NL8000130A - Werkwijze en inrichting voor het behandelen van verpakkingshouders. - Google Patents

Description

N.O. 28.574 \ -1- *

Werkwijze en inrichting voor het behandelen van verpakkingshouders.

De uitvinding heeft in het algemeen betrekking op een werkwijze en inrichting voor het behandelen van verpakkingshouders en meer in het bijzonder op houders met een verplaatsbare bodem.

De laatste tijd is een houder ontwikkeld, die in principe be-5 staat uit een huls voorzien van een borstvormig einde,een verplaatsbare plunjer in de huls die tegen de binnenzijde afdicht en een sluiting die een opening in de borst afdicht.

Een dergelijke houderconstructie bleek zeer interessant, en niet alleen gezien vanuit het punt van de vervaardigingskosten ver-10 geleken met gebruikelijke tubes. De voorgestelde houder bezit bijvoorbeeld een voldoende stabiliteit en is voldoende stijf om te worden verkocht zonder enige uitwendige kartonbekleding. Bij de de voorkeur hebbende uitvoering ervan is de huls cilindrisch -zonder enige langsnaad, waardoor het mogelijk is de huls te bedrukken met 15 betrekkelijk eenvoudige middelen en verder de noodzakelijkheid van het oriënteren van de bedrukking ten opzichte van de langsnaad te elimineren.

Aspecten van het genoemde type tonen aan dat de houderconstruc-tie als zodanig interessant is. Dit is echter niet voldoende. Ook 20 moet rekening worden gehouden met de mechanische behandelingsmogelijkheden.

Met dit in gedachte en bij bestudering van bestaande inrichtingen voor het ver-mrdigen van tubes of dergelijke, bleek dat problemen hier en daar opdoken a3s de daaruit bekende technologie wordt 25 toegepast.Bekende machines en produktielijnen zijn van zodanige constructie dat zij (bij het vullen en afdichten) inwerken op de bodem-* einden van de tubes of houders.

Natuurlijk bestaan er inrichtingen voor het vullen van bijvoorbeeld medische capsules of dergelijke vanaf het boveneinde, maar 50 hier betreft het betrekkelijk grote vulopeningen of een wandmate-iaal voor de capsule met zodanige flexibiliteit dat een afzonderlijke luchtafvoerinrichting kan worden ingebracht door de vulopening tussen de vulpijp en de wand van de opening.

Eet grootste probleem dat met de uitvinding wordt opgelost is, 35 in tegenstelling tot wat is besproken, het feit dat betrekkelijk stijve houders worden gebruikt die voor het afdichten van de bodem ervan afhangen van een plunjer of een zuiger'die is voorzien van een afdichtflens en die verplaatsbaar is binnen de houder, welke houders 800 0 1 30 •7 -2- > V’ bovendien een betrekkelijk kleine vul-afgeefopening bezitten.

Om een rationele behandeling van een dergelijke houdercon-structie volgens de uitvinding te verschaffen is de keuze gevallen op het vullen van de houder vanaf de bovenzijde ervan en een 3 optimaal snel vullen wordt bereikt door als het ware vanaf het eerste begin de lucht uit de houder te verwijderen. Dit wordt uitgevoerd door het verplaatsen van de plunjer naar de bovenste stand als het vullen een aanvang neemt en tegelijkertijd te vullen en de plunjer te verplaatsen naar een onderste stand.

10 Het voordeel is niet alleen het verwijderen van de lucht, maar de flens van de plunjer is ook gevormd tot een afdichtorgaan gedurende de naar binnen gerichte als-ook de naar buiten gerichte verplaatsing van de plunjer.

De behandeling van de houder omvat volgens de uitvinding ook 15 het samenstellen van de verschillende delen van de houder door middel van een aantal bewerkingsstations, die zijn geplaatst langs een eindloze transporteur.

Hierbij is de transporteur bij voorkeur uitgevoerd met een bovenste en een onderste deel die recht boven elkaar zijn geplaatst, 20 en deze transporteur is voorzien van komvormige sokken, die sta] 3-gewijze worden verplaatst langs de behandel stations.

Bij voorkeur zijn de behandelstations zo uitgevoerd, dat zij werken langs de bovenpart van de transporteur, zodat in een eerste station plunjers één -voor één worden geplaatst in ten minste één 25 overeenkomstige houder, in een tweede station de hulzen één voor één worden geplaatst in ten minste één overeenkomstige houder, in een derde station ten minste een plunjer wordt verplaatst naar de eerste eindstand, in een vierde station het vullen van ten minste één houder wordt uitgevoerd, en in een vijfde station het afdich-30 ten wordt uitgevoerd voordat de houders van de transporteur worden verwijderd.

De transporteur is bij voorkeur samengesteld uit een aantal onderling verbonden platen, waarin openingen aanwezig zijn voor het verplaatsbaar opnemen van sokken. De transporteur en wel bij voor-35 keur het grootste deel daarvan, en de hulpgereedschappen ervan zijn omsloten door een bekleding die geen hinder vormt voor de laminaire stroom van steriele lucht of dergelijke komende vanaf de bovenzijde en stromende om het werkzame deel van de transporteur.

Aan de hand van een tekening, waarin uitvoeringsvoorbeelden zijn weergegeven, wordt de uitvinding hierna nader beschreven.

80 0 0 1 30 -5- »

Fig. 1 toont schematisch in perspectief een machine voor het behandelen van verpakkingshóuders.

Fxg. 'J toont een verpahki ugshouder var. het bedoelde type, waarbij de hoofddelen ervan van elkaar zijn gescheiden.

5 Fig. 3 toont het mechanisme voor het inbrengen van hulzen in sokken op de transporteur.

Fig. 4 toont een aanzicht vanaf de andere zijde vergeleken met fig. 3·

Fig, 5 toont schematisch het mechanisme voor het inbrengen van 10 de plunjers in de huls.

Fig. 6 toont het vulstation en nabij liggende elementen.

Fig. 7 toont het mechanisme voor het aanbrengen van de sluit-kappen op de borsten van de hulzen.

Fig. 8 toont het afgeefeinde van de machine.

15 Fig. 9 toont een vibratorschaal en de kolomvormige ondersteuning daarvan.

De machine, die in het algemeen is aangegeven met 10 in fig. 1, rust met voeten 11 op een horiaontale ondersteuning. De aandrijfmotor van de machine en het aandrijfmechanisme van de verschillende behan- , 20 delstations zijn verborgen achter bekledingsplaten en deksels 12 in fig. 1. De aandrijving wordt echter uitgevoerd vanaf een enkele nokas, die zich litstrekt in de langsrichting van de machine, waarbij een fel 13 van de nokas is weergegeven in fig. 9· Voor de rest heeft de krachtoverdracht en de synchronisatie plaats via verschil-25 lende hefboommechanismen of dergelijke, en genoemde mechanismen zijn in de figuren slechts aangegeven voor zover noodzakelijk voor het begrijpen van de uitvinding.

Fig. 1 toont in het algemeen de behandel stations, die worden gebruikt voor het behandelen van een verpakkingshouder volgens fig.

50 2. Een dergelijke houder omvat een hulsvormig tussendeel 19 voorzien van een borst, een schroefsluiting 20 en een bodemplunjer 22, voorzien van een afdichtflens 21. Het station 14 volgens fig. 1 is een opslag-en afvoerinrichting voor plunjers, het station 15 is een opslag-en afgeefinrichting voor de hulzen, het station 16 55 is een inbrenginrictiting voor plunjers, station 17 is een vulstation en het station 18 is een opslag- en afgeefinrichting voor afdichtingen. Aan de rechter zijde van de machine volgens fig. 1 is ook een afgeefstation aanwezig, of meer in het bijzonder twee van dergelijke stations, één voor defecte houders en één voor juiste hou-40 ders. Het afgeefstation voor de defecte houders is aangebracht ter 800 0 1 30 * } -4- plaatse van een afvoergoot 23. Deze goot is geplaatst vóór het afgeef station voor juiste houders, weergegeven in fig. 8, waarin uitwerporganen 24 en 25 op de stations zelf zijn aangegeven.

Het eerste behandelstation 14 in de machine daarvoor is een 5 plunjeropslag en afgeefinrichting. Het opslagdeel van dit station omvat een trilschaal 26 (fig. 9) van bekend type die door trilling in verticale richting daarvan de plunjers 22 oriënteert en afgeeft aan een hellende goot 27. Zoals blijkt uit fig. 3 eindigt deze goot in een stoporgaan 28 direct boven het begin van het bovenste hori-•"lO zontale deel van een eindloze transporteur 29. De transporteur bestaat uit de scharnierend onderling verbonden plaat 30 van metaal of een ander geschikt materiaal, bijvoorbeeld "DELHIN". In elk van de platen is een centraal gat gevormd voor het verplaatsbaar opnemen van een komvormige sok 31 voor de verpakkingshouders die in de ma-15 chine moeten worden behandeld. Zoals blijkt uit fig. 5 is een gat 32 aanwezig in de bodem van elke sok. Dit is gedaan voor de volgende behandeling in een opvolgend station langs de transporteur 29. De afstand tussen naast elkaar liggende sokken 31 is een steekafstand en komt overeen met een indexstap van de transporteur. Deze index-20 beweging wordt verkregen door op zichzelf bekende middelen en zoals de rest van de aandrijving is hij afkomstig van de hoofdmotor (niet weergegeven) van de machine. Het indexeren bepaalt dus de afstand die mogelijk is tussen de behandelstations en de afstand moet overeenkomen met een veelvoud van de steek.

25 Als nu een plunjer 23 op de ]3aats is van het stoporgaan 28 en een sok 31 is naarjvoren geplaatst naar een stand recht onder het stoporgaan, dan wordt een inbrengstang 35 aangedreven die verticaal beweegt naar beneden via een hefboommechanisme, dat wordt bestuurd door de nokas van de machine. De stang 35 plaatst de plunjer 22 dus 50 positief in een overeenkomstige sok, zodat de plunjer rust tegen een omtreksschouder 34 (fig. 5) in de sok. Hierna wordt de stang 33 weer naarjboven gevoerd en de transporteur wordt over óén steek verplaatst.

Als de betreffende sok 31 uiteindelijk het volgende station be-55 reikt, het opslagstation en het afgeefstation 15 voor hulzen, wordt een huls 19 geplaatst in de sok 31 door middel van een inbrengwiel 36 dat kan roteren om een as 35· Het wiel heeft een pengroef 37 (fig. 4)» die daarin is gevormd. Als het wiel 36 de stand' inneemt weergegeven in fig. 3 wordt de groef 37 positief voorzien van een 40 huls 19 als gevolg van de helling van de bodem 38 van de opslag.

800 0 1 30 > -5- * *

Als onder regeling van de nokkenas van de machine het wiel 36 daarna linksom wordt geroteerd om de as 35 in fig. 3 en hierdoor een sok 31 wordt geplaatst in de rotatiebaan van de pengroef, wordt een huls positief ingebracht in de sok 31 onder invloed van een neerdrukstang 5 36, zodat de onderrand van de huls rust tegen een omtrekschouder 39 (fig. 5) in de sok en met de plunjer in de startstand. Daarna wordt aan het inbrengwiel 36 een rotatie rechtsom gegeven zodat hij, nog onder de regeling van de nokas, terugkeert naar de startstand ervan volgens fig. 3 om de beweging daarvan weer uit te voeren na een 10 verdere stap van de transporteur.

Het opvolgende station in de machine, station lé. is het station waarin de plunjer 22 in dehuls 19 wordt gebracht tot een eind-stand. In de figuren 1 en 6 is slechts een bovenste aanslag 40 in genoemd station weergegeven. Fig. 5 toont echter op welke wijze de 15 plunjer 22 verticaal verplaatsbaar is door middel van een stang 41 via het gat 32 in de sok 31> welke stang wordt bestuurd vanaf de nokas van de machine via een hefboomstelsel voor het opwaarts en neerwaarts bewegen in tijdsrelatie met het indexeren. De slag van de stang 41 wordt zo ingesteld dat de plunjer over de ggiele baan 20 in de huls wordt gedrukt tot de bovenste eindstand in fig. 5·

Als een plunjer 22 aldus is verplaatst worden de huls en de plunjer daarna naar voren verplaatst naar het vulstation 17 dat in principe bestaat uit een inrichting van het type beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage (N.O. 28575). In dit verband 25 is het voldoende op te merken dat in het station 17 een verticaal, onder de invloed van de nokas instelbaar mondstuk 42 aanwezig is dat in de huls 19 kan worden gebracht via de borstopening ervan.

Als het mondstuk wordt geopend en druk wordt gevormd in de doseer-kamer van de pomp, wordt de plunjer 22 verplaatst naar de onderste 30 stand ervan gedurence het tegelijkertijd vullen van de huls 19. De doseerinrichting is zo ingesteld dat de plunjer 22 terug wordt gevoerd zolang als dit mogelijk is in de huls 19, bij voorkeur zonder dat enig deel ervan zich uitstrekt buiten de huls.

In deze gevulde toestand komt de nu gevulde houder ten slotte 35 op het station 18 voor het aanbrengen van de eindsluiting, welk station in grote mate in principe overeenkomt met station 14* Op dezelfde wijze als bij het station 14 is in station 18 een hellende goot 45 aanwezig die als een eind werkt en eindigt in een stop 44.

Tanaf deze stop worden één voor één afsluitingen genoemden door mid- 40 del van en grijpirichting 45* Op dezelfd wijze als de werkzame elementen van de rest Van de stations wordt genoemde grijper bestuurd 800 0 1 30 -6- / * in tijdsrelatie met de indexbeweging. Door middel van een kleminrich-ting 57, aangedreven door een aandrijfmotor 46 wordt de eindafsluiting zelf op de gevulde houder geschroefd. Bij de weergegeven uitvoering bestaat het afdichtstation dus uit onderstations.

5 De werkelijke houder is nu in principe gereed om te worden af gevoerd uit de machine. Voordat dit plaats heeft tast een fotocel (niet weergegeven) af of de houder volledig is. Is dit niet het geval dan wordt hij uitgestoten door middel van een uitstootinrichting '24 naar de goot 25. De tastinrichting 47 garandeert hiermee dat het 10 uitwerpen van een niet juiste houder werkelijk plaats heeft.

De uitwerpinrichting 25 voert een juiste houder af naar een op-slaginrichting, bijvoorbeeld een transportband of een opslaghouder.

De tastinrichting 48 is een veiligheid die garandeert dat de houder in werkelijkheid wordt uitgeworpen.

15 In de beschreven inrichting is, zoals reeds aangegeven, een trillende toevoerrichting aanwezig. In de machine is de mechanische ondersteuning van de trilinrichting zelf verbeterd. Zoals blijkt uit fig. 9 wordt de trilinrichting 49, die als voorbeeld is weergegeven, ondersteund door een platform 50, dat als ^odanig wordt onder-20 steund door een gedeelde telescopeeras 52. Om genoemde ondersteunings-inrichting te isoleren is een stevige 0-ring 51 in een bus geplaatst in het machinegestel. Op dezelfde wijze is de voet van de telesco-perende as geïsoleerd ten.opzichte van het gestel van de machine door stevige rubber kussens 53.

25 Een verder detail van de inrichting volgens de uitvinding is het huis dat het bovenste deel van de transporteur 29 omgeeft. Aan elk van de zijden van de machine vormt dit huis uitstekende scheidingswanden respectievelijk 44 en 45 ( fig. 1) welke wanden de laminaire stroming van een hoeveelheid steriele lucht of dergelijke, die van 50 boven komt, niet hindert. Hierdoor worden omstandigheden verschaft voor een effectief steriel vullen.

De van de uitvinding gegeven beschrijving is een beschrijving, waarin de constructie en de functie zijn gecombineerd. Hoewel een bepaalde afzonderlijke verpakkingshouder is beschreven die loopt 55 door de verschillende behandelstations, zal het natuurlijk duidelijk zijn dat de stations parallel en tegelijkertijd werken om een overeenkomstige verpakkingshouder (evenveel als behandel stations), die in een bepaalde indexeerstand aanwezig is in een station zelf. Het is natuurlijk ook mogelijk de stations zo uit te voeren dat ver- 40 schillende verpakkingshouders op een en hetzelfde station tegelijkertijd kunnen worden behandeld.

80 0 0 1 30

Claims (10)

1. Werkwijze voor het behandelen van een houder voorzien van een verplaatsbare bodem, met het kenmerk, dat het vullen van de houder wordt begonnen met de bodem geplaatst in een eerste eind- 3 stand naar een opening in de houder, waarbij het vullen wordt uitgevoerd gedurende het tegelijkertijd verplaatsen van de bodem naar een tweede eindstand in een richting vanaf de opening welke houder daarna wordt afgedicht.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij 10 de houder bestaat uit een huls voorzien van een borstvormig einde aan één einde ervan terwijl de bodem bestaat uit een plunjer die afdicht ten opzichte van de binnenzijde van de huls, met het kenmerk, dat het samenstellen van de houder alsmede het vullen en het afdichten ervan en alle verdere behandelingen worden uitge- 15 voerd in een reeks door een aantal behandel stations die zijn geplaatst langs een eindloze transporteur.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, m e t het kenmerk, dat de transporteur respectievelijk is uitgevoerd met een bovenste en onderste part, welke parten recht boven elkaar zijn geplaatst, 20 waarbij de transporteur is voorzien van komvormige sokken welke sokken stapsgewijze worden verplaatst langs genoemde behandelstations.

4. Werkwijze volgens conclusie 2,met het kenmerk, dat de behandelstations zijn uitgevoerd om te werken langs het bovenste part van de transporteur, waarbij in het eerste station daar- 25 van plunjers één voor één in ten minste één overeenkomstige sok worden geplaatst, in een tweede station hulzen één voor één in ten minste een overeenkomstige sok worden geplaatst, in het derde station ten minste één plunjer naar genoemde eerste stand wordt verplaatst, in een vierde station het vullen van ten minste één houder wordt 30 uitgevoerd, terwijl in een vijfde station het afdichten wordt uitgevoerd voordat de houders vanaf de transporteur worden verwijderd.

5. Werkwijze volgens een of meer van de conclusies 2 tot 4» met het kenmerk, dat de transporteur is gevormd uit een aantal onderling verbonden platen waarin openingen zijn gevormd voor 35 het verwijderbaar opnemen van sokken terwijl de transporter en de hulpinrichting ervan voor het grootste deel ervan zijn omsloten door een huis dat een laminaire stroming van sterile lucht of dergelijke, die van boven komt, niet hindert.

6. Inrichting voor het behandelen van houders voorzien van een 40 verplaatsbare bodem volgens een of meer van de voorgaande conclusies 800 0 1 30 * -8- t 1 tot 5,met het kenmerk, dat middelen (41) aanwezig zijn voor het verplaatsen van de bodem (22) naar een eerste eindstand in een richting naar een opening in de houder (19)» middelen (17) aanwezig zijn voor het vullen van de houder vanuit genoemde opening ge-5 durende het tegelijkertijd verplaatsen van de bodem naar een tweede eindstand in een richting van de opening af, en middelen (18) aanwezig zijn voor het afdichten van de opening in de houder.

7. Inrichting volgens conclusie 6, -«aarbij de houder bestaat uit een huls voorzien van een borstvormig einde aan één einde ervan waar-10 bij de bodem bestaat uit een plunjer die afdicht tegen de binnenzijde van de huls, met het kenmerk, dat een aantal behandel-station^s (14-18) achtereenvolgens is geplaatst langs een eindloze transporteur (29) voor het opnemen van de houders alsmede voor het vullen en afdichten ervan en voor elke andere handeling,

8. Inrichting volgens conclusie J, m e t het kenmerk, dat de transporteur (29)dïe respectievelijk een bovenste en een onderste deel bezit, welke delen recht boven elkaar zijn aangebracht, terwijl de transporteur is voorzien van komvormige sokken (31), die stapsgewijze worden verplaatst langs de behandelstations. 20

9· Inrichting volgens conclusie 7» m e t het kenmerk, dat de behandelstations (14-18) zo zijn uitgevoerd, dat zij werken langs de bovenste part van de transporteur waardoor in een eerste (14) van genoemde stations plunjers (22) één voor één worden geplaatst in ten minste één overeenkomstige sok (31), in een tweede station 25 (15) hulzen (19) één voor één worden gebracht in ten minste één overeenkomstige sok (31 )> in een derde station (16) ten minste één plunjer wordt verplaatst naar genoemde eindstand, in een vierde station (17) houders worden gevuld en in een vijfde station (18) houders worden afgedicht door een deksel (20) voordat zij van de trans-50 porteur worden verwijderd.

10. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 7-*9> met het kenmerk, dat de transporteur bestaat uit een aantal onderling verbonden platen (30) met openingen die daarin zijn gevormd voor het verwijderbaar opnemen van sokken (31), waarbij de transpor-35 teur (29) voor het grootste deel ervan en de hulpinrichting zijn omgeven door een bekleding (54»55) die een laminaire stroom om de sokken niet hindert, waarbij de plunjers alsmede de hulzen en afdekkingen worden verkregen van vibratorschalen, waarvan de ondersteuningsorga-nen zijn geïsoleerd ten opzichte van het machinegestel door elastische 40 bussen (53) en/of 0-ringen (51) of dergelijke. 800 0 1 30 -