NL8005289A - Fotoflitseenheid met flitslampen voorzien van lusvormige invoerdraden voor montage. - Google Patents

Fotoflitseenheid met flitslampen voorzien van lusvormige invoerdraden voor montage. Download PDF

Info

Publication number
NL8005289A
NL8005289A NL8005289A NL8005289A NL8005289A NL 8005289 A NL8005289 A NL 8005289A NL 8005289 A NL8005289 A NL 8005289A NL 8005289 A NL8005289 A NL 8005289A NL 8005289 A NL8005289 A NL 8005289A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
opening
lamp
lead
wire
loop
Prior art date
Application number
NL8005289A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Gte Prod Corp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Gte Prod Corp filed Critical Gte Prod Corp
Publication of NL8005289A publication Critical patent/NL8005289A/nl

Links

Classifications

    • HELECTRICITY
    • H05ELECTRIC TECHNIQUES NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • H05KPRINTED CIRCUITS; CASINGS OR CONSTRUCTIONAL DETAILS OF ELECTRIC APPARATUS; MANUFACTURE OF ASSEMBLAGES OF ELECTRICAL COMPONENTS
    • H05K3/00Apparatus or processes for manufacturing printed circuits
    • H05K3/30Assembling printed circuits with electric components, e.g. with resistor
    • H05K3/306Lead-in-hole components, e.g. affixing or retention before soldering, spacing means
    • H05K3/308Adaptations of leads
    • GPHYSICS
    • G03PHOTOGRAPHY; CINEMATOGRAPHY; ANALOGOUS TECHNIQUES USING WAVES OTHER THAN OPTICAL WAVES; ELECTROGRAPHY; HOLOGRAPHY
    • G03BAPPARATUS OR ARRANGEMENTS FOR TAKING PHOTOGRAPHS OR FOR PROJECTING OR VIEWING THEM; APPARATUS OR ARRANGEMENTS EMPLOYING ANALOGOUS TECHNIQUES USING WAVES OTHER THAN OPTICAL WAVES; ACCESSORIES THEREFOR
    • G03B15/00Special procedures for taking photographs; Apparatus therefor
    • G03B15/02Illuminating scene
    • G03B15/03Combinations of cameras with lighting apparatus; Flash units
    • G03B15/04Combinations of cameras with non-electronic flash apparatus; Non-electronic flash units
    • G03B15/0442Constructional details of the flash apparatus; Arrangement of lamps, reflectors, or the like

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Manufacturing & Machinery (AREA)
  • Microelectronics & Electronic Packaging (AREA)
  • Stroboscope Apparatuses (AREA)
  • Fastening Of Light Sources Or Lamp Holders (AREA)

Description

' · f kf 4
Fotoflitseenheid met flitslampen voorzien van lusvormige in-voerdraden voor montage.
De uitvinding heeft betrekking op wegwerp-fotoflitseenheden en in het bijzonder op die met een aantal lampen, welke elektrisch worden bediend.
Verschillende soorten van elektrisch bedien-5 de fotoflitseenheden met een aantal lampen zijn beschikbaar voor een cameragebruiker. Men heeft bijvoorbeeld het populaire flits-blokje, de recenter ingevoerde lineaire stelsels bekend als flits-staven en de vertikaal gerichte vlakke stelsels, bekend als flip-flitsinrichtingen. Voorbeelden van zulke eenheden ziet men in 10 de Amerikaanse octrooischriften 3.327.105, 3.598.984 en 3.937.946 respectievelijk. Zoals daarin is beschreven, zijn deze eenheden gemakkelijk te bevestigen (door het insteken daarin) aan veel moderne camera's en worden bediend door een geschikte impuls, geleverd door de cameravoedingsbron. De hoeveelheid energie, vereist 15 om dit bedienen uit te voeren, is afhankelijk van de soort van flitslamp, gebruikt in de eenheid. In de industrie zijn er typisch twee variaties, namelijk een laagspanningslamp en een hoogspan-ningslamp. Laagspanningsfotoflitslampen omvatten typerend een glasomhulsel met een de verbranding ondersteunend gas (zoals zuurstof) 20 en een hoeveelheid draadvormig verbrandbaar materiaal (bijvoorbeeld strookjes zirkonium of hafnium) daarin. Een paar elektrisch geleidende invoerdraden is gewoonlijk ingesmolten in een einde van het omhulsel en steekt daarin uit. Een gloeidraad wordt gebruikt en is verbonden tussen de uitstekende einden van de invoerdraden.
25 Wanneer de gloeidraad wordt verhit door een ontstekingsstroom, gewoonlijk opgewekt uit een laagspanningsbron zoals een batterij of geladen condensator (bijvoorbeeld met een spanning van ongeveer 1,5 tot 15 volt) ontsteekt hij een ontstekingsmateriaal, dat dan het verbrandbare materiaal ontsteekt voor het leVèren van een 80 0 5 28δ
V
r 2 lichtflits. Natuurlijk helpt het zuurstofgas bij de bovengenoemde ontsteking.
Hoogspanningsfotoflitslampen maken gewoonlijk gebruik van een van twee ontstekingsconstructies, allebei 5 zonder de bovengenoemde gloeidraad. Bij een uitvoeringsvorm wordt een glazen of keramische kraal geplaatst binnen het omhulsel en deze bevat uitstekende einden van de geleidende lampinvoerdraden daarin. Een hoeveelheid ontstekingsmateriaal beslaat een oppervlak van de kraal en overbrugt einddelen van de geleiders, welke 10 zijn gelegen in de kraal. Het flitsen van de lamp wordt verkregen door het aanleggen van een ontstekingsimpuls van ongeveer enige duizenden volts over de delen van de invoerdraden, welke uitsteken vanaf het omhulsel. Het ontstoken ontstekingsmateriaal ontsteekt op zijn beurt het verbrandbare draadvormige zirkoniumma-15 teriaal, dat ook wordt gebruikt in lampen van deze uitvoering.
Een voorbeeld van zulk een lamp is aangegeven in het Amerikaanse octrooischrift 3.959.860. Bij een andere uitvoeringsvorm wordt de glaskraal uitgesloten en het ontstekingsmateriaal direkt aangebracht op gespatieerde bolvormige einden van de uitstekende ein-20 den van de invoerdraden. Deze uiteinden zijn vooraf bedekt met een poreuze glasbekleding. Ontsteking wordt verkregen op een overeenkomende wijze als bij bovengenoemde gekraalde lamp, door het aanleggen van een hoogspanningsimpuls over de twee uitstekende invoerdraden. Een vonkontlading treedt op tussen de twee afzonder-25 lijke ontstekingsmassa's, waardoor snelle ontbranding daarvan wordt verkregen en opvolgend ontsteken van het naburige zirkonium-of hafniummateriaal. Een voorbeeld van een lamp met zulk een ont-stekingsconstructie ziet men in het Amerikaanse octrooischrift 4.059.389. Bij nog een andere soort van hoogspanningslamp zijn eind-30 delen van de invoerdraden geplaatst aan tegengestelde zijden van een indeuking, gevormd binnen het dichtgelaste eind (bodem) gedeelte van de lamp met het ontstekingsmateriaal gelegen binnen de indeuking en de twee verbindend. Hier ook wordt verbrandbaar draadvormig materiaal gebruikt en ontstoken door het snel verbran- * ‘ ' 35 dende ontstekingsmateriaal. De uitvinding heeft in het bijzonder 80 0 5 289 t *. * 3 * betrekking op hoogspanningslampen, maar kan ook worden toegepast bij de vroegere lampen van lage spanning.
Bij de recentere eenheden met een aantal lampen, zoals de flip-flitsinrichtingen is het gebruikelijke 5 praktijk een paneel met gedrukte bedrading te gebruiken en de in-voerdraden van de flitslampen van de eenheid te verbinden met de lampontstekingsschakeling gelegen op een van de paneeloppervlak-ken. Tot nu toe zijn deze verbindingen uitgevoerd primair door het gebruik van één van drie methoden. Een eerste omvat eenvoudig het 10 solderen van de einden van de invoerdraden aan de respectievelijke ketenbanen of aansluitorganen. Het is duidelijk, dat deze methode extra materiaal vereist evenals nauwkeurige instelling tussen de draden en de aansluitorganen onmiddellijk voorafgaand aan het verbinden. Een tweede techniek omvat het gebruik van toe-15 gevoegde geleidende componenten zoals oogjes, klinknagels, enz., welke worden ingebracht in gaten in het bedrukte paneel en waarin de invoerdraden worden ingestoken. Na het insteken worden de oogjes gekrompen en gebogen tot de gewenste vorm. Een voorbeeld van deze methode is beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 20 4.036.578. Deze methode is nadelig gebleken vanwege de noodzaak van de beschreven extra onderdelen evenals de eis voor de nauwkeurige instelling van het oogje en de invoerdraad gedurende het plaatsen en krimpen van het oogje. Buitendien zijn deze laatste stappen tijdrovend en dus niet gemakkelijk toe te passen in een 25 industrie, waar hoge produktiesnelheden worden vereist.
Zoals beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.082.798 is een derde techniek voor het verbinden van invoerdraden met een schakeling op een bedrukt paneel uitgevoerd door het inbedden van de draden in het substraat van het bedrukte 30 paneel, zodat delen daarvan lichamelijk in contact zijn met de schakeling hetzij op een bodemoppervlak of door indrukken over een bovenoppervlak. Een probleem van zulk een methode is de gemakkelijke mogelijkheid van foutieve verbinding primair tengevolge van onjuiste substraatvervorming. Zulk een techniek leent zich 35 niet makkelijk tot vervaardiging van een eindprodukt in miniatuur- 80 0 5 289 e- ** 4 uitvoering vanwege de noodzaak van betrekkelijk grote ruimten op het substraat voor het bevestigen van elke lamp»
Gemeend wordt daarom, dat een fotoflits-eenheid, welke zorgt voor positieve bevestiging en instelling van 5 de lampen van de eenheid op het bedrukte paneel daarvan zonder de verschillende bovengenoemde nadelen, een aanzienlijke vooruitgang in de techniek zal vormen. Zoals zal worden beschreven, leveren de bevestigingsorganen volgens de uitvinding ook een goede verbinding van de lampen van de eenheid met de lampontsteekschake-10 ling van het bedrukte paneel»
Een primair doel van de uitvinding is te voorzien in een elektrisch bediende fotoflitseenheid, welke zorgt voor goede bevestiging en elektrische verbinding met de lampen aan het bedrukte paneel zonder noodzaak van toegevoegde onderdelen 15 of materiaal zoals soldeer, oogjes, klinknagels, enz. en de daarbij behorende problemen.
Een ander doel van de uitvinding is te voorzien in zulk een eenheid, welke gemakkelijk en economisch kan wor-.den vervaardigd.
20 Weer een ander doel van de uitvinding is te voorzien in een eenheid van de beschreven soort, welke zowel compact van uitvoering is als betrekkelijk eenvoudig te bedienen.
Deze doeleinden worden verkregen bij een aspect van de uitvinding door het vormen van een fotoflitseenheid, 25 welke een bedrukt paneel omvat met een isolerend substraatorgaan en een lampontsteekschakeling gelegen op een oppervlak daarvan.
De lampen worden bevestigd aan het substraat door het vormen van tenminste één van de invoerdraden van een lamp met een lusgedeel-te, dat met wrijving is ingestoken in een opening, gelegen in het 30 substraat nabij de lampontsteekschakeling. De lus kan dienen voor contact met de lampontsteekschakeling of deze functie kan worden uitgevoerd door een ander deel van de invoerdraad.
De uitvinding zal aan de hand van de tekening in het volgende nader worden toegelicht.
y-. * 35 Figuur 1 toont een vooraanzieht van een flits- 80 0 5 289 4- 4 5 eenheid volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Figuur 2 toont losgenomen in vooraanzicht de fotoflitseenheid van figuur 1 met verwijderde voorste en achterste huisorganen van de eenheid.
5 Figuren 3 tot 10 tonen verschillende tech nieken voor het bevestigen van de geleidende invoerdraden van de lampen van de eenheid van figuren 1 en 2 aan het paneel met gedrukte bedrading van de eenheid, zodat de lampen ingesteld daarop worden gehouden en elektrisch worden verbonden met de lampont-10 steekschakeling op het paneel.
Het concept volgens de uitvinding is bijzonder geschikt bij een fotoflitseenheid van de flipflitssoort. Bij een eerdere uitvoering van zulk een eenheid als beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.017.728 wordt een vlak stelsel van 15 acht hoogspanningsflitslampen (twee groepen van vier) gebruikt.
Bij een recentere uitvoering en waarbij de aanwijzingen volgens de uitvinding in het bijzonder op zijn gericht, wordt beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.164.007, waarin een totaal van tien lampen wordt gebruikt. Hoewel deze laatste versie zal worden 20 beschreven bij de uitvinding, zal het duidelijk zijn dat de uitvinding ook gemakkelijk kan worden toegepast op andere soorten van fotoflitseenheden zoals de eerdere achtlampsconstructies.
Figuren 1 en 2 tonen delen van een fotoflitseenheid 10 met een aantal lampen, waarvan de algemene werking 25 overeenkomt met die volgens het Amerikaanse octrooischrift 4.017.728 behalve dat de constructie is gewijzigd voor het opnemen van twee extra lampen in een huis met praktisch dezelfde buitenafmetingen. Terwijl de eenheid volgens dat Amerikaanse octrooischrift 4.017.728 een vlak stelsel omvat van acht hoogspannings-30 flitslampen met bijbehorende reflectorholten gevormd in een enkel reflectororgaan, omvat de eenheid 10 een vlak stelsel van tien hoogspanningsflitslampen 11 tot 15 en 21 tot 25, gemonteerd op een paneel 43 met gedrukte bedrading, met een stelsel van respectievelijk bijbehorende reflectorholten 11' tot 15' en 21* tot 25', 35 daartussen geplaatst. De lampen zijn gemonteerd in twee evenwijdige 80 0 5 289 6 kolommen en de reflectorholten zijn voorzien op een paar strook-vormige panelen 40 en 41, welke geschikt te scheiden zijn voor montagedoeleinden. Het stelsel, is voorzien van een insteekverbin-dingslip 16 aan het ondereinde daarvan, ingericht om te passen 5 in een camera of flitsaanpasser (niet getekend)o Een tweede in-steekverbindingsorgaan 16' is aangebracht aan de bovenzijde van de eenheid, waardoor het stelsel is ingericht om aan de camerahuls te worden bevestigd in één van twee oriëntaties (bijvoorbeeld met hetzij de lip 16 of de lip 16' ingestoken in de huls). De lampen 10 zijn ingericht in twee groepen van vijf, geplaatst op de boven- en onderhelften respectievelijk van een langgerekt rechthoekig stelsel. De bovengroep 17 omvat lampen 11 tot 15 en de ondergroep 18 de lampen 21 tot 25„ De reflectorholten zijn aangebracht achter de respectievelijke lampen, zodat wanneer elke lamp wordt geflitst, 15 het licht wordt geprojecteerd naar de voorzijde van het stelsel.
De lampen zijn uitgevoerd en verbonden zodanig, dat wanneer het stelsel is verbonden met een camera door de verbindingslip 16, slechts de bovengroep 17 van lampen zal worden geflitst en wanneer het stelsel is omgekeerd met zijn einden en verbonden met de ca-20 mera door de andere verbindingslip 16', slechts de dan bovenste groep 18 van lampen zal worden geflitst. Door deze opstelling zijn slechts lampen relatief ver van de cameralensas te flitsen, waardoor het bekende ongewenste effect van "rood oog" sterk wordt verminderd.
25 De constructie van het stelsel omvat voorste en achterste huisorganen (slechts het voorhuis is aangegeven in figuur 1 met 36) welke bij voorkeur van plastic zijn en zijn voorzien van grendelorganen, welke als een geheel zijn gevormd binnen de huisorganen en welke deze organen vergrendelen aan elkaar in 30 een eindmontage voor het vormen van een eenheidsflitsstelselcon-structie. Bij de getekende voorkeursuitvoering is het voorste (of deksel) huisorgaan een rechthoekige holte en het achterste huisorgaan praktisch vlak en omvat integrale uitsteeksels' 39 en 39' (figuur 1) aan de einden daarvan, welke de verbindingslippen 16 en 35 16' gedeeltelijk omgeven en beschermen en ook dienen*VÖor gemakke- 80 0 5 289 t ♦ l 7 lijke mechanische bevestiging aan de camerahuls of voet. Gelaagd tussen de voorste en achterste huisorganen zijn de flitslampen, het paar aangrenzende strookvormige reflectorpanelen 40 en 41 (bij voorkeur elk van een plastic vorm met aluminiumbekle-5 ding uitgevoerd voor het verkrijgen van de afzonderlijke reflector-holtes), en het paneel 43 met gedrukte bedrading, voorzien van bijbehorende verbindingslippen 16 en 16*. Een isolatieplaat kan worden aangebracht tussen de reflector en het bedrukte paneel in overeenstemming met uitvoeringen van vroegere flipflitsinrich-10 tingen. Overeenkomstig kan ook een aanwijsplaat worden gebruikt, welke typerend wordt geplaatst tussen het bedrukte paneel en het achterhuis. De aanwijsplaat kan zijn voorzien van informatie, handelsmerken en andere aanduidingen, zoals flitsindicatoren gelegen achter de betreffende lampen, welke van kleur veranderen tenge-15 volge van warmte en/of lichtstraling vanaf een naburige geflitste lamp om aldus aan te geven aan de gebruiker, welke van de lampen is geflitst en niet is geflitst.
Volgens figuur 2 zijn vensterorganen zoals openingen 51 aangebracht in elk van de reflectorholten achter de 20 lamp op een lijn daarmee. Het bedrukte paneel 43, dat is voorzien van een isolerend substraat 53 met gewenste patronen van de lamp-ontsteekschakeling 55 daarop, is uitgevoerd met overeenkomende openingen (niet getekend) voor het vergemakkelijken van straling vanuit de flitslampen voor het bereiken van de flitsindicatoren.
25 Het achterste huisorgaan is doorschijnend (hetzij van helder materiaal of voorzien van vensteropeningen) voor het toelaten van het zien van de aanwijzingen op de beschreven aanwijzingsplaat„ Het voorste huis is ook doorschijnend, tenminste aan de voorzijde van de lampen voor het doorlaten van het licht van de flitsende 30 lampen om voorwaarts uit het stelsel te treden. Dit huis kan gekleurd zijn voor het wijzigen van de kleur van het licht uit de flitslampen.
De hoogte en de breedte van het rechthoekige stelsel zijn aanzienlijk groter dan zijn dikte en de hoogte en de 35 breedte van de reflectorpanelen, isolatieplaat en bedrukt paneel 80 0 5 289 8 zijn praktisch dezelfde als de inwendige hoogte en breedte van het voorste huisorgaan voor het vergemakkelijken van het op zijn plaats houden van deze onderdeleno
De lip 16, welke een geheel vormt met het be-5 drukte paneel 43, is voorzien van een paar elektrische aansluit-punten 31 en 32. Overeenkomstig is de lip 16' voorzien van een paar aansluitingen 311 en 321„ De functie van deze aansluitingen is het verbinden van de lampontsteekschakeling 55 op het paneel 43 met overeenkomende aansluitingen in de camerahuls, terwijl ontsteek-10 spanningsimpulsen kunnen worden aangelegd aan het stelsel. De aansluitingen 31 en 31* zijn getekend als een praktisch J-vormige uitvoering voor het tijdelijk kortsluiten van de hulsaansluitingen, terwijl het stelsel wordt ingestoken en het daardoor ontladen van elke restspanningslading in de ontstekingsimpulsbron. Buitendien 15 dient dit voor het verminderen van de waarschijnlijkheid dat lampen per ongeluk worden geflitst door elektrostatische spanning gedurende het hanteren van het stelsel.
Zoals gezegd omvat het bedrukte paneel 43 een gedrukte schakeling (de lampontsteekschakeling 55) daarop voor 20 het veroorzaken van opeenvolgend flitsen van de lampen van de eenheid door ontsteekspanningsimpulsen aangelegd aan de aansluitingen 31, 32 of 31', 32’. De schakeling 55 kan functioneel overeenkomen met die van het bovengenoemde Amerikaanse octrooi-schrift 4.017.728 behalve wat betreft het uitstrekken van de scha-25 keling voor het opnemen van een extra lamp in elke helft van het bedrukte paneel. Aldus zijn de bovenste en onderste helften van de schakeling bij voorkeur spiegelbeelden van elkaar. De invoer-draden 61 en 63 van elk van de lampen zijn bevestigd aan het bedrukte paneel volgens een nieuwe techniek volgens de uitvinding, 30 welke hierna meer in detail zal worden beschreven aan de hand van figuren 3 tot 10. Deze draden liggen onder de reflectorpanelen en passeren door geschikte openingen (niet getekend) in de isolerende plaat (indien aanwezig). Zoals zal worden bepaald, worden de invoerdraden van elke lamp bevestigd binnen het substraatorgaan 53 35 van het bedrukte paneel en elektrisch verbonden met dé schakeling 55 80 0 5 289 • · 9 op gewenste plaatsen daarop„ Deze bevestiging en verbinding zijn niet getekend in figuur 2 voor de duidelijkheid.
Zoals verder is beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.017.728, omvat de schakeling van het paneel 43 5 stralingsschakelaars (niet getekend) welke in contact zijn met aangewezen ketenbanen en deze overbruggen. Het materiaal voor de stralingsschakelaars kan geschikt materiaal zijn dat aanvankelijk een open keten of hoge weerstand vormt, waarbij de weerstand daarvan nul of een lage waarde krijgt wanneer het materiaal straling 10 ontvangt in de vorm van hitte en/of licht vanaf een betreffende naburige lamp als de lamp wordt geflitst. Voor dit doel is elk van de stralingsschakelaars geplaatst achter en nabij een betreffende flitslamp (bijvoorbeeld 11, 12, 13, 14). Vensterorganen in de vorm van doorschijnende secties of de getekende openingen 51 zijn aan-15 gebracht in de reflectorholten aan de voorzijde van de schakelaars voor het vergemakkelijken van stralingsoverdracht. Aldus zijn, zoals getekend, openingen 51 bij voorkeur iets langgerekt voor het toelaten van stralingsoverdracht zowel naar de indicatoren als de schakelaars. Een geschikt materiaal voor de stralingsschakelaars 20 is zilveroxyde, gedispergeerd in een bindmiddel zoals polyvinyl-hars. Elk van de stralingsschakelaars verandert, na ontvangst van warmte en/of lichtstraling vanaf de naburige lamp wanneer deze wordt geflitst, van een open keten of hoge weerstand tot een gesloten keten of lage weerstand tussen zijn schakelaaraansluitingen 25 op het bedrukte paneel.
Zoals is toegelicht, omvat het onderste deel van het bedrukte paneel praktisch een omgekeerd spiegelbeeld van de schakeling op het bovenste deel van het bedrukte paneel. De schakeling loopt vanaf de ingestoken aansluitingen aan het onder-30 ste deel van het paneel en strekt zich uit opwaarts teneinde de schakeling in de bovenste helft van het bedrukte paneel te bedienen. Wanneer overeenkomstig de eenheid is omgekeerd en de lip 16' is ingestoken in een huls, zullen de paneelaansluitingen zijn verbonden met de lampen en deze bedienen, welke dan in de bovenste 35 helft van de flitseenheid zullen zijn. Dit levert, zöais reeds is 80 0 5 289 10 opgemerkt, de gewenste eigenschap waardoor slechts de groep van lampen die relatief het verste weg is van de cameralensas, zal worden geflitst, waardoor elk ongewenst effect van "rood oog" wordt verminderd.
5 Op een wijze algemeen overeenkomend met die beschreven in het bovengenoemde flipflitsoctrooischrift, werkt de eenheid 10 als volgt. Neemt men aan dat geen van de vijf lampen van de bovenste helft van de eenheid is geflitst, dan zal bij het optreden van de eerste ontsteekimpuls aangelegd over de aansluitingen 10 31 en 32, deze impuls direkt worden aangelegd aan de invoerdraden van de eerst verbonden flitslamp 11, waarna deze lamp flitst en een open keten vormt tussen zijn invoerdraden. Warmte en/of lichtstraling vanuit de flitsende eerste lamp veroorzaakt dat de naburige eerste stralingsschakelaar een gesloten keten wordt (of met 15 een lage weerstandswaarde) waardoor de aansluiting van het bedrukte paneel elektrisch wordt verbonden met een invoerdraad van de tweede lamp 12. Op het ogenblik dat dit gebeurt, is de ontsteekimpuls afgenomen tot een waarde onvoldoende om de tweede lamp 12 te doen flitsen. Wanneer de opvolgende ontsteekimpuls optreedt, 20 wordt deze aangelegd aan de invoerdraden 61 en 63 van de tweede lamp 12 via de nu gesloten stralingsschakelaar. Aldus flitst de tweede lamp 12, waardoor een naburige tweede stralingsschakelaar een waarde nul of lage weerstand aanneemt. De tweede lamp heeft nu een open keten of hoge weerstand tussen zijn invoerdraden. Wan-25 neer de opvolgende ontsteekimpuls optreedt, wordt deze aangelegd via de nu gesloten tweede stralingsschakelaar aan de derde lamp 13, waardoor de lamp ontsteekt en een open keten wordt en de straling daarvan zorgt dat een naburige derde stralingsschakelaar essentieel een gesloten keten wordt over zijn aansluitingen. Aldus 30 zal de volgende ontsteekimpuls worden aangelegd via de nu gesloten derde stralingsschakelaar naar de invoerdraden van de vierde flitslamp 14, zodat deze lamp flitst. De vierde lamp wordt dan een open keten en zijn straling verorzaakt dat een naburige vierde stralingsschakelaar essentieel een gesloten keten over zijn aan-35 sluitingen vormt. De opvolgende (vijfde) ontsteekimjiuïs zal nu 80 0 5 289 11 worden aangelegd via de nu gesloten vierde stralingsschakelaar naar de invoerdraden 61 en 63 van de vijfde flitslamp 15, waardoor deze lamp van de groep 17 zal flitsen» Wanneer de eenheid 10 wordt omgekeerd en de verbindingslip 16 wordt ingestoken in 5 de camerahuls, wordt de groep 18 van de lampen de bovenste groep en relatief het verste weg van de cameralensas. Deze groep zal dan in de werkende schakeling zijn en worden geflitst op dezelfde wijze als boven beschreven. Bij een voorkeursuitvoering zijn de lampen van hoogspanningssoort en vereisen ongeveer 2000 volt bij-10 voorbeeld bij lage stroom voor het flitsen en kunnen worden ontstoken door het slaan op of spannen van een piezo-elektrisch element in de camera.
Elk van de flitslampen van zacht glas zoals gebruikt in de tienlampsuitvoering volgens een uitvoeringsvorm 15 van de uitvinding omvat bij voorkeur een buisvormig omhulsel van glas van type 0010 of 0012, met een dikte van ongeveer 0,8 mm en een diameter van ongeveer 8,2 mm voor de voltooide (beklede) lamp, een lengte van ongeveer 23,5 mm (dus iets korter dan flitslampen gebruikt in achtlampsstelsels), een inwendig volume van ongeveer 3 20 0,4 cm , een zuurstofdruk van 725 cm Hg (9,5 atmosfeer) en een draad vormige zirkoniumvulling van ongeveer 14 mg. Typerende afmetingen van een eenheid waarin de bovengenoemde achtlampsstelsels waren ondergebracht, en waarin het huidige tienlampsstelsel van eenheid 10 is ondergebracht, zijn als volgt: totale breedte van de een-25 heid ongeveer 44,4 mm, een dikte van ongeveer 14,2 mm en een totale lengte (zonder de uitsteeksels 39 en 39') van ongeveer 125,4 mm. De lengte van de eenheid met deze uitsteeksels daarbij is ongeveer 139 mm.
Bij de lampconfiguratie volgens de uitvinding 30 is het vlakke stelsel van tien buisvormige fotoflitslampen 11 tot 15 en 21 tot 25 opgesteld in twee evenwijdige kolommen met de lampen horizontaal geplaatst en de lampen van de ene kolom versprongen ten opzichte van de lampen van de andere kolom. Elk van de lampen heeft een basis, bepaald door een kneeplas 65, waaruit de invoer-35 draden 61 en 63 uitsteken voor verbinding met de lampóntsteekscha- 80 0 5 289 12 keling 55 op de wijze als hieronder bepaald. De kolom van lampen 15, 13, 11, 22 en 24 is geplaatst met de respectievelijke bases geplaatst tussen de bases van de naburige kolom van lampen 14, 12, 21, 23 en 25. Op deze wijze zijn de bases van de ene kolom van 5 lampen gekeerd naar de aangrenzende kolom van lampen. Het is duidelijk, dat deze opstelling van versprongen interlineering het effect heeft van compacte uitvoering van de breedte van het stelsel. Natuurlijk kan deze compacte uitvoering van het stelsel worden uitgevoerd door het plaatsen van de naburige kolommen van 10 lampen met de toppen naar elkaar of de bases en toppen naar elkaar. Evenwel levert de configuratie met bases naar elkaar in samenhang met de beschreven reflectorinrichting een verkrijgen van een maximum van de lichtuitgang, verkrijgbaar uit elke lamp-reflectormoduul.
Zoals het beste te zien in figuren 1 en 2, 15 omvat het reflectorstelsel een paar naburige strookvormige reflec-torpanelen 40 en 41, elk samenwerkend met een betreffende van de kolommen van lampen en elk met een kolom van zij aan zij gelegen lampopneemholten aan zijn voorzijde, gevormd met reflectoropper-vlakken voor het bepalen van afzonderlijke lampreflectoren, welke 20 respectievelijk op een lijn zijn achter de daarbij behorende lampen. In het bijzonder omvat het reflectorpaneel 40 de holten 14', 12', 21', 23' en 25’, welke respectievelijk op een lijn liggen achter de kolommen van lampen 14, 12, 21, 23 en 25. Overeenkomstig omvat het reflectorpaneel 41 holten 15', 13', 11', 22' en 24', 25 welke respectievelijk op een lijn zijn achter de kolom van lampen 15, 13, 11, 22 en 24. De afzonderlijke reflectorholten van een paneel zijn versprongen ten opzichte van de afzonderlijke reflectorholten van het andere paneel en elk reflectorpaneel is verkort met betrekking tot de daarmee samenwerkende lampen, zoals in het 30 bijzonder aangegeven bij het paneel 41 met betrekking tot zijn betreffende kolom van lampen in figuur 2. In het bijzonder hebben in deze uitvoering de reflectorholten elk een praktisch cirkelvormige opening 19 met een diameter van ongeveer 22 mm. De verkorting van het reflectorpaneel resulteert in het verwijderen van een seg-35 ment van deze opening langs de rand van het paneel gêkeerd naar 80 0 5 289 13 het naburige reflectorpaneel zodanig, dat de breedte van het reflectorpaneel ongeveer 20 mm is bij het openingsvlak. Op deze wijze zullen, zoals getekend in figuur 2, de basisdelen 65 van de lampen uitsteken voorbij de rand van het bijbehorende reflector-5 paneel. Wanneer dus het naburige reflectorpaneel wordt gemonteerd stuitend met het paneel 41, bedekt het paneel 40 de invoerdraden 61 en 63 evenals aanzienlijke delen van de bases 65 van de lampen behorende bij het paneel 41. Aldus zijn met betrekking tot alle lampen van het stelsel de niet-lichtuitzendende delen van de lam-10 pen bedekt door reflectorpaneeloppervlakken. In het bijzonder liggen de invoerdraden en basisdelen van alle lampen behorende bij het paneel 41 onder het naburige paneel 40 om daardoor te worden verborgen, terwijl de invoerdraden en bases van de lampen behorende bij het paneel 40 liggen onder het naburige paneel 41 om daar-15 door te worden verborgen. Teneinde toch extra maximum verkrijging van lichtuitgang te verzekeren, kunnen de reflectorpanelen zoals getekend, ook een aantal uitsnijdingen 67 hebben, gelegen langs de rand daarvan, gekeerd naar het naburige paneel en respectievelijk op een lijn met de afzonderlijke reflectorholten van dat 20 naburige paneel voor het blootgeven van lichtuitzendende delen van de lampen naburig aan de bedekte bases daarvan. In het bijzonder omvatten de uitsnijdingen 67 langs de rand van elk paneel gebogen uithollingen tussen de cirkelvormige openingen 19.
De reflectorpanelen 40 en 41 zijn bij voor-25 keur voorzien van geleidende uitsteeksels 71, welke zijn geplaatst op het voorvlak van elk paneel tussen de cirkelvormige openingen en nabij de gebogen uithollingen 67. Deze uitsteeksels passen door openingen in het voorvlak van het voorste huisorgaan 36. Aangezien elk reflectorpaneel een geleidende metalen bekleding over 30 zijn gehele voorvlak heeft, dat kan worden verbonden zoals door een draad (niet getekend) met de aardingsketen voorzien van aansluitingen 31 en 31', leveren de uitsteeksels 71 statische aardingsbe-scherming voor de eenheid door het verzekeren van elektrisch contact met elk geladen voorwerp, zoals de hand van de fotograaf, 35 welke de voorzijde van het huis kan aanraken, h 80 0 5 289 14
Volgens de uitvinding is een nieuw en uniek orgaan toegepast voor het bevestigen van de invoerdraden 61 en 63 aan het isolerende substraatorgaan 53 van het paneel 43 en voor het ook elektrisch verbinden van elk van deze draden met de lamp-5 ontsteekschakeling 55 op aangewezen plaatsen daarop. Deze organen voor gecombineerde bevestiging en verbinding, zoals getekend in de verschillende uitvoeringsvormen van figuren 3 tot 10, zijn mogelijk zonder de noodzaak van extra materialen en onderdelen zoals soldeer, metalen oogjes, klinknagels, enz.
10 Met betrekking tot de uitvoeringsvorm van figuur 3 wordt een flitslamp (bijvoorbeeld 15) bevestigd aan het substraat 53 van het paneel 43 door elke invoerdraad (slechts de draad 63 is getekend) te voorzien van een lusgedeelte 81 en met wrijving het gedeelte 81 in te steken in een opening 83 gelegen in 15 het substraat 53 nabij het lichtdoorlatende omhulsel 85 van de lamp 15o Het gesloten einde 87 van het lusgedeelte 81 is van de lamp 15 afgekeerd en treedt daarom uit de opening 83 aan de zijde van het substraat 53 tegengesteld aan de schakeling 55. Het met wrijving vasthouden van de draad 63 wordt verzekerd door de continue 20 neiging van de draad om te expanderen (terugveren) in een open richting terwijl de zijden van de opening 83 deze beweging voorkomen. Zoals getekend, steekt het gesloten einde 87 uit onder het ondervlak van het orgaan 53. In het voorafgaande, evenals bij de uitvoeringen van figuren 4 tot 10 zijn de reflector, de aanwijsplaat, 25 de isolerende plaat en huiscamponenten van de eenheid 10 niet getekend voor de duidelijkheid en eenvoud. Het lusgedeelte 81 dient ook voor het elektrisch verbinden van dfe lamp 15 met de schakeling 55. De schakeling loopt zoals getekend, tot de bovenrand van dfe opening 83 en werkt dus samen met beide pootdelen van de lus.
30 Het contact wordt verder verbeterd door het aanbrengen van een voetgedeelte 89 aan het einde van de draad 63. De voet 83 helpt ook bij het plaatsen van de lus 81 binnen de opening 83 door te helpen bij het voorkomen dat de lus neerwaarts daarin verder beweegt. Het zal echter duidelijk zijn, dat de lus zelf voldoende wrijvings-35 werking levert voor het voorkomen van zodanige verplaatsing onder 80 0 5 289 «- * 15 normale hanteringsomstandigheden. Na het inbrengen van de lus 81 in de opening 83 wordt het lampomhulsel 85 ongebogen (richting B) over ongeveer 90° bij de plaats 91 op de draad 63, zodanig dat een lineair deel 93 van de draad, dat onmiddellijk uitsteekt van-5 uit de las 65, loodrecht zal liggen op de as C van de opening 83. Lineaire delen 93 liggen in hetzelfde vlak als de langsas L van de lamp 15 en lopen over de open einden 94 van de lussen 81.
Aldus is deze as ook loodrecht op de as C, terwijl hij ook evenwijdig is aan het bovenste platte oppervlak 95 van het substraat 10 53. Verrassend bleek, dat de bovengenoemde gebogen oriëntatie het contact vergemakkelijkte tussen de pootdelen van de lus 81 en de schakeling 55 en buitendien de wrijvingskracht (tegenhouding) verhoogde tussen de wanden van de opening 83 en deze pootdelen.
Dit trad op als een resultaat van toegevoegde druk op de lus 81 can 15 te expanderen (openen).
Het plaatsen van de draden 63 wordt verkregen door het gebruik van insteekgereedschappen (niet getekend) welke elk zijn voorzien van een topeinde van ongeveer dezelfde configuratie als de lus 81. De draden 63 zijn elk horizontaal op een lijn 20 boven een betreffende opening 83, terwijl de draden nog van een rechte niet-gebogen vorm zijn. Elk van de bedoelde insteekgereedschappen werkt samen met êên van de draden voor het veroorzaken van de getekende vervorming (lus) daarin en tegelijk de lus in te brengen in de opening 83. Na het verwijderen van de insteekgereed-25 schappen, worden de lampomhulsels 85 neerwaarts gebogen in de oriëntatie overeenkomstig figuur 3.
Figuur 4 is een doorsnede volgens de lijn 4-4 van figuur 3 en dient voor het aantonen van het plaatsings-verband van beide invoerdraden 61 en 63 zoals gezien vanaf het 30 kneepeinde 65 (figuur 3) van de lamp 15. Zoals getekend, is elke draad gelegen binnen een respectievelijke opening 83 en werkt samen met een afzonderlijke ketenbaan van de schakeling 55. De geleider, welke samenwerkt met het gemeenschappelijke' deel van deze schakeling kan verder neerwaarts worden gedrukt dan de andere ge-35 leider teneinde contact te maken met de geleidende aèriwij splaat 80 0 5 289 16 van de eenheid. Ofschoon de openingen 83 zijn getekend als praktisch cilindrisch, is het duidelijk dat elk een andere configuratie (bijvoorbeeld rechthoekig) kan aannemen en toch de juiste plaatsing van de draden 61 en 63 kan toelaten.
5 Bij de uitvoering volgens figuur 5 is de plaatsing van het lusgedeelte 81 van de draad 63 omgekeerd in vergelijking met die van figuren 3 en 4, met het gesloten einde 87 tredend uit de opening 83 onmiddellijk nabij het omhulsel 85. Een tweede kleinere opening 83' is aangebracht in het substraat 53 na-10 bij de eerste opening 83 en dient voor het opnemen van een rechte sectie 97 van de draad 63. De draad 63 wordt ook gebogen over de bovenbeschreven hoek van 90° waardoor het lineaire uitstekende deel 93 zal liggen loodrecht op de evenwijdige assen van de openingen 83 en 83'. De lampas L is ook evenwijdig aan het oppervlak 93 15 evenals in figuur 3„ De opening 83' ligt evenwijdig aan de opening 83 en heeft bij voorkeur een diameter van 1 mm, terwijl de opening 2 83 een rechthoek van 1,2 x 1,8 mm is. De lus 81 levert contact bij zijn gesloten uitstékende einde met de schakeling 55, welke op zijn beurt loopt tot de bovenste voorste rand van de eerste 20 opening 83. De lus 81 en de rechte sectie 97 zijn onderling verbonden door een tweede lineair deel 93', dat een hoek van 90° vormt met de sectie 97 en dus evenwijdig is gelegen aan het eerste lineaire uitstekende deel 93. Het plaatsen van de draad 63 wordt verkregen door eerst de draad (terwijl deze een rechte configuratie 25 heeft) te steken door de eerste opening 83' en de draad te buigen zodat deze pal langs de bodem (achtervlak) van het substraat 53 ligt, zodat een deel van de draad is gelegen over de naburige opening 83. Het bovenbeschreven insteekgereedschap wordt dan gebruikt om opwaarts te worden bewogen en tegelijk het lusgedeelte 30 81 te vormen en in te steken. Het omhulsel 85 wordt dan gebogen over het gesloten einde van de lus 81 om evenwijdig aan het paneel 43 te liggen. Een voordeel van de uitvoering van figuur 5 is, dat deze resulteert in een recht uitstekend einde 99, dat uitsteekt uit het ondervlak van het substraat 53 en kan worden gebruikt om 35 contact te maken met de geleidende aanwijsplaat (niet getekend) 80 0 5 289 17 van de eenheid voor het verbeteren van aarding van de schakeling 55e Het zal duidelijk zijn, dat slechts één van de draden 61 en 63 deze functie kan uitoefenen in overeenstemming met de bovenstaande beschrijving van de werking van de eenheid 10, aangezien 5 slechts de ene geleider gemeenschappelijk is.
De configuratie volgens figuur 6 is praktisch overeenkomend met die van figuur 5, behalve dat het gesloten einde 87 van de lus 81 neerwaarts is gekrompen op de schakeling 55 voor het verzekeren van goed contact daarmee. Buitendien ver-10 betert deze praktisch gesloten lusconfiguratie de lampbevestiging doordat tenminste drie zijden (één heeft de schakeling 55 daarop) van het substraat 53 daarmee samenwerken. Buitendien verbetert deze opste-lling het contact met de schakeling 55, doordat het eerder uitstekende einde 99 is gericht om zich uit te strekken neer-15 waarts met kracht tegen het bovenoppervlak van de schakeling 55 in plaats van een contact van stuitende soort zoals bovenbeschreven.
De uitvoeringsvorm van figuren 7 en 8 is ook praktisch overeenkomend die van figuur 5, behalve dat de uitstekende gesloten einden 87 van de lussen 81 buitenwaarts zijn 20 gebogen met betrekking tot de respectievelijke vlakken, met behulp van de resterende delen van de draden 61 en 63 voor contact met respectievelijke banen van de schakeling 55. Het zal duidelijk zijn, dat de uitvoeringsvorm in perspectief in figuur 8 dezelfde is als die in aanzicht volgens figuur 7 (waarbij slechts een enkele 25 draad 63 is getekend). Rechthoekige gleuven worden gebruikt voor openingen 83, terwijl openingen 83' een cilindrische vorm behouden. Een uitstekend einde 99 is ook aangebracht aan het einde van de draad 63 voor het vormen van de beschreven aardingsfuncties en voor verheterde elektrostatische bescherming (door contact met de 30 aanwijsplaat 101).
De uitvoeringsvorm volgens figuur 9, ook in vele opzichten overeenkomend met die van figuur 5, zorgt voor elektrisch contact met de schakeling 55 via een deel van de draad 63 afwijkend van het lusgedeelte 81. Dit betekent, dat de rechte sec-35 tie 97 is verplaatst onmiddellijk boven de opening 83' neerwaarts 80 05 289 18 tegen de schakeling 55. Deze schakeling loopt, zoals getekend, tot de bovenrand van de opening 83'. De configuratie van figuur 9 is ideaal doordat deze resulteert in een vierzijdige samenwerking met het substraat 53. Dit betekent, dat de draad 63 samenwerkt 5 met een wand van elk van de openingen 83 en 83', de bodem (ondervlak) van het substraat en de schakeling 55, gelegen in lichamelijk contact met het bovenvlak van het substraat. Neerwaartse kracht tegen de schakeling 55 door het bovenbeschreven verplaatste deel wordt verzekerd door het uiteindelijk buigen van het omhulsel 85 tot 10 de evenwijdige voorkeursorientatie. Zoals ook getekend in figuur 9, resulteert deze uiteindelijke oriëntatie in het lineaire deel 93 van de draad 63, lopend over het uitstekende gesloten einde 87 van de lus 81.
In figuur 10 is de uitvoering overeenkomstig 15 die van figuur 9, met de uitzondering dat de lus 81 helpt bij het leveren van contact met de schakeling 55. De schakeling is gelegen op een plaatgedeelte 103 van het substraat 53 voor het gedeeltelijk bedekken van de opening 83 voorafgaand aan het inbrengen van de lus 81. Het vormen en inbrengen van de lus resulteert in een op-20 waarts afbuigen van de plaat 103, waardoor de schakeling 55, daarop gelegen, meer zal samenwerken met het uitstekende verplaatste deel van de sectie 97. Deze uitvoering heft de noodzaak op voor het plaatsen van de ketenbanen onmiddellijk nabij de bovenranden van de beschreven openingen 83 of 83'. Bij een voorkeurs-25 uitvoering vormde de plaat 103 in feite een afsluiting voor de opening 83 en werd weggebroken door de insteekwerking, welke de lus 81 vormde. Deze laatste uitvoering vergemakkelijkt verder het plaatsen van de lampontsteekschakeling 55 op het substraat 53, waarbij de schakeling typerend is aangebracht in pastavorm en 30 daarna is gedroogd.
Het voorkeursmateriaal voor het substraat 53 is polystyreen met slagvastheid, terwijl dat van de draden 61 en 63 Niron 52 is. De andere componenten voor de lamp voor gebruik in de eenheid 10 zijn beschreven. Het zal duidelijk zijn, dat het 35 bovengenoemde plastic materiaal voor het substraat 53 een hardheids- 80 0 5 289 19 graad heeft welke veel minder is dan die van de draden 61 en 63.
Dit is echter niet nodig voor goede werking van de uitvinding doordat vervorming van het substraat (bijvoorbeeld bij de binnenwanden van de openingen 83) niet essentieel of gewenst is, 5 Er is aldus een fotoflitseenheid met een aan tal lampen aangegeven en beschreven, waarbij gebruik wordt gemaakt van een nieuw en uniek orgaan voor het bevestigen en elektrisch verbinden van de flitslampen van de eenheid aan een betreffend bedrukt paneel. De uitvinding is beduidend goedkoper te ver-10 vaardigen en gemakkelijker bij hoge produktiesnelheden te verkrijgen dan de bovenbeschreven bekende eenheden.
Hoewel in het bovenstaande voorkeursuitvoeringen van de uitvinding zijn aangegeven, zijn verschillende wijzigingen mogelijk binnen het kader van de uitvinding. Bijvoorbeeld 15 kan de uitvinding in zijn eenvoudigste vorm slechts een ketenpaneel en lampcomponenten omvatten met kleine wijzigingen van het paneel-substraatorgaan voor het verkrijgen van juiste montage op de betreffende camera. Als zodanig zal het substraat gevormde zijden of overeenkomende constructie kunnen omvatten om te dienen als een 20 huis voor de voltooide eenheid.
80 0 5 28 9

Claims (12)

1. Fotoflitseenheid, met het kenmerk, dat een bedrukt paneel aanwezig is met een elektrisch isolerend sub-straatorgaan en een lampontsteekschakeling op tenminste een 5 oppervlak van het substraatorgaan waarbij het substraatorgaan is voorzien met een opening daarin, geplaatst ten opzichte van de lampontsteekschakeling, en tenminste een elektrisch bediende flitslamp voorzien van een lichtdoorlatend omhulsel en een paar elektrisch geleidende invoerdraden uitstekend uit het omhulsel, waar-10 bij tenminste één van deze invoerdraden elektrisch is verbonden met de lampontsteekschakeling en is voorzien van een lusgedeelte voor het met wrijving plaatsen in de opening in het substraatorgaan en het daaruit uitsteken omde flitslamp te bevestigen aan het substraatorgaan.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het lusgedeelte van de invoerdraad uitsteekt uit de opening voor elektrisch contact met de lampontsteekschakeling.
3. Inrichting volgens conclusie 2, 20 met het kenmerk, dat het omhulsel van de flitslamp is gelegen nabij het oppervlak van het bedrukte paneel met de lampontsteekschakeling daarop terwijl het lusgedeelte van de invoerdraad is voorzien van een open einde uittredend uit de opening in het substraatorgaan nabij het omhulsel.
4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de invoerdraad is voorzien van een praktisch lineair deel onmiddellijk uitstekend uit het omhulsel en gelegen onder een hoek met het lusgedeelte waarbij het lineaire deel loopt over het open einde van het lusgedeelte.
5. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat een tweede opening in het substraatorgaan aanwezig is nabij de opening met het lusgedeelte daarin, terwijl de invoerdraad met het lusgedeelte wordt gestoken door de tweede opening.
6. Inrichting volgens conclusie'"5, 80 0 5 28 9 -ί * met het kenmerk, dat het omhulsel van de flitslamp is gelegen nabij het oppervlak van het bedrukte paneel met de lampontsteek-schakeling daarop, terwijl het gesloten einde van het lusgedeel-te van de invoerdraad uittreedt uit de opening binnen het sub-5 straat nabij dat omhulsel.
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het gesloten einde van het lusgedeelte uitsteekt uit de opening en is gekrompen tegen de lampontsteekscha-keling voor het elektrisch verbinden van de invoerdraad daaraan.
8. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een tweede opening in het substraatorgaan aanwezig is nabij de opening met het lusgedeelte daarin terwijl de invoerdraad met een uitstekend verplaatst deel aanwezig is dat uitsteekt uit de tweede opening waarbij het verplaatste deel elek-15 trisch is verbonden met de lampontsteekschakeling.
9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het omhulsel van de flitslamp is gelegen nabij het oppervlak van het bedrukte paneel met de lampontsteekschakeling daarop waarbij het gesloten einde van het lusgedeelte van 20 de invoerdraad uittreedt uit de opening in het substraat nabij het omhulsel.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het deel van de invoerdraad onmiddellijk uitstekend uit het omhulsel praktisch het gesloten einde van het 25 lusgedeelte doorloopt.
11. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het substraatorgaan is voorzien van een plaatgedeelte gelegen nabij de opening met het lusgedeelte daarin waarbij het plaatgedeelte tenminste een deel van de lamp-ont-30 steekschakeling daarop draagt terwijl het gesloten einde van het lusgedeelte samenwerkt met dat plaatgedeelte van het substraatorgaan om dat deel van de lampontsteekschakeling gelegen om het plaatgedeelte te drukken tegen het verplaatste gedeelte van de invoerdraad.
12. Inrichting in hoofdzaak zoals beschreven in de beschrijving en/of weergegeven in de tekening. 80 0 5 289
NL8005289A 1979-09-24 1980-09-23 Fotoflitseenheid met flitslampen voorzien van lusvormige invoerdraden voor montage. NL8005289A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US06/078,353 US4282559A (en) 1979-09-24 1979-09-24 Photoflash unit having flashlamps using looped lead-in wires for retention
US7835379 1979-09-24

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8005289A true NL8005289A (nl) 1981-03-26

Family

ID=22143498

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8005289A NL8005289A (nl) 1979-09-24 1980-09-23 Fotoflitseenheid met flitslampen voorzien van lusvormige invoerdraden voor montage.

Country Status (9)

Country Link
US (1) US4282559A (nl)
JP (1) JPS5654420A (nl)
BE (1) BE885333A (nl)
CA (1) CA1141732A (nl)
DE (1) DE3035881A1 (nl)
FR (1) FR2466170A1 (nl)
GB (1) GB2059628B (nl)
IT (1) IT1132871B (nl)
NL (1) NL8005289A (nl)

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4497756A (en) * 1981-10-05 1985-02-05 Gte Products Corporation Method of making a photoflash article using injection molding
US4397803A (en) * 1982-01-06 1983-08-09 Gte Products Corporation Method of making a photoflash device having a radiant energy-activated disconnect switch as part of the circuitry thereof
US4472153A (en) * 1982-01-29 1984-09-18 Gte Products Corp. Subminiature array fabricating process
JP2818697B2 (ja) * 1991-01-11 1998-10-30 富士写真フイルム株式会社 写真用ストロボの製造方法
JPH0723342U (ja) * 1993-10-01 1995-04-25 旭光学工業株式会社 カメラのストロボ装置

Family Cites Families (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4136375A (en) * 1977-09-29 1979-01-23 General Electric Company Shield connection in photoflash array
US4133023A (en) * 1977-12-14 1979-01-02 General Electric Company Flash lamp array having electrical shield

Also Published As

Publication number Publication date
BE885333A (fr) 1981-01-16
IT1132871B (it) 1986-07-09
CA1141732A (en) 1983-02-22
DE3035881A1 (de) 1981-04-09
GB2059628B (en) 1983-05-05
GB2059628A (en) 1981-04-23
FR2466170A1 (fr) 1981-03-27
JPS5654420A (en) 1981-05-14
US4282559A (en) 1981-08-04
IT8024809A0 (it) 1980-09-22

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4028798A (en) Method of making electrical connections
NL8005289A (nl) Fotoflitseenheid met flitslampen voorzien van lusvormige invoerdraden voor montage.
SU965373A3 (ru) Блок ламп-вспышек
US3952320A (en) Multiple flash lamp unit
US4036578A (en) Photoflash array and method of construction
US4064431A (en) Last-flash indicator for photoflash array
US4136379A (en) Photoflash lamp array having reflective circuit board
US4136377A (en) Foldable photoflash lamp unit
US3980876A (en) Protective terminal for multiple flash lamp unit
US4249230A (en) Photoflash unit utilizing circuit board having flashlamps clamped thereto
US4048487A (en) Last-flash indicator switch in photoflash array
US4245279A (en) Photoflash unit with inverted flashlamps
US4136375A (en) Shield connection in photoflash array
EP0055410B1 (en) Photoflash unit with reflector recesses for circuit board switches
US3668421A (en) Photoflash lamp array with automatic switching
US4245280A (en) Multilamp photoflash unit construction
US4353109A (en) Flash lamp array having combined shield and connector
US4048716A (en) Method of making electrical connections
CA1058590A (en) Photoflash array construction
US4375953A (en) Miniature photoflash unit with encapsulated flash lamps
CA1141730A (en) Linear multilamp photoflash unit
US3742298A (en) Arc gap circuits for flashing high voltage photoflash lamps
US4424020A (en) Miniature photoflash unit using subminiature flash lamps
US4238814A (en) Cover for multilamp photoflash unit
US3774020A (en) Flash bulb unit

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BV The patent application has lapsed