NL8002761A

NL8002761A - Schuiflade voor opberging van voor opname van een magneetbandcassette bestemde dozen.

Info

Publication number: NL8002761A
Application number: NL8002761A
Authority: NL
Original assignee: Posso Patrick
Priority date: 1979-05-14
Filing date: 1980-05-13
Publication date: 1980-11-18
Also published as: BE883314A; GB2050812B; GB2050812A; ES263564U; US4312548A; FR2456490B1; CA1142989A; ES260657Y; ES263565Y; ES260657U; FR2456490A1; DE3017869A1; ES263565U; ES263564Y

Description

* *. 4 T/Ca/lh/1

Schuiflade voor opberging van voor opname van een magneet-bandcassette bestemde dosen.

De uitvinding heeft betrekking op een schuiflade voor opberging van voor opname van een magneetbandcassette bestemde dozen. *

Dergelijke schuifladen van bekend type kunnen 5 schuiven in een kast of ander vast meubel en kunnen worden opengetrokken om toegang te verkrijgen tot de in de lade . opgeborgeri dozen met cassettes.

Daarbij zijn de dozen vertikaal in de lade aangebracht, hetgeen de aflezing van een op een binnen een 10 doos aanwezige cassette aangebrachte tekst, dat wil zeggen vermelding van de op de desbetreffende magneetband opgenomen informatie, via het smalle, . doorzichtige bovendeel van het doosdeksel bemoeilijkt en in sommige gevallen onmogelijk maakt.

15 Bovendien kan worden gesteld, dat het voor het uitnemen van een cassettedoos.noodzakelijk is om de lade geheel naar buiten te trekken. Wanneer een bepaalde cassette moet worden opgezocht.of een keuze uit een aantal cassettes moet worden gemaakt, heeft dit tot gevolg, dat de ene cas-20 settedoos na de andere uit de lade moet worden getrokken.

Voorts geldt, dat de vervaardigingskosten van dergelijke schuiflades zo gering mogelijk moeten zijn, daar op dit gebied aanzienlijke concurrentie bestaat. In verband daarmede en met het feit, dat de totnogtoe aan dergelijke 25 schuiflades aangebrachte verbeteringen, welke op het wegnemen van de hiervoor genoemde nadelen zijn gericht, betrekkelijk gecompliceerd zijn en tot een aanzienlijke prijsverhoging van dergelijke schuiflades leiden, heeft men weinig pogingen tot verbetering van dergelijke schuiflades 30 weer ondernomen.

De onderhavige uitvinding stelt zich ten doel, de nadelen wel weg te nemen en te komen tot een voor opber- 800 2 7 61 -2- ging van magneetbandcassettedozen bestemde schuiflades, waarvan de voordelen voldoende aantrekkelijk en de hogere prijs voldoende beperkt zijn om een aanzienlijke plaats op de markt te verwerven. De door de uitvinding voorgestelde 5 verbeteringen veroorzaken bovendien geen aanzienlijke verlaging van de opslagcapaciteit van een dergelijke schuiflade.

Daartoe dient een voor opberging van magneetbandcassettedozen bestemde schuiflade te zijn voorzien van met 10 de zijwanden en de bodem van de schuiflade één geheel vormende schuidingswanden die van beneden achter schuin naar bovenvoor oplopen en vakken bepalen, .waarin de dozen zodanig kunnen worden gestoken, dat slechts het doorzichtige, smalle bovendeel van het doosdeksel zichtbaar is, en zulks onder 15 een helling, die geschikt voor aflezing van de op een in de doos aanwezige cassette aangebrachte tekst is en. een dergelijke rechtstreekse aflezing vergemakkelijkt.

Bij voorkeur vertonen de genoemde scheidingswanden een helling van 20-30°, meer in het bijzonder 25°, ten opzich-20 te van het vertikale vlak.

Bij een eerste uitvoeringsvorm van een schuiflade volgens de uitvinding, welke als vormstuk van. kunststof is uitgevoerd, zijn de genoemde scheidingswanden verdeeld in twee in eenzelfde vlak liggende delen, welke door een onder-25 breking van elkaar zijn gescheiden en aan hun hoafdzakelijke vertikale rand met de zijwanden van de schuiflade ëên geheel vormen; een in de langsrichting van de schuiflade een getal getand verloop vertonende bodem vormt aan de onderzijde van de scheidingswanden één geheel daarmede, waarbij tussen de 30 scheidingswanden vrije doorgangen of vakken .overblijven; de voor de vervaardiging van een dergelijke schuiflade dienende vorm hoeft slechts uit twee.delen te bestaan, welke tegen elkaar in bewegen, waarbij het ene vormdeel in de genoemde doorgangen binnendringt en de genoemde vakken 35 vormt.

Bij een tweede uitvoeringsvorm van de schuiflade, eveneens uitgevoerd als vormstuk van kunststof, zijn de de scheidingswanden verdeeld in twee in eenzelfde vlak 80027 61 -3- * * liggende delen, welke door een onderbreking van elkaar zijn gescheiden, waarbij die delen aan hun onderzijde één geheel vormen met vertande elementen, welke overgaan in een vlakke bodem in het midden, en aan hun aan de buitenzijde gelegen 5 bovenhoeken één geheel vormen met bovenregels, welke ter plaatse de reeds genoemde zijwanden van de schuiflade vormen., zodanig, dat de bij de vervaardiging van een dergelijke schuiflade toegepaste vorm kan bestaan uit twee tegen elkaar in beweegbare vormdelen en uit twee andere, eveneens tegen 10 elkaar in doch loodrecht ten opzichte van de eerste twee beweegbare vormdelen, welke vanaf de buitenzijde van- de schuiflade, dat wil zeggen in zijdelingse richting ten opzichte daarvan, kunnen worden, gelost .via de onder de bovenregels tussen de scheidingswanden overblijvende openingen.

15 Bij een derde uitvoeringsvorm van de schuiflade volgens de .uitvinding, ook in dit geval uitgevoerd als vormstuk van kunststofzijn de scheidingswanden verdeeld in twee in eenzelfde vlak liggende delen, welke .door een onderbreking van elkaar zijn gescheiden; de scheidingswand-20 delen vormen in dat geval aan hun hoofdzakelijk, vertikaal verlopende buitenrand één geheel met de zijwanden van de schuiflade en aan hun onderzijde eveneens.één geheel met vertande elementen, welke overgaan in een vlakke bodem in het midden. De voor vervaardiging van een dergelijke schuif-25 lade dienende vorm kan dan bestaan uit een eerste en een tweede tegen elkaar in beweegbaar vormdeel en voorts uit een derde en een vierde, eveneens tegen elkaar in doch loodrecht ..ten opzichte van de eerste twee beweegbaar vormdeel, welke via het inwendige van de gerede schuiflade 30 kunnen worden gelost, waarbij het eerste vormdeel hellend is uitgevoerd en tussen het derde en het vierde vormdeel binnendringt, welke door het eerste vormdeel worden bestuurd en in de tussen de scheidingswanden overblijvende, vrije ruimten binnendringt.

35 De uitvinding zal worden verduidelijkt in de nu volgende beschrijving aan de hand van de bijbehorende tekening van enige uitvoeringsvormen, waartoe de uitvinding zich echter niet beperkt. In de tekening tonen: 0ΠΛ97Λ1 -4-

Figuur 1 en figuur 2 langsdoorsneden volgens resp. de lijnen I-I en II-II in figuur 3?

Figuur 3, in perspectief, een eerste uitvoeringsvorm van een schuiflade volgens de uitvinding? 5 Figuur 3A en 3B schematische langsdoorsneden door een tweedelige vorm voor vervaardiging van een schuiflade volgens figuur 3;

Figuur 4, in perspectief, een tweede uitvoeringsvorm van een schuiflade volgens de uitvinding?.

10 Figuur 4A een gedeelte van een schematische dwarsdoorsnede door.een vierdelige vorm voor vervaardiging van de schuiflade volgens figuur 4?

Figuur 5, in perspectief, een derde uitvoeringsvorm van een schuiflade volgens de uitvinding; en 15 Figuur 5A een schematische dwarsdoorsnede door een gedeelte van een 4- of 6-delige vorm voor vervaardiging vah de schuiflade volgens figuur 5.

Zoals de figuren 1-3 laten zien bevat de daarin weergegeven uitvoeringsvorm van een schuiflade volgens de 20 uitvinding twee zijwanden 1 en 2, een achterwand 3, een voorwand 4 met een daarmede één geheel vormend steunpaneel 5 en een bodem 6.

De voorwand is als dubbele wand uitgevoerd en bestaat daartoe uit een hoofdzakelijk vertikaal frontpaneel 25 4 en een daarmede langs zijn bovenrand één geheel vormend steunpaneel 5; aan de genoemde bovenrand vertonen de beide -panelen 4 en 5 een randregel 7, welke eerst horizontaal in buitenwaartse-richting aan de schuiflade uitsteekt en vervolgens haaks benedenwaarts is omgezet, waardoor een 30 greep wordt gevormd. Aan deze als greep dienende randregel 7 kan een niet in de tekening weergegeven grendelorgaan zijn toegevoegd, dat kan. samenwerken met een bijbehorend orgaan van de kast of het meubel, waarin de schuiflade kan glijden? bij een dergelijke glijdbeweging wordt de schuiflade geleid 35 door twee glijdrichels 8, die zijdelings buitenwaarts aan de beide zijwanden 1 en 2 uitsteken en een langsverplaatsing binnen resp. bijbehorende glijbanen of groeven van de kast of het meubel kunnen uitvoeren.

800 2 7 61 f * -δε te unpaneel 5 vormt één geheel met de bodem 6 van de lade en loopt van benedenachter naar bovenvoor op. De hellingshoek van het steunpaneel 5 met het frontpaneel 4, dat wil zeggen de hellingshoek van het steunpaneel 5 met 5 het vertikale vlak, ligt tussen 20 en 30° en bedraagt bij voorkeur 25°.

De hoogte H van het steunpaneel 5, gemeten volgens de eigen langsafmeting van het paneel, is in geringe mate groter dan die van een cassettedoos, zodat een tegen het 10 steunpaneel 5 steunende cassettedoos,. die op de bodem 6 rust, niet boven het grondpaneel 4 uitsteekt en geen belemmering voor het sluiten van de schuiflade vormt.

Het zal duidelijk zijn, dat een op dergelijke wijze tegen het steunpaneel 5 steunende cassettedoos aan 15 zijn doorzichtige, smalle bovendeel naar vormen helt op de wijze van een lessenaar, zodat de aflezing van een op dè bovenzijde, van de bijbehorende cassette tegenover dit doorzichtige bovendeel aangebrachte tekst of inscriptie, welke in het algemeen de op de in de cassette aanwezige magneet-20 band opgenomen informatie identificeert, wordt vergemakkelijkt. o

De hoogte h van de zijwanden 1 en 2, te rekenen vanaf de bodem 6, bedraagt tussen een derde en tweederde van de hoogte H.l van het frontpaneel 4. Als gevolg daarvan 25 is het zeer gemakkelijk om de cassettedozen, welke derhalve buiten de zijwanden van de schuiflade uitsteken, uit de lade te nemen.

Zoals de uitvinding voortst voorschrijft, bevat de schuiflade een aantal scheidingswanden 9, die zowel met 30 de bodem 6 als met de beide zijwanden 1 en 2 één geheel vormen en zich evenwijdig aan het hellende steunpaneel 5 uitstrekken. Deze scheidingswanden 9 bepalen vakken 10 voor opname van cassettedozen. De hoogte h.l van deze vakken bedraagt tussen 30 en 250% van de hoogte h van de zijwanden 35 1 en 2; bij voorkeur bedraagt de hoogte, h.l 0,95 h wanneer de zijwandhoogte h zelf circa 0,5641 van de cassettehoogte bedraagt.

O Π Λ 0 7 β 1 -6-

De bddem 6 van de schuiflade vertoont over tenminste een gedeelte van zijn breedte een vertand profiel (zie figuur 1), waarvan de korte profielbenen zich in het verlengde van de scheidingswanden 9 uitstrekken en de 5 lange profielbenen 12 onder een rechte hoek ten opzichte daarvan verlopen. Een dergelijk vertand of trapvormig profiel verleent een uitstekende ondersteuning en een zeer goede stabiliteit aan de cassettedozen, terwijl bovendien een verstijving van de schuif lade ..wordt verkregen, zodat deze 10 uit een minimale hoeveelheid kunststof kan bestaan.

Bij de in de figuren 1-3 weergegeven, eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt elke scheidingswand 9 gevormd door twee zich in eenzelfde vlak uitstrekkende delen 9.1 en 9.2, welke resp. met de zijwanden 1 en 2 van 15 de schuiflade één geheel vormen en van elkaar zijn gescheiden door een onderbreking 13, die boven de geprofieleerde ladebodem 6 met de profieldelen 11 en 12 een in de langs-richting van de schuiflade verlopende corridor vormt, waarin de vakken 10 uitmonden. De scheidingswanddelen 9.1 20 en 9.2 vormen derhalve aan hun omhooglopende buitenranden één geheel met. resp. de zijwanden 1 en 2 en.aan hun aan de binnenzijde gelegen onderhoeken 14 één geheel met de bijbehorende profielbenen 11 van de trapvormige tandenbodem 6.

In deze laatstgenoemde.bevinden zich bovendien tussen de 25 genoemde scheidingswanddelen en de zijwanden van de schuiflade steeds vrije doorgangen of vensters 15, waardoor de vervaardiging van een dergelijke schuiflade met behulp van een uit twee delen bestaande vorm mogelijk is.

Een dergelijke vorm is schematisch., weergegeven 30 in de figuren 3A en 3B, welke de aan elkaar aansluitende vorm van de beide genoemde vormdelen 16 en.17 resp. ter plaatse van de trapvormig vertande bodem 6 waarvan de scheidingswanden 9 laten zien. Figuur 3A laat zien, dat het bovendeel 16 van de vorm een complementair met het 35 oppervlak, van de inwendige holte van de schijflade ter plaatse van de trapvormig vertoonde bodem 6 verloopt, terwijl het onderste deel 17 van de vorm complementair met het buitenoppervlak verloopt; aangezien geen van de onder- 800 2 7 61 -7-

t Z

delen onder sneden is, kan de lossing van de vorm op eenvoudige wijze plaatsvinden. In figuur 3B is te zien, dat het bovendeel 16 en het onderdeel 17 van de vorm eveneens complementair met resp. het binnenoppervlak en het buiten-5 oppervlak ter plaatse van de scheidingswanden 9.1 of 9.2 verlopen, terwijl de benedenwaarts geiichte tanden 18 van het vormbovendeel 16 niet alleen worden begrenst door het ' bovenvlak 19 voor de scheidingswanden, doch bovendien door een wrijfvlak 20, terwijl op soortgelijke wijze de boven-10 waarts gerichte tanden 21 van het vorm benedendeel 17 niet alleen door het binnenvlak 22 voor de scheidingswanden, doch bovendien door een tegenwrijfvlak 23 worden begrenst, waarbij het wrijfvlak. 22 tegen het tegenwrijfvlak 23 steunt t wanneer de vorm in zijn gesloten toestand verkeert, zodat 15 de genoemde tanden een helling vertonen, welke een goede lossing van de vorm mogelijk maakt.

Bij de in figuur 4 weergegeven tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt iedere scheidingswand gevormd door twee in êén vlak liggende wanddelen 9.1 en 9.2, welke 2Q van elkaar zijn gescheiden door een onderbreking, die boven een platte bodem 6 een langskanaal vormt. De scheidings-wanddelen 9.1 vormen aan hun onderrand één geheel met een vertand element 6.1, dat een trapvormig profiel heeft, de genoemde onderrand ligt in het vlak van de vlakke lade-25 bodem 6; bovendien vormen de scheidingswanddelen 9.1 aan hun uitwendige bovenhoek 24.1 één geheel met een bovenregel 25.1, welke te zamen met aan de achterwand 3, het hellende steunpaneel 5 en het getande element 6.1 uitstekende delen de genoemde zijwand 1 van de.schuiflade vormt. Een dergelijke 30 uitvoering verschaft de mogelijkheid om in deze zijwand vrije doorgangen of openingen 26.1 te verkrijgen, via welke zijdelingse lossing van een nog te beschrijven vervaardi-gingsvorm magelijk is. Op soortgelijke wijze vormen de scheidingswanddelen 9.2 aan hun onderrand, één geheel met 35 een getand element 6..2, dat met die onderrand in het vlak van een vlakke bodem 6 ligt; aan hun uitwendige bovenrand 24.2 vormen de zijwanddelen 9.1 te zamen met een bovenregel 25.2 en enige andere delen de genoemde zijwand 2 met vrije -8- doorgangen of openingen 26.2 voor zijdelingse lossing van de vervaardigingsvonu.

Een voor vervaardiging van een schuiflade volgens figuur 4 geschikte vorm is schematisch weergegeven in figuur 5 4A. Deze vorm bestaat uit een bovendeel 27 en een onderdeel 28 met onderling complementair verloop voor bepaling, in de gesloten toestand van de vorm, een matrijs voor de schuiflade volgens figuur 4 met uitzondering van de ruimten, welke de scheidingswanddelen 9.1 en 9.2 omringen, en van 10 het binnenoppervlak van de trapvormige elementen 6.1 en 6.2. De afgebeelde vorm bevat bovendien twee zijdelen 29 met ieder een uitstekende kam 30, waarvan de tanden door de vrije openingen of doorgangen 26.1, resp. 26.2, heengaan en, in de gesloten toestand van de vorm, tot aanslag komen 15 tegen het vormbovendeel 27; de genoemde tanden vormen de vakken 10 van de schuiflade tot de binnenrand van resp. de vertande elementen 6.1 en 6.2. De vormzijdelen 29 begrenzen derhalve door samenwerking met het vormbovendeel 27 en het vormonderdeel 26 in de gesloten toestand van de vorm de 20 zijwanden 1,2, de scheidingswanddelen 9.1, 9.2 en de getande elementen 6.1, 6.2.

Voor het lossen van de vorm, dat wil zeggen hét daaruit verwijderen van de door inspuitgieten gevormde schuiflade, wordt het voor een bovendeel 27 in de richting 25 van de pijl F.l geheven en het vormonderdeel 28 in de richting van de pijl F.2 naar beneden bewogen, waarna het voorzijdeel 29 in de richting van de pijl F.3 en het in figuur 4A niet weergegeven vormzijdedeel 29 in aan de pijl F.3 tegengestelde richting wordt verplaatst.

30 Bij een in figuur 5 weergegeven, derde uitvoerings vorm van de schuiflade volgens de uitvinding wordt iedere scheidingswand 9 gevormd door twee zich in eenzelfde vlak uitstrekkende delen 9.1 en 9.2, waartussen zich een onderbreking 13 uitstrekt, welke een langskanaal vormt 35 boven een vlakke ladebodem 6, die ter weerszijden wordt begrenst door getande randelementen 6.1 en 6.2 met een trapvormig verloop 11,12. De scheidingswanddelen 9.1 en 9.2 vormen aan hun onderrand êén geheel met resp. de 800 2 7 61 0 — -9- getande elementen 6.1 en 6.2, doch slechts over een gedeelte van de breedte daarvan; langs hun buitenrand vormen de scheidingswanddelen 9.1 en 9.2 éên geheel met resp. de over hun gehele lengte volle zijwanden 1 en 2 van de schuif-5 lade. Een dergelijke uit één geheel bestaande schuiflade volgens de uitvinding kan worden vervaardigd met behulp van een vorm volgens figuur 5.A.

Deze vorm vertoont een bovendeel 31, waarvan de onderzijde complementair met de vlakke bodem 6 verloopt 10 totaan de getande randelementen 6.1 en 6.2 en waarvan de flanken 32 en 33 naar beneden toe convergeren voor vorming van de randen van de getande randelementen. Voorts bevat de vorm 2 zijdelen 34 en 35, welke resp. tegen de flanken 32 en 33 van het vormbovendeél 31 worden gedrukt? deze 15 laatstgenoemde vormt een vergrendelingShoek in de gesloten toestand van de vorm. In die toestand bepalen de vormzij-delen 34 en 35 het inwendige van resp. de zijwanden 1 en 2 van de schuifladen, de scheidingswanddelen 9.1 en 9.2 en van de getande randelementen 6.1 en 6.2. Tenslotte 'omvat 20 de vorm een benedendeel 36, dat met de reeds genoemde vormdelen 31, 34 en 35 samenwerkt voor bepaling van het buitenvlak van de schuiflade; bij de in figuur 5 weergegeven uitvoeringsvorm, waarbij de zijwanden van de schuifwanden uitspringende glijdrichels 8 vertonen, is het vorrn-25 onderdeel 36 ter hoogte van deze glijdrichels ingesneden? de desbetreffende insnijden worden aan hun bovenzijden begrenst door resp. de beide vormzijdelen 37 en 38.

Bij het lossen van de vorm ter verwijdering daaruit van een door inspuitgieten vervaardigde schuiflade 30 wordt eerst het vormbovendeel 31 in de richting van de pijl F.1 geheven, terwijl tegelijkertijd de vormzijdelen 34 en 35 in de richting van resp. de pijlen F.5 en F.6 naar elkaar toe worden bewogen. Vervolgens wordt het vorm-onderdeel 36 in de richting van de pijl F.2 naar beneden 35 bewogen, waarbij tegelijkertijd de vormzijdelen 37 en 38 in resp. de richting van de pijlen F.3 en F.4 uit elkaar worden bewogen.

De uitvinding beperkt zich niet tot de in het f»nn 2 7 61 -10- voorgaande beschreven en in de tekening weergegeven uitvoeringsvormen. Verschillende wijzigingen kunnen in de beschreven details en in hun onderlinge samenhang worden aangebracht/ zonder dat daarbij het kader van de uitvinding 5 wordt overschreden.

- % 80 0 2 7 61

Claims

1. Schuiflade voor opberging van voor opname van een magneetbandcassette bestemde dozen, gekenmerkt door met de zijwanden en de bodem van de schuiflade "één geheel vormende scheidingswanden", die van beneden-achter schuin 5 naar boven-voor oplopen en vakken bepalen, waarin de dozen zodanig kunnen worden gestoken, dat het doorzichtig bovendeel van het doosdeksel een schuine helling vertoont, waardoor aflezing van de op een in de doos aanwezige cassette aangebrachte tekst wordt vergemakkelijkt.

2. Schuiflade volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de zijwanden een inwendige hoogte hebben, welke tussen een derde en tweederden van de hoogte van een cassette ligt.

3. Schuiflade volgens conclusie 1 of 2, 15 met het kenmerk,, dat de zijwanden ten opzichte van het vertikale vlak onder een hoek van 20-30°, bij voorkeur 25°, verlopen.

4. Schuiflade volgens ëën der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de vertikale hoogte van de 20 zijwanden tussen 30% en 250% van de hoogte van de zijwanden bedraagt en bij voorkeur 95% van een 56% van de cassette-hoogte bedragende zijwandhoogte bedraagt.

5. Schuiflade volgens één of meer der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ladebodem over' tenminste 25 een gedeelte van zijn lengte een getand profiel vertoont, waarvan de ene profielbenen in het verlengde van de zijwanden verlopen en de andere profielbenen loodrecht ten opzichte daarvan verlopen, ëën en ander zodanig, dat het profiel een cassettedoos ondersteunt en een verstijving 30 van de schuiflade veroorzaakt.

6. Schuiflade volgens één of meer der voorgaandè conclusies, met het kenmerk, dat de scheidingswanden bestaan uit twee in eenzelfde vlak verlopende delen met daartussen een onderbreking, 35 welke zijwanddelen aan hun in hoofdzaak vertikaal verlopende rand één geheel vormen met de resp. bijbehorende zijwanden van de schuiflade, 8 0 0 2 7 61 -12- en een getande ladebodem één geheel vormt met de inwendige onderhoek van de zijwanddelen, waardoor tussen : in de lade langsrichting opeenvolgende zijwanddelen vrije doorgangen overblijven, zodanig, dat een voor ver-5 vaardiging van de schuiflade dienende vorm slechts uit twee tegen-'elkaar inbeweegbare delen kan bestaan, van welke delen tenminste het ene door de genoemde doorgangen beweegt.

7. Schuiflade volgens één of meer der conclusies 10 1-5, met het kenmerk, dat de zijwanden bestaan uit twee in eenzelfde vlak verlopende delen met daartussen een onderbreking, welke zijwanddelen aan hun onderrand één geheel vormen met getande elementen, welke met die genoemde *« onderrand overgaan in een vlakke bodem in het midden, en 15 aan hun aan de buitenzijde gelegen bovenhoek één geheel vormen met resp. de genoemde zijwanden van de schuiflade vormende bovenregels, zodanig, dat een voor vervaardiging van een dergelijke schuiflade dienende vorm kan bestaan uit twee tegen elkaar inbeweegbare delen en uit twee andere 20 eveneens tegen elkaar in doch in ten opzichte van de bewegingsrichting van de beide eerste vormdelen loodrechte richting beweegbare delen, welke tijdens het lossen van de vorm in buitenwaartse richting worden verplaatst via onder de genoemde bovenregels tussen in de ladelangsrichting op-25 eenvolgende zijwanddelen aanwezige doorgangen.

8. Schuiflade volgens één of meer der conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de zijwanden bestaan uit twee in eenzelfde vak verlopende delen met daartussen een onderbreking, welke zijwanddelen aan hun hoofdzakelijk vertikaal 30 verlopende rand één geheel vormen met de resp. zijwanden van de schuiflade en aan hun onderrand één geheel vormen met getande elementen, welke met die genoemde onderrand overgaan in een vlakke bodem in het midden, zodanig, dat de voor vervaardiging van een dergelijke schuiflade dienende 35 vorm kan bestaan uit een eerste en een tweede, tegen elkaar in bewegend vormdeel en uit een eveneens tegen elkaar in doch in ten opzichte van de bewegingsrichting van het eerste en het tweede vormdeel loodrechte richting beweeg- 800 2 7 61 -13- baar, derde en vierde vormdeel, waarbij het eerste vormdeel een wigvorm vertoont en voor besturing van het derde en het vierde vormdeel, welke in de tussen de zijwanddelen gevormde, vrije doorgangen binnendringen, tussen deze beidé 5 vormdelen wordt gevoerd. 800 2 7 61