NL8101964A - Transportwagen voor het opnemen en gedoseerd afgeven van veevoeder; alsmede hulpklep ingericht voor toepassing bij deze transportwagen. - Google Patents

Description

. . . f » * N/30.226-Jb/hf - 1 -

Transportwagen voor het opnemen en gedoseerd afgeven van veevoeder; alsmede hulpklep ingericht voor toepassing bij deze transportwagen.

De uitvinding heeft betrekking op een transport-5 wagen voor het opnemen en gedoseerd afgeven van veevoeder, uitgevoerd met een achterste laadklep, die met behulp van een bedieningsorgaan verzwenkbaar is tussen een onderste laad-stand en een opstaande stand; alsmede op een hulpklep ingericht voor toepassing bij deze transportwagen.

10 De bekende transportwagens voor het opnemen en ge doseerd afgeven van veevoeder zijn in het algemeen ingericht voor het verwerken van samengeperste kuilvoerblokken. Voor het toevoeren van een kuilvoerblok in de transportwagen wordt de achter een trekker gekoppelde transportwagen met behulp 15 van deze trekker achteruit gereden, terwijl de achterste laadklep zich in de laadstand ongeveer ter hoogte van de grond bevindt, waarbij een op de grond rustend kuilvoerblok door deze laadklep wordt opgenomen. Door het vervolgens omhoog verzwen-ken van de laadklep wordt het kuilvoerblok gedeponeerd op een 20 opneemvloer van de transportwagen, die met meeneemorganen samenwerkt, welke het kuilvoerblok toevoeren naar organen voor het losmaken en voor het gedoseerd afgeven van het kuilvoer tijdens het verrijden van de transportwagen door de stal. Het voederen van het kuilvoer vindt in de regel in de winter-25 periode plaats.

Tegenwoordig komt het in toenemende mate voor, dat ook 'szomers vee op stal blijft. Aan dit vee wordt dan vers gras gevoerd, dat met behulp van een opraapwagen van het land wordt aangevoerd en vóór of in de stal in de vorm van een 30 langgerekte hoop op de grond wordt gelost.

Indien dit verse gras met behulp van een, voor het verwerken van kuilvoer ingerichte, transportwagen in de stal zou moeten worden afgegeven, doet zich het probleem voor, dat de laadklep in feite te kleine afmetingen bezit om dit losse 35 gras aan de transportwagen toe te voeren.

De onderhavige uitvinding beoogt een dergelijke transportwagen geschikt te maken voor het verwerken van niet samengeperst gewas, zoals gras of dergelijke.

8101964 - 2 - / »

Hiertoe wordt de transportwagen volgens de uitvinding gekenmerkt door een hulpklep, die losneembaar op de laadklep bevestigbaar is en die een opneemplaat omvat, welke in de bevestigde stand van de hulpklep met een eindrand op de 5 laadklep aansluit en hiermede althans ongeveer in één vlak ligt.

Door de toepassing van de, op de laadklep aansluit-bare, hulpklep wordt het mogelijk, op snelle wijze los gras of dergelijk niet samengeperst veevoeder aan de transportwagen 10 toe te voeren, waarna dit gewas door de transportwagen in gedoseerde hoeveelheden afgegeven kan worden.

Bij het ledigen van een opraapwagen, die met vers gras is beladen, valt de grashoop in het algemeen uiteen over een oppervlak, dat breder is dan de transportwagen.

15 Teneinde dit gras niettemin gelijktijdig over de vol le breedte te. kunnen opnemen, kunnen de zijranden van de opneemplaat van de hulpklep vanaf de genoemde eindrand divergeren, waarbij de maximale breedte van de opneemplaat van de hulpklep groter is dan de breedte van de transportwagen.

20 Hierbij kunnen met groot voordeel op de zijranden van de opneemplaat van de hulpklep zijplaten aansluiten, die onder een hoek met de opneemplaat verlopen.

Hierdoor wordt bereikt, dat, hoewel de grootste maximale breedte, van de hulpklep groter is dan de breedte 25 van de transportwagen, niettemin het door de hulpklep opgenomen gras of dergelijk veevoeder toch in zijn geheel de transportwagen bereikt.

Volgens een gunstige uitvoering van de uitvinding kan de laadklep door het bedieningsorgaan in iedere, tussen 30 de laadstand en de opstaande stand gelegen, stand plaatsbaar zijn.

Hierdoor wordt, het mogelijk, dat, nadat de transportwagen voor een zeer groot gedeelte met los gewas is gevuld door het een of meerdere malen in beladen toestand ver-35 zwenken van de laadklep en de daarop bevestigde hulpklep vanuit de laadstand naar de opwaartse stand, nog een verdere lading gewas wordt opgenomen, welke dan. niet meer onmiddellijk in zijn geheel aan de transportwagen kan worden toegevoerd.

In dat geval wordt de laadklep en de daarop beves-40 tigde hulpklep, nadat deze weer met gras of dergelijk gewas 8101964 _ * * - 3 - zijn beladen, eerst in een schuine tussenstand geplaatst, terwijl pas nadat voldoende gewas vanaf de transportwagen is afgegeven, de laadklep en de hulpklep in een of meer stappen in de opstaande stand worden gebracht.

5 Op deze wijze kan een belangrijk grotere lading gras of dergelijk veevoeder met de transportwagen worden getransporteerd .

De uitvinding omvat voorts een hulpklep, ingericht voor toepassing bij de in het voorgaande beschreven transport-10 wagen voor het opnemen en gedoseerd af geven van veevoeder.

Deze hulpklep omvat volgens de uitvinding een op-neemplaat, welke is uitgevoerd met divergerende zijranden, waarop zijplaten aansluiten, die onder een hoek met de opneem-plaat verlopen.

15 Bij voorkeur sluiten de zijplaten een hoek van onge veer 90° met de opneemplaat in.

Verder kunnen op de zijplaten aan de smalle zijde van de opneemplaat zijplaatdelen aansluiten, die althans ongeveer loodrecht op de aan deze zijde gelegen eindrand van 20 de opneemplaat staan,

In een eenvoudige uitvoering van de hulpklep volgens de uitvinding zijn op de opneemplaat van de hulpklep bevestigingsbalken aangebracht, die voorbij de genoemde eindrand doorlopen, waarbij in tenminste ëên van deze beves-25 tigingsbalken een holte is gevormd.

De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de tekening.

Fig. 1 is een schematische langsdoorsnede, gedeeltelijk in aanzicht, van een transportwagen voor het opnemen 30 en gedoseerd afgeven van veevoeder, welke is uitgevoerd met een hulpklep volgens de uitvinding, waarbij de laadklep en deze hulpklep zich in de laadstand bevinden.

Fig. 2 is een met fig. 1 overeenkomende langsdoorsnede, gedeeltelijk in aanzicht, waarbij de laadklep en de 35 hulpklep zich evenwel in de opstaande stand bevinden.

Fig. 3 is een bovenaanzicht van het achterste gedeelte van de transportwagen, van de laadklep en van de hulpklep.

In de fig. 1 en 2 is een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven van een transportwagen voor het opnemen en gedoseerd 40 afgeven van veevoeder. Deze transportwagen, die normaal voor 8101964 * * - 4 - het verwerken van kuilvoer dient en dan ook met in het volgende nog nader beschreven organen voor het losmaken hiervan is uitgevoerd, omvat een. rechthoekig ongeveer horizontaal gestel 1, dat bijvoorbeeld uit kokerprofielen is samengesteld 5 en dat aan de voorzijde is voorzien van een trekorgaan 2, waarmede de transportwagen met een trekker kan worden gekoppeld.

Het gestel 1 is aan de achterzijde uitgevoerd met twee wielen 3, teneinde acht’er deze trekker verrijdbaar te 10 zijn.

Op het gestel 1 is een ongeveer horizontale opneem-vloer 4 aangebracht, die als steunvlak voor het te verwerken veevoeder dient. Over deze opneemvloer 4 zijn in de dwars-richting van de transportwagen verlopende meeneemorganen 5 15 in voorwaartse richting verplaatsbaar met behulp van eindloze kettingen, die op de meeneemorganen 5 aangrijpen, over eind— rollen 6 zijn gevoerd en vanaf een niet weergegeven transporter gaan worden aangedreven.

De meeneemorganen 5 voeren het af te geven veevoe-20 der toe aan een schuin omhoog lopende afgëefvloer 7, waarover in de dwarsrichting verlopende meeneemorganen 8 omhoogverplaats-baar zijn. Deze meeneemorganen 8 worden aangedreven met behulp van eindloze kettingen, die met deze meeneemorganen 8 zijn verbonden, over eindroliën 9 zijn gevoerd en met een niet 25 weergegeven aandrijforgaan zijn gekoppeld.

Boven de afgeefvloer 7 is een terugvoerorgaan, in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld een harkorgaan 10, aangebracht, dat ongeveer dezelfde breedte heeft als de afgeefvloer 7 en dat het te veel toegevoerde materiaal vanaf de afgeef-30 vloer 7 weer terug omlaag werpt.

Het losgemaakte gewas valt via een trechter 11 omlaag op een voorste dwars transporteur 12, welke met een omkeerbare aandrijfrichting- is uitgevoerd en welke voor het zijdelings afgeven van het gewas dient.

35 Aan weerszijden is de transportwagen met een zij schot 13 uitgevoerd.

Het materiaal wordt normaal aan de transportwagen toegevoerd via een achterste-laadklep 14, die verzwenkbaar is opgehangen en die met behulp van aan weerszijden gelegen 40 cilinder-zuigersamenstellen 15 verzwenkbaar is tussen een 81 0 1 9 6 4 _ - 5 - onderste of laadstand, waarin de laadklep 14 zich ongeveer ter hoogte van de grond uitstrekt en een opstaande stand, waarin de laadklep 14 de achterwand van de transportwagen vormt. Voorts kan de laadklep 14 ook in iedere tussenliggende 5 stand worden geplaatst.

De laadklep 14 is aan weerszijden voorzien van zij-platen 16, die onder een hoek van ongeveer 90° met de laadklep verlopen en die zich in de opstaande stand van de laadklep 14 juist binnen de zijschotten 13 van de transportwagen 10 bevinden.

De laadklep 14 is bevestigd aan een verstijvings-balk 17. De zijplaten 16 lopen, zoals uit de fig. 1 en 2 blijkt, voorbij de laadklep 14 en de verstijvingsbalk 17 door en eindigen in zijdelings uitstekende verstijvingsribben 18, die het 15 aangrijpingspunt voor het betreffende cilinder-zuigersamenstel 15 insluiten.

Met de verstijvingsbalk 17 is een afsluitplaat 19 scharnierend verbonden. Door middel van veren 20 wordt een veerdruk op deze afsluitplaat 17 uitgeoefend, teneinde deze 20 afsluitplaat 17 steeds in aanraking te houden met een tegen-plaat 21, welke aan de achterzijde van de transportwagen is bevestigd en welke een omgebogen bovenste uiteinde bezit. Deze tegenplaat 21 vormt tevens een bescherming voor de achterste eindrol 6.

25 Zoals uit een vergelijking van de fig. 1 en 2 blijkt, verhinderen de afsluitplaat 19 en de tegenplaat 21 tijdens het omhoog verzwenken van de laadklep 14, dat gewas tussen deze laadklep 14 en de achterkant van de transportwagen omlaag zou kunnen vallen.

30 Teneinde de transportwagen te kunnen beladen met niet samengeperst gewas, zoals gras, is deze transportwagen uitgevoerd met een hulpklep 22, die losneembaar op de laadklep 14 bevestigbaar is.

Deze hulpklep 22 omvat een opneemplaat 23, die, in 35 de bevestigde stand van de hulpklep 22, op de laadklep 14 aansluit en hiermede althans ongeveer in één vlak ligt.

Op de opneemplaat 23 van de hulpklep 22 zijn in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld bevestigingsbalken 24, welke bijvoorbeeld uit kokerprofielen kunnen bestaan, aangebracht.

40 Deze bevestigingsbalken 24 steken uit voorbij de eindrand 25 81 0 1 9 6 4 ____ - 6 - van de opneemplaat 23, die in de bevestigde stand van de hulp-klep 22 op de laadklep 14 aansluit.

Deze bevestigingsbalken 24 steken in de bevestigde stand van de hulpklep 22 in door de laadklep 14 gedragen 5 ogen 26. In het uitstekende gedeelte van de beide buitenste bevestigingsbalken 24 is een opening gevormd, waarin in de bevestigde stand van de hulpklep 22 een door de laadklep 14 gedragen, onder veerdruk staande grendelpen 27 grijpt.

De zijranden 28 van de opneemplaat 23 van de hulp-10 klep 22 divergeren vanaf de rand 25 van de hulpklep 22. De maximale breedte van de opneemplaat 23 van de hulpklep 22 is dan ook groter dan de breedte van de transportwagen.

Bij voorkeur is deze maximale breedte van de opneemplaat 23 van de hulpklep 22 tenminste 40% (in het weer-15 gegeven uitvoeringsvoorbeeld 50%) groter dan de breedte van de transportwagen.

Op de zijranden 28 van, de opneemplaat 23 sluiten zijplaten 29 aan, die onder een hoek., bij voorkeur onder een hoek van 90°, met de opneemplaat 23 verlopen.

20 Op de zijplaten. 29, die evenals de zijranden 28 van de opneemplaat 23 divergeren, sluiten zijplaatdelen 30 aan, die althans ongeveer loodrecht op de rand 25 van de opneemplaat 23 staan en die zich passend binnenwaarts van de zijplaten 16 van de laadklep 14 uitstrekken.

25 De opneemplaat 23 van de hulpklep 22 is aan de zij de*, wélke is afgekeerd van de rand 25, met een omgebogen eindrand 31 uitgevoerd, die in de laadstand van de laadklep 14 op de grond rust.

Indien niet samengeperst gewas, zoals gras, met 30 behulp van de transportwagen moet worden afgegeven, wordt de hulpklep 22 op de beschreven wijze met de laadklep 14 verbonden .

Voor het laden van de transportwagen, kan deze transportwagen door de trekker achteruit worden gereden, terwijl 35 de laadklep 14 en de hulpklep 22 zich in de onderste of laadstand bevinden en zich dan ook ter hoogte van de grond uitstrekken.

Nadat los veevoeder op de hulpklep 22 en de laadklep 14 is opgenomen, worden de beide kleppen 14, 22 met 81 0 1 9 6 4 ____ - 7 - » behulp van de cilinder-zuigersamenstellen 15 omhoog verzwenkt, waarbij het losse gras onder geleiding van de zijplaten 29 en 16 op de opneemvloer 4 van de transportwagen wordt gestort en hierna verder wordt verwerkt.

5 Deze stap kan zonodig één of meerdere malen worden herhaald, terwijl hierna, door het aanvankelijk slechts gedeeltelijk omhoog zwenken van de beladen kleppen 14, 22, nog een extra lading kan worden meegevoerd.

Door de toepassing van de hulpklep 22, welke een 10 aanzienlijk grotere breedte dan de transportwagen kan hebben, wordt het mogelijk, een zeer grote hoeveelheid los gewas, zoals gras, op snelle wijze aan de transportwagen toe te voeren.

De uitvinding is niet beperkt tot het in de tekening 15 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld, dat op verschillende manieren binnen het kader der uitvinding kan worden gevarieerd.

81 0 1 9 6 4 ___

Claims (18)

1. Transportwagen, voor het opnemen en gedoseerd af-geven van veevoeder/ uitgevoerd met een achterste laadklep, die met behulp van een bedieningsorgaan verzwenkbaar is tussen een onderste laadstand en een opstaande stand, g e k e n- 5. e r k t door een hulpklep, die losneembaar op de laadklep bevestigbaar is en die een opneemplaat omvat, welke in de bevestigde stand van de hulpklep met een eindrand op de laadklep aansluit en hiermede althans ongeveer in één vlak ligt.

2. Transportwagen volgens conclusie 1, met 10. e t k e n m e r k., dat de zijranden van de opneemplaat van de hulpklep vanaf de genoemde eindrand divergeren, waarbij de maximale breedte, van de opneemplaat van de hulpklep groter is dan de breedte’ van de transportwagen.

3. Transportwagen volgens conclusie 2, met het 15 k e n m e r k, dat de maximale breedte van de opneemplaat van de hulpklep tenminste 40% groter is dan de breedte van de transportwagen.

4. Transportwagen volgens conclusie 2 of 3, met het ken m e r k, dat op de zijranden van de opneemplaat 20 van de hulpklep zijplaten aansluiten, die onder een: hoek met de opneemplaat verlopen.

5. Transportwagen volgens- conclusie 4, m e t h et kenmerk, dat de zijplaten van de hulpklep een hoek van ongeveer 90° met de opneemplaat insluiten.

6. Transportwagen volgens conclusie 4 of 5, waarbij op de zijranden van de laadklep zijplaten aansluiten, die onder een hoek van ongeveer 90° met de laadklep verlopen en die, indien de laadklep zich in de opstaande stand bevindt, zich binnenwaarts van de zijschotten van de transportwagen 30 uitstrekken, met het kenmerk, dat op de zijplaten van de hulpklep aan de zijde van de genoemde eindrand van de opneemplaat zijplaatdelen aansluiten, die althans ongeveer loodrecht op de genoemde eindrand staan en die in de bevestigde stand van de hulpklep zich binnenwaarts van de zijplar-35 ten van de laadklep.uitstrekken.

7. Transportwagen volgens één der voorgaande conclusies, met het k'e n m e r k, dat de opneemplaat van de hulpklep aan de zijde, welke is afgekeerd van de genoemde 8101964 ____ - 9 - eindrand, met een omgebogen randdeel is uitgevoerd, dat in de laadstand van de laadklep op de grond rust.

8. Transportwagen volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat op de opneemplaat 5 van de hulpklep bevestigingsbalken zijn aangebracht, die uitsteken voorbij de genoemde eindrand van de opneemplaat en die in door de laadklep gedragen ogen steekbaar zijn.

9. Transportwagen volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat in het uitstekende gedeelte van 10 tenminste één van de bevestigingsbalken een holte is gevormd, waarin een door de laadklep gedragen, onder veerdruk staande grendelpen kan grijpen.

10. Transportwagen volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de laadklep door 15 het bedieningsorgaan in iedere, tussen de laadstand en de opstaande stand gelegen, stand plaatsbaar is.

11. Transportwagen volgens een der voorgaande conclusies, met he.t kenmerk, dat de laadklep is bevestigd aan een verstijvingsbalk, terwijl de zijplaten van de 20 laadklep voorbij de laadklep en de verstijvingsbalk doorlopen, waarbij met de verstijvingsbalk een afsluitplaat is verbonden, die in elke stand van de laadklep onder veerdruk aangrijpt op een tegenplaat, welke aan de achterzijde van de transportwagen is bevestigd en een omgebogen bovenste uiteinde bezit.

12. Hulpklep, ingericht voor toepassing bij een transportwagen voor het opnemen en gedoseerd afgeven van veevoeder volgens een der voorgaande conclusies.

13. Hulpklep volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat deze een opneemplaat omvat, welke is uit- 30 gevoerd met divergerende zijranden, waarop zijplaten aansluiten, die onder een hoek met de opneemplaat verlopen.

14. Hulpklep volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de maximale breedte van de opneemplaat tenminste 40% groter is dan zijn minimale breedte.

15. Hulpklep volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, dat de zijplaten een hoek van ongeveer 90° met de opneemplaat insluiten.

16. Hulpklep volgens een der conclusies 13 - 15, met het kenmerk, dat op de zijplaten aan de smalle 40 zijde van de opneemplaat zijplaatdelen aansluiten, die althans 8101964 __ - 10 - ongeveer loodrecht op de aan deze zijde gelegen eindrand van de opneemplaat staan.

17. Hulpklep volgens een der conclusies 13 - 16, met het kenmerk, dat de opneemplaat aan de zijde 5 van zijn grootste breedte een omgebogen randdeel bezit.

18. Hulpklep volgens een der conclusies 13 - 17, met het kenmerk, dat op de opneemplaat van de hulpklep bevestigingsbalken zijn aangebracht, die voorbij de genoemde eindrand doorlopen, waarbij in tenminste ëën van deze 10 bevestigingsbalken een holte is gevormd. ή 8101964