NL8001515A

NL8001515A - Draagvleugelinrichting voor een zeilplank.

Info

Publication number: NL8001515A
Application number: NL8001515A
Authority: NL
Original assignee: Jacobus Cornelus Nederpelt
Priority date: 1980-03-13
Filing date: 1980-03-13
Publication date: 1981-10-01

Description

c t Μ

80202 vA/MdG

Korte aanduiding: Draagvleugelinrichting voor een zeilplank.

De uitvinding heeft betrekking op een draagvleugelinrichting voor een zeilplank, voorzien van tenminste twee draagvleugels, waarvan de ene bestemd is om nabij de voorsteven en de andere nabij de achtersteven van de zeilplank te worden aangebracht, waarbij 5 elke draagvleugel is samengesteld uit twee, ten opzichte van het langsmiddenvlak van de zeilplank symmetrische delen, welke elk tenminste één onder een hoek ten opzichte van het horizontale langsvlak van de zeilplank geplaatst draagvleugelelement omvat.

Een prototype van een draagvleugelinrichting van de in de 10 aanhef beschreven soort, dat voor zover bekend het eerste werkelijk zeilende model was, werd door de uitvinder van de onderhavige aanvrage aan het einde van 1977 en het begin van 1978 ontwikkeld en gedemonstreerd op internationale zeilplankevenementen te Mexico., Verenigde Staten van Amerika en Majorca, Spanje. Hierbij was 15 het profiel van de draagvleugels aan de onderzijde vlak, terwijl de bovenzijde een ten opzichte van het langsmiddenvlak symmetrische kromming vertoonde. Hoewel met draagvleugels van dit profiel op zeer goede wijze en met grote snelheden kan worden gezeild, is hierbij het bezwaar aanwezig, dat het zwaard en de scheg, die bij 20 elke zeilplank aanwezig dienen te zijn voor het tegengaan van respectievelijk afdrijven dwars op de vaarrichting en het koers houden van de zeilplank, nog steeds dienen te worden gebruikt.

Deze noodzaak bestaat vooral tijdens het met de romp van de zeilplank in het water gedompeld varen,· nadat de zeilplank zich 25 op zijn draagvleugels heeft opgeheven spelen deze onderdelen nauwelijks meer een rol.

Het doel van de uitvinding is het verschaffen van een draagvleugelinrichting voor een zeilplank, van de in de aanhef beschreven soort, waarbij de hydrodynamische stabiliteit zodanig is ver-50 groot, dat ook bij het varen met in het water gedompelde zeilplank 80 0 1 5 15 - 2 - geen zwaard of scheg noodzakelijk zijn.

het

Dit doel wordt volgens de uitvinding "bereikt, doordat hoogste punt van het profiel van de draagvleugel asymmetrisch is ten opzichte van het dwars op de bewegingsrichting staande dwarsmiddenvlak.

5 Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding ligt het hoogste punt van het profiel op een afstand vanaf de voorrand, welke in hoofdzaak tussen 0,25 tot 0,45, bij voorkeur 0,333·· deel bedraagt van de breedte van het profiel.

Volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding is de 10 onderzijde van het profiel in hoofdzaak vlak.

Volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding is de invalshoek van het profiel in hoofdzaak nul graden. Bij een weer andere uitvoeringsvorm van de uitvinding hebben de draagvleugels afgeronde ondereinden· dit heeft een zodanige invloed op de ter 15 plaatse gevormde wervel, dat wanneer de zeilplank zich op de draagvleugels geheel uit het water verheft, de mogelijkheid bestaat van stuurcorrecties en stabiliteitscorrecties, terwijl de puntwervels geen vergrootte weerstand tot gevolg hebben.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand 20 van de bijgaande tekening van enkele uitvoeringsvoorbeelden.

Figuur 1 toont een bovenaanzicht van een zeilplank voorzien van een draagvleugelinrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont een zijaanzicht van de draagvleugelinrichting volgens figuur 1.

25 Figuur 3 toont op sterk vergrootte schaal een dwarsdoorsnede over de draagvleugels, waardoor het speciale profiel volgens de uitvinding zichtbaar is.

Figuur 4 toont op vergrootte schaal een vooraanzicht van de • zeilplank voorzien van de draagvleugelinrichting.

30 Figuur 5 toont het bovengedeelte van een draagvleugelelement.

Figuur £ toont het ondergedeelte van een draagvleugelelement.

Volgens de tekening, en in het bijzonder de figuren 1 en 2, is een zeilplank 1, welke van verschillend type kan zijn, nabij de voor- en achtersteven voorzien van een algemeen met 2 aangeduide 35 draagvleugel. Hoewel de zeilplank 1 in zijn standaarduitvoering is voorzien van een zwaardkoker 3» behoeft door toepassing van de uitvinding hierin geen (niet weergegeven) zwaard te worden aangebracht, terwijl aan de onderzijde van de achtersteven 4, evenmin 800 1 5 15 * - 5 - een scheg behoeft te worden aangehracht die als vast roer dienst doet voor het op koers houden van de zeilplank. De voortbewegings-richting van de zeilplank is volgens de pijl 5· Volledigheidshalve zijn in het bovenaanzicht van figuur 1 nog de gaten 6 en 7 weerge-5 geven, die dienen voor het inplaatsen van de (niet weergegeven) mastvoet van de (niet weergegeven) mast.

Zoals figuur 4 toont, is elke draagvleugel 2 samengesteld uit twee, ten opzichte van het langsmiddenvlak van de zeilplank symmetrische delen, die elk zijn voorzien van de draagvleugelelementen 10 8 en 9· Zoals figuur 5 toont, is het bovenste draagvleugelelement 8 rechthoekig. Figuur 6 toont daarentegen, dat het onderste draagvleugelelement 9 is samengesteld uit een rechthoekig bovengedeelte 10 en een naar het ondereinde versmallend ondergedeelte 11, dat uitloopt in een afgeronde punt 12. Zoals uit de figuren 5 en 6 15 blijkt, heeft de totale draagvleugel 8, 9 een zeer grote slankheid waardoor relatief grote snelheden mogelijk zijn.

Het onderste draagvleugelgedeelte 11 is, zoals aan de linkerzijde van figuur 4 zichtbaar is, voorzien van de plaatvormige stabilisatiescheggen 13 en 14» die het profiel 15 geheel omhullen. 20 Zoals figuur 3 toont, is het profiel 15 asymmetrisch, dat wil zeggen, dat het hoogste punt van het profiel aan de voorzijde ligt van het (niet weergegeven) langsmiddenvlak. Dit hoogste punt ligt op een afstand vanaf de voorrand, welke in hoofdzaak 0,25 tot 0,45» bijvoorkeur 0,335·· bedraagt van de breedte B van het profiel 25 15· Figuur 3 geeft de hoogte Ξ sterk overdreven aan, teneinde het profiel 15 duidelijker te laten uitkomen. In de praktijk is de verhouding Ξ/B veel kleiner dan in figuur 3 is weergegeven. Het profiel 15 kan massief zijn, zoals in figuur 3 is aangegeven, maar kan eveneens hol zijn of een of meer overlangse holten ver-30 tonen.

Zoals figuur 4 toont hebben de draagvleugels in voor- of achteraanzicht de vorm van twee op elkaar geplaatste Y’s, waarvan de ondereinden van de onderbenen, gevormd door de draagvleugel-delen 9, op een geringere breedte van elkaar eindigen dan de 35 breedte van de zeilplank 1, terwijl zij onderling zijn verbonden door een verbindingssteun 15. De boveneinden van de bovenbenen, die gevormd worden door de draagvleugeldelen 8 , eindigen op een breedte van elkaar, die enigszins groter is dan die van de zeil- 800 1 5 15 » r - 4 - plank en zijn onderling verbonden door een draagsteun 16, waarvan de vorm is aangepast aan die van de onderzijde van de zeilplank.

De boveneinden van de draagvleugeldelen 8 zijn door middel van de versterkingssteunen 17 verbonden met het bovengedeelte 10 van de 5 onderste draagvleugeldelen 9· Voorts zijn de draagvleugeldelen 8 en 9 met elkaar verbonden voor hoeksteunen 18. De verbindingen tussen al deze elementen vindt op geschikte wijze plaats, zoals met losneembare of vaste verbindingen. Het profiel van de steunen 15, 16 en 17 is bijvoorkeur vlak, maar kan eveneens een stroomlijn-10 vorm bezitten, welke de weerstand van deze delen verlaagt.

De bevestiging van de draagsteun 16 aan de zeilplank 1 gebeurt met behulp van geschikte, (niet weergegeven) losneembare middelen, waardoor de draagvleugels kort voor het gebruik aan de zeilplank kunnen worden bevestigd, zodat het transport daarvan 15 kan worden vereenvoudigd.

800 1 5 15

Claims

1. Draagvleuge1inrichting voor een zeilplank, voorzien van tenminste twee draagvleugels, waarvan de ene bestemd is om nabij de voorsteven en de andere nabij de achtersteven van de zeilplank te worden aangebracht, waarbij elke draagvleugel is samengesteld uit 5 twee, ten opzichte van het langsmiddenvlak van de zeilplank symmetrische delen, welke elk tenminste één onder een hoek ten opzichte van het horizontale langsvlak van de zeilplank geplaatste draag-vleugelelementen omvat, met het kenmerk, dat heb hoogste punt van het profiel (15) van de draagvleugel (1) asymmetrisch is ten opzichte 10 van het dwars op de bewegingsrichting (5) staande dwarsmiddenvlak.

2. Draagvleugelinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het hoogste punt van het profiel op een afstand vanaf de voorrand ligt, welke in hoofdzaak 0,25 tot 0,45» bijvoorkeur 0,333·· deel bedraagt van de breedte (B) van het profiel (15)· 15

3· Draagvleugelinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de onderzijde van het profiel (15) in hoofdzaak vlak is.

4· Draagvleugelinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de invalshoek van het profiel (15) ten opzichte van het langs-20 middenvlak van de zeilplank (1) in hoofdzaak nul graden is.

4» - 5- CONCLÏÏSIES

5· Draagvleugelinrichting volgens conclusies 1-4» met het kenmerk, dat de draagvleugels afgeronde onderpunten (12) hebben.

6. Draagvleugelinrichting volgens conclusies 1-5, met het kenmerk, dat nabij de ondereinden (12) van de onderste draagvleugel-25 elementen (10) één of meer stabilisatiescheggen (13, 14) zijn aangebracht .

7· Draagvleugelinrichting volgens conclusies 1-6, met het kenmerk, dat de draagvleugels boven de onderpunten (12) geleidelijk breder worden en boven ongeveer een derde tot een half deel van 30 de totale hoogte van de draagvleugelinrichting (uitgeslagen lengte van de vleugel) een gelijkblijvende breedte hebben.

8. Draagvleugelinrichting volgens conclusies 1-7, met het kenmerk, dat de draagvleugels (8, 9) in voor- of achteraanzicht de vorm hebben van twee op elkaar geplaatste Y, waarbij de onder-35 einden (12) van de onderbenen, gevormd door de draagvleugeldelen (9), op een geringere breedte van elkaar eindigen dan de breedte van de zeilplank (l) en onderling zijn verbonden door een verbindings- 800 1 5 15 -6- steun (15)j terwijl de bovenbenen, gevormd door de draagvleugel-delen (8), op een breedte van elkaar eindigen, die enigszins groter is dan die van de zeilplank (1) en onderling zijn verbonden door een vlakke draagsteun'(i6), waarvan de vorm is aangepast een die van de onderzijde van de zeilplank (1). 5

9· Draagvleugelinrichting volgens conclusies 1-8, met het 'kenmerk, dat de draagvleugeldelen (8, 9) zijn verbonden door verst erkingssteunen (17)> die verlopen tussen het boveneinde van het bovenste draagvleugelelement (8), en een nabij het boveneinde van het onderste draagvleugelelement (9) liggende plaats.

10. Draagvleugelinrichting volgens conclusies 1-9» met het kenmerk, dat het ondereinde van het bovenste draagvleugelelement (8) en het boveneinde van het onderste draagvleugelelement (9) zijn verbonden met behulp van hoekstukken (18). 15 800 1 5 15