NL8101786A - Klep voor fluidum met handbediening. - Google Patents

Description

* 4 - 1 -

Klep voor fluïdum met handbediening.

Kleppen voor fluïdum met handbediening zijn reeds bekend/ die een afsluitorgaan omvatten dat in een werkzame stand kan worden gebracht tegen de werking van een terug-brengkracht/ een verbindingsinrichting die elektrisch wordt 5 bediend en het verbinden van het afsluitorgaan met een orgaan voor handbediening mogelijk maakt/ waarbij deze verbindingsinrichting tenminste een beweegbaar deel omvat dat het aanbrengen respectievelijk het verbreken van de mechanische verbinding mogelijk maakt tussen het afsluitor-10 gaan en het bedieningsorgaan, waarbij de verplaatsingen van dit beweegbare deel worden geregeld door een elektromagnetische inrichting.

Kleppen van deze soort zijn in het bijzonder weergegeven in het Duitse octrooischrift Nr. 1.809.561. In de 15 kleppen, die in dit octrooischrift zijn weergegeven, kan een glijdend bedieningsorgaan vast worden verbonden of onafhankelijk van een afsluitklep dankzij een koppelin-richting met elektromagnetische bediening. Wanneer het bedieningsorgaan wordt gekoppeld met de klepschijf, maakt 20 het mogelijk de klepschijf uit zijn open stand naar zijn sluitstand te verplaatsen en omgekeerd.

Het Duitse octrooischrift 1.809.562 beschrijft een klep, die een koppeling met elektromagnetische bediening van hetzelfde soort omvat, waarbij deze koppeling echter 25 zodanig is aangebracht dat de klepschijf met tegenhoudin-kepingen wordt verbonden om de klepschijf in ëén van zijn standen·te houden tegen de werking van een terugbrengveer. Door de koppelinrichting in onwerkzame stand te brengen, wordt de klepschijf losgemaakt en verplaatst zich onder de 30 werking van de terugbrengveer.

De onderhavige uitvinding beoogt een klep te verschaffen, die slechts kan worden bediend vanaf een bepaalde stand van zijn bedieningsorgaan en onder de controle van een elektrische stroom. Wanneer deze twee voorwaarden niet zijn 35 verenigd, is het niet meer mogelijk de klep te bedienen zonder een terugbrenging van de twee parameters te verwezenlijken, de stand van het bedieningsorgaan en de toestand 81 01 786 * ε '-2- van de stroom, in hun vereiste oorspronkelijke toestand. Wanneer de klep is bediend, kan hij bovendien niet meer worden teruggebracht naar zijn oorspronkelijke stand door het bedieningsorgaan maar uitsluitend door de werking van de 5 elektrische stroom.

Daartoe wordt de klep volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat het beweegbare deel en het afsluitorgaan zodanig zijn uitgevoerd dat hun onderlinge ingrijping slechts mogelijk is wanneer het bedieningsorgaan zich in een bepaalde 10 stand bevindt, waarbij dit beweegbare deel onderworpen is aan vergrendelorganen om hem in ingrijping te houden met het afsluitorgaan zodra dit afsluitorgaan in een bepaalde stand komt, terwijl deze grendelorganen werkzaam worden gemaakt door de gelijktijdige werking van de bekrachtiging 15 van de elektromagnetische inrichting en het brengen van het beweegbare deel in de stand die correspondeert met de werkzame stand van het afsluitorgaan.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin schematisch bij wijze 20 van voorbeeld een uitvoeringsvorm van de klep volgens de uitvinding is weergegeven. Daarin toont: fig. 1 een doorsnede van deze klep; fig. IA en 1B doorsneden volgens de lijn A-A en B-B; fig. 2-5 verklarende schema's, die verschillende moge-25 lijkheden van het functioneren van de koppelinrichting tonen. Fig. 1 geeft een driewegklep weer, waarvan het lichaam 1 een verbindingsstuk 2 heeft voor de toevoer van het fluïdum onder druk, eeniverbindingsstuk 3 als uitlaat en verbindingsstuk 4 voor het verbinden van de klep met de 30 gebruiksinrichting.

De gebruiksinrichting mondt uit in een kamer 6, waarin een afsluitorgaan 7 wordt verplaatst, dat is onderworpen aan de werking van een terugbrengveer 8. Dit afsluitorgaan draagt twee klepschijven 9 en 10 die vast zijn verbonden 35 met het deel 7. Deze twee klepschijven zijn bestemd om samen te werken met respectievelijk de zittingen 12 en 13.

Een plaat 15 is bevestigd aan het lichaam 1 door niet weergegeven middelen en draagt een kap 16, waardoor een as 17 loopt voor het scharnieren van een handgreep 18. Deze 8101786 • * - 3 - handgreep 18 is bestemd te worden bediend in de richting van de pijl 19 om een stang 20 te verplaatsen, die een kop 21 heeft. De stang 20 loopt door een huls 44 die door een veer 45 wordt gedrukt in de richting van de kop 21 en die 5 steunt tegen de kap 16. De handgreep 18 en de stang 20 vormen een bedieningsorgaan 22. De handgreep 18 wordt gedrukt in de richting van de pijl 19 door een drukorgaan 24, dat is onderworpen aan de werking van een veer 25.

Een verbindingsinrichting is aangebracht tussen de 10 stang 20 en het afsluitorgaan 7. Deze verbindingsinrichting omvat een beweegbaar deel 26, dat is aangebracht in een uitsparing 27 van het lichaam 1 van de klep op zodanig wijze dat dit beweegbare deel zich kan verplaatsen volgens een axiale richting die overeenkomt met de as van de stang 20 15 en kan draaien volgens een as dwars op deze axiale richting. Zoals de doorsneden A-A en B-B van fig. 1 weergeven, draagt het deel 26 een huls 28 gericht volgens de genoemde dwarsas die in dit geval loodrecht staat op de axiale richting. De uitsparing 27 heeft een groef 23, waarin ëên van de twee 20 kogels 11 en 14 grijpt, die zijn gelegen in een huls 28.

Het ondereinde van de groef 23 heeft een inkeping die wordt gevormd door een zuiger 29 die in een boring van het lichaam 1 glijdt en onderworpen is aan de werking van een veer 5.

De druk die wordt uitgeoefend door de zuiger 29 tegen de 25 kogel 11 heeft als effect dat het deel 26 veerkrachtig naar boven wordt gehouden in aanraking met het ondereinde van de stang 20. De kogels 11 en 14 zijn onderling in contact en de kogel 14 steunt tegen het deel van de wand van de uitsparing *27 dat ligt tegenover de groef 23. De uitsparing 30 27 heeft een algemene cilindrische vorm zodat de twee kogels 11 en 14 de geleiding van het deel 26 in een bepaald diametraal vlak van deze uitsparing 27 verzekeren.

De bovengenoemde aanbrenging maakt het voor het deel 26 mogelijk enerzijds zich te verplaatsen volgens de rich-35 ting van de stang 20 en anderzijds te draaien om een as die loopt door de middelpunten van de twee kogels 11 en 14 om de standen in te nemen die zichtbaar zijn in de fig. 1 en 3 waarvoor het deel 26 niet toestaat en respectievelijk wel toestaat het afsluitorgaan 7 te bedienen.

8101786 . * - 4 -

De bediening van het afsluitorgaan vindt plaats door tussenkomst van een stang 30 die glijdend is aangebracht in een axiale boring van dit orgaan en is onderworpen aan de werking van een veer 31 waarvan de kracht groter is dan die 5 van de veer 8.

De verdraaiing van het beweegbare deel 26 wordt bediend door een elektromagnetische inrichting die een ferromagne-tische kern 32 omvat die glijdt in een buis van messing 33 die is omgeven door een elektrische winding 34 die niet 10 in detail is weergegeven, want het gaat om een op zichzelf bekende constructie. Deze kern 32 draagt een stang 35 van niet-ferromagnetisch materiaal die een 'kop heeft die is onderworpen aan de werking van een veer 36. Deze stang 35 glijdt in een boring van een ferromagnetisch deel 37 dat 15 vast verbonden is met de buis 34.

Zoals fig. 1 laat zien, wordt het deel 26 tegen de stang 35 gedrukt door een huls 38 die is onderworpen aan de werking van een veer 39 en glijdt om een stift 40 die stijf is bevestigd aan het lichaam 1. Deze huls 38 steunt tegen 20 een uitsteeksel 41 van het deel 26, waarbij dit uitsteeksel een tegenhoudnok 42 heeft. Het onderste gedeelte van het beweegbare deel 26 is uitgesnêden om een koppeloppexvlak 43 te verkijgen.

Opdat het afsluitorgaan 7 kan worden verplaatst om in 25 zijn werkzame stand te worden gebracht is het nodig dat de handgreep 18 zich in de stand bevindt die in fig. 1 is weergegeven,en dat vervolgens de elektromagnetische inrichting wordt bekrachtigd.

De fig. 3 en 4 tonen de bediening van het afsluitor-30 gaan 7 wanneer deze voorwaarden zijn vervuld.

Zoals fig. 3 toont, veroorzaakt de bekrachtiging van de elektromagnetische inrichting de verplaatsing naar links van de beweegbare kern 32, die het deel 26 verplaatst door tussenkomst van de veer 36 en van de stang 35 tegen 35 de terugbrengwerking van de huls 38. Op dit moment komt het uitsteeksel 41 van het deel 26 tegen . het einde van de stift 40 aan. Tegelijk komt het koppeloppervlak 43 tegenover het einde van de stang 30.

In deze stand van het beweegbare deel 26 is het vol- 8101786 - 5 - doende de handgreep 18 te bedienen om van de stand, die is weergegeven in fig. 3, over te gaan naar de stand volgens fig. 4. De verplaatsing van de handgreep 18 wordt overgebracht door de stang 20 en laat het beweegbare deel 5 26 omlaag glijden tegen der werking van de tegenhoudin- keping die wordt gevormd door de zuiger 29. Het koppelopper-vlak 43 drukt de stang 3Q omlaag zodat de kop van deze stang het afsluitorgaan 7 vrijmaakt en de verplaatsing van dit afsluitorgaan onder de druk van de veer 8 toelaat.

10 Tijdens de verplaatsing van het beweegbare deel 26 naar onder is het uitsteeksel 41 op de kop van de stift 40 gegleden en drukt de huls 38 verder in zijn ligplaats. Wanneer de handgreep 18 wordt losgelaten, zoals weergegeven in fig. 5, wordt hij teruggebracht in een middenstand door 15 de stang 20, tegen de kop 21 waarvan wordt gedrukt door een huls met flens 44 die onderhevig is aan de werking van een veer 45. Het deel 26 wordt licht teruggeduwd naar boven door de stang 30 totdat de tegenhoudnok 42 van het uitsteeksel 41 tegen de stift40 stoot. Deze aanbrenging houdt het 20 vergrendelde beweegbare deel 26 vast zodat het afsluitorgaan in zijn werkzame stand blijft zolang de ferromagneti-sche kern 32 zich in de aangetrokken stand bevindt. Wanneer men de bekrachtiging van de elektromagnetische inrichting verbreekt, drukt de huls 38 onder de inwerking van de veer 25 39 het deel 26 en de stang 35 van de magneetinrichting terug, terwijl het uitsteeksel 41 wordt vrijgemaakt van de stift 40. Daar het deel 26 niet langer is vergrendeld, drukt de veer 31, die inwerkt op de stang 30 het deel 26 terug naar boven tot achter de inkeping die wordt gevormd door de 30 zuiger 29. Tijdens deze verplaatsing drukt het deel 26 nog tegen de stang 20 om het handvat 18 in de stand volgens fig. 1 terug te brengen die toont dat de klep is uitgeschakeld.

De vergelijking tussen de fig. 1 en 5 toont dat de hand-35 greep 18 een zichtbare aanwijsinrichting vormt van de stand die wordt ingenomen door het afsluitorgaan 7.

Fig. 2 laat zien wat plaatsvindt wanneer de handgreep 18 wordt bediend vóór de bekrachtiging van de elektromagnetische inrichting. De bediening van de handgreep 18 veroor- 8101786

ψ V

- 6 - • ' zaakt de verplaatsing naar omlaag van het beweegbare deel 26, maar het koppelingsoppervlak 43 daarvan komt niet te liggen tegen het einde van de stang 30 en passeert langs deze stang. Wanneer men op dit ogenblik de elektromagne-5 tische inrichting bekrachtigt, kan de klep nog steeds niet worden gesloten en de stang 35 tracht het deel 26 te laten verdraaien, dat steunt tegen de stang 30 enerzijds en tegen de huls 38 anderzijds. Wanneer de handgreep 18 wordt teruggebracht in de stand volgens fig. 1, terwijl de elèktro-10 magnetische inrichting nog steeds is bekrachtigd, blijft het beweegbare deel 26 in de stand die in fig. 1 is weergegeven, want de inkeping die wordt gevormd door de zuiger 29 en de veer 5 drukt het deel 26 slechts naar boven met een onvoldoende kracht om de wrijvingen van dit deel tegen 15 de stangen 30 en 35 en tegen de huls 38 te overwinnen.

Het is duidelijk dat talrijke veranderingen in de constructie kunnen worden overwogen en in het bijzonder het deel 26 zou kunnen worden verdraaid op een stift van een glijdend gemonteerd deel 27. Eveneens zou de vergrendelin-20 richting die wordt gevormd door de stift 40 en het uitsteeksel 41, kunnen worden vervangen door een pal met veer gemonteerd hetzij op het deel 26 of op het lichaam 1 van de klep.

In het beschreven voorbeeld was de bekrachtiging van 25 de wikkeling nodig om de klep te kunnen bedienen maar het is duidelijk dat men door een eenvoudige, verandering van het elektromagnetische circuit het omgekeerde effect zou kunnen verkrijgen, namelijk dat de aanwezigheid van de bekrachtigingsstroom de handbediening van de klep ver-30 hindert terwijl deze dan slechts kan worden bediend in afwezigheid van stroom.

C_o_n_c_l_u_s_i_e_s 8101786

Claims (6)

1. Klep voor fluïdum met handbediening, omvattend een afsluitorgaan dat in een werkzame stand kan worden gebracht tegen de werking van een terugbrengkracht in, een verbindingsorgaan dat elektrisch wordt bediend en het ver-5 binden van het afsluitorgaan met een handbedieningsorgaan mogelijk maakt, waarbij deze verbindingsinrichting tenminste een beweegbaar deel omvat dat het tot stand brengen en respectievelijk het verbreken van de mechanische verbinding tussen het afsluitorgaan en het bedieningsorgaan mogelijk 10 maakt, waarbij de verplaatsingen van dit beweegbare deel worden geregeld door een elektromagnetische inrichting, met het kenmerk, dat het beweegbare deel (26) en het afsluitorgaan (7) zodanig zijn uitgevoerd dat hun onderlinge ingrijping slechts mogelijk is wanneer het be-15 dieningsorgaan (18) zich in een bepaalde stand bevindt, waarbij dit beweegbare deel (26) onderworpen is aangrendel-organen 40,41 die hem in ingrijping houden met het afsluitorgaan 7 zodra dit afsluitorgaan in een bepaalde stand komt, waarbij deze vergrendelorganen 40,41 werkzaam worden 20 gemaakt door de gelijktijdige werking van de bekrachtiging van de elektromagnetische inrichting (32-37) en het brengen van het beweegbare deel (26) in de stand die correspondeert met de werkzame stand van het afsluitorgaan (7).

2. Klep volgens conclusie 1, m e t het ken merk, dat de verbinding tussen het beweegbare deel (26) en het afsluitorgaan (7) plaatsvindt door tussenkomst van tenminste een veerelement (8,31) .

3. Klep volgens conclusie 2,met het ken- m e r k, dat het beweegbare deel (26) verplaatsbaar is volgens een axiale richting en scharniert volgens een as dwars op deze richting zodat hij tussen twee hoekstanden verdraait waardoor hij respectievelijk kan samenwerken of 35 niet samenwerken met een bedieningsdeel (30) van het afsluitorgaan (7), waarbij de elektromagnetische inrichting (32-37) inwerkt op het beweegbare deel (26) om dit te laten verdraaien in zijn stand van samenwerking met het genoemde 8101786 - 8 - bedieningsdeel (30).

4. Klep volgens conclusie 3,met het kenmerk, dat de grendelorganen worden gevormd door twee tegenhoudorganen (40,41) waarvan het ene orgaan (40) vast 5 is verbonden met het lichaam (1) van de klep en het andere orgaan (41) met het beweegbare deel (26) , waarbij deze tegenhoudorganen kunnen samenwerken wanneer het beweegbare deel (26) onder de werking van de elektromagnetische inrichting is verdraaid, en van elkaar zijn vrijgemaakt wanneer het 10 beweegbare deel (26) zijn andere draaistand inneemt.

5. Klep volgens conclusie 4,met het kenmerk, dat één van de tegenhoudorganen wordt gevormd door een uitsteeksel (41) van het beweegbare deel (26) , terwijl 15 het andere tegenhoudorgaan wordt gevormd door een stift (40) die stijf vast is verbonden met het lichaam (1) van de klep en is omgeven door een glijdende huls (38) , die door een veer (39) wordt gedrukt tegen het genoemde uitsteeksel (41) , waarbij de verdraaiing van het beweegbare deel (26) 20 onder de werking van de magnetische inrichting (32-37) tot gevolg heeft dat tegen de huls (38) wordt gedrukt tegen de werking van zijn-veer (39) in en de verplaatsing van het beweegbare deel (26) volgens de axiale richting het uitsteeksel (41) toestaat langs de stift (40) te passeren en 25 te worden tegengehouden door zijn nok (42) door deze stift (40) .

6. Klep volgens conclusie 3,met het kenmerk, dat het beweegbare deel (26) is gelegen in een uit- 30 sparing (27) van het lichaam (1) van de klep, waarbij deze uitsparing (27) een rechtlijnige groef (23) heeft, terwijl het deel (26) een huls (28) draagt die is gericht volgens de genoemde transversale as en twee kogels (11,14) bevat die elkaar aanraken en waarvan de ene kogel (11) ingrijpt 35 in de groef (23) terwijl de andere kogel (14) steunt tegen de wand van de uitsparing (27) gelegen tegenover deze groef (23), waarbij een inkeping (29) met veer is aangebracht in de groef (23) om het beweegbare deel (26) veerkrachtig 8101786 - 9 - tegen te houden in zijn stand die overeenkomt met de onwerkzame stand van het afsluitorgaan (7). 81 01 786