NL8003555A - Inrichting voor het met afval vullen van een afvalzak. - Google Patents

Description

T tJ/AS/Scheper/2 * "Inrichting voor het met afval vullen van een afvalzak”

De uitvinding betreft een inrichting voor het met afval vullen van een afvalzak.

Bij instellingen die relatief veel afval produceren, zoals restaurants, ziekenhuizen, supermarkten 5 en dergelijke, levert de opslag van het afval tussen de tijdstippen, waarop dit opgehaald wordt, vaak ruimteproblemen op. Het gevolg hiervan is, dat het afval opgestapeld wordt op daarvoor niet bestemde plaatsen. Hierdoor kan gemakkelijk overlast optreden voor omwonenden en passanten.

10 De uitvinding beoogt een inrichting van de in de aanhef beschreven soort te verschaffen, die voor deze problemen een oplossing biedt.

Hiertoe omvat een dergelijke inrichting volgens de uitvinding een gestel, een aan het gestel aangebrachte 15 afvalinlaat, met het gestel verbonden positioneringsmiddelen voor het ten opzichte van de inlaat in een opneemruimte positioneren van een afvalzak, een door verplaatsingsmiddelen . tot in de opneemruimte en daaruit beweegbaar met het gestel verbonden afval en belastingen opnemende perskoker en een 20 door persmiddelen beweegbaar in de perskoker aangebracht persorgaan.

Het afval kan met de stationair opgestelde inrichting volgens de uitvinding direct nabij de plaats waar het geproduceerd wordt telkens reeds in kleine hoeveel-25 heden worden samengeperst, en in samengeperste toestand in de afvalzak worden bewaard, tot het opgehaald wordt. Hierdoor ontstaat door het toepassen van de uitvinding een grote ruimtewinst.

Wanneer de positioneringsmiddelen een aan het 30 gestel en daaruit verrijdbare wagen omvatten, kan de afvalzak bijzonder gemakkelijk in de inrichting worden gebracht, 800 3 5 55 -2- * Ir . en de gevulde zak naar de tijdelijke bewaarplaats worden getransporteerd.

Veel afval, en met name afval van voedingsmiddelen, bevat vocht. Bij het samenpersen van dit afval 5 komt dit vocht vrij. Door nu volgens de uitvinding de inrichting te voorzien van afvoermiddelen voor het uitgeperste vocht, kan dit afzonderlijk worden afgevoerd. Het totale gewicht en volume van het in zakken af te voeren afval wordt hierdoor beperkt.

. 10 Verdere voordelen en kenmerken van de uitvinding blijken uit de volgende beschrijving van uitvoeringsvoorbeel-den daarvan, aan de hand van de bijgevoegde tekeningen.

Fig. 1 toont een voorkeursuitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding in langsdoorsnede; 15 fig. 2 is een perspektivisch aanzicht van het onderste gedeelte van de inrichting van fig. 1, met weggebroken delen; fig. 3 is een met fig. 1 overeenkomende doorsnede van de inrichting, in een andere bedrijfstoestand; 20 fig. 4 is een met fig. 1 en 3 overeenkomende doorsnede van de inrichting in weer een andere bedrijfs-toestand;

fig. 5 is een doorsnede volgens de lijn V-V

in fig. 3; 25 fig. 6 is een met fig. 5 overeenkomende door snede van een andere uitvoeringsvorm; en fig. 7 is een schakelschema van de inrichting.

De inrichting 1 omvat een gestel 2 in de vorm van een kast in een stijve doosconstructie, een afvalopening 30 3 in het gestel 2, een perskoker 6, een persorgaan 7 en positioneringsmiddelen voor een afvalzak 4. De positionerings-middelen voor de afvalzak 4 worden in dit uitvoeringsvoor-beeld gevormd door een wagen 10 en een ondersteunings- en vergrendelinrichting 25 voor de wagen 10.

35 De wagen 10 omvat een bodemplaat 12, op de bodemplaat 12 gemonteerde wielen 19, een aan de bodemplaat 12 bevestigde en van' een duwboom 18 voorziene voorplaat 13, en een draagconstructie 14 voor een afvalzak 4. De draag- 800 3 δ 35 'f -3- constructie 14 omvat een vast achterste houderdeel 16 en een door middel van een scharnier 17 zwenkbaar daarmee verbonden voorste houderdeel 15. De zak 4 wordt met de bovenrand over de beide houderdelen 15, 16 aangebracht.

5 In'dit uitvoeringsvoorbeeld is de wagen 10 voorzien van een op zichzelf bekende wurginrichting 20. De wurginrichting 20 dient voor het dichtbinden van een volle zak 4 met binddraad 22 van een haspel 21 daarvan. De wurginrichting 20 kan op bekende wijze de binddraad 22 door het kanaal 23 in de 10 beide houderdelen 15, 16 leiden en daarna aantrekken, om de zak 4 dicht te binden.

Wanneer de afvalzak 4 op de in fig. 1 getoonde wijze aangebracht is op de beide houderdelen 15, 16, kan de wagen 10 met de afvalzak 4 in de opneemruimte 11 van de 15 inrichting 1 xvorden gereden. Als de wagen ver genoeg in de inrichting 1 naar binnen gereden is, dat deze in contact kan komen met een niet-getoonde sensor, zoals bijvoorbeeld een microschakelaar, grijpt de ondersteunings- en vergrendel-inrichting 25 de wagen 10 aan, om deze in de inrichting 1 20 vast te zetten en te ondersteunen.

De ondersteunings- en vergrendelinrichting 25 omvat een door hydraulische vijzels 30 beweegbaar draagfreem 33. De hydraulische vijzels 30 zijn enerzijds door middel van een zwenklager 32 zwenkbaar met een aan het gestel 2 25 bevestigde steun 31 verbonden, en anderzijds door middel van een lager 36 zwenkbaar met een draagfreem 33. Het draagfreem 33 bestaat uit twee armen 45, die door middel van een verbindingsstang 37 met elkaar zijn verbonden. De armen 45 zijn voorzien van een langwerpige sleuf 34, waarin 30 zich een met een steun 38 verbonden schuiflagerpen 35 uitstrekt. Op elke arm 45 van het draagfreem 33 zijn twee nokken 39 aangebracht, die in aangrijping kunnen komen met de bodemplaat 12 van de wagen 10.

Wanneer de wagen 10 in de opneemruimte 11 van 35 de inrichting 1 naar binnen gereden moet worden, bevindt de ondersteuningsinrichting 25 zich in de in fig. 1 getoonde stand, waarbij de hydraulische vijzels 30 ingeschoven zijn.

De wagen 10 wordt dan in de inrichting 1 naar binnen gereden, 800 3 5 55 -4-

♦ V

waarbij de wielen 19 de uitsparingen 40 passeren. Zodra de eerder genoemde sensor detecteert dat de wagen 10 ver genoeg in de inrichting 1 naar binnen gereden is, wordt de ondersteunings- en vergrendelinrichting 25 geactiveerd.

5 De vijzels 30 schuiven daardoor uit en doen het draagfreem 33 om de pennen 35 kantelen. Daardoor komen de nokken 39 die zich aan de zijde van het draagfreem 33 nabij de ver-bindingsstang 37 bevinden, in aangrijping met de bodemplaat 12 van de wagen 10. Bij het verder uitschuiven van de 10 hydraulische vijzels 30 wordt de wagen 10 door deze nokken 39 opgetild. Zodra de voorste nokken 39 eveneens met de bodemplaat 12 van de wagen 10 in contact zijn, kantelt het draagfreem 33 niet verder maar wordt dit door de hydraulische vijzels 30 over de schuiflagerpennen 35 in de inrich-15 ting naar achteren bewogen. Hierbij wordt de wagen 10 naar binnen getrokken, totdat een zijrand van de voorplaat 13 aanligt tegen de voorwand 26 van de inrichting 1. De hydraulische vijzels 30 worden onder druk gehouden, en doordat de nokken 39 van het draagfreem 33 nokken 27 onderaan de 20 bodemplaat 12 van de vragen 10 aangrijpen, blijft de wagen 10 in de inrichting vergrendeld. Zoals werd beschreven, werd de wagen 10 door de ondersteuningsinrichting 25 enigszins omhoog bewogen, waardoor de wielen 19 niet meer met de bodem in contact zijn. De in een latere fase op de 25 bodemplaat 12 door het persorgaan 7 uitgeoefende belasting, wordt dus niet door de wielen 19 opgenomen, maar door het draagfreem 33 en de lagerpennen 35 van de ondersteuningsinrichting 25 (zie fig. 2-4).

Wanneer de wagen 10 door de ondersteunings- en 30 vergrendelinrichting 25 in de inrichting 1 is vergrendeld, wordt de perskoker 6 door de verplaatsingsmiddelen 8 daarvan in de opneemruimte 11 naar beneden bewogen, waar zich de op de wagen 10 aangebrachte afvalzak 4 bevindt. De perskoker 6 wordt dus in de zak gestoken. De verplaatsingsmiddelen 8 . 35 omvatten· in dit uitvoeringsvoorbeeld een met het gestel 2 verbonden cilinder 60 van een hydraulische vijzel, waarvan de zuigstang 61 via een lager 62 gekoppeld is met een aan de perskoker 6 bevestigde steun 63.

800 3 5 55 • / * -5-

De afvalinlaat 3 omvat afsluitmiddelen in de vorm van een klep 52 en blokkeringsmiddelen in de vorm van een schuif 55 die over de klep 52 dichtgeschoven kan worden. In de perskoker 6 is een opening 53 aangebracht, via welke 5 door de inlaat 3 naar binnen geworpen afval 51 in het zich in de afvalzak 4 bevindende gedeelte van de perskoker 6 kan bewegen. Wanneer een hoeveelheid afval 51 in de perskoker 6 is gebracht, worden de persmiddelen 9 van het persorgaan 7 geactiveerd, om dit afval samen te persen. De pers-10 middelen 9 omvatten een hydraulische vijzel, waarvan de cilinder 64 aan het gestel 2 is bevestigd en de zuigerstang 65 met het persorgaan 7 is verbonden. Door olie onder druk aan de cilinder 64 toe te voeren, wordt het persorgaan 7 naar beneden bewogen-, en komt in contact met het af val 51.

15 Deze stand, waarin het persorgaan 7 naar beneden bewogen is om het afval 51 in de perskoker 6 samen te drukken, wordt in fig. 4 getoond. Het afval 51 kan een hoeveelheid vocht bevatten dat bij het samenpersen vrij komt. Volgens de uitvinding wordt dit vocht afzonderlijk afgevoerd.

20 Hiertoe omvat de perskoker 6 een holle rand 46 die via openingen 47 in de wand van de perskoker 6 in verbinding staat met het inwendigs van de perskoker 6. De holle rand 46 is via aansluitmiddelen 48 met een in dit voorbeeld door een reservoir 49 gevormde afvoer verbonden. Bij het samen-25 persen ontwijkt het vocht volgens de pijlen 54 tussen het persorgaan 7 en de perskoker 6 en via de openingen 47 in de wand van de perskoker 6 tot in de holle rand 46. Het reservoir 49 is voorzien van een trechter 50, waarin de buis 48 naar binnen kan bewegen, wanneer de perskoker 6 30 uit de in fig. 1 getoonde hoogste stand naar de in fig. 3 en 4 getoonde stand in de afvalzak 4 wordt bewogen. In plaats van een buis 48 kan ook een buigzame slang worden toegepast, die vast met de afvoer kan worden verbonden.

In plaats van met een reservoir 49 kunnen de aansluitmiddelen 35 48 ook direct met de riolering zijn verbonden.

Zoals in de figuren en in het bijzonder in fig. 5 wordt getoond, zijn aan de perskoker 6 schermen 43 gevormd, die zorgen voor een goede aansluiting van de ope- 800 3 5 55 v v -6- ning 53 in de perskoker 6 aan de inlaat 3 van de inrichting 1. Hierdoor kan geen afval 51 op ongewenste plaatsen terecht komen.

Een andere mogelijke vorm van de doorsnede van 5 de perskoker 106 wordt in fig. 6 getoond. Deze doorsnede is D-vormig. Hierdoor wordt een goede aansluiting van de perskoker aan de inlaat 3 bereikt, en bovendien kan op deze wijze de perskoker 106 met dezelfde hoogte een grotere inhoud hebben. De holle rand 146 is in dit geval eveneens 10 D-vormig, maar werkt verder op dezelfde wijze als hierboven werd beschreven aan de hand van de voorgaande figuren.

De werking van de inrichting 1 zal hierna uiteengezet worden aan de hand van een beschrijving van fig. 7.

In fig. 7 zijn de hydraulische cilinders 30, 60 15 en 64 van resp. de ondersteuningsinrichting 25, de ver-plaatsingsmiddelen 8 en de persmiddelen 9 te herkennen. Bovendien zijn in deze figuren aangegeven een hoofdschakelaar 69, een sensor 70 voor de wagen 10, resp. door de afvalklep 52 en de blokkeringsschuif 55 bediende hydrau-20 lische kleppen 80 en 77, en door een nok 79 op de zuiger-stang 65 en een daarmee samenwerkende hydraulische klep 83 gevormde detectiemiddelen voor het detecteren van de gevulde toestand van de afvalzak. De in fig. 7 getoonde toestand is een rusttoestand van de inrichting 1, waarin geen wagen '25 10 met afvalzak 4 aanwezig is, de perskoker 6 en het per- orgaan 7 in de omhoog bewogen stand staan, en de afvalklep 52 en de blokkeringsschuif 55 beide gesloten zijn.

Via de hoofdschakelaar 69 wordt olie onder druk toegevoerd. Wanneer nu een wagen 10, voorzien van een afval-30 zak 4 in de opneemruimte 11 van de inrichting 1 naar binnen wordt gereden, komt deze wagen 10 op een gegeven moment in aanraking met de sensor 70, waardoor de stand daarvan wordt versteld. Het gevolg is, dat via de sensor 70 olie onder druk toegevoerd wordt naar het omzetmechanisme van 35 de twee-standen-klep 71. Hierdoor wordt olie onder druk naar de cilinder 30 toegevoerd op zodanige wijze, dat deze uitgeschoven wordt. Wanneer de zuiger van de cilinder 30 geheel naar buiten is bewogen en de wagen 10 daardoor in de inrich- 800 3 5 55 -7- * k ting vergrendeld en ondersteund is, neemt de druk in de leiding 84 toe. De druk neemt zover toe tot de klep 72 zich opent en olie onder druk toevoert aan de twee-standen-klep 74. De twee-standen-klep 74 wordt hierdoor omgezet 5 en de daardoor bestuurde cilinder 60 wordt boven de zuiger van olie voorzien, waardoor de zuigerstang 61 naar beneden beweegt en de daarmee verbonden perskoker 6 in de afvalzak 4 naar binnen beweegt. De inrichting is nu gereed voor gebruik.

: Door de blokkeringsschuif 55 en de afvalklep 52 te openen, 10 kan nu afval 51 in de perskoker worden geworpen. Door het openen van de afvalklep 52 wordt de daardoor bediende veerbelaste hydraulische klep 80 naar links bewogen, waardoor stuurolie toegevoerd wordt aan de twee-standen-klep 81, die daardoor wordt omgezet. Hoewel deze klep 81 de cilinder 15 64 van het persorgaan 7 bestuurt, wordt het persorgaan nog niet bewogen, omdat de klep 80 de oliestroom naar de cilinder 64 heeft onderbroken. Zodra de afvalklep 52 wordt gesloten, wordt de klep 80 weer tegen de druk van de veer in verschoven, en wordt de verbinding van dè olietoevoer 20 naar de cilinder 64 hersteld. De zuigerstang 79 van de cilinder 64 beweegt daardoor naar beneden en perst het in de perskoker geworpen afval samen. Aan de cilinder 64 wordt olie toegevoerd zolang de druk in de leiding 85 niet de met de klep 82 ingestelde waarde overschrijdt. Zodra de 25 ingestelde persdruk wordt bereikt, die in een gunstig uitvoeringsgeval bijvoorbeeld.40 kN kan zijn, opent de over-drukklep· 82 zich. Via de klep 82 en de detectieklep 83 stroomt nu olie naar de onderzijde van de twee-standen-schuif 8i, die daarop wordt teruggesteld. Hierdoor wordt 30 olie onder druk aan de onderzijde van de zuiger in de cilinder 64 toegevoerd, zodat het persorgaan 7 weer omhoog wordt bewogen. Door de afvalklep 52 te openen, kan nu opnieuw afval in de perskoker worden geworpen, dat na het sluiten van de afvalklep 52 op de bovenbeschreven wijze 35 weer samengeperst zal worden. Deze cyclus kan worden herhaald tot afvalzak 4 gevuld is. Dit wordt gedetecteerd, doordat de zuigerstang 65 een zodanige stand heeft wanneer de met de klep 82 ingestelde druk in de cilinder 64 wordt 800 3 5 55 -8- bereikt, dat de nok 79 de detectieklep 83 indrukt. De via de klep 82 naar de klep 83 stromende olie wordt nu niet doorgeleid naar de twee-standen-schuif 81 om het persorgaan 7 weer omhoog te laten bewegen, maar naar een schakelaar 5 86 geleid, die een signaleringslamp 87 doet branden. Het persorgaan 7 blijft dus in contact met het afval 51 in de perskoker 6. Gelijktijdig met het gaan branden van de lamp 87, wordt de klep 76 in de stand naar rechts gedrukt, waarin de leidingen 88 en 89 met elkaar zijn verbonden.

10 De lamp 87 geeft aan, dat de afvalzak 4 geheel gevuld is en uit de inrichting verwijderd moet worden. Hiertoe sluit men de blokkeringsschuif 55, waarbij de klep 77 weer in de getekende stand wordt geplaatst, en dus olie onder druk in de leiding 88 en via de klep 76 in de leiding 89 kan 15 stromen. Dit heeft in de eerste plaats tot gevolg, dat de afsluitklep 73 de olietoevoer naar de leiding 84 onderbreekt, waardoor de veerbelaste klep 74 teruggesteld wordt en de perskoker 6 door de zuigerstang 61 teruggetrokken wordt. Via de restrictie 90 stroomt eveneens olie naar de 20 onderzijde van de twee-standen-schuif 81. De restrictie 90 wordt zodanig ingesteld, dat de klep 81 pas omgaat om het persorgaan 7 omhoog te laten bewegen, als de perskoker 6 geheel omhoog bewogen is. Ook stroomt olie via de restrictie 91 naar de onderzijde van de twee-standen-25 schuif 71, waardoor de cilinder 30 ingeschoven wordt.

De restrictie 91 wordt zodanig ingesteld, dat deze werking • pas plaatsvindt nadat het persorgaan omhoog bewogen is. Wanneer de zuiger van de cilinder 30 geheel ingeschoven is, neemt de druk in de leiding 92 toe, tot de met de klep 75 3Q ingestelde waarde. Wanneer deze waarde is bereikt, opent de klep 75 zich en wordt de klep 76 weer teruggesteld tot de in fig. 7 getoonde stand. De wagen 10 is nu door de ondersteuningsinrichting 25 vrij gegeven en kan uit de inrichting 1 worden gereden. Alle elementen van het bestu-35 ringssysteem hebben dan weer de in fig. 7 getoonde standen ingenomen, en de inrichting 1 is gereed om opnieuw een van een afvalzak 4 voorziene wagen 10 op te nemen.

Het hierboven beschreyen besturingssysteem is 800 3 5 55 -9- slechts een voorbeeld van een aantal mogelijke uitvoeringsvormen. In plaats van een hydraulisch systeem kan ook gebruik gemaakt worden van een pneumatisch systeem. Ook kan in plaats van een geheel hydraulisch systeem bijvoorbeeld 5 een gecombineerd elektrisch-hydraulisch systeem worden toegepast.

De beschreven inrichting is zodanig, dat alle •· werkingen, zoals het vergrendelen van de wagen 10, het neerlaten van de perskoker 6, het samenpersen van het. afval 51 10 enzovoorts, automatisch geschieden zonder dat daarvoor knoppen hoeven te worden bediend. In de hierboven beschreven uitvoeringsvorm werd het verwijderen van de afvalzak 4 uit - f de inrichting 1 mcgelijk gemaakt door het sluiten van de blokkeringsschuif 55. Het is echter ook mogelijk om dit 15 automatisch te laten geschieden, wanneer de detectiemiddelen gedetecteerd hebben dat de afvalzak geheel gevuld is.

800 3 5 £5

Claims (10)

1. Inrichting voor het met afval vullen van een afvalzak, gekenmerkt door een gestel, een aan het gestel aangebrachte afvalinlaat, met het gestel verbonden positioneringsmiddelen voor het ten opzichte van de inlaat 5 in een opneemruimte positioneren van een afvalzak, een door verplaatsingsmiddelen tot in de opneemruimte en daaruit beweegbaar met het gestel verbonden afval en belastingen opnemende perskoker, een door persmiddelen beweegbaar in de perskoker aangebracht persorgaan.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de positioneringsmiddelen een tot in het gestel en daaruit verrijdbare wagen omvatten.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de positioneringsmiddelen een aan het gestel 15 aangebrachte vergrendel- en ondersteuningsinrichting voor de wagen omvatten.

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door afvoermiddelen voor door het persorgaan uit het afval geperst vocht. 2Q

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de afvoermiddelen een zich om de perskoker uitstrekkende, met een bovenrand van de afvalzak in contact komende holle rand, zich door een wand van het steunorgaan tot in de holle rand uitstrekkende openingen en de holle 25 rand met een afvoer verbindende aansluitmiddelen omvatten.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door een met de positioneringsmiddelen samenwerkende sensor voor het activeren van de verplaatsingsmiddelen.

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door een sluitorgaan voor het afsluiten van de inlaat en in de gesloten stand daarvan met het sluitorgaan saraenwerkende schakelmiddelen voor het activeren 800 3 5 55 -11- van de persmiddelen.

8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door het sluitorgaan tijdens het bewegen van het persorgaan in de gesloten stand blokkerende 5 blokkeringsmiddelen.

9. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door een gevulde toestand van de afvalzak detecterende detectiemiddelen.

10. Inrichting volgens één der voorgaande 10 conclusies, gekenmerkt door met de blokkeringsmiddelen samenwerkende besturingsmiddelen voor het bij een door de detectiemiddelen gedetecteerde gevulde toestand van de afvalzak activeren van de verplaatsingsmiddelen, de persmiddelen en de vergrendel- en ondersteuningsinrichting, 15 voor het uit de inrichting afvoeren van de gevulde afvalzak. 800 3 5 55