzijden van de benen 68 vormen een aanslag-vlak 77.
Fig. 12 toont de positie van de afzonderlijke onderdelen bij gespannen wapen. De klink 137» die met het steunvlak 138 van de haan 66 samenwerkt, geeft bij automatisch bedrijf van het wapen de haan 66 steeds dan weer vrij wanneer een nieuwe patroon in de kamer is ingebracht en het sluitstuk 4 weer de schietpositie daarvan heeft ingenomen.
Met het buitenste uiteinde van de bout 21 werkt een, de bout terugtrekkende, gewikkelde buigveer 124 niet direkt samen, doch de veer is aangebracht op een in het deel 2 star aangebrachte bout 125, die tegelijkertijd als bout voor een eenarmige hefboom 126 dient, welke bestaat uit een iets omgebogen plaat, welke voorzien is van een langwerpige opening 140,. waarmede de plaat in twee aan tegenover elkaar gelegen zijden van de schacht 128 aanwezige uitsparingen 128' van de bout 21 grlijpt.
De uitsparingen 128’ worden bij het achterste eindgebied van de schacht 128, in fig. 12 derhalve naar rechts, door een iets dikker deel 127 van de schacht begrensd, dat schouders 127 127' vormt, waartegen de hefboom 126 met de randgebieden van de langwerpige opening 1^0 steunt. Het deel 127 is als' êên geheel met de verdere bout 21 vervaardigd en derhalve zeer sterk. De veer 12U bevindt zich niet in de baan van de op deze plaats ondanks de door de schouder 2k en de bijbehorende aanslagvlakken gevormde afdichting, ontwijkende verbrandingsgassen en vervuilt derhalve weinig.
Wanneer de haan 66 wordt beïnvloed, waarbij de haan in de afbeelding volgens fig. 12 in linkse zin roteert, slaat de jukkopzijde 76 van de haan 66 tegen het buitenste uiteinde 130 van de bout 21 en brengt de bout tegen de kracht van de veer 12^ in, in beweging, De haan 66 treft dan na een verdere weg van ongeveer 1 mm met het aanslagvlak 77 daarvan een aanslag 129» welke de haan 66 direkt tengevolge van een bepaalde elasticiteit van het materiaal, waaruit de haan 66 bestaat, terugwerpt, nog voordat de bout 21 de ontsteekmassa van de patroon heeft bereikt. De vanaf het moment waarop de haan de aanslag 129 treft, vrij bewegende bout 21 ontsteekt na een door de lengte van de vrije bewegings-baan en de snelheid daarvan bepaalde vertragingstijd de patroon en wordt door de zich vormende stuwgassen met groot geweld teruggeslingerd, doch kan de door de aanslag 129 teruggeveerde haan niet meer bereiken.
De bout 21 komt met de schouder 2h daarvan tegen het bijbehorende aanslagvlak van het inzetstuk 23 en vormt daardoor een afdichting voor de stuwgassen nog voordat de hefboom 126 door de veer 12U in de in fig. 12 aangegeven uitgangspositie daarvan is terugbewogen. Voor het werkzaam worden van deze afdichting treden de bij het ontsteken, de bout 21 inhalende gassen uit, welke de neiging hebben de zich achter de bout bevindende onderdelen te vervuilen of te beschadigen. Opdat bij deze snelle teruggaande beweging van de bout 21 de hefboom 126 geen schadelijke belastingen ondergaat, zijn de uitsparingen 128' evenwijdig aan de verschui-vingsrichting van de bout 21 voldoend lang gedimensioneerd. Het in fig.
12 linkse begrenzingsvlak van de uitsparingen 128' ligt in elk geval ter linkerzijde van het in fig. 12 weergegeven rechtervlak van de aanslag 129. De aanslag 129 wordt gevormd door een, het inzetstuk 23 in het deel 2 vasthoudende moer.
Wanneer de bout 21 bij het ontbreken van een patroon in een lege ruimte slaat, begrenst de hefboom 126, die tegen de aanslag 129 komt, tengevolge van de ingrijping daarvan met.het deel 127 van de hout 21 de beweging van.de bout in fig. 12 naar links.
De door het stuiten op de aanslag 129 tegen de kracht van de veer 67 in teruggeworpen haan 66 wordt na het bereiken van een omkeerpunt van zijn beweging door de haanslagveer weer in een richting naar de intussen in de uitgangspositie teruggekeerde bout 21 versneld. De haan 66 bereikt de bout 21 echter niet meer, omdat de haan 66 door een intussen in werking getreden haanspaninrichting wordt gegrepen en in de in fig.
12. afgeheelde spanpositie daarvan wordt terugbewogen.
Fig. 14 toont een variant, waarbij in plaats van de hefboom 126 en de veer 124 een enkele bladveer 150 aanwezig is, die evenals de hefboom 12β de langwerpige opening 140 bezit. De bladveer 150 is met schroeven 152 aan het deel 2 bevestigd.
De fig. .15, 16 en 17 tonen de bout 21, waarbij de uitsparingen 128' bijzonder duidelijk zijn aangegeven.
De bout 21 heeft een totale lengte van 22 mm, de schacht 128 bezit over het grootste gedeelte van de lengte daarvan een vierkante dwarsdoorsnede met een zijdelingse lengte van de dwarsdoorsnede van 3,2 mm. In het gebied van de uitsparingen 128’ is de in fig. l6 zichtbare dikte van de schacht 128 nog iets gereduceerd en bedraagt deze daar 2,8 mm. Het ten opzichte van de schacht 128 een grotere dwarsdoorsnede bezittende deel 127 bezit in de doorsnede volgens fig. 17 een grootste dwarsdoorsnede-afmeting van 4 mm. Het achterste eindvlak van de bout 21 is een sectie van een bolvlak, en de schouders 127’ verlopen convex gewelfd, zoals uit fig. 15 blijkt. De lengte van de uitsparing 128· bedraagt 6,5 mm en de maximale lengte van het deel 127 bedraagt 2,5 mm.
De overige afmetingen van de bout 21 kunnen worden ontnomen aan fig.
15 - 17» welke op schaal zijn.
De diameter van het sluitstuk 4 bedraagt 34 mm. De overige afmetingen kunnen worden ontnomen uit de op schaal zijnde figuur 12.
De aanslag 129 en de haan 66 zijn vervaardigd uit de staallege-ring 16 MnCr 5 en bezitten een Vickers-hardheid HV1 660+60.
De knop 175 is gelegerd in een in .het huis 180 gelaste legerbus 220 (fig. 3). Daarbij wordt.de knop 175 vastgehouden door een schroef 222, die in de van schroefdraad voorziene boring 224 van een wiel 226 grijpt, dat vanaf.de binnenzijde van het huis 180 af met een,.de van schroefdraad voorziene boring 224 bezittende, korte as 228 in de boring van de legerbus 220 grijpt. Bij een voor schieten gereed zijnd, doch echter nog niet beïnvloed'vapen ligt de rotatie-as van de knop 175 en het viel 226 op êén lijn met de as 3’ van het sluitstuk 1*.
Fig. 18. toont een aanzicht van het viel 226 volgens fig. 3 vanaf de rechterzijde, echter ten opzichte van fig. 3 geroteerd. Fig. 19 is een doorsnede overeenkomstig de lijn XIX-XIX van fig. 18. Fig. 20 is een aanzicht in.de richting van de pijl XX in fig. 18, gedeeltelijk veggebroken. Zoals uit de fig. 18 en 19 blijkt, ondersteunt het viel 226 buiten de rotatie-as daarvan een verend ondersteunde meenemer 230, velke vordt gevormd door het vrije uiteinde van een bladveer 300, die met een nagel 302 aan het viel 226 is bevestigd. De meenemer 230 steekt daarbij door een uitsparing 30^ in het schijfvormige deel 306 van het viel 226. De meenemer 230 vordt door de bladveer 300 in een richting naar de, zich in het huis 180 in de buurt van het viel 226 bevindende, bij niet-beïnvloed vapen coaxiale cirkelvormige schijf 58 voorgespannen. Wanneer voor het ontladen van het vapen of na een onjuiste ontsteking, het vapen moet vorden doorgeladen, dan vordt de knop 175 door de schutter met de hand zodanig geroteerd, dat de rotatierichting van de knop 175 overeenkomt met de normale rotatierichting van de schijf 58. Daarbij komt dan de meenemer 230 in ingrijping met een in vezen vertikaal op het vlak van tekening van fig. 1+ verlopend vlak 238 van het uitsteeksel 59’en vordt de schijf 58 geroteerd, vaardoor het bovenbeschreven doorlaatproces vordt beverkstelligd.
Wanneer daarentegen een beveging van de onderdelen van het vapen, bijvoorbeeld bij het afvuren van een schot door het vapen zelf tot stand vordt gebracht, dan mag deze beveging niet naar de doorlaatinrichting vorden overgedragen. In verband met de hierna volgend te beschrijven verschuifbare legering van het vapenstelsel in het huis kan bij normale ver-king van het vapen bij het afvuren van een schot het uitsteeksel 59 niet in ingrijping komen met meenemer 230. Desondanks is het denkbaar, dat niet-controleerbare invloeden het bedieningsonderdeel van de doorlaatinrichting verstellen en dat bij een door het vapen zelf ingeleid laadproces het uitsteeksel 59 tegen de meenemer 230 komt. In dit geval treft het uitsteeksel 59 met het vigvlak 235 daarvan de meenemer 230 en schuift deze meenemer terug zonder dat naar de knop 175 vaarneembare koppels vorden overgedragen.
Het uitsteeksel 59 bezit nog een verder afgeschuind vlak 2kOt waarvan de daalrichting, vanneer men aanneemt, dat de.schijf 58 horizontaal ligt, in fig. 4 ongeveer van'rechts naar links verloopt, derhalve in de schietrichting verloopt. Dit afgeschuinde vlak 2k0 is aanwezig omdat het hij het weergegeven wapen gaat om een geweer met een affuit-stelsel. De loop 1 met het ten opzichte van de loop stationaire deel 2 en alle overige, weergegeven onderdelen in het huis 180 zijn vertikaal op het vlak van tekening in fig. 3 en derhalve evenwijdig aan de lengterichting van de loop verschuifbaar geleid. Hiertoe bezit het huis 180 schuifgeleidingen, n.l. naar binnen stekende, lijstachtige uitsteeksels r 250, die in evenwijdig hieraan verlopende langsgroeven 252 van het ten opzichte van de loop stationaire deel 2 grijpen. Het deel 2 wordt in het huis 180 door een niet-weergegeven veer ondersteund. Bij het afvuren van een schot beweegt zich tengevolge van de terugstoot het deel 2 tegen de schietrichting in naar achteren en wordt na het afvuren van het schot door de genoemde veer weer in de schietrichting naar voren bewogen. Bij deze naar achteren gerichte beweging van het deel 2 beweegt zich ook de schijf 58,en de as 1*0, die ten opzichte van deze schijf 58 coaxiaal is ligt derhalve niet meer op êên lijn met de stationair aan het huis aangebrachte knop 175· Het kan nu zijn, dat gedurende de periode, waarin het deel 2 zich niet in de rustpositie daarvan bevindt, doch in een door het afvuren van het schot veroorzaakte, naar achteren verschoven positie, door bepaalde omstandigheden de knop 175 iets wordt geroteerd. Daardoor kan de meenemer 230 in de baan van het uitsteeksel 59 geraken, welke dit uitsteeksel bij de naar voren gerichte beweging van het deel 2 uitvoert. Opdat hierdoor geen storing wordt veroorzaakt, is het schuine vlak 2^0 aanwezig, dat bewerkstelligt, dat, wanneer het uitsteeksel 59 bij de beschreven beweging met het schuine vlak 2bo daarvan tegen de meenemer 230 komt, deze tegen de kracht van de veer 300 in naar achteren wordt verschoven, zodat het deel 2 zijn beoogde positie kan innemen.
Om te waarborgen, dat het zich in de schietpositie bevindende sluitstuk 1* bij het doorladen door middel van de knop 175 na het doorladen weer de schietpositie nauwkeurig inneemt en de schutter ook niet per ongeluk de knop in de onjuiste richting kan roteren, is tussen de knop 175 en een ten opzichte van het huis vast deel een voor een rotatie-hoek van 360° gedimensioneerde schaargeleiding aanwezig. De schaarge-leiding, die in fig. 21 wat betreft de werking daarvan nauwkeurig is weergegeven, is op een, de legerbus 220 op de wijze van een flens omge- vend deel 320 aanwezig. De schaargeleiding 330 bezit een binnenste kant 332 en een buitenste kant 334, zie ook fig. 3. Op bet rotatievast met de knop verbonden wiel 226 en wel'op de schijf 306 daarvan, is een ten opzichte van de rotatie-as van het wiel 326 excentrisch opgestelde bout 340 bevestigd, die als leger voor een geleidingsarm 342 dient. Deze ge-leidingsarm 342 bezit aan het eind daarvan een geleidingsbout 341*, die met de kanten 332 en 334 van de schaargeleiding samenwerkt. De geleidingsarm 342 wordt belast door een veer 346, zodat de geleidingsbout 344 steeds tegen de binnenkant 332 van de schaargeleiding wordt gedrukt. De geleidingsarm 342 en de legering daarvan zijn in fig. 18-20 gedetailleerd weergegeven. Om de geleidingsbout in fig. 3 beter te kunnen weergeven, is de bout 340 daar over 122° verschoven afgeheeld.
In de in fig. 21a aangegeven uitgangspositie, waarbij de kamer op êén lijn ligt met de as van de loop, is de knop 175 door ingrijping van de geleidingsbout 344 in een holte 348 van de binnenkant 332 ge-fiseerd, waarbij het hiet een grensbelastingsblokkeerinrichting betreft. Wanneer de knop 175 door de schutter in de juiste zin wordt geroteerd, waarbij de bout 340 in de afbeelding volgens fig. 21 in linkse zin met ee schijf 306 roteert, komt de geleidingsbout 344 uit de holte 348 en wordt deze in de in fig. 21b aangegeven positie gebracht. Bij een doordraaien van de knop 175 wordt de geleidingsbout 344 door een naar buiten gericht vlak 354 van de binnenste geleidingskant naar buiten gezwaaid en bereikt de bout tenslotte in de afbeelding volgens fig. 21d een door de buitenste schaarkant 334 gevormde, ongeveer radiaal naar binnen stekende aanslag 349, waardoor de rotatiebeweging van de knop wordt beëindigd.
De aanslag of het oppervlaktegebied 349 verloopt niet precies radiaal, doch is concaaf gekromd met een kromtestraal, welke kleiner is dan de zwaaistraal van de geleidingsbout 344 om de bout 340. Derhalve verhindert het binnenste uiteinde 356 van de aanslag 349, dat de geleidingsbout 344 onder invloed van de veer 346 naar binnen wordt gezwaaid. Zodra de schutter de knop loslaat, kan echter het wiel 226 over een fractie van een graad terugdraaien, waarbij deze rotatiebeweging door de veer 346 wordt veroorzaakt en valt de geleidingsbout 344 onder invloed van de veer 346 over de vernauwde plaats 350 tussen de binnenste en buitenste kant van de schaargeleiding radiaal naar binnen in.de in fig. 21a aangegeven uitgangsstand. Wanneer de schutter tracht de knop 175 in de tegengestelde richting te.roteren, dan verschuift de geleidingsbout 344 zich welis- vaar iets uit .de holte 3^8, doch komt hierbij te rusten tegen een steun-vlak 352 van de binnenkant 332, zoals aangegeven in fig. 21f, waardoor een onjuiste rotatie van de knop op een effectieve wijze wordt voorkomen.
De binnenkant 332 vormt bij de uitvoeringsvorm de "eerste gelei-dingskant", zoals deze in de conclusies is vermeld. Men kan de inrichting echter ook zodanig uitvoeren, dat de veer 3^6 de geleidingsbout tegen de buitenste geleidingskant drukt en de, de rotatiebeweging beëindigende aanslag zich bij de binnenste geleidingskant bevindt. Het verloop van de geleidingskanten moet dan dienovereenkomstig worden gewijzigd. De op de geleidingsbout tengevolge van de rotatiebeweging van het wiel 226 uitgeoefende centrifugaalkracht speelt bij de hier optredende geringe hoeksnelheden geen rol. De beschreven schaargeleiding kan ook voor andere rotatie-aandrijfinrichtingen bij een wapen en in het algemeen voor willekeurige rotatie-aandrijfstelsels worden toegepast.
Het voordeel van deze schaargeleiding ligt in de bijzonder goede werking daarvan en in het feit, dat de geleiding na een voorafbepaalde ro-tatiehoek, bij het voorbeeld 3^0°, de rotatiebeweging door een duidelijk voelbare aanslag beëindigt. Ha een gedurende een korte tijd loslaten of verminderen van het op het bedieningsonderdeel uitgeoefende koppel kan de rotatiebeweging opnieuw beginnen.
Bij dit wapen kan door het gebruik van een eenvoudige aandrijving een andere schaargeleiding worden toegepast, waarbij de rotatiebeweging steeds na een rotatiehoek van 180° wordt beëindigd. Bij een dergelijke schaargeleiding zijn de naar buiten en naar binnen stekende uitsteeksels van de kanten 332 en 33^ in zijn totaal tweemaal langs de omtrek aanwezig. De rotatiebeweging kan ook na een hoek van minder dan 180° door de schaargeleiding worden beëindigd. Het is ook mogelijk, ofschoon voor het beschreven wapen niet zonder meer van toepassing, de rotatiebeweging na . ongelijke hoeken, die elkaar tot 360° aanvullen, te beëindigen, derhalve de uitsteeksels van de kanten 33,2 en 33^ tweemaal uit te voeren en zodanig aan te brengen, dat bijvoorbeeld na rotatiehoeken van 160° en 200° de aanslagen werkzaam worden.
Er wordt op gewezen, dat de in de hierna volgende conclusies aangegeven referenties niet in.beperkende zin dienen te worden opgevat, doch slechts ter toelichting dienen.

Claims (13)

1. Zelf-ladend handvuurwapen, meer in het bijzonder geweer, met een in een ten opzichte van de loop stationair deel aanwezige, loodrecht op de hartlijn van de loop staande uitsparing, waarin een in wezen walsvor-mig sluitstuk coaxiaal is opgesteld en voor het laden om de lengte-as daarvan zwaaibaar is, dat een in een schietpositie van het sluitstuk met de loop op êén lijn gelegen kamer bevat, en een inrichtingom het sluitstuk uit de schietpositie in een laadpositie te zwaaien, waarin de kamer voor het invoeren van een patroon toegankelijk is, en om het ' sluitstuk na het invoeren van de patroon in een schietpositie te zwaaien met het kenmerk, dat een roteerbaar aan te drijven onderdeel (slinger-massa 1+0, 1+2, 1+1+, 1+6, 1+8, 5^, 56» 58) aanwezig is, welk deel zodanig in aandrijvende verbinding met het sluitstuk (1+) staat, dat het roteerbaar aan te drijven deel in de periode na het afvuren van een schot tot het moment, waarop het wapen voor het afvuren van een volgend schot gereed is, continu roteert.
2. Wapen volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat het roteerbaar aan te drijven deel een slingermassa (1+0, h2, 1+1+, 1+6, 1+8, 5^» 56, 58) is, welke zodanig met het sluitstuk (4) in aandrijvende verbinding staat, dat de slingermassa gedurende tenminste een deel van de genoemde periode opgezamelde bewegingsenergie voor het aandrijven van het sluitstuk levert .
3. Wapen volgens conclusie 2 met het kenmerk, dat het wapen is uitgevoerd als een gasdruklaadwapen met een gaszuiger en een terugstelveer. 1+. Wapen volgens conclusie 2, dat als een gasdruklaadwapen met een gaszuiger is uitgevoerd met het kenmerk, dat de slingermassa (1+0, 1+2, 1+1+, 1+6, 1+8, 5I+» 56, 58) in wezen slechts tijdens de aanwezigheid van een gasdruk door de gaszuiger (schuifstang 60) wordt aangedreven.
5. Wapen volgens conclusie 1+ met het kenmerk, dat de gasdruklaadin- richting zonder terugstelveer is uitgevoerd. ,
6. Wapen volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat met het roteerbaar aan te drijven.deel (schijf 1+2) een haanspaninrich-ting (65) voor het spannen van een haan (66) van het wapen in aandrijvende verbinding staat.
7. Wapen volgens een der voorgaande conclusies, waarbij een toevoer-orgaan voor het inschuiven van een patroon, in de zich in de laadpositie bevindende kamer aanwezig is, welke wordt beïnvloed door tenminste een draaibaar gelegerd even dik onderdeel met het kenmerk, dat tenminste een even dik onderdeel (Ij-U, U6) een onderdeel vormt van het roteerbaar aan te drijven deel.
8. Wapen volgens een der conclusies 2-7 met het kenmerk, dat alle delen (^0, 1*2, ¥+, 1*6, 1*8, 5**s 56, 58) van de slingermassa om een enkele, gemeenschappelijke as roteerbaar zijn opgesteld.
9. Wapen volgens een der voorgaande conclusies, waarbij een schakel-wiel van een, het sluitstuk aandrijvend schakelwielaandrijfstelsel in de periode tussen het afvuren van een schot en het bereiken van de schietpositie voor het volgende schot een volledige omwenteling uitvoert, met het kenmerk, dat een blokkeerinrichting (blokkeerhefboom 82, neus 80, aanslagvlak 85) aanwezig is, die het schakelwiel precies na een volle omwenteling tot stilstand brengt.
10. Wapen volgens tenminste een der conclusies 3-5 met het kenmerk, dat de gasdrukzuiger een met de slingermassa gekoppelde kruk (scharnier 61) beïnvloedt.
11. Wapen volgens conclusie 10 met het kenmerk, dat de stand van de kruk in de schietpositie enige graden na het bovenste dode punt is gelegen en de gasdruklaadinrichting zodanig is uitgevoerd, dat de gasdruk op zijn laatst eindigt op het moment, waarop de kruk het onderste dode punt bereikt.
12. Wapen volgens tenminste conclusie 6 met het kenmerk, dat om de zwaai-as van de haan (66) een hefboom als aanspaninrichting (65) zwaai-baar is gelegerd, die door een koppelorgaan (62) met een excentrisch op het roteerbaar aan te drijven deel aangebrachte scharnier (61) is verbonden.
13. Wapen volgens conclusie 12 en een der conclusies 3 of 5 met het kenmerk, dat de koppeling tussen de haanspaninrichting (65) en de slinter-massa (1*2) zodanig is, dat een haanslagveer (67) op zijn laatst maximaal is gespannen op het moment waarop de gasdruk eindigt. ll*. Wapen volgens een der conclusies 2-13 met het kenmerk, dat de rotatie-as van de slingermassa en de rotatie-as van de haan (66) en van de haanspaninrichting (65) evenwijdig aan elkaar op een afstand van elkaar zijn gelegen in een vlak, waarin een, door de gasdrukzuiger aangedreven, met de slingermassa gekoppeld deel (schuifstang 60) verschuifbaar is, waarbij.de hoek, die de haanspaninrichting (65) en het koppel- orgaan (62) bij een wapen, dat zich in de schietpositie bevindt, met elkaar insluiten, ongeveer 90° bedraagt, en de stand van.de kruk ongeveer 30° achter het bovenste dode punt is gelegen.
15. Wapen, meer in het bijzonder volgens een der voorgaande conclusies, vaarbij een toevoerinrichting voor het inschuiven van een patroon in de zich in de laadpositie bevindende kamer aanwezig is, welke door twee even dikke onderdelen wordt beïnvloed, die met een, het sluitstuk beïnvloedend schakelwiel rotatievast zijn verbonden, waarbij elk even dik onderdeel steeds tegen twee tegenover elkaar gelegen, evenwijdig aan elkaar verlopende kanten van een hefboom rust en waarbij de .beide paren kanten een -van 0° verschillende hoek met elkaar insluiten met het kenmerk, dat met het eerste even dikke onderdeel (¾¾) een eerste besturingshefboom (eerste besturingsplaat 88) is gekoppeld, welke zwaaibaar is gelegerd om een ten opzichte van de loop stationaire as (asbout 86), met het tweede even dikke onderdeel (U6) een tweede besturingshefboom (tweede besturingsplaat 95) is gekoppeld, welke met het ene uiteinde scharnierbaar samenwerkt met een, het toevoeronder-deel vormende tuimelaar (99) en met het andere uiteinde met de eerste besturingshefboom op een afstand van de zwaai-as daarvan (scharnier 93) is gekoppeld.
NL8301593A 1982-05-08 1983-05-06 Handvuurwapen. NL8301593A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
DE3217469 1982-05-08
DE3217469 1982-05-08

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8301593A true NL8301593A (nl) 1992-04-01

Family

ID=6163171

Family Applications (3)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8301594A NL8301594A (nl) 1982-05-08 1983-05-06 Handvuurwapen.
NL8301593A NL8301593A (nl) 1982-05-08 1983-05-06 Handvuurwapen.
NL8301595A NL8301595A (nl) 1982-05-08 1983-05-06 Handvuurwapen.

Family Applications Before (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8301594A NL8301594A (nl) 1982-05-08 1983-05-06 Handvuurwapen.

Family Applications After (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8301595A NL8301595A (nl) 1982-05-08 1983-05-06 Handvuurwapen.

Country Status (5)

Country Link
BE (4) BE896682A (nl)
FR (3) FR2671395A1 (nl)
GB (4) GB2248916B (nl)
IT (4) IT8348254A0 (nl)
NL (3) NL8301594A (nl)

Family Cites Families (17)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB136581A (en) * 1917-04-28 1919-12-22 Arthur Trevor Dawson Improvements in or relating to Ordnance Firing Mechanism.
GB210655A (en) * 1923-03-23 1924-02-07 Joseph Declaye Improvements in lock mechanisms for sporting guns
NL27886C (nl) * 1929-05-01
GB381586A (en) * 1931-06-30 1932-10-06 Ceskoslovenska Zbrojovka Akcio Automatic gun
GB486547A (en) * 1936-12-05 1938-06-07 Sanders Small Arms Ltd Improvements in recoil-operated firearms
BE471803A (nl) * 1946-03-12
CH255451A (fr) * 1946-08-13 1948-06-30 Brevets Aero Mecaniques Arme automatique.
BE494590A (nl) * 1949-03-17
BE567635A (nl) * 1957-05-24
BE624312A (nl) * 1961-10-31
US3447526A (en) * 1965-05-03 1969-06-03 Z Jana Svermy Narodni Podnik Cocking device
GB1255924A (en) * 1966-11-29 1971-12-01 Secr Defence Improvements in or relating to cocking mechanisms for guns
BE728733A (nl) * 1968-02-26 1969-08-01
ES179136Y (es) * 1972-04-08 1973-07-16 Laurona Armas, S. A. Mecanismo de disparo para armas semiautomaticas.
IT1029293B (it) * 1975-04-14 1979-03-10 Benelli P Sistema di percussione radiale per armi da fuoco che utilizzano proietti ad autopropulsione aventi innesco perimetrale
DE2627641C2 (de) * 1976-06-19 1983-11-10 Heckler & Koch Gmbh, 7238 Oberndorf Griffspanner-Selbstladepistole
EP0054985B1 (de) * 1980-12-18 1984-09-05 Werkzeugmaschinenfabrik Oerlikon-Bührle AG Handspannvorrichtung für eine selbsttätige Feuerwaffe

Also Published As

Publication number Publication date
GB2248914A (en) 1992-04-22
GB2248916B (en) 1992-09-16
FR2671394A1 (fr) 1992-07-10
GB2248913B (en) 1992-09-16
FR2671395A1 (fr) 1992-07-10
BE896682A (fr) 1991-12-11
NL8301594A (nl) 1992-04-01
IT8348255A0 (it) 1983-05-09
GB2248916A (en) 1992-04-22
GB2248915B (en) 1992-09-16
IT8348256A0 (it) 1983-05-09
BE896679A (fr) 1991-12-11
GB2248914B (en) 1992-09-16
FR2670280A1 (fr) 1992-06-12
BE896680A (fr) 1991-12-11
BE896681A (fr) 1991-12-11
GB2248915A (en) 1992-04-22
GB2248913A (en) 1992-04-22
IT8348257A0 (it) 1983-05-09
NL8301595A (nl) 1992-04-01
IT8348254A0 (it) 1983-05-09

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US20240133646A1 (en) Semiautomatic firearm
US4539889A (en) Automatic pistol with counteracting spring control mechanism
US6263607B1 (en) Pistol having a safety for locking a disassembly lever
US3997994A (en) Shoulder arm with swivel breech member
US6266909B1 (en) Pistol having a safety for preventing firing during disassembly
RU2110745C1 (ru) Автоматическое оружие
US4348941A (en) Shoulder arm with swivel breech member
US20180259275A1 (en) Lockable self-loading firearm apparatus
US4454673A (en) Automatic safety device for handguns
US5347912A (en) Elements for decelerating the recoil of the moving parts of a fire arm
NL8301593A (nl) Handvuurwapen.
EP0077841B1 (en) Small-arm having a rotary magazine
EP1106955A2 (en) Firearm having inertia striker mechanism
RU2174663C1 (ru) Пистолет-пулемет
GB2251293A (en) Automatic weapon with a cylindrical breechblock
US4348937A (en) Ignition arrangement for ammunition in a barrel weapon
US4825743A (en) Magazine and feed mechanism for firearms
US970248A (en) Firearm.
RU2186310C1 (ru) Механизм запирания ствола автоматического оружия
US4393748A (en) Device for stripper
US4023295A (en) Firearm construction having mechanical means for the ejection of misfired cartridges
RU2130157C1 (ru) Способ магазинного перезаряжания оружия револьверного типа и револьвер-автомат с магазинным питанием
EP1813904A1 (fr) Dispositif piloté de percussion
US1397418A (en) Mechanism for non-recoil breech-loading guns
RU2093770C1 (ru) Автоматическое стрелковое оружие с предохранительным устройством

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BV The patent application has lapsed