NL8205028A - Reminrichting en inspectiestelsel voor spinlasmachine. - Google Patents

Description

- 1 - „τ·\ . ν ... ;

Reminrichting en inspectiestelsel voor spinlasmachine.

De.uitvinding heeft betrekking op een reminrich-ting en op een werkwijze en inrichting voor de besturing van door middel van wrijving werkende lasmachines voor thermoplastisch materiaal. Meer in het bijzonder heeft 5 de onderhavige uitvinding betrekking op een elektro-mechanische inrichting voor het vaststellen van de kwaliteit van een door spinlassen verkregen verbinding vervaardigd door een spinlasmachine met een enkele of een aantal spindels, terwijl de uitvinding verder 10 betrekking heeft op een werkwijze en inrichting voor het verschaffen van een waarschuwingssignaal en/of voor het uitwerpen van produkten die defekte lassen bezitten. De uitvinding heeft eveneens betrekking op een integrale reminrichting voor het afremmen van een-15 bewegende spindel.

Bij het met elkaar verbinden van voorwerpen uit thermoplastisch materiaal, in het nu volgende kortheidshalve aangeduid als "thermoplastische voorwerpen" door middel van wrijvingslassen kan een inrichting 20 worden gebruikt waarmee de axiaal op elkaar aangepaste thermoplastische delen aan elkaar worden gelast doordat zij ten opzichte van elkaar worden gedraaid, zodat in verband daarmee wordt gesproken over "spinlassen".

De delen worden daarbij ten opzichte van elkaar 25 gedraaid en dan axiaal tegen elkaar aangedrukt.

Bij een inrichting als beschreven in het Amerikaanse octrooischrift RE 29.448 wordt één van de twee bij elkaar passende delen in een klauwplaat vastgezet en in draaiing gebracht. De roterende aandrijving 30 wordt ontkoppeld wanneer de delen axiaal tegen elkaar aan worden gebracht en bij het axiaal tegen elkaar aandrukken van de delen wordt het draaiende deel afgeremd en wordt wrijvingswarmte opgewekt waardoor de delen aan elkaar worden gelast.

35 De bovenbeschreven inrichting kan een deel uitmaken van een groter apparaat, zoals dat beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 3.800.376 voor het uitvoeren van een aantal bewerkingen tegelijkertijd 8205028 - 2 - op afzonderlijke houderdelen.

Het is duidelijk dat de onderhavige uitvinding eveneens bruikbaar kan zijn bij andere inrichtingen, overeenkomstig die als boven beschreven.

5 In het algemeen kan worden gezegd, dat tijdens het spinlasproces lassen worden vervaardigd door de in het aangedreven gereedschap opgeslagen kinetische energie. Wanneer de twee aan elkaar te lassen oppervlakken in innige aanraking met elkaar worden gebracht, 10 wordt de kinetische energie vrijgemaakt in de vorm van warmte, wat resulteert in het aan elkaar lassen van de tegen elkaar aangebrachte oppervlakken.

Wanneer in het nu volgende wordt gesproken over een "defekte las" wordt hieronder verstaan dat 15 de las een onvoldoende sterkte heeft, wat gewoonlijk zal worden veroorzaakt doordat êën van de oppervlakken niet voldoende is doorgelast, bijvoorbeeld doordat een onderdeel ontbreekt of doordat de delen niet zuiver op elkaar passen of door een mechanisch defekt van 20 een aangedreven gereedschap of in de stand van één der te lassen onderdelen.

Wanneer een dergelijk defekt optreedt en het gereedschap of de spindel blijft draaien, wordt het moeilijk om een ander onderdeel op de spindel te brengen. 25 De bewegende spindel moet tot rust komen om er een onderdeel op te kunnen brengen, om te voorkomen dat het onderdeel door het roterende gereedschapoppervlak wordt weggeslingerd, daar het gereedschap kan worden verdraaid met een toerental van 2000 omwentelingen/minuut. 30 Bij de bekende inrichting zijn geen middelen aanwezig voor het afremmen van de spindel of het gereedschap waarop de houders worden opgenomen om de verdraaiing van de spindel te kunnen doen stoppen, zodat een nieuw houderdeel op de spindel zou kunnen worden 35 gebracht terwijl deze in rust is. Het inspectiestelsel volgens de onderhavige uitvinding dient er nu toe overmatige draaiing van een aangedreven gereedschap waar te nemen op dat tijdstip gedurende het spinlasproces dat het gereedschap in rust zou moeten zijn.

40 Bij bekende spinlasinrichtingen doet zich de 8205028 t 4 - 3 - m · behoefte gevoelen aan een nauwkeurige en direkte vaststelling wanneer een houderlas defekt is of wanneer een aangebrachte las is gescheurd. Verder doet zich de behoefte gevoelen om een eventueel defekt produkt 5 zoals een houder te identificeren en te verwijderen, zodat het niet zal worden gebruikt waardoor de erin gebrachte inhoud verloren zou kunnen gaan. Het is gewenst om een dergelijke bewerking nauwkeurig en automatisch uit te voeren zodat het totale stelsel met maximale 10 produktiesnelheid kan werken. Verder is het zowel noodzakelijk als gewenst dat kan worden waargenomen wanneer een bepaald deel van de inrichting een groot aantal defekte houders aflevert, zodat dit deel kan worden hersteld.

15 Verder is het noodzakelijk een inspectiestelsel voor een inrichting te verschaffen als bovenbeschreven, welke kan worden opgenomen in bestaande inrichtingen, of in nieuwe inrichtingen en die bij een lager voltage werkt.

20 Een doel van de uitvinding is dus het verschaffen van een inrichting voor het integraal afremmen en tot stilstand brengen van een gereedschap of spindel waarop een onderdeel zoals een houderdeel moet worden aangebracht voordat het aanbrengen van dit onderdeel op de spindel 25 plaatsvindt.

Een verder doel van de uitvinding is het verschaffen van een werkwijze en een inrichting voor het vaststellen dat een thermoplastische las defekt is en voor het verwijderen of uitwerpen van voorwerpen met 30 defekte lassen.

Een verder doel van de uitvinding is nog het. verschaffen van een werkwijze en inrichting voor het vaststellen dat een bepaalde eenheid een groot aantal defekte voorwerpen levert, zodat de moeilijkheid van de 35 inrichting kan worden vastgesteld of de inrichting automatisch kan worden uitgeschakeld.

Nog een verder doel is het verschaffen van een regelinrichting die aangebracht kan worden in bestaande inrichtingen.

40 Ter bereiking van de bovengestelde en verdere 8205028 • *1 - 4 - doeleinden kan, volgens de onderhavige uitvinding, een reminrichting worden verschaft voor een spinlasmachine met een enkele of met een aantal spindels waarbij elke spindel is voorzien van afremmmiddelen. Wanneer er een 5 boven- en een onderspindel is, zal er volgens de uitvinding bij voorkeur in worden voorzien, dat elke spindel is voorzien van afremmiddelen. De afremmiddelen volgens de uitvinding worden bij voorkeur bediend door middel van een nok voor het vaststellen van het tijdstip van de 10 afremmende werking zodanig dat dit plaatsvindt voorafgaand aan het brengen van een voorwerp of een onderdeel op de spindel.

De remmiddelen zullen bij voorkeur bestaan uit een nok-bediende, veerbelaste rem geschikt om aan te 15 liggen tegen een slijtbestendig remoppervlak, dat zelf-instellend is en instelbaar en dat de spindels niét zal blokkeren.

De inspectie-werkwijze en inrichting volgens de uitvinding kan zowel worden toegepast voor een in-20 richting met een enkele spindel waarbij de uitvinding in werking zou treden op een tijdstip volgend op het inleiden van de las, als op een inrichting met een aantal spindels, waarbij het stelsel bij voorkeur het voorwerp zal onderzoeken op een bepaalde plaats in de verdraaiïngs-25 stand van de machine, zodat dan een waarschuwings- signaal kan worden geleverd en/of een eventueel defekt produkt kan worden uitgeworpen.

Bij de meer complexe uitvoering met een aantal spindels kan, volgens de onderhavige uitvinding, worden 30 voorzien in middelen voor het waarnemen of een gereedschap of spindel beweegt, dat wil zeggen draait nadat een las voltooid en de spindel in rust zou moeten zijn, wat er op wijst dat een defekte las is ontstaan. Wanneer is waargenomen dat de spindel in beweging is kan een mecha-35 nisch, een licht- of geluidssignaal worden gebruikt om het station waar zich het defekte voorwerp bevindt te identificeren.

Bij voorkeur zal een "mechanische vlag" worden gebruikt, die in het bijzonder ook kan worden gebruikt 40 voor de inschakeling van het mechanisme voor het uit- 8205028 - 5 - werpen van het defekte produkt, welk mechanisme de aanwezigheid van de vlag waarneemt.

Bij voorkeur zal het stelsel eveneens middelen omvatten voor het vaststellen van het aantal defekte 5 produkten behorend bij elk deel van de inrichting en indien dit aantal defekte lassen overmatig wordt zal een automatisch onderhouds- en/of uitschakelstelsel in werking treden.

Verdere doeleinden en voordelen van de uit-10 vinding worden nu nader toegelicht aan de hand van een beschrijving van uitvoeringsvoorbeelden, weergegeven in de tekening, waarin: fig. 1 een perspectivisch aanzicht toont van een inrichting waarbij bovenste en onderste kunststof-15 houderhelften worden afgegeven vanaf in elkaar passende stapels daarvan, welke helften met elkaar worden ver-, bonden voor het vervaardigen van houders, welke houders worden gevuld waarna doppen worden aangebracht op de toppen van de houders? 20 fig. 2 schematisch een bovenaanzicht toont van de inrichting van fig. 1? fig. 3 een aanzicht en gedeeltelijke vertikale dwarsdoorsnede toont over de spinlaseenheid van de inrichting volgens fig. 1 en 2? 25 fig. 4 een vertikale dwarsdoorsnede toont van het bovenste gereedschapssamenstel van fig. 3 met daarin de remmiddelen in dwarsdoorsnede? fig. 5 een doorsnede toont volgens de lijn V-V van fig. 4? 30 fig. 6 een blokschema toont van het spindel- inspectiestelsel? fig. 7 een blokschema toont van het stelsel voor het uitwerpen van een defekt produkt? fig. 8 een blokschema toont van een deel 35 van fig. 6? fig. 9 een blokschema toont van de vlaginstel-tijdschakelaar van fig. 6; en fig. 10 een tijdsdiagram toont van het stelsel van de fig. 6 en 7.

40 In eerste instantie zal de totale constructie 8205028 « * - 6 - en werking worden beschreven van een spinlasmachine waarbij de onderhavige uitvinding kan worden toegepast.

Het zal daarbij duidelijk zijn dat de beschreven details slechts bij wijze van voorbeeld zijn gegeven en dat 5 de rem en detectie-uitwerpstelsels volgens de onderhavige uitvinding ook bij andere machines kunnen worden toegepast.

De in de fig. 1, 2 en 3 weergegeven machine assembleert kunststofhouders uit toegevoerde, in elkaar 10 passende houderhelften, waarna de houders worden gevuld en doppen en afdichtingen op de gevulde houders worden aangebracht.

De houders worden geassembleerd uit afzonderlijk vervaardigde bovenhelften 4 en onderhelften 6, welke 15 twee helften door wrijving aan elkaar worden gelast in het midden van de houder. - -

De machine heeft de vorm van een voet of tafelconstructie 8 waarop een regelpaneel 10 is aangebracht, een aantal behandelingseenheden en middelen voor het 20 overbrengen van de houderdelen naar en vanaf de verschillende behandelingseenheden. De behandelingseenheden en de overbrengmiddelen worden aangedreven door in elkaar grijpende tandwielen, aangebracht op plaatsen zoals dit is weergegeven in fig. 2. Bij voorkeur zal 25 een enkele aandrijfeenheid worden toegepast voor het in draaiende beweging brengen van elk wiel en voor elke bijbehorende behandelingseenheid en overbrengmiddelen. Bij voorkeur zullen de steekcirkels van de in elkaar grijpende wielen in lijn liggen met de 30 cirkels gevormd door het verbinden van de hartlijnen van de houderhelften en de houders wanneer deze door het stelsel heen bewegen. De behandelingseenheden zijn alle draaibare eenheden en de overdracht tussen de eenheden wordt tot stand gebracht door verdraaiing 35 van sterwielen, waardoor een compacte en efficiënte inrichting kan worden bereikt, zoals weergegeven in fig. 1.

De bovenste en onderste houderhelften 4 resp. 6 worden afgeleverd vanaf de sterwielinrichting 18, 40 zodanig dat zij in lijn liggen met de hartlijnen van 8205028 •y een bovenste cilindrische doorn 150 en een onderste cilindrische doorn 152. De doorns zijn zodanig aangebracht dat zij kunnen worden verplaatst volgens een cirkelvormige baan om de centrale hartlijn van de lasinrichting 32 5 (fig. 3). De overdracht vindt plaats bij een hoekzone waar de omtrek van het sterwiel tangentiaal komt te raken aan de baan gevolgd door de verschillende bovenste en onderste doorns. Aan deze overdracht wordt meegewerkt door bekende stationaire geleidingsrails 154, zoals 10 weergegeven in fig. 2. De einddelen van de geleidingsrail 154 snijden de baan van de houderhelften op het sterwiel 18 en zorgen ervoor dat de houderhelften op de doorns worden gebracht zodat zij niet meer om de hartlijn van het sterwiel blijven bewegen. De sterwielinrichting 18 15 omvat bovenste en onderste, in hoofdzaak cirkelvormige platen 156 met in hoofdzaak halfcirkelvormige, gelijkmatig over de omtrek verdeeld staande, uitsnijdingen 118 bij hun omtrek voor het opnemen van de buitenomtrek van de houderhelften 4 en 6. De uitgesneden delen van de bovenste 20 en onderste platen bevinden zich boven elkaar en de paren boven elkaar liggende uitgesneden zones leveren draagstations van de sterwielinrichting 18. De platen 156 worden gedragen door een as 158, die zich uitstrekt door een stationair cilindrisch element 160 en aan zijn 25 ondereinde is verbonden met een aandrijftandwiel 39.

De as 158 wordt draaibaar ondersteund door legermiddelen gedragen door de tafel 8 en in het algemeen aangeduid met 161 in fig. 3.

Het spinlasaandrijftandwiel 43 is verbonden 30 met een holle aandrijfas 166, die zich naar boven toe uitstrekt in het midden van de spinlaseenheid 32. Deze holle as is draaibaar binnen legermiddelen 168, 170 en 172, die zijn aangebracht tussen een stationaire vertikale as 174 en de holle aandrijfas 166.

35 Bij zijn boveneinde ondersteunt de stationaire as 174 stationaire vacuum-verschaffende middelen, die in het algemeen zijn aangeduid met 176 en een ringvormige nokbaan 178. Van de tafel 8 maken eveneens vacuum-verschaffende middelen deel uit, die in het algemeen 40 zijn aangeduid met 180, terwijl eveneens een ringvormige 8205028 - 8 - nokbaan 182 aanwezig is.

In verband met de nu volgende beschrijving zal eerst een algemene bespreking plaatsvinden van de spinlas-bewerking. Wanneer de houderhelften in lijn zijn gebfcacht 5 met de hartlijnen van de bovenste en onderste spindels of doorn 150 en 152 worden zij door de spindels omringd om gedraaid te kunnen worden. De spindels draaien om de vertikale hartlijn van de spinlasinrichting 32 en bewegen eveneens vertikaal naar elkaar toe wanneer zij 10 de houderhelften omringen. De onderste spindel 152 die de bodemhelft omvat draait eveneens om zijn eigen as tijdens de spinbewerking. Wanneer de houderhelften eenmaal onder wrijving zijn gelast zijn de spindels uit elkaar gaan zodat de gereedgemaakte houder wordt vrij-15 gegeven.

Elk der spindels wordt vertikaal verplaats om een as die stationair is ten opzichte van zijn eigen hartlijn, maar die draait om de hartlijn van de spinlas-eenheid 32. De assen voor de bovenste doorns 150 zijn 20 aangeduid met 184, en de assen voor de onderste spindels 152 met 186. Elke bovenste as 184 strekt zich naar beneden toe uit vanaf een steunelement 188 en elke onderste as 186 strekt zich naar boven toe uit vanaf een steunelement 190. Deze steunelementen 188 en 190 25 worden gedragen door de hoofddraaiïngsas 166 in het hart van de spinlasinrichting, zodat de spindelassen 184 en 186 draaien om de centrale hartlijn van de inrichting 32. De draaiende beweging van de assen 184 en 186 om de hartlijn van de spinlasinrichting zorgt ervoor 30 dat de spindels 150 en 152 ermee verdraaien.

Vertikale verplaatsingen van de spindels ten opzichte van hun assen 184 en 186 worden verkregen door middel van verbindingsstangen 192 en 194, die respectievelijk zijn verbonden met de spindels 150 en 35 152. Deze verbindingsstangen hebben nokvolgers die samenwerken met de bovengenoemde stationaire nokbanen om de bovenste en onderste spindels vertikaal op hun plaats te brengen wanneer zij draaien om de centrale hartlijn van de spinlasinrichting 32. De bovenste 40 verbindingsstang 192 is voorzien van nokvolgers 196 8205028 - 9 - om te bewegen binnen de stationaire bovenste nokbaan 178. De onderste verbindingsstang 194 heeft eveneens een nokvolgef 198 voor verplaatsing binnen de onderste nokbaan 182.

5 Elke onderste spindel 152 kan verder om de hartlijn van zijn as 186 verdraaien wanneer een deel van een snaarschijf 200 in aanraking wordt gebracht met een aandrijfsnaar 34 (fig. 2) tijdens een voorafbepaald aantal graden van verdraaiing van de doorn om 10 de hartlijn van de lasinrichting 32. Tot dit doel zijn niet weergegeven ondersteuningsmiddelen aangebracht tussen elke spindel 152 en zijn as 186.

De bovenste vacuum-verschaffende middelen 176 zijn op geschikte wijze verbonden met een kanaal dat 15 loopt naar de omtrek van een niet weergegeven centrale opening binnen de bovenste doorn. De vorm van deze -opening komt in het algemeen overeen met de vorm van de bovenste houderhelft 4. Het vacuum wordt geleverd over de buitenste omtrek van de houderhelft 4 wanneer 20 deze wordt omringd door de bov’enste spindel 150.

De fig. 4 en 5 tonen respectievelijk een vertikale dwarsdoorsnede en een horizontale doorsnede over het bovenste deel van fig. 4 en wel van de rem-inrichting volgens de onderhavige uitvinding tezamen 25 met een bovenste spindelsamenstel zoals dit is weergegeven in fig. 3. Het zal duidelijk zijn dat een overeenkomstig samenstel kan worden gebruikt voor het afremmen van het onderste spindelsamenstel 152 van fig. 3 en dat een remsamenstel kan worden aangebracht bij elk draaiend 30 gereedschap op de spinlasmachine.

De bovenste spindel 150 van fig. 4 kan worden aangedreven door een enkele band als weergegeven in fig. 3 of door een aantal banden die worden opgenomen in groeven 223 van fig. 4. Het zal duidelijk zijn dat 35 indien geen belasting of afremming wordt uitgeoefend op de spindel 202 deze continu zal draaien zodat het moeilijk is een onderdeel daarop aan te brengen. Het onderdeel zal de neiging hebben weg te vliegen van een draaiende spindel. Om een onderdeel op de juiste wijze 40 op de spindel te kunnen brengen, moet deze zich in 8205028 - 10 - rust bevinden. Om de spindel 150 te voorzien van een remsamenstel wordt een vlak oppervlak 203 aangebracht op de zijde van een stationair oppervlak, dat zich bij de spindel bevindt. Dit kan worden gedaan door machinale 5 bewerking of op een andere overeenkomstige wijze. De spindelmantel 202 kan zijn voorzien van een roestvrij stalen of andere slijtbestendige band of schuurstrip 204 waartegen een remschoen 231 aan kan liggen. Het slijtbestendige materiaal 204 is aangebracht daar de spindel 10 bij voorkeur zal zijn vervaardigd uit aluminium, dat niet kan worden blootgesteld aan de slijtende werking van een remoppervlak.

Het remsamenstel is aangebracht op een ondersteuning 206, die is bevestigd op het oppervlak 203 15 door middel van bouten of andere bevestigingselementen 221. Binnen de ondersteuning 206 bevindt zich de pen 211 waarop de remarm 207 verzwenkbaar is aangebracht.

De remarm 207 wordt door de veer 217 aangedrukt tegen de instelschroef 219, die is vastgezet door middel 20 van de moer 220. De stand van de remarm 207 wordt ingesteld door middel van de instelschroef 219 en de moer 220, zodanig dat een zekere speling 224 aanwezig is tussen de schuurstrip 204 en de remschoen 231.

De rem wordt geactiveerd door een nok 230, die 25 in aanraking komt met de rol 214, die op zijn beurt vast is verbonden met het remblok 208. Het remblok 208 wordt schuifbaar ondersteund door de geleidingsstang 208, die zich uitstrekt vanaf de remschoenhouder 210.

Tussen het remblok 208 en de remschoenhouder 210 wordt 30 een speling 222 gehandhaafd door middel van een drukveer 218, waarvan de kracht moet worden overwonnen voordat een remkracht kan worden uitgeoefend door de remschoen 231 op de schuurstrip 204. Op deze wijze wordt een eventueel blokkeren van de rem tegen de spindel vermeden.

35 De remschoenhouder 210 scharniert om de pen 212, om te verzekeren dat de remschoen met een plat oppervlak tegen de spindel en meer in het bijzonder de schuurstrip 204 aandrukt. Deze dubbele scharnierende inrichting maakt het mogelijk dat de remschoen naar links toe 40 beweegt (als gezien in fig. 4) terwijl voorkomen wordt 8205028 - 11 - dat de remschoen rechtsom draait en slechts met zijn ondervlak in aanraking zou zijn met de spindel.

De pen 213 is aangebracht voor de nokrol 214 en wel tussen legervlakken aangebracht in het remblok 5 208. De vasthoudring 225 dient voor het vasthouden van het remblok 208, dat verschuifbaar is op de geleidings-stang 209. In het remblok 208 is verder een bus 228 aangebracht, waarbinnen de geleidingsstang 209 passend is opgenomen. Een verdere bus 229 is aangebracht in 10 de remondersteuning 206 voor de scharnierpen 211.

De remschoen is met de remschoenhouder verbonden door middel van een geschikte kit of op andere geschikte wijze.

Bij het bedrijf zal de nok naar een bepaalde 15 stand verdraaien om een afremming te bewerken voorafgaand aan het moment dat de spindel moet worden geladen. De nok komt in aanraking met de nokrol 214, die is verbonden met het remblok 208 door middel van de pen 213. Onder invloed van de nok 230 beweegt het remblok 208 naar links 20 toe over de geleidingsstang 209 totdat hij de kracht van de drukveer 218 overwint en zich over de afstand van de spleet 224 verplaatst. Op dat moment komt het remblok 208 in aanraking met de remschoenhouder 210, die wordt verzwenkt doordat hij door middel van de pen 25 211 ondersteund wordt door de remarm 207. De remarm 207 is eveneens verzwenkbaar aangebracht op de pen 211, zodat het gehele samenstel naar links toe kan verzwenken, waarbij de remschoen 210 haaks blijft staan op het remoppervlak 204 van de spindel 150.

30 Fig. 6 toont een blokdiagram van het inspectie- stelsel volgens de onderhavige uitvinding. Elke aangedreven spindel, bijv. de spindel 152 in fig. 3, is voorzien van een om zijn omtrek aangebrachte controle-strip 324. Deze controlestrip bestaat uit een aantal 35 reflecterende en niet-reflecterende stroken, die een serie reflectie-impulsen leveren wanneer de spindel 152 wordt gedraaid. Aanvullend wordt een nabijheids-véeler 301 toegepast, zoals die van het type: Peico Electric Eye, Model No. RLS, voor het waarnemen van de 40 nabijheid van een tijdsmarkering op een meervoudige 8205028 - 12 - spindelmachine. De voeler kan zijn yan het Hall-effekttype en zal een enkele puls uitzenden bijv. met een duur van 5-10 ms tijdens elke verdraaiing van de as 166 (fig. 3), welke tijd in fig. 10 is aangeduid met A. De voeler 5 werkt als logische voeler voor verdraaiing van het systeem in volgorde met de aankomst van de eerste houder in het controlepunt. Voorafgaande lege spindels worden dus genegeerd. Wanneer de voeler 301 het stelsel in werking stelt neemt het elektrische oog 320 elke passerend 10 gereedschap waar om vast te stellen of dit draait. Een overmaat aan verdraaiing, zoals deze op de hierna beschreven wijze wordt vastgesteld, zorgt er voor dat het elektrische oog 302 een puls uitzendt voor elke controle-strip 322 die zijn waarnemingsgebied passeert.

15 Tot dit doel kan een elektrisch oog 302 worden gebruikt zoals van het type Peico Electric Eye, Model-PDR. Het zend/waarneemstelsel zal bij voorkeur bestaan uit een frequentie-gemoduleerd infrarood zend/waarneemstelsel (319, 320} om beïnvloeding door andere elektrische 20 ogen in het stelsel te voorkomen. In elk geval moet het zend/waarneemstelsel een zeer korte responsietijd hebben.

Een spindeldetector 303 ontvangt de pulsen van het elektrische oog 302, welke pulsen in fig. 10 zijn 25 aangeduid met B, en vergelijkt het totale aantal ontvangen pulsen met een vooraf ingesteld digitaal register.

Indien het ontvangen aantal pulsen lager is dan een vooraf bepaald aantal dan wordt geen uitgangssignaal opgewekt door de detector 303. Indien het aantal pulsen 30 uitgaat boven het ingestelde aantal zal de detector 303 een enkele puls uitzenden met een relatief korte duur, bijv. in de orde van grootte van 10 ms, zoals in fig. 10 aangeduid met C.

Tot dit doel kan een detector 303 worden 35 gebruikt, bijv. de detector Vercon, Ine., Model No.

DK-128. Zoals in het bijzonder blijkt uit fig. 8 kan de detector bij voorkeur bestaan uit een "trigger latch" circuit 324, een decadeteller 325 en een "one shot" 326.

Het circuit 324 werkt op een wijze overeenkomstig een 40 SCR. Bij ontvangst van het eerste trigger-signaal vanaf 8205028 - 13; - ' ' 301 zal het circuit 324 het controlestelsel (dat bekrachtigd wordt vanaf een 12V gelijkstroomrail) bekrachtigen en eveneens automatisch de decadeteller 325 vrijmaken, zodat deze bij elke spindelverdraaiïng 5 vanaf nul begint te tellen.

De decadeteller 325 is zodanig geprogrammeerd, dat bij overschrijding van een vooraf bepaald aantal getelde pulsen, geleverd door het elektrische oog 302, welk aantal bijv. in de orde van ongeveer 6 kan zijn, 10 een uitgangssignaal zal worden opgewekt. De reden dat een drempelwaarde wordt gebruikt voordat een uitgangssignaal wordt opgewekt is om rekening te houden met de typische situatie dat een spindel of een gereedschap het gezichtsveld van het zend/waarnemingsstelsel 320 15 passeert terwijl verschillende reflecterende oppervlakken 322 zich in het gezichtsveld van dit stelsel zullen - -bevinden. Een voorafbepaald aantal in de orde van grootte van ongeveer zes dat Wordt gekozen is om verschil te maken tussen de situatie waarbij het gereedschap in bewe-20 ging is, dus draait, en de situatie waarbij het in rust is terwijl toch de reflecterende oppervlakken 322 reflecteren naar de zend/waamemer wanneer zij zich in het gezichtsveld van de inrichting bevinden. Indien het aantal door de decadeteller 325 getelde pulsen geleverd 25 door het elektrisch oog 302 de drempelwaarde overschrijdt, wil dit zeggen dat om de een of andere reden het gereedschap op de spindel zich niet in rust bevindt en dat de las defekt is of op andere wijze niet is voltooid.

Een signaal aangevende een defekt of een slechte werking 30 wordt daardoor opgewekt door de inrichting 326, die kan worden gevormd door een Quad 2 logische chip met een RC tijdschakelcircuit. Bij ontvangst van een signaal van de decadeteller 325 dat de drempelwaarde is overschreden, zal de inrichting 326 een puls uitzenden met 35 een duur van ongeveer 10 ms, welke duidt op een "bewegende" spindeltoestand (dat wil zeggen een defekte las).

Bij de uitvoeringsvorm met een aantal spindels zal, onafhankelijk van het feit of de decadeteller 325 een pulsaantal uitgaande boven de drempelwaarde voor een 40 bepaalde spindel accumuleert of niet, een terugstelsignaal 8205028 - 14 - (zie F in fig. 10) worden opgewekt doordat een andere spindel het elektrische oog passeert. Dit terugstelsignaal wordt opgewekt door de detector 304, die overeenkomt met de detector 301, met uitzondering daarvan dat hij wordt 5 bekrachtigd door elke lasstationspindel. Deze logische voeler of terugstelvoeler levert êën puls met een duur van ongeveer 5 ms bij beëindiging van de waarnemingscyclus van elk lasstation. Hierdoor wordt het digitale register ofwel de decadeteller 325 van de spindeldetector 304 10 teruggesteld op nul. Elke lasstationspindel wordt dus afzonderlijk gecontroleerd. Wanneer dus bijv. een inrichting veertien spindels omvat zal de detector 304 veertien terugstelsignalen leveren voor de teller 325 tijdens elke 360° verdraaiing van de machine, terwijl de voeler 15 301 slechts ëên signaalpuls zal leveren tijdens elke omwenteling van de machine. De teller 325 wordt steeds-teruggesteld wanneer een lasstation of spindel er voor terechtkomt, onafhankelijk daarvan of een defekt is waargenomen.

20 Wanneer de inrichting 326 een signaal levert wijzend op een defekte las, wordt dit signaal ontvangen door de vlaginsteltijdschakeling 305, die kan bestaan uit een elektronisch tijdschakelcircuit, voor welk doel gebruik kan worden gemaakt van Circuit Model No. DK-126-A, 25 vervaardigd door Vercon, Inc. of Michigan. Dit is in principe een elektronisch tijdschakelcircuit dat in werking wordt gesteld door een willekeurige puls en dat dan automatisch de vooraf ingestelde cyclus zal uitvoeren. Bij het eind van zijn tijdcyclus wordt de inrichting 30 automatisch teruggesteld.

Zoals in het bijzonder blijkt uit fig. 9 werkt de vlaginsteltijdschakelaar 305 in principe als een puls-verlenger en bestaat uit een "trigger board" 327 en een NOR logisch tijdschakelcircuit. Een puls met een 35 duur van ongeveer 10 ms wordt toegevoerd aan de trigger 327 en levert direkt (binnen minder dan 8 ms) een signaal vanaf het tijdschakelcircuit 328 totdat dit is uitgeschakeld, zie D in fig. 10. Wanneer het circuit 328 eenmaal is ingeschakeld zal het gedurende een bepaalde 40 tijdsperiode een puls leveren, welke tijd wordt gekozen 8205028 - 15 - in afhankelijkheid van het toerental van de machine en het aantal spindels daarvan, waarbij de tijdsperiode in het algemeen omgekeerd evenredig is met het toerental en het aantal spindels.

5 De uitgang van het circuit 328 wordt gebruikt voor bekrabhtiging van een magneetspoel 306 van een vlaginsteleenheid 307, zoals is aangegeven met E in fig.

10. De vlaginsteleenheid kan zowel een eletromagnetische als een pneumatische inrichting zijn voor het mechanisch 10 omhoogbrengen van een vlagindicator 309, die direkt is gekoppeld met het lasstation dat het defekte produkt heeft geleverd. De mechanische vlag of een andere optische, elektrische, magnetische of geluidsindicatie geeft de exacte plaats van het defekte produkt zonder verder 15 rekening te houden met de machinesnelheid of de synchronisatie van de houders. De pneumatische vinger 308 of een overeenkomstig element zal dus bij bekrachtiging een vlagelement 309 direkt bedienen en kan nagenoeg direkt worden teruggetrokken, zodat hij niet in aanraking 20 zal komen met de vlag behorend bij het volgende las-station. Opgemerkt moet worden dat, wanneer een vlagelement 309 is bediend door de vinger 308, een bedienende persoon die naar de machine kijkt in staat zal zijn de defekt gelaste voorwerpen waar te nemen bij het 25 uitgangspunt van de machine, zoals bijv. het sterwiel 40 van fig. 2. De vlag blijft omhoog staan totdat hij wordt teruggesteld zoals hieronder zal worden beschreven.

Met de detector 303, voor het waarnemen van een bewegende spindel, kan een produktie-uitsluitings-30 inrichting 321 zijn verbonden, welke in hoofdzaak bestaat uit een digitaal register of dergelijke dat een uitgangspuls opvangt vanaf de detector 303. Door elk vervaardigd defekt produkt wordt de teller 321 één hoger gesteld. Wanneer een vooraf bepaald aantal 35 defekten is bereikt zal de uitsluitingsinrichting automatisch de verdere produktie door de machine stilzetten en/of een verzoek om onderhoud inleiden. Het uitsluitingstelregister kan worden gevormd door een Vercon Ine., Model No. DK-129, die kan worden verbonden 40 met de gelijkstroomkrachtsbron en die de machine stil 8205028 - 16 - zal zetten en/of zal verzoeken om onderhoud indien het geaccumuleerde aantal van uitgeworpen produkten een voorafbepaalde waarde overschrijdt.

Teneinde een defekte houder uit te werpen 5 voorziet de uitvinding in een vlag-aflezer 312-314, een automatische uitwerptijdschakelaar 315 en een uitwerper 316 (zie fig. 7).

Het vlagaflezende oog kan een straalonderbrekings-inrichting zijn, die de onderbreking waarneemt van een 10 lichtstraal tussen een lichtbron 312 en een elektrisch oog of lichtgevoelig element 313. De aflezer 312-314 is aangebracht op een bepaald punt in de draaiïngsbaan van de machine om samen te vallen met het uitwerppunt van het defekte produkt uit de machine (zie fig. 3).

15 De vlag of soortgelijke inrichting onderbreekt de straal van het elektrische oog of van de overeenkomstige inrichting (bijv. een magnetische, elektrische of ander type optische voeler), waardoor een puls wordt geleverd met een duur van ongeveer 5 ms, zoals 20 aangeduid met G in fig. 10. Opgemerkt moet worden dat door dit type tijdschakelinrichting het stelsel op elk moment perfekt gesynchroniseerd wordt met de spinlasmachine, waardoor de produktiesnelheid van de machine wordt uitgeschakeld als een faktor in de 25 totale nauwkeurigheid van het stelsel.

Om bij het gebruik van mechanische vlaggen deze in hun uitgangsstand terug te brengen, omvat een terugsteleenheid een rol 312, die in aanraking komt met de vlag en een stationaire vinger 311. Het zal 30 duidelijk zijn dat dit slechts een mogelijkheid geeft bij een mechanische vlaguitvoering, terwijl andere terugstelinrichtingen kunnen worden gebruikt bij andere typen indicators voor defekten en dat de indicator niet naar zijn oorspronkelijke stand wordt 35 teruggebracht totdat hij de lichtbron 312 en de lichtvoeler 313 is gepasseerd.

De uitgangspuls vanaf de vlagaflezer 314 wordt ontvangen door een uitwerptijdschakelaar 315, die een vooraf ingestelde tijdcyclus inleidt (op overeen-40 komstige wijze als hierboven beschreven voor wat 8205028 - 17 - betreft de vlaginsteltijdschakelaar 305), zoals in fig. 10 is aangeduid met H. Aan het eind van zijn tijdcyclus zal de uitwerptijdschakelaar automatisch terug worden gesteld. De automatische uitwerptijdschake-5 laar kan zijn van het type Vercon, Ine. Model DK-127-A.

De inschakeltijd van de tijdschakelaar 315 wordt bepaald door de stand van het defekte produkt op het moment dat de erbij behorende vlag wordt waargenomen en door de tijd vereist om het defekte produkt uit zijn 10 gereedschap of spindel te slaan zoals hieronder beschreven.

De houderuitwerpinrichting komt overeen met de vlaginsteleenheid 306-308 als hierboven beschreven en zal bij voorkeur een door een magneetspoel bekrachtigde pneumatische inrichting zijn, die werkt onder besturing 15 van de tijdcyclus van de automatische uitwerptijdschakelaar om een defekte houder te verwijderen bij de uitgang-van de inrichting. De inrichting omvat een magneetspoel 316, een pneumatische bedieningsinrichting 317 en een element, bij voorkeur een pneumatische vinger 318, 20 om de houder uit de machine te werpen, terwijl hij is ingesteld overeenkomstig de uitgang van de tijdschakelaar 315, zoals met I is aangeduid in fig. 10.

De bovenstaande beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding is slechts gegeven 25 om de uitvinding duidelijker te beschrijven. De beschrijving beperkt echter de uitvinding niet tot de weergegeven vorm en er kunnen vele wijzigingen worden aangebracht zonder buiten de uitvindingsgedachte te vallen. Zo kunnen bijv. door de deskundige wijzigingen worden 30 aangebracht in de middelen voor het opwekken van de tijdpulsen en de tijdsignalen, de indicatiemiddelen en de terugstelmiddelen evenals in de uitwerpmiddelen.

- conclusies - 8205028

Claims (31)

1. Spinlasinrichting, gekenmerkt door een reminrichting voor het stilzetten van een draaiend gereedschap, omvattende: een remarm aangebracht voor het ondersteunen 5 van de reminrichting; een remarm scharnierend aangebracht in de ondersteuning op een scharnierpen; remschoenmiddelen scharnierend gedragen door de remarm en voorzien van een remschoen om in aanraking 10 te komen met een wrijvingsoppervlak van het roterende gereedschap? en rembekrachtigingsmiddelen die veerkrachtig op afstand worden gehouden van de remschoen wanneer de reminrichting niet werkzaam is en welke middelen bediend 15 kunnen worden voor het periodiek in werking stellen van de remschoenmiddelen voor het afremmen van het draaiende gereedschap.

2. Inrichting volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de remactiv-^erende middelen een 20 nokrol omvatten, een nokrolpen voor het ondersteunen van de nokrol, een remlichaam voor het ondersteunen van de nokrolpen, welk remlichaam is gemonteerd op een geleidings-stang, middelen om het remlichaam op de geleidingsstang te houden en een drukveer aangebracht tussen het rem-25 lichaam en de remschoenmiddelen om de remschoenmiddelen op afstand te houden wanneer de reminrichting buiten werking is.

3. Inrichting volgens conclusie 2, m e t het kenmerk, dat instelmiddelen aanwezig zijn voor het 30 instellen van de spleet tussen de remschoen en het wri j vingsoppervlak.

4. Inrichting volgens conclusie 3, m e t het kenmerk, dat de instelmiddelen een stelschroef omvatten voor het instellen van de stand van de remarm, 35 een blokkeringsmoer voor het blokkeren van de stelschroef 8205028 - 19 - en een terugbrengveer om de remarm tegen de instelschroef aan te drukken.

5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat deze verder een inrichting 5 omvat voor het vaststellen van de kwaliteit van een spinlasverbinding, bestaande uit: detectiemiddelen voor het waarnemen van de toestand van een gereedschap bij een spinlasstation; behandelingsmiddelen verbonden met de detectie-10 middelen voor het vaststellen van de toestand van het gereedschap en voor het opwekken van een uitgangssignaal indien wordt vastgesteld dat het gereedschap draait; indicatiemiddelen verbonden met de behandelingsmiddelen voor het ontvangen van het uitgangssignaal en 15 het leveren vein een indicatie van het lasstation waar- -zich het draaiende gereedschap bevindt.

6. Inrichting volgens conclusie 5, m e t het kenmerk, dat tweede detectiemiddelen aanwezig zijn werkend in afhankelijkheid van de indicatiemiddelen 20 voor het waarnemen van de aanwezigheid van de indicatie en het leveren van een detefctiesignaal en uitwerpmiddelen verbonden met de tweede detectiemiddelen voor het verwijderen van een defekt produkf dat zich bij het aangegeven lasstation bevindt.

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, m e t het kenmerk, dat de detectiemiddelen optische middelen omvatten aangebracht op het gereedschap voor het leveren van pulsen wanneer het gereedschap draait.

8. Inrichting volgens conclusie 7, m e t h e t 30kenmerk, dat de optische middelen een optische controlestrip omvatten die is aangebracht op de omtrek van het gereedschap en een frequentie-gemoduleerde infrarood zender en detector.

9· Inrichting volgens één der conclusies 5-8, 35 met het kenmerk, dat de behandelingsmiddelen 8205028 - 20 - detectormiddelen omvatten voor het waarnemen van een bewegend gereedschap, welke middelen zijn verbonden met de middelen voor het ontvangen en tellen van pulsen en voor het opwekken van een uitgangssignaal wanneer een 5 pulstelling een vooraf bepaald aantal overschrijdt.

10. Inrichting volgens conclusie 9, m e t het kenmerk, dat eerste voelermiddelen aanwezig zijn voor het inschakelen van de inrichting in volgorde met het aankomen van een eerste gevuld lasstation bij een 10 controlepunt.

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, m e t het kenmerk, dat tweede voelermiddelen aanwezig zijn voor het leveren van een terugstelpuls bij de beëindiging van een controlecyclus van het gereedschap, . 15 waarbij de detectiemiddelen voor het bewegende gereedschap verder een teller omvatten terwijl de terugstelpuls de teller terugstelt.

12. Inrichting volgens conclusie 11,met het kenmerk, dat de detectiemiddelen voor het 20 waarnemen van een bewegend gereedschap verder een drempeldetector omvatten om te voorkomen dat een uitgangssignaal optreedt voordat de teller een voorafbepaald aantal heeft geteld.

13. Inrichting volgens conclusie 12,met het 5 kenmerk, dat de behandelingsmiddelen verder een tijdschakeling omvatten voor het ontvangen van het uitgangssignaal van de detectiemiddelen voor het waarnemen van een bewegend gereedschap en waarbij het uitgangssignaal van de behandelingsmiddelen wordt gevormd door 30 een bekrachtigingspuls van voorafbepaalde duur opgewekt door de tijdschakelmiddelen, waarbij de pulsduur afhankelijk is van ten minste het aantal lasstations van een spinlasmachine en van de produktiesnelheid van de spinlasmachine, welke tijdschakelmiddelen werkzaam zijn 35 aan het einde van de bekrachtigingspuls voor automatische terugstelling. 8205028 - 21 -

14. Inrichting volgens conclusie 13, i e t het kenmerk, dat de indicatiemiddelen middelen omvatten voor het ontvangen van de genoemde bekrachtigingspuls en voor het inschakelen van een mechanische indicator 5 in de nabijheid van het defekte lasstation.

15. Inrichting volgens conclusie 14,met het kenmerk, dat de middelen voor het ontvangen van de bekrachtigingspuls worden gevormd door een magneetspoel met bijbehorende pneumatisch bediende middelen voor het 10 instellen van de mechanische indicator.

16. Inrichting volgens conclusie 15,met het kenmerk, dat de mechanische indicator een vlagelement is, dat is aangebracht onder het lasstation en naar een omhooggebrachte stand wordt gebracht door de _ 15 pneumatisch bediende middelen waardoor de vlag een indicatie levert van de plaats van de defekte houder zonder rekening te houden met de machinesnelheid.

17. Inrichting volgens één der conclusies 14-16, met het kenmerk, dat de tweede detectiemiddelen 20 zijn aangebracht bij het afvoerpunt van het produkt van de inrichting, waarbij de inrichting verder terugstel-middelen omvat voor het terugstellen van de indicatiemiddelen.

18. Inrichting volgens één der conclusies 6-17, 25 met het kenmerk, dat de uitwerpmiddelen verder een uitwerptijdschakelaar omvatten voor het ontvangen van het uitgangssignaal van de tweede detectiemiddelen en het inleiden van een vooraf ingesteld tijdsignaal, welke uitwerptijdschakelaar verder werkzaam is voor het 30 automatisch terugstellen bij het einde van het tijdsignaal.

19. Inrichting volgens conclusie 18, m e t het kenmerk, dat de uitwerpmiddelen verder een magneetspoel omvatten voor het ontvangen van het tijdsignaal en bijbehorende pneumatisch bediende middelen omvatten 35 voor het verwijderen van defekte produkten bij de 8205028 - 22 - uitgang van de inrichting.

20. Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat deze middelen omvat voor het vaststellen van de kwaliteit 5 van een spinlasverbinding, welke middelen omvatten: detectiemiddelen voor het waarnemen van de toestand van een gereedschap bij een spinlasstation; behandelingsmiddelen verbonden met de detectiemiddelen voor het vaststellen van de toestand van het 10 gereedschap en voor het opwekken van een uitgangssignaal indien wordt vastgesteld dat het gereedschap roteert; indicatiemiddelen verbonden met de behandelings-middelen voor het ontvangen van het uitgangssignaal en het leveren van een indicatie van het lasstation 15 waar zich het draaiende gereedschap bevindt.

21. Werkwijze voor het vaststellen van de kwaliteit van een spinlasverbinding vervaardigd onder gebruikmaking van de inrichting volgens conclusie 20,met het kenmerk, dat een gereedschap van een lasstation 20 wordt gecontroleerd, welk lasstation is voorzien van middelen voor het leveren van een signaal wanneer het gereedschap draait; het leveren van vermogen aan het stelsel bij de aankomst van een eerste lasstationgereed-schap waarop zich een produkt bevindt; het ontvangen 25 van het rotatiesignaal met een detector; het vergelijken van het rotatiesignaal met een drempelwaarde en het opwekken van een uitgangssignaal wanneer het rotatiesignaal een vooraf bepaalde waarde overschrijdt; en het bekrachtigen van indicatiemiddelen naar een ingestelde 30 stand met het uitgangssignaal waardoor de plaats van een defekt produkt wordt vastgesteld.

22. Werkwijze volgens conclusie 21, m e t het * kenmerk, dat de aanwezigheid van de indicatie middelen in de ingestelde stand wordt waargenomen waardoor 35 een detectiesignaal wordt opgewekt; het bekrachtigen van uitwerpmiddelen met het detectiesignaal voor het verwijderen van het defekte produkt uit de inrichting; 8205028 - 23 - en het terugstellen van de detectiemiddelen bij het einde van een controlecyclus van een gereedschap waardoor elk gereedschap afzonderlijk wordt gecontroleerd.

23. Werkwijze volgens conclusie 21 of 22, m e t 5 het kenmerk, dat het aantal malen wordt geteld dat bij het controleren een uitgangssignaal wordt opgewekt voor het automatisch tot stilstand brengen van verdere produktie van een inrichting wanneer het getelde aantal een voorafbepaald aantal overschrijdt.

24. Werkwijze volgens conclusie 23, m e t het kenmerk, dat een onderhoudssignaal wordt opgewekt.

25. Werkwijze volgens één der conclusies 21-24, met het kenmerk, dat de fase van het controleren verder het controleren omvat van een aantal 15 pulsen geleverd door een reflecterende controlestrip op het lasstationgereedschap, waarbij verder een serie pulsen wordt ontvangen en dit aantal pulsen wordt vergeleken met een vooraf ingesteld aantal, waarbij een uitgangssignaal wordt opgewekt wanneer het aantal 20 ontvangen pulsen het vooraf ingestelde aantal overschrijdt.

26. Werkwijze volgens één der conclusies 21 - 25, met hetkenmerk, dat de fase van de bekrachtiging verder het ontvangen van het uitgangssignaal omvat met een tijdschakelaar en het inleiden van een vooraf 25 ingesteld tijdsignaal en het automatisch terugstellen van de tijdschakelaar bij de beëindiging van het tijdsignaal.

27. Werkwijze volgens conclusie 26, m e t h e t kenmerk, dat de fase van bekrachtiging verder 30 het bekrachtigen van een magneetspoel omvat door middel van het vooraf ingestelde tijdsignaal waardoor een mechanische indicator in een ingestelde toestand wordt gebracht.

28. Werkwijze volgens één der conclusies 22-27, 8205028 - 24 - met het kenmerk, dat de fase van detectie van de aanwezigheid van de indicatiemiddelen verder het waarnemen omvat met een elektrisch oog van het passeren van de indicator op een punt nabij de afvoer van het 5 produkt vanaf het bijbehorende lasstationgereedschap en het leveren van het detectiesignaal in de vorm van een uitgangspuls.

29. Werkwijze volgens één der conclusies 22 - 28, met het kenmerk, dat de fase van bekrachtiging 10 van uitwerpmiddelen verder omvat het ontvangen van het detectiesignaal met een uitwerptijdschakelaar waardoor de uitwerptijdschakelaar een vooraf ingesteld tijdsignaal inleidt, het automatisch terugstellen van de uitwerptijdschakelaar bij beëindiging van het vooraf ingestelde 15 tijdsignaal en het activeren van een uitwerpmagneetspoel door middel van het vooraf ingestelde tijdsignaal waardoor het defekte produkt wordt uitgeworpen.

30. Inrichting volgens conclusie 20, m e t het kenmerk, dat deze een reminrichting omvat, bestaande 20 uit een remarm die bij het ene einde verzwenkbaar wordt ondersteund; remschoenmiddelen die verzwenkbaar worden ondersteund door de remarm bij het andere einde daarvan; nokvolgmiddelen die veerkrachtig worden ondersteund in een ruststand op afstand van de remschoenmiddelen, 25 zodanig dat bij bekrachtiging van de nokvolgmiddelen deze in aanraking komen met de remschoenmiddelen voor het daarop uitoefenen van een remkracht.

31. Inrichting en werkwijze als beschreven en/of weergegeven in de tekening. 8205023