NL8102986A

NL8102986A - Inrichting voor het stapelen van voorwerpen.

Info

Publication number: NL8102986A
Application number: NL8102986A
Authority: NL
Original assignee: Avedko Bv
Priority date: 1981-06-19
Filing date: 1981-06-19
Publication date: 1983-01-17
Also published as: EP0068575B1; US4503980A; DE3266918D1; EP0068575A1; ATE16091T1; DE8217130U1

Description

..... ' " ..... / ϊ 8120^ vA/mm

Korte aanduiding : Inrichting voor het stapelen van voorwerpen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het stapelen van voorwerpen, waarbij het bovenste voorwerp van de stapel steeds op een bepaalde hoogte wordt gehouden, welke inrichting is voorzien van een vertikale, aan de boven-5 zijde openhouder voor de stapel voorwerpen, waarbij in de houder een drager onder invloed van hoofdveermiddelen ver-plaatsbaar is.

Inrichtingen van deze soort zijn in zeer uiteenlopen-de uitvoeringsvormen bekend. Zij hebben echter het bezwaar, 10 dat de effectieve hoogte relatief gering is doordat, de drager een aanzienlijke hoogte heeft, zoals in het bijzonder bij het gebruik van trekveren als hoofdveermiddelen. De drager dient dan een hoogte te hebben, die tenminste gelijk is aan de lengte van de trekveren in ongerekte toestand.

15 De totale hoogte van de inrichting dient met de dragerhoogte te worden verminderd voor het verkrijgen van de effectieve hoogte die voor de stapel voorwerpen beschikbaar is. Indien men tracht om de effectieve hoogte van de inrichting te vergroten door de ongerekte lengte van de veren gering te 20 nemen en volledig naar de bodem van de inrichting uit te rekken bestaat het gevaar voor overbelasting en uiteindelijke breuk van de trekveren.

Het doel van de uitvinding is het zoveel mogelijk gebruik maken van de totale hoogte van de inrichting, dan wel 25 het vergroten van de effectieve hoogte daarvan door de vermindering van de onbenutte hoogte die door de lengte van de trekveren en/of de hoogte van de drager wordt bepaald.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat 81 02 9 8 6 ί “ - 2 - de drager is samengesteld uit een rompgedeelte, dat met de hoofdveermiddelen is verbonden, en een draagvlakgedeelte, waarop het onderste voorwerp van de stapel voorwerpen wordt ge-plaatst, welk draagvlakgedeelte onder invloed van hulpveer-5 middelen relatief beweegbaar is ten opzichte van het rompgedeelte.

Door toepassing van de uitvinding wordt bereikt, dat het draagvlakgedeelte zich onder een geleidelijk stijgende belasting aan voorwerpen . verplaatst tussen een onbelaste 10 beginstand, waarin het draagvlak zich op zijn maximale afstand tot het opgehangen gedeelte van de drager bevindt, en een volbelaste eindstand, waarin de hulpveren hun voile slag hebben gemaakt en het draagvlak in hoofdzaak op het opgehangen gedeelte van de drager rust. Hierdoor kan het draagvlak bij 15 belasting met de maximale capaciteit aan voorwerpen, een ge-ringere hoogte onderin de inrichting innemen, waardoor de onbenutte hoogte van de inrichting wordt verkleind en de capaciteit aan. voorwerpen van de inrichting overeenkomstig wordt vergroot.

20 Bij een eerste voorkeursuitvoeringsvorm van de uit vinding is de veerconstante van de hulpveermiddelen kleiner dan de veerconstante van de hoofdveermiddelen. Dit heeft tot gevolg , dat het draagvlak sneller doorveert dan de drager zelf, waardoor de eerste voorwerpen van de stapel gemakkelij-25 ker wegzakken en direct in de inrichting worden geleid.

Volgens een tweede voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding zijn de hulpveermiddelen aangebracht tussen het draagvlakgedeelte en het rompgedeelte, zodanig dat de drager telescopisch elastisch samen drukbaar is.

30 Volgens een derde voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding bij een stapelinrichting, waarbij om de opening van de houder een randflens is aangebracht, waaraan met behulp van een aantal hoofdtrekveren een aantal buitenranddelen van het rompgedeelte van de drager is opgehangen, worden de 35 hulpveermiddelen gevormd door een of meer drukveren.

Door deze combinatie van trekveren voor de hoofddrager en een of meer drukveren voor het draagvlak wordt een stapelinrichting. verkregen die enerzijds een maximaal gebruikmaakt van de beschikbare hoogte, waardoor de capaciteit wordt ver- 8102986 Λ - 3 - groot, terwijl anderzijds op eenvoudige wijze aanpassing aan voorwerpen van verschillend gewicht xnogelijk is door eenvoudige verwisseling van de veren.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan 5 de hand van de bijgaande tekening van een uitvoeringsvoorbeeld.

Fig. 1 toont een schematisch zijaanzicht in axiale doorsnede van een stapelinrichting volgens de uitvinding in onbelaste toestand.

Fig. 2 toont een soortgelijk aanzicht als fig. 1, 10 evenwel in belaste toestand, waarin de stapelinrichting een maximumstapel borden bevat.

Volgens de tekening omvat de stapelinrichting een houder 1 die aan de bovenzijde is voorzien van een opening 2 welke wordt omgeven door een randflens 3. De vorm van de 15 opening 2 kan verschillend zijn, zoals rond, vierkant, ellip-tisch en dergelijke, en hangt volledig af van het bovenaan-zicht van de te stapelen voorwerpen.

Aan de randflens 3 is met een vertikaal, kort koppelstuk 4, met een aantal (niet weergegeven) gaten een aan-20 tal veren 5 opgehangen, waarvan het ondereinde is vastgehaakt in de (niet weergegeven) openingen in een soortgelijk koppelstuk 6 van een dragerromp 7. Deze deagerromp 7 is aan de bovenzijde voorzien van een draagvlak 8 voor de te stapelen voorwerpen 9, zoals eetborden bij het weergegeven uitvoeringsvoor-25 beeld.

Fig. 1 toont van de drager 7,8 in twee uitvoerings- varianten : de linkerhelft heeft cirkelvormige vertikale de flenzen 12, 13 rechterhelft vertikale stroken 14 en 15. Van-zelfsprekend zijn nog andere varianten raogelijk.

30 Tussen het draagvlak 8 en het steunvlak 9 van de dragerromp 7 is een schroeflijnvormige veer 10 aangebracht die meer in het bijzonder bestemd is om op druk te worden belast. Bij belasting van het draagvlak 8 van de drager 7 wordt de veer 10 samengedrukt en wordt de dragerhoogte in onbe-35 laste toestand HI bij belasting verkleind tot geringere waarden.

Fig. 2 toont dat de drager 7 in zijn geheel in de houder 2 is bewogen en het ondervlak 9 van de drager 7 rust op de bodem 11 van deze houder. Daarbij zijn de trekveren 5 maximaal uitgerekt, terwijl de drukveer 10 is samengedrukt, ____ 81 02 9 8 6 ' w - 4 - zodat de afstand tussen het draagvlak 8 en het steunvlak 9 van de drager 7 is verminderd tot de minimale afstand H 2 in fig. 2.

Doordat H 2 kleiner is dan Η 1 wordt een efficienter 5 gebruik gemaakt van de totale hoogte H 3 van de houder 1.

In plaats van een enkele drukveer 10 kunnen obk een aantal drukveren tussen het draagvlak 8 en het steunvlak 9 van de drager 7 zijn aangebracht, mits een ongestoorde teles-copische samendrukking en uitzetting bij plaatsing respectieve-10 lijk verwijdering van een stapel borden gewaarborgd blijft.

De veerconstante GvlO van de een of meer hulpveren 10 is bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld kleiner dan die Cv5 van de hoofdveren 5. Het is ook mogelijk dat deze veerconstante CvlO gelijk of groter is dan Cv5., mits deze veren 10 15 in de stand van de drager onderin de houder 1 (zie fig. 2) zijn samengedrukt.

81 02 9 8 6

Claims

1. Inrichting voor het stapelen van voorwerpen, waar-bij het bovenste voorwerp van de stapel steeds op een bepaalde hoogte wordt gehouden, welke inrichting is voorzien van een 5 vertikale, aan de bovenzijde open houder van de stapel voorwerpen, waarbij in de houder een drager onder invloed van hoofdveermiddelen verplaatsbaar is, met het kenmerk, dat de drager is samengesteld uit een rompgedeelte (7), dat met de hoofdveermiddelen (5) is verbonden, en een draagvlakgedeelte 10 (8), waarop het onderste voorwerp van de stapel voorwerpen (9) wordt geplaatst, welk draagvlakgedeelte (8) onder invloed van hulpveermiddelen (10) relatief beweegbaar is ten opzichte van het rompgedeelte (7). \

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, 15 dat de veerconstante van de hulpveermiddelen (10) kleiner is dan de veerconstante van de hoofdveermiddelen (5).

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de hulpveermiddelen zijn aangebracht tussen het draagvlakgedeelte (8) en het rompgedeelte (7), zodanig dat 20 de drager telescopisch elastisch samendrukbaar is.

4. Inrichting volgens Sen of meer van de conclusies 1-3, waarbij om de opening (2) van de houder (1) een randflens (3) is aangebracht, waaraan met behulp van een aantal hoofdtrek-veren (5) een aantal buitenranddelen (6) van het rompgedeelte 25 (7) van de drager is opgehangen, met het kenmerk, dat de hulpveermiddelen (10) gevormd worden door een of meer drukveren.

5. Inrichting volgens SSn of meer van de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de SSn of meer drukveren (10) zijn aangebracht in de ruimte boven een steunvlak (9) van de drager-romp (7) en beneden een drukvlak van het draagvlakgedeelte (8).

6. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de een of meer drukveren (10) schroeflijnvormige veren zijn.

7. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 35 1-6, met het kenmerk, dat als drukveer een schroeflijnvormige veer (10) wordt toegepast.

8. Inrichting volgens SSn of meer van de conclusies 1-7, met het kenmerk, dat de doorsnede van de opening (2) van de houder (1) en die van de drager cirkelvormig, ellip- 40 tisch, vierkant, rechthoekig en dergelijke is. 81 02 9 86