NL8104002A

NL8104002A - Werkwijze voor het vervaardigen van een verbindingsplaats voor warmte-geisoleerde leidingbuizen.

Info

Publication number: NL8104002A
Application number: NL8104002A
Authority: NL
Original assignee: Kabel Metallwerke Ghh
Priority date: 1981-03-18
Filing date: 1981-08-28
Publication date: 1982-10-18
Also published as: DK330381A; DE3110503A1

Description

N/30.328-dV/f.

Werkwijze voor het vervaardigen van een verbindingsplaats voor warmte-geisoleerde leidingbuizen.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een verbindingsplaats voor bij voorkeur in de bodem aangebrachte, warmte-geïsoleerde leidingbuizen, die bestaan uit een een medium transporterende 5 binnenbuis, een de binnenbuis concentrisch omgevende mantel uit kunststof en een tussen de binnenbuis en de mantel aangebrachte warmte-isolatielaag, waarbij de van isolatiemateriaal vrije buisuiteinden eerst aanéëngelast worden, over de verbindingsplaats een buisvormige mof uit kunststof wordt 10 geschoven, die steunt op de mantel van de te verbinden buizen, waarbij de uiteinden van de mof door middel van zowel op de uiteinden van de mof als op de mantel aangrijpende krimpslangen worden afgedicht, en vervolgens door een in de mof gevormde vulopening een opschuimbaar kunststofmengsel in 15 de holle ruimte tussen de binnenbuis en de mof wordt aangebracht.

Stadsverwarmingsnetten worden voor het grootste gedeelte samengesteld uit in de werkplaats vooraf geïsoleerde leidingbuisstukken, waarbij ter plaatse de een 20 medium transporterende binnenbuizen aan elkaar worden gelast en de verbindingsplaatsen vervolgens worden geïsoleerd. Bij dit isoleren zijn twee methoden gebruikelijk en wel het opschuimen onder geringe druk en het opschuimen onder druk.

Bij het drukloos opschuimen wordt een mof over de verbin-25 dingsplaats geschoven, waarbij de mof rust op de mantels van de verbonden buisuiteinden. Na het vullen met een opschuimbaar kunststof mengsel kan de door het uitzettende schuim verdrongen lucht via de ringvormige spleet tussen de mantelbuis en de mofbuis ontwijken. Bij deze bekende werk-30 wijze kan het gewicht per volume-eenheid van het schuim niet éénduidig worden aangehouden, aangezien dikwijls te veel schuim via de ringvormige spleet ontsnapt. Bij het naderhand af dichten van de mofbuis ten opzichte van de mantel door middel van krimpslangen diffundeert door de verwarming van de 35 krimpslangen een gedeelte ("frigen") uit de zuurstof, zodat de krimpslang wordt opgeblazen en geen afdoende afdichting meer vormt tegen vochtigheid of drukwater. Een ander belang- ----—_^ 8104002 -2- rijk nadeel van deze werkwijze bestaat hierin, dat een druk-beproeving op dichtheid van de krimpslangen niet mogelijk is.

Bij het opschuimen onder druk wordt na het opschuiven van de mof de kunststofmantel ten opzichte van de 5 ..mofbuis door middel van krimpslangen af gedicht. Na dit af-. dichten kan een drukbeproeving plaatsvinden. Het vereiste gewicht per volume-eenheid van het schuim wordt aan de hand van de te vullen holle ruimte door de schuimhoeveelheid bepaald. Aangezien geen schuim kan ontwijken, kan deze kwali-10 teitsparameter eenvoudig worden aangehouden. De tot op heden hierbij gebruikte moffen bezitten twee openingen, die voor het ingieten van het schuim en ter ontluchting dienen. In de praktijk blijkt echter, dat deze ontluchting slechts voldoende is voor de mofruimte, waarbij echter gecomprimeerde lucht 15 achter blijft in de ringvormige spleet. Deze ingesloten luchtkussens hebben een druk, die groter is dan de afsluitdruk van de krimpsJLang. Hierdoor kan de krimps lang van de mantel worden opgetild.

De uitvinding beoogt de laatstgenoemde werk-20 wijze zodanig te verbeteren, dat een optillen van de krimpslangen wordt vermeden, zodat een duurzame afdichting tussen de mofbuis en de kunststofmantel is gewaarborgd.

Hiertoe heeft de werkwijze volgens de uitvinding het kenmerk, dat voor het aanbrengen van het kunst-25 stofmengsel in de mof in de directe nabijheid, van de krimp-slanguiteinden telkens ten minste één boring van 2-10 mm, bij voorkeur van 3-6 mm, diameter wordt gevormd, waarbij het kunststofmengsel in een nauwkeurig gedoseerde hoeveelheid in de holle ruimte wordt gegoten en de vulopening provisorisch 30 wordt afgesloten met een stop of dergelijke, terwijl na het opschuimen van de holle ruimte zowel de ontluchtingsboringen als de vulopening duurzaam bij voorkeur door middel van het zogenaamde spiegellassen worden afgesloten.

Via de in de onmiddellijke nabijheid van 35 de krimpslanguiteinden aangebrachte ontluchtingsboringen ontsnapt de lucht, zonder dat deze in de ringvormige spleet tussen de mofbuis en de kunststofmantel binnendringt. De boring-diameter van 2-3.0, bij voorkeur 3-6 mm, diameter zorgt ervoor, dat geen schuimstof kan uittreden. Door de relatief 40 geringe doorsnede vormt zich een stop uit schuimstof, welke 8104002 -3- * de ontluchtingsboringen na het volledig uitschuimen of opschuimen van de ringvormige ruimte afsluit. Vervolgens worden zowel de ontluchtingsboringen als de vulopening vloeistofdicht afgesloten. Hiertoe is het doelmatig de op zich-5 zelf bekende spiegellasmethode toe te passen, waarbij de randen van de boringen en de randen van kunststofschijven zo lang worden verwarmd, dat het kunststofmateriaal plastisch wordt. De plastische kunststofschijven worden dan in de boringen geplaatst en verbinden zich met het mofmateriaal.

10 Volgens een gunstige uitvoeringsvorm van de uitvinding worden de boringen zodanig in de mof aangebracht, dat de boringen zijn gelegen op het ruimtelijk hoogste niveau van de mof, waarbij de vulopening over ongeveer 1/4 tot 1/8 van de mofomtrek verplaatst ten opzichte hiervan is 15 aangebracht.Hierdoor ontstaat het voordeel, dat de lucht zo lang kan ontsnappen, totdat het van onderen af opstijgende kunststofschuim de ringvormige ruimte volledig heeft gevuld. Doordat de vulopening over 1/4 tot 1/8 van de mofomtrek verplaatst ten opzichte van de ontluchtingsboringen 20 is aangebracht, komt het opschuimbare kunststofmengsel direct terecht op het binnenoppervlak van de mof en kan zich op de bodem van de mof gelijkmatig verdelen, zodat een gelijkmatig opgeschuimde kunststof kan worden vervaardigd.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een 25 mof ten gebruike bij de werkwijze volgens de uitvinding, welke daardoor is gekenmerkt, dat de mof behalve de vulopening in de onmiddellijke nabijheid van zijn uiteinden ten minste telkens een ontluchtingsboring met een diameter tussen 2 en 6 mm bezit.

30 De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld is weergegeven.

De te verbinden in de werkplaats vooraf geïsoleerde buizen 1 en 2 bestaan uit een een medium transporte-35 rende binnenbuis 3, bij voorkeur uit staal, een warmte-isolatielaag 4, bij voorkeur uit opgeschuimd polyurethaan, alsmede een buitenmantel 5 uit polyethyleen. De buizen 1 en 2 worden gewoonlijk zodanig op de bouwplaats afgeleverd, dat de uiteinden van de binnenbuizen 3 uit de isolatielaag 4 40 uitsteken.

....__ _^ 8104002 e -4-

Voor de vervaardiging van de verbindingsplaats wordt als volgt tewerkgegaan: over één van de buizen 1 of 2, bijvoorbeeld over de buis 2 wordt een mofbuis 6 uit thermoplastische 5 kunststof alsmede een krimpslang 7 geschoven. Over de andere buis 1 wordt een krimpslang 8 geschoven. De uiteinden van de . binnenhuizen 3 worden nu aan elkaar gelast, zoals bij 9 is aangeduid. Na het aanéênlassen van de binnenhuizen 3 wordt de mof 6 over de verbindingsplaats geschoven, waarbij de 10 uiteinden ten opzichte van de kunststofmantel 5 door de krimpslangen 7 en 8 worden afgedicht. De mof 6 bezit bij voorkeur in het midden een vulopening 10.

Na het afdichten door middel van de krimpslangen 7 en 8 wordt een drukbeproeving op dichtheid uitge-15 voerd, doordat bijvoorbeeld via de vulopening 10 een overdruk in de ringvormige ruimte tussen de binnenhuis 3 en de mof 6 wordt opgewekt. Vervolgens worden in de directe nabijheid van de uiteinden van de krimpslangen 7 en 8 van boven af in de mof 6 ontluchtingsboringen 11 en 12 met een 20 diameter van 2—3 mm aangebracht. In een houder 13 worden de beide componenten van het polyurethaanschuim met elkaar gemengd en door de vulopening 10 in de ringvormige ruimte gegoten, zodat de vloeistof gelijkmatig over de bodem van de mof 6 wordt verdeeld. Nu wordt de vulopening 10 proviso-25 risch afgesloten’bij voorbeeld door middel van een stop.

De door het opstijgende schuim gecomprimeerde lucht ontsnapt via de ontluchtingsboringen 11 en 12 net zolang, totdat het schuim in de ontluchtingsboringen 11 en 12 is gedrongen. Door de geringe doorsnede van de ontluchtingsborin-3Q gen stolt het schuim, resp. hardt het uit, waardoor een naar buiten uitzetten van verdere schuimstofhoeveelheden wordt verhinderd. Vervolgens worden zowel de vulopening 10 als. de ontluchtingsboringen XI en 12 met behulp van een op zichzelf bekende spiegellasinrichting vloeistofdicht gelast.

35 Het belangrijke voordeel van de onderhavige uitvinding dient hierin te worden gezien, dat met nauwkeurig . doseerbare schuimhoeveelheden een volledig opvullen van de ringvormige ruimte mogelijk is, zonder dat grote hoeveelheden schuimstof uittreden.

8104002

Claims

1. Werkwijze voor het vervaardigen van een verbindingsplaats voor bij voorkeur in de bodem aangebrachte, warmte-geisoleerde leidingbuizen, die bestaan uit een een medium transporterende binnenbuis, een de binnenbuis concen-5 trisch omgevende mantel uit kunststof en een tussen de binnenbuis en de mantel aangebrachte warmte-isolatielaag, waarbij de van isolatiemateriaal vrije buisuiteinden eerst aanëëngelast worden, over de verbindingsplaats een buisvormige mof uit kunststof wordt geschoven, die steunt op de 10 mantel van de te verbinden buizen, waarbij de uiteinden van de mof door middel van zowel op de uiteinden van de mof als op de mantel aangrijpende krimpslangen worden afgedicht, en vervolgens door een in de mof gevormde vulopening een op-schuimbaar kunststofmengsel in de holle ruimte tussen de 15 binnenbuis en de mof wordt aangebracht, met het kenmerk, dat voor het aanbrengen van het kunststofmengsel in de mof in de directe nabijheid van de krimpslanguiteinden telkens ten minste ëën boring van 2-10 mm, bij voorkeur van 3-6 ram, diameter wordt gevormd, waarbij het kunststofmengsèl 20 in een nauwkeurig gedoseerde hoeveelheid in de holle ruimte wordt gegoten en de vulopening provisorisch wordt afgesloten met een stop of dergelijke, terwijl na het opschuimen van de holle ruimte zowel de ontluchtingsboringen als de vulopening duurzaam bij voorkeur door middel van het zogenaamde spiegel-25 lassen worden afgesloten.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de boringen zodanig in de mof worden aangebracht, dat de boringen zijn gelegen op het ruimtelijk hoogste niveau van de mof, waarbij de vulopening over 30 ongeveer 1/4 tot 1/8 van de mofomtrek verplaatst ten opzichte hiervan is aangebracht.

3. Mof ten gebruike bij de werkwijze volgens conclusie 1 of 2,met het kenmerk, dat de mof (6) behalve de vulopening (10) in de onmiddellijke nabijheid van 35 zijn uiteinden ten minste telkens een ontluchtingsboring (11, J.21 met een diameter tussen 2 en 6 mm bezit. _ r 8104002