NL7907404A - METHOD AND APPARATUS FOR PUTLOGGING CORRELATION. - Google Patents

METHOD AND APPARATUS FOR PUTLOGGING CORRELATION. Download PDF

Info

Publication number
NL7907404A
NL7907404A NL7907404A NL7907404A NL7907404A NL 7907404 A NL7907404 A NL 7907404A NL 7907404 A NL7907404 A NL 7907404A NL 7907404 A NL7907404 A NL 7907404A NL 7907404 A NL7907404 A NL 7907404A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
depth
measurement
producing
signal
pulses
Prior art date
Application number
NL7907404A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Dresser Ind
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from US06/054,072 external-priority patent/US4297879A/en
Application filed by Dresser Ind filed Critical Dresser Ind
Publication of NL7907404A publication Critical patent/NL7907404A/en

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01VGEOPHYSICS; GRAVITATIONAL MEASUREMENTS; DETECTING MASSES OR OBJECTS; TAGS
    • G01V11/00Prospecting or detecting by methods combining techniques covered by two or more of main groups G01V1/00 - G01V9/00
    • G01V11/002Details, e.g. power supply systems for logging instruments, transmitting or recording data, specially adapted for well logging, also if the prospecting method is irrelevant

Landscapes

  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Geophysics (AREA)
  • Geophysics And Detection Of Objects (AREA)
  • Paper (AREA)

Description

«ε- * DRESSER INDUSTRIES, INC., te Dallas, Texas, Ver.St.v.Amerika.DRESSER INDUSTRIES, INC., Dallas, Texas, United States of America.

♦ Λ* .♦ Λ *.

ΛΛ

Werkwijze en apparaat voor putloggingkorrelatie.Method and apparatus for well logging correlation.

De uitvinding heeft betrekking op werkwijzen en apparaten voor het verschaffen van een aantal functioneel geïntegreerde ondergrondse loggingmetingen, De uitvinding heeft met name betrekking op technieken voor het verschaffen van 5 aantallen loggingmetingen, elk waarvan geïntegreerd is op basis van boorputdiepte.The invention relates to methods and apparatus for providing a number of functionally integrated underground logging measurements. The invention particularly relates to techniques for providing a number of logging measurements, each of which is integrated based on well depth.

Bij het zoeken van ondergrondse olie-en gashoudende aardformaties is het dikwijls nodig de formaties te onderzoeken of te "loggen" door een loggingsonde door een boor-10 put te voeren, welke sonde verscheidene parameters meet op verschillende diepten in de boorput. Deze informatie wordt daarna bewerkt, geanalyseerd en vergeleken met soortgelijke data, die geproduceerd zijn op korrelatieve diepten in overeenstemming met bekende functionele verhoudingen om te bepalen, of de formatie van commercieel 15 belang is.When searching for underground oil and gas-containing earth formations, it is often necessary to investigate or "log" the formations by passing a logging probe through a wellbore, which probe measures various parameters at different depths in the wellbore. This information is then processed, analyzed and compared with similar data produced at grain depths in accordance with known functional ratios to determine whether the formation is of commercial interest.

Een ernstig probleem bij deze data-vergelijking is dat dikwijls alleen een vergelijking of "aanpassing" van datapunten, die geproduceerd zijn op dezelfde boorputdiepte of tijd, of geproduceerd zijn op een voorgekozen korrelatieve andere 20 diepte of tijd, betekènis-volle resultaten zal geven, Omdat evenwel metingen dikwijls uitgevoerd worden gedurende twee of meer gangen door de boorput, is het dikwijls moeilijk te verzekeren dat metingen van elke voor een vergelijking geselecteerde gang gedaan werden op dezelfde relatieve diepten of tijdstippen.A serious problem with this data comparison is that often only a comparison or "matching" of data points produced at the same well depth or time, or produced at a preselected granular different depth or time, will give meaningful results, However, because measurements are often taken over two or more runs through the well, it is often difficult to ensure that measurements of each run selected for comparison were made at the same relative depths or times.

25 Een reden hiervoor is dat diepte-indica- ties, waar metingen gedaan zijn, histories onbetrouwbaar zijn, daar zij afhankelijk zijn van verscheidene factoren, die verschillen omvatten in putconstructies, boorputvloeistoffen en loggingkabels om er maar enkele te noemen.One reason for this is that depth indications, where measurements are made, histories are unreliable since they depend on several factors, which include differences in well structures, well fluids and logging cables to name just a few.

79074 04 \ * * 279074 04 \ * * 2

Bovendien introduceert de conventionele dieptemeetmethode voor het meten van de beweging van de loggingkabel over een meetwiel verdere variaties in geregistreerde dieptemetingen. Dimensionele variaties bijvoorbeeld van het meetwiel ten gevolge 5 van temperatuur en slijtage, evenals trillingen van het meetwiel door een variërende kabelspanning draag bij tot variaties in de dieptemeting. Verder verergeren het slippen van de loggingkabel over het meetwiel en rek in de loggingkabel ten gevolge van temperatuur- en vochtigheidseffecten, het gewicht van de kabel en het logginggereed-10 schap, en spanning ten gevolge van boorputvernauwingen verder het probleem van het verkrijgen van nauwkeurige diepte-indicaties.In addition, the conventional depth measurement method for measuring the movement of the logging cable across a measuring wheel introduces further variations in recorded depth measurements. For example, dimensional variations of the measuring wheel due to temperature and wear, as well as vibrations of the measuring wheel due to a varying cable tension contribute to variations in the depth measurement. Furthermore, slippage of the logging cable across the gauge wheel and strain in the logging cable due to temperature and humidity effects, the weight of the cable and logging tool, and stress due to well constrictions further aggravate the problem of obtaining accurate depth indications.

Wanneer een gedurende een loggingbewerking geproduceerd parameter of loggingkromme vergeleken moet worden met een identieke parameter, die op een vroeger tijdstip gemeten is binnen 15 dezelfde boorput, ontstaan moeilijkheden ten gevolge van de hierboven vermelde problemen, die de aanpassing van datapunten welke op dezelfde diepten verkregen zijn buitengewoon moeilijk maken. De korrelatie van datapunten wordt evenwel moeilijker wanneer de identieke parameters niet vergeleken worden, ten gevolge van de ongelijksoortigheid van 20 de loggingkromme-verschijningen en waarden. Verder is het soms nodig om metingen, die geproduceerd zijn op korrelatieve diepten binnen verschillende boorputten te vergelijken, en zelfs wanneer de metingen betrekking hebben op identieke parameters, wordt deze vergelijking weer dikwijls buitengewoon moeilijk gemaakt. Zelfs ofschoon metingen 25 verkregen kunnen worden als een functie van de diepte als gevolg van een diepte-afhankelijk bevelsignaal, dat in de put gezonden wordt zoals beschreven in de Amerikaanse octrooiaanvrage sr.nr. 749.592, kunnen de hierboven vermelde factoren toch bijdrage tot blijkbare discrepanties in diepte waar de metingen van twee of meer logs 30 gedaan worden.When a parameter or logging curve produced during a logging operation is to be compared with an identical parameter previously measured within the same wellbore, difficulties arise due to the above-mentioned problems, which match data points obtained at the same depths extremely difficult. However, the correlation of data points becomes more difficult when the identical parameters are not compared, due to the dissimilarity of the logging curve appearances and values. Furthermore, it is sometimes necessary to compare measurements produced at granular depths within different wells, and even when the measurements relate to identical parameters, this comparison is often again made extremely difficult. Even though measurements can be obtained as a function of depth as a result of a depth dependent command signal sent into the well as described in U.S. patent application no. 749,592, the above factors may still contribute to apparent discrepancies in depth where measurements of two or more logs are made.

Verscheidene technieken zijn in het' verleden gebruikt om twee of meer stellen putloggingdatapunten te korreleren. Een techniek omvat de naast elkaar plaatsvindende visiiiele vergelijking van conventionele op film vastgelegde logging-35 registraties van twee of meer parameters, waarbij loggingkromme op 790 7 4 04 ·* * +" Λ 3 een film geschoven kunnen worden ten opzichte van de krommen op de andere film, en korrelatieve metingen daarna gelezen en van de film geregistreerd kinnen worden. Deze poging tot oplossing heeft talrijke nadelen, zoals het onvermogen deze korrelatie in ware 5 tijd uit te voeren als te korreleren log geproduceerd wordt, de behoefte aan conventionele logregistraties op film, en het feit dat het eindprodukt van deze korrelatie niet ia-.een vorm is die geschikt voor een verdere conventionele bewerking.Several techniques have been used in the past to granulate two or more sets of well logging data points. One technique involves the juxtaposed visual comparison of conventional film-recorded logging-35 records of two or more parameters, where logging curve can be slid onto 790 7 4 04 * * + "" 3 a film relative to the curves on the other film, and granular measurements are then read and recorded from the film, this attempted solution has numerous drawbacks, such as the inability to perform this granulation in real time when log to be granulated is produced, the need for conventional film logging and the fact that the final product of this granulation is not a form suitable for further conventional processing.

In andere pogingen tot oplossing van het probleem 10 bij het verschaffen van gekorreleerde loggingmetingen is het opslaan geweest van elk stel loggingdata door een passende inrichting, zoals digitale bandregistraties, en het daarna selectief uitlezen van bij elkaar horende dataparen die verkregen zijn op soortgelijke diepten voor verdere bewerking. Een bij deze methode 15 behorend blijkbaar probleem is dat zoals met het gebruik van grafische lichttafels, alle te korreleren data eerst geproduceerd en registreeerd worden. De mogelijkheid tot bewerking in ware tijd van gekorreleerde data als deze geproduceerd wordt en de registratie in ware tijd van deze gekorreleerde data is dus uitgesloten.In other attempts to solve the problem of providing correlated logging measurements, it has been storing each set of logging data by an appropriate device, such as digital tape recordings, and then selectively reading associated data pairs obtained at similar depths for further operation. An apparent problem associated with this method 15 is that, as with the use of graphic light tables, all data to be granulated is first produced and recorded. Thus, the possibility of real-time processing of correlated data as it is produced and the real-time registration of this correlated data is excluded.

20 Nog een ander probleem bij deze benadering is dat dikwijls geen monster van het tweede stel data beschikbaar is, dat verkregen was opdezélfde boorputdiepte als het monster van het eerste datastel. Het kan dus nodig zijn te interpoleren tussen datapunten van het tweede stel om een monsterwaarde te schatten, 25 die zal korreleren met een monster van het eerste stel met betrekking tot de diepte waar zij verkregen worden.Yet another problem with this approach is that often no sample from the second set of data is available, which was obtained at the same well depth as the sample from the first data set. Thus, it may be necessary to interpolate between data points of the second set to estimate a sample value, which will grain with a sample of the first set with respect to the depth at which they are obtained.

Het zal dus duidelijk zijn dat het wenselijk is een werkwijze en apparaat te verschaffen, waardoor van belang zijnde loggingparameters gemeten kunnen worden op korrelatieve boorputdiepten 30 gedurende opeenvolgende gangen van de sonde door dezelfde boorputten of verschillende boorputten teneinde hun nut voor data-nauwkeurig-heid en betrouwbaarheid controles te vergroten, voor het combineren van deze op korrelatieve boorputdiepten verkregen metingen om functionele verhoudingen en dergelijke te bepalen. Het zal dus 35 zeer gewenst zijn om de diepte te verstellen waar toekomstige logging- 790 74 04 ·. ··*Thus, it will be appreciated that it is desirable to provide a method and apparatus by which logging parameters of interest can be measured at granular well depths 30 during successive passes of the probe through the same wells or different wells for their usefulness for data accuracy and increase reliability controls, for combining these measurements obtained at granular well depths to determine functional ratios and the like. It will therefore be highly desirable to adjust the depth where future logging 790 74 04. ·· *

VV

4 t metingen geproduceerd of bemonsterd worden als gevolg van een visuele of automatische analyse van de nu geproduceerde monsters, hetzij alleen of in vergelijking met andere histories verkregen data·. · Bovendien zal het wenselijk zijn om op een dieptebasis histories verkregen monsters te bemonsteren of te selecteren voor 5 een korrelatieve aanpassing ten opzichte van diepte met monsters van andere datastellen door een visuele of automatische vergelijking van andere monsterpunten van elk stel data. Deze en andere kenmerken worden verschaft door de onderhavige uitvinding, die ook de hierboven vermelde ernstige problemen behorende bij de bekende techniek 10 oplost, en waarbij nieuwe technieken en apparaten verschaft worden voor het korreleren van twee of meer stellen loggingdata op een hierna te beschrijven manier.4 t measurements are produced or sampled as a result of a visual or automatic analysis of the samples now produced, either alone or in comparison to other histories. In addition, it will be desirable to sample or select samples obtained on a depth basis for a granular fit to depth with samples from other data sets by visual or automatic comparison of other sample points from each set of data. These and other features are provided by the present invention, which also solves the above-mentioned serious problems associated with the prior art, and provides new techniques and apparatus for granulating two or more sets of logging data in a manner to be described below.

In een voorkeursuitvoering.c van de uitvinding worden metingen van tenminste een putloggingparameter geproduceerd op 15 voorgekozen hoogten binnen de boorput en geregistreerd als een functie van de diepte. Een sonde wordt gebruikt voor het maken van deze metingen, waarbij de sonde de metingen zal produceren en naar de oppervlakte zal zenden als gevolg van een diepte- afhankelijk bevelsignaal, dat naar de sonde gezonden wordt. Een grafische 20 visuele afbeelding van de metingen wordt daarna gemaakt door de geregistreerde monsters in volgorde in ruimtelijk relatie tot de diepte-indicaties af te spelèn;,. waar zij gedaan werden in de volgorde waarin zij geproduceerd werden. Een volgende loggingbewerking wordt gelijktijdig begonnen met de visuele afbeelding, die ook logging-25 metingen produceert als een functie van het dieptebevel en op dezelfde of korrelatief voorgekozen hoogten binnen de boorput als gemeten in overeenstemming met het apparaat, dat de sondediepte meet. Elke loggingmeting wordt dan korrelatief afgebeeld als hij geproduceerd wordt, met de korrelatieve meting: van het voorgaande loggingdatastel 30 dat geproduceerd was in overeenstemming met het sondediepte-meetapparaat op de identieke of korrelatieve boorputdiepte en in ruimtelijke verhouding daartoe. Verscheidene metingen van beide datastellen, geproduceerd over een boorput-increment, worden vergeleken, en elke 35 discrepantie tussen blijkbare diepten waar monsters van elk afgebeeld,· 790 74 04 ·*► -* S' datastel verkregen werden, wordt genoteerd.In a preferred embodiment of the invention, measurements of at least one well logging parameter are produced at pre-selected heights within the wellbore and recorded as a function of depth. A probe is used to make these measurements, where the probe will produce the measurements and send them to the surface as a result of a depth dependent command signal sent to the probe. A graphical visual representation of the measurements is then made by playing the recorded samples in sequence in spatial relation to the depth indications; where they were done in the order in which they were produced. A subsequent logging operation is started simultaneously with the visual image, which also produces logging measurements as a function of the depth command and at the same or granularly preselected heights within the wellbore as measured in accordance with the probe measuring depth. Each logging measurement is then displayed granularly as it is produced, with the granular measurement of the previous logging data set 30 produced in accordance with the probe depth measuring device at the identical or granular well depth and in spatial relationship thereto. Several measurements of both data sets produced over a wellbore increment are compared, and any discrepancies between apparent depths where samples from each imaged 790 74 04 * * - * S 'data set were obtained are noted.

De spontane potentiaal of natuurlijke gammastraal-logparameters worden bijvoorbeeld gemeten en geregistreerd gedurende de beweging van de sonde door boorput, samen met andere parameters 5 die van belang kunnen zijn. Alle parameters worden geproduceerd of bemonsterd als een functie van identieke of gerelateerde voorgekozen diepte-intervallen. Gedurende een volgende gang door dezelfde of een andere boorput, wordt dezelfde spontane potentiaal of gammastraal-log bij voorkeur geproduceerd of bemonsterd, evenals andere parameters, 10 die alle of een deel van de tevoren gemeten parameters of weer een ander stel parameters kunnen omvatten. Alle metingen worden weer bij voorkeur uitgevoerd op diepten, die korrelatief zijn met die van de eerste gang. Wanneer de metingen van de volgende gang aldus uitgevoerd worden, wordt de parametermeting die gemeenschappelijk 15 is voor béide gangen, bij voorkeur grafisch afgeheeld naast elkaar vergeleken, waarbij die van de voorgaande of "historische" log selectief en sequentieel uitgelezen en weergegeven worden vanuit de registratie in de volgorde waarin zij. geproduceerd werden. Alle metingen worden bij voorkeur afgeheeld op een rollende wijze, zoals 20 weergegeven en beschreven in de Amerikaanse octrooiaanvrage serienummer 030.058, ingediend op 13 april 1979 in de Verenigde Staten van Amerika, waarbij de vertikale as correspondeerd met de boorputdiepte en de horizontale as correspondeerd met de waarde van de parameter.For example, the spontaneous potential or natural gamma ray log parameters are measured and recorded during the movement of the probe through wellbore, along with other parameters that may be of interest. All parameters are produced or sampled as a function of identical or related pre-selected depth intervals. During a subsequent pass through the same or different well, the same spontaneous potential or gamma ray log is preferably produced or sampled, as are other parameters, which may include all or part of the pre-measured parameters or yet another set of parameters. All measurements are again preferably performed at depths that are granular with those of the first pass. When the next pass measurements are thus performed, the parameter measurement common to both passes is preferably graphically offset side by side, with those of the previous or "historical" log being selectively and sequentially read and displayed from the record in the order in which they. were produced. All measurements are preferably tilted in a rolling manner, as shown and described in U.S. Patent Application Serial No. 030,058, filed April 13, 1979 in the United States of America, the vertical axis corresponding to the wellbore depth and the horizontal axis corresponding to the value of the parameter.

Door soortgelijke distinctieve kromme verstoringen of vormen in 25 grote te vergelijken tussen delen van de twee logs, die bij voorkeur de in het verleden geproduceerd als wel de zojuist geproduceerde logs omvatten, kunnen discrepanties of diepte verschuivingen gedetecteerd worden, waardoor metingen tussen de twee gangen op verschillende diepten schijnen gedaan te zijn. Als gevolg van deze 30 vergelijking èn in functionele verhouding tot de genoemde discrepanties, worden de dieptebevelen verstelt teneinde vervolgens verkregen ware tijdmonsters van de sonde te doen produceren op grotere of kleinere diepte-intervallen, die meer korrelatief in diepte zullen zijn met hun historische tegenhangers. Deze vervolgens verkregen 35 monsters in ware tijd worden daarna ook visueel afgeheeld, korrelatief 790 74 04 *· 6By comparing similar distinctive curve perturbations or shapes in size between parts of the two logs, which preferably include the past produced as well as the newly produced logs, discrepancies or depth shifts can be detected, allowing measurements between the two courses at different depths seem to have been done. As a result of this comparison and in functional relationship to said discrepancies, the depth orders are adjusted to produce subsequently obtained true time samples of the probe at greater or smaller depth intervals, which will be more granular in depth with their historical counterparts. These 35 real-time samples subsequently obtained are thereafter also visually cut off, granular 790 74 04 * 6

VV

met monsters van het historische datastel, die verkregen zijn op een korrelatieve diepte binnen de boorput, als aangeduid door het diepte-indicatie-apparaat, en weer worden de diepte-discrepanties genoteerd, waarna het dieptebevel verder verstelt wordt in overeen- 5 stemming daarmede. Door dezelfde parameter in volgende sondegangen .....with historical data set samples obtained at a granular depth within the wellbore, as indicated by the depth indicating device, and again the depth discrepancies are noted, after which the depth command is further adjusted in accordance therewith. By the same parameter in subsequent probe runs .....

te korreleren, zullen alle andere parameters van elke gang gekorre-leerd worden, daar zij 'ook geproduceerd worden als een functie van het verstelde dieptebevel.to granulate, all other parameters of each pass will be granulated, since they are also produced as a function of the adjusted depth command.

In een voorkeursuitvoering van de onderhavige uit-10 vinding omvat het sondedieptedetectie-apparaat een pulsgenerator, die pulsen produceert als een functie van de hoekrotatie van het katrolwiel waarover de loggingkabel beweegt. Een pulssteller wordt gebruikt, waardoor na het stellen van een voorgekozen aantal door de pulsgenerator geproduceerde pulsen (Y) een dieptebevel geproduceerd 15 wordt teneinde een volgende meting door de sonde te doen uitvoeren.In a preferred embodiment of the present invention, the probe depth detection device comprises a pulse generator, which produces pulses as a function of the angular rotation of the pulley wheel over which the logging cable moves. A pulse counter is used, whereby after setting a preselected number of pulses (Y) produced by the pulse generator, a depth command is produced in order to have the probe measure another measurement.

De teller kan na elke productie van een dieptebevel voor ingesteld worden, teneinde een voorgekozen variabel aantal (Y) pulsen af te trekken van of op te tellen bij de binnenkomende pulsen, totdat het geproduceerde voorgekozen aantal (Y) pulsen 20 bereikt is en het volgende inputbevel geproduceerd wordt. Het dieptebevel zal op deze manier de productie veroorzaken van het volgende monster in ware tijd in een diepte-interval, dat groter respectievelijk kleiner is dan het voorgaande interval met een factor van plus of minus X/Y. Een inrichting wordt gebruikt voor het herhaaldelijk 25 produceren van dit verstelde inputbevel als een functie van het verschil in diepte tussen de blijkbare diepten, waar monsters van de twee datastellen geproduceerd werden, hetgeen visueel waargenomen kan worden door de hierboven vermelde afbeelding, of automatisch.The counter can be preset after each depth command production to subtract or add a preselected variable number (Y) of pulses from the incoming pulses, until the produced preselected number (Y) of pulses 20 is reached and the following input command is produced. In this way, the depth command will cause the production of the next sample in real time in a depth interval that is larger and smaller, respectively, than the previous interval by a factor of plus or minus X / Y. An apparatus is used to repeatedly produce this adjusted input command as a function of the difference in depth between the apparent depths where samples from the two data sets were produced, which can be seen visually by the above image, or automatically.

De diepteverschuiving zal dus geleidelijk verstelt of "afgevlakt" 30 worden, waardoor het apparaat de metingen zal hervatten in de diepteintervallen, die gekorreleerd zijn met de historische data bij het optreden van elke (Y) puls.Thus, the depth shift will gradually adjust or become "smoothed", causing the device to resume measurements at the depth intervals correlated with the historical data as each (Y) pulse occurs.

Een kenmerk van de uitvinding is dus het verschaffen van een aantal functioneel geinte-greerde ondergrondse loggingmetingen. 35 Een ander kenmerk van de uitvinding is het verschaffen 790 74 04 * 7 van nieuwe werkwijzen en apparaten voor het produceren of bemonsteren van ware tijd loggingmetingen op diepten binnen de boorput, korrela-tief met diepten waar historische loggingmetingen gedaan werden.Thus, a feature of the invention is to provide a number of functionally integrated underground logging measurements. Another feature of the invention is to provide 790 74 04 * 7 new methods and apparatus for producing or sampling real-time logging measurements at depths within the well, granular with depths where historical logging measurements were made.

Een ander kenmerk van de uitvinding is het verschaf-5 fen van werkwijzen en apparaten voor het selecteren uit historische loggingdata van monsters, die geproduceerd werden op diepten die korrelatief zijn met die van een ander verschillend stel historische loggingdata.Another feature of the invention is to provide methods and apparatus for selecting from historical logging data of samples produced at depths that are granular with that of another different set of historical logging data.

Een verder kenmerk.van de uitvinding is het 10 verschaffen van werkwijzen en apparaten voor het op soepele wijze corrigeren van diepte-fouten, die optreden tussen loggingdatamonsters van tenminste twee stellen monsters over een voorgekozen increment van de boorputdiepte.A further feature of the invention is to provide methods and apparatus for smoothly correcting depth errors that occur between logging data samples of at least two sets of samples over a pre-selected well depth increment.

Een verder kenmerk van de uitvinding is het op 15 belangrijke wijze verbeteren van de verkrijging van functionele verhoudingen tussen metingen van twee of meer loggingparameter-datastellen, die verkregen zijn als een functie van de diepte, met inbegrip van de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid daarvan.A further feature of the invention is to significantly improve the obtaining of functional relationships between measurements of two or more logging parameter data sets obtained as a function of depth, including their accuracy and reliability.

Een ander bijzonder kenmerk van de uitvinding is 20 het verschaffen van een werkwijze en apparaat voor het onderzoeken van het karakter van ondergrondse aardmaterialen en dergelijke die door een boorput getraverseerd worden, bestaande uit het verkrijgen van een electrisch bevelsignaal als een functie van de diepte in de boorput, het verkrijgen van een eerste elektrische meting van de 25 aardmaterialen als gevolg van het bevelsignaal, het verkrijgen van een tweede elektrisch meting van de aardmaterialen, en het incremen-teel verstellen van het bevelsignaal om het eerste meetsignaal te registreren in korrelatie met het tweede meetsignaal en de diepte-indicatie.Another particular feature of the invention is to provide a method and apparatus for examining the character of underground earth materials and the like traversed through a wellbore, comprising obtaining an electrical command signal as a function of depth in the well, obtaining a first electrical measurement of the earth materials as a result of the command signal, obtaining a second electrical measurement of the earth materials, and incrementally adjusting the command signal to record the first measurement signal in correlation with the second measuring signal and depth indication.

30 De uitvinding wordt in volgende beschrijving nader toegelicht aan de hand van de tekeningen.The invention is further elucidated in the following description with reference to the drawings.

Fig. 1 is een functionele weergave van een uitvoering van de uitvinding.Fig. 1 is a functional representation of an embodiment of the invention.

Fig. 2 is een andere functionele weergave van 35 de uitvoering van de uitvinding volgens fig. 1, en toont een meer 790 74 04 * '4 \ δ gedetailleerde afbeelding van de moederregelaar volgens fig. 1.Fig. 2 is another functional representation of the embodiment of the invention of FIG. 1, showing a more detailed view of the master controller of FIG. 1 790 74 04 * 4 \ δ.

Pig. 3 is een meer gedetailleerde functionele weergaven van de diepte-logic van de uitvoering van onderhavige uitvinding die in fig. 1 is weergegeven.Pig. 3 is a more detailed functional representation of the depth logic of the embodiment of the present invention shown in FIG.

5 Fig. 4 is een andere functionele weergave van een alternatieve uitvoering van de diepte-logic, die in fig. 1 is weergegeven.FIG. 4 is another functional representation of an alternative embodiment of the depth logic shown in FIG.

Zoals vermeld is, is de uitvinding gericht op een verbeterd putloggingsysteem van het type, dat beschreven is in de 10 Amerikaanse octrooiaanvrage 949,592, en daarheen wordt verwezen voor bijzonderheden van het systeem. Beschrijving van deze Amerikaanse aanvrage wordt dus beschouwd als hierin opgenomen te zijn ten aanzien van een goed begrip van de verbetering volgens de uitvinding. Figuur 1 van deze beschrijving is gelijk aan figuur 2 van de genoemde aanvrage. 15 De werking van de verbeterde samenvoegingsschakeling 'volgens de uitvinding en zijn omgeving zijn dus identiek met die volgens de genoemde aanvrage, uitgezonderd zoals hierna verklaard zal worden.As noted, the invention is directed to an improved well logging system of the type described in U.S. Patent Application 949,592, and reference is made there for details of the system. Thus, description of this US application is considered to be incorporated herein by reference to an understanding of the improvement of the invention. Figure 1 of this description is the same as figure 2 of the mentioned application. Thus, the operation of the improved synthesis circuit of the invention and its environment are identical to those of the aforementioned application except as will be explained hereinafter.

Voor een compleex begrip van de totale digitale putloggingsysteemwerking en voor de plaats en samenwerking van de hierin beschreven verbeterde 20 samenvoegingsschakeling wordt daarom verwezen naar de genoemde Amerikaanse aanvrage.Therefore, for a complete understanding of the overall digital well logging system operation and for the location and cooperation of the improved aggregation circuit described herein, reference is made to the aforementioned US application.

In figuur 1 is een vereenvoudigd functioneel schema weergegeven van één uitvoering van de onderhavige uitvinding, waarin de loggingsonde 2 is weergegeven, die een radio-aktiviteitloggingsec-25 tie 2A, een inductieloggingsectie 2B, een akoestische loggingsectie 2C, en een pulscodemodulatiesectie 2D kan bevatten, die passende metingen verschaffen van de lithologie rondom een ondergrondse boorput (niet weergegeven). Metingen uit deze secties kunnen uit de boorput naar de oppervlakte gezonden worden door middel van een conventionele logging' 30 kabel 3, die een catrolwiel 4 of dergelijke goet roteren om een korre-latieve indicatie te verschaffen van de boorputdiepte, waar deze metingen gedaan worden. Het catrolwiel 4 kan ook gekoppeld zijn met een passende dieptecodeerschakeling 6 door een drijfas 5 of dergelijfee, waardoor de dieptecodeerschakeling 6 een functioneel korrelatief diep-35 temeersignaal 7 zal leveren aan het oppervlaktêgedeelte van het put- 790 7 4 04 £ » 9 plaatssysteem, samen met de door de loggingkabel 3 verschafte metingen.Fig. 1 shows a simplified functional diagram of one embodiment of the present invention, showing the logging probe 2, which may include a radioactivity logging section 2A, an induction logging section 2B, an acoustic logging section 2C, and a pulse code modulation section 2D, providing appropriate measurements of the lithology around an underground well (not shown). Measurements from these sections can be sent from the wellbore to the surface by a conventional logging cable 3, which will rotate a pulley 4 or the like to provide a correlative indication of the wellbore where these measurements are made. The pulley wheel 4 may also be coupled to an appropriate depth coding circuit 6 through a drive shaft 5 or the like, whereby the depth coding circuit 6 will provide a functional granular depth 35 signal 7 to the surface portion of the well 790 7 4 04 £ 9 plate system, together with the measurements provided by the logging cable 3.

Zoals hierboven vermeld is, is het een kenmerk van het functioneel in figuur 1 weergegeven putplaatssysteem volledig gekorre-5 leerde loggingmetingen te zenden naar een passende basisobservatie- en regelstation, zoals dat beschreven in de Amerikaanse octrooiaanvrage 949.592, en dat op zijn beurt zich kan bevinden in een positie die verwijderd is van de plaats van het putsysteem. Zoals hierna in bijzonderheden verklaard zal worden zal dus het putplaatssysteem deze 10 metingen op passende wijze coderen en conditioneren om korrelatieve indicaties te verschaffen aan het afgelegen basisstation, op het tijdstip waarop deze metingen ontvangen worden van de loggingkabel 3 via een passende communicatieverbinding 15, die een conventionele telefoonlijn, radio-communicatiesatalliet of dergelijke kan zijn.As noted above, it is a feature of the well plate system functionally shown in Figure 1 to transmit fully correlated logging measurements to an appropriate base observation and control station, such as that described in U.S. Patent Application 949,592, which may in turn be located in a position remote from the well system location. Thus, as will be explained in detail below, the well plate system will appropriately encode and condition these measurements to provide granular indications to the remote base station at the time when these measurements are received from the logging cable 3 via an appropriate communication link 15, which conventional telephone line, radio communication satellite or the like.

15 Verder kunnen dezelfde signalen ook aan de klant of gebruiker in zijn respectieve gebruikersstation (niet weergegeven) geleverd worden, dat zich ook op zijn beurt op afstand kan bevinden van zowel het putplaatssysteem als het gebruikersstation (niet weergegeven). Deze indicaties kunnen ook naar het gebruikersstation gezonden worden door 20 een soortgelijke communicatieverbinding 16, die het putplaatssysteem verbindt met het gebruikers-station, en daarna gerelayeerd worden naar het basisstation door middel van weer een andere communicatieverbinding (niet weergegeven) of zij kunnen door het basisstation gerelayeerd worden naar het gebruikersstation via deze communicatieverbinding.Furthermore, the same signals can also be provided to the customer or user in his respective user station (not shown), which in turn may also be remote from both the well plate system and the user station (not shown). These indicia can also be sent to the user station by a similar communication link 16, which connects the well plate system to the user station, and then relayed to the base station by yet another communication link (not shown) or they can pass through the base station be relayed to the user station via this communication link.

25 Opgemerkt wordt dat het door figuur 1 gesuggereerde putplaatssysteem direct bedreven kan worden door het basisstation, en daarom kan de communicatieverbinding 15 ook een voorziening omvatten voor het leveren van passende regelsignalen door het basisstation aan het putplaatssysteem door middel van de communicatieverbinding 15. Op soortgelijke 30 wijze kan de communicatieverbinding gebruikt worden om regelsignalen door de basisstation te doen leveren aan het gebruikersstation, of om in sommige gevallen regelsignalen door het gebruikersstation te doen leveren aan het putplaatssysteem of het basisstation door middel van de communicatieverbinding 16.It is noted that the well plate system suggested by Figure 1 can be operated directly by the base station, and therefore the communication link 15 may also include a facility for supplying appropriate control signals from the base station to the well plate system by means of the communication link 15. Similarly In a manner, the communication link may be used to cause control signals from the base station to be supplied to the user station, or in some cases to provide control signals from the user station to the well plate system or base station by means of the communication link 16.

35 In figuur 1 is een vereenvoudigd functioneel schema 790 74 04 «ί “* 10 weergegeven van de bovengrondse schakelingen, waaruit het apparaat bestaat dat het putplaatssysteem vormt. Zoals hierna verklaard zal worden zijn de secties van de logging-sonde 2 bij voorkeur ingericht om hun respectieve metingen te leveren aan de geleiders waaruit de 5 loggingkabel bestaat, op een zodanige wijze dat alle metingen gezame-lijk aan de oppervlakte geleverd worden. Opgemerkt wordt dat informatie ook vanaf de oppervlakteschakeling naar de boorput kan worden om. redenen, die hierna verklaard zullen worden. Het kan bijvoorbeeld wenselijk zijn om verscheidene zenders en ontvangers in de akoestische 10 loggingsectie 2C vanaf de oppervlakte te regelen. In figuur 2 kan dus gezien worden dat op passende tijdstippen en als gevolg van een bevel-signaal 44 uit een putplaatsmoederregelaar 20 door de zenderontstekings-schakeling 23 zenderontstekingssignalen 23A geproduceerd kunnen worden om de verschillende schakelingen in de akoestische loggingsectie 2C 15 van de sonde 2 te regelen. Dit ontstekingssignaal 23A kan bij voorkeur geleverd worden aan een conventioneel lijnregelcircuit 24, dat het signaal 23A levert aan de betreffende geleider binnen de loggingkabel 3.Figure 1 shows a simplified functional diagram 790 74 04 «ί“ * 10 of the above-ground circuits, which comprise the device constituting the well plate system. As will be explained hereinafter, the sections of the logging probe 2 are preferably arranged to supply their respective measurements to the conductors making up the logging cable in such a way that all measurements are provided jointly to the surface. It is noted that information can also be transferred from the surface circuit to the wellbore. reasons, which will be explained below. For example, it may be desirable to control several transmitters and receivers in the acoustic logging section 2C from the surface. Thus, in Figure 2, it can be seen that at appropriate times and as a result of a command signal 44 from a pit site master controller 20, the transmitter ignition circuit 23 can produce transmitter ignition signals 23A to detect the various circuits in the acoustic logging section 2C 15 of the probe 2. arrange for. This ignition signal 23A can preferably be supplied to a conventional line control circuit 24, which supplies the signal 23A to the relevant conductor within the logging cable 3.

Zoals aangeduid in figuur 1 wordt wanneer meetsignalen 20 van de sonde 2 ontvangen worden, de output van de loggingkabel 3 bij voorkeur ook geleverd aan een lijnregelcircuit 24, dat op zijn beurt de signalen als zijn output 24A levert aan een passende inrichting van signaalconditioneringscircuits 25 voor filtering, versterkings-regeling, en andere bewerkingen. De geconditioneerde loggingsignalen 25 26, die geleverd worden door de signaalconditioneringscircuits 25, kunnen dan via een passend schakelcircuit 27 geleverd worden aan een PMC-buffer/ontvangercircuit 29, of aan een binaire versterker 28, of in een ander alternatief aan een lage snelheid/hoge snelheid A/D-omzetter 31 en radio-aktiviteit-pulstellers 30 door middel van de 30 signalen respectievelijk 27a, 27b of 27c.As indicated in Figure 1, when measuring signals 20 are received from the probe 2, the output of the logging cable 3 is preferably also supplied to a line control circuit 24, which in turn supplies the signals as its output 24A to an appropriate arrangement of signal conditioning circuits 25 for filtering, gain control, and other operations. The conditioned logging signals 26, which are supplied by the signal conditioning circuits 25, can then be supplied via an appropriate switching circuit 27 to a PMC buffer / receiver circuit 29, or to a binary amplifier 28, or in another alternative to a low speed / high speed A / D converter 31 and radioactivity pulse counters 30 by means of the 30 signals 27a, 27b or 27c, respectively.

Het is bekend dat de outputs van een conventionele sonde 2 in analoge vorm zullen zijn, of in het geval van radiologische metingen zullen bestaan uit pulsen, die op willekeurige wijze optreden. Zoals hierna duidelijk zal worden is het evenwel bijzonder wenselijk 35 voor het doel van de onderhavige uitvinding, dat deze signalen in 790 74 04 * » 11 digitale vorm aan de oppervlakteschakeling geleverd worden. De sonde 2 zal daarom (figuur 1)' bij voorkeur een pulscodemodulatie of "PCM" circuit 20 bevatten voor het coderen van deze signalen in digitale vorm doordat zij aan de PCM-buffer/ontvanger 29 geleverd worden. Wan-5 neer de signalen niet aldus gecodeerd zijn, kunnen zij evenwel geleverd worden aan een A/D-omzetter 31 of dergelijke, voordat zij bewerkt en geregistreerd worden. Ook kunnen pulsen die afkomstig zijn van de radiologische metingen geleverd worden aan tellers 30 en dergelijke, die dan hun outputs in digitale vorm zullen af geven.It is known that the outputs of a conventional probe 2 will be in analog form, or in the case of radiological measurements will consist of pulses, which occur randomly. As will become apparent hereinafter, however, it is particularly desirable for the purpose of the present invention that these signals be supplied to the surface circuit in digital form 790 74 04 * 11. The probe 2 will therefore (Figure 1) "preferably contain a pulse code modulation or" PCM "circuit 20 for encoding these signals in digital form by supplying them to the PCM buffer / receiver 29. However, if the signals are not encoded in this way, they can be supplied to an A / D converter 31 or the like before they are processed and recorded. Also, pulses from the radiological measurements can be supplied to counters 30 and the like, which will then output their outputs in digital form.

10 De door de radio-aktiviteitsectie 2A van de sonde 2 gepro duceerde signalen zullen als een reeks van elektrische pulsen verschijnen die het optreden aangegeven van stralingen afkomstig uit de boor-putmaterialen van de sonde 2, en zij zullen geleverd worden aan de pulstellers 30, die een gedigitaliseerde weergave van deze data als een 15 outputsignaal 30A produceren·.· Anderzijds zullen de outputsignalen van de inductieloggingsectie 2B en de akoestische loggingsectie 2C van de sonde 2 op conventionele wijze geleverd worden aan de oppervlakte in de vorm van analoge metingen, die representatief zijn voor lithologi-sche eigenschappen van het boorputmateriaal naast de sonde 2. Deze 20 outputs van het schakelcircuit 27, die het signaal 27c vormen, zullen dus op hun beurt omgezet worden in digitale representaties van de gezochte data. Deze representaties die aangeduid zijn als output 31A, zullen door een passende geleider 32A en dergelijke gevoerd worden naar een input van de loggingsignaalterugwinningsregelaar 32.The signals produced by the radioactivity section 2A of the probe 2 will appear as a series of electrical pulses indicating the occurrence of radiation from the wellbore materials of the probe 2, and they will be supplied to the pulse counters 30, which produce a digitized representation of this data as an output signal 30A. On the other hand, the output signals of the induction logging section 2B and the acoustic logging section 2C of the probe 2 will be conventionally supplied to the surface in the form of analog measurements, which are representative are for lithological properties of the wellbore material adjacent to the probe 2. These 20 outputs of the switching circuit 27, which form the signal 27c, will in turn be converted into digital representations of the searched data. These representations designated as output 31A will be passed through an appropriate conductor 32A and the like to an input of the logging signal recovery controller 32.

25 Opgemerkt wordt dat de A/D-omzetter 31 inputsignalen 27c en 28a ontvangt van zowel het schakelcircuit 27 als de binaire versterker 28. De reden hiervoor is dat in sommige gevallen de door de inductieloggingsectie 2B en de akoestische loggingsectie 2C van de sonde 2 geproduceerde signalen een voldoende amplitude hebben om direct gele-30 verd te worden aan de analoog/digitaalomzetter 31. Anderzijds hebben deze signalen dikwijls een zodanige waarde of zijnzDdanig verzwakt door de loggingkabel 3, dat zij het dynamische bereik van de omzetter 31 overschrijden en dienovereenkomstig verzwakt respectievelijk versterkt moeten worden voordat zij op de juiste wijze door de omzetter 35 31 bewerkt kunnen worden. Het schakelcircuit 27 zal dus reageren om 790 74 04 12 fc deze signalen naar de binaire versterker 28 te leiden voordat de omzetting van het analoge signaal in digitale vorm in de omzetter 31 plaatsvindt.It is noted that the A / D converter 31 receives input signals 27c and 28a from both the switching circuit 27 and the binary amplifier 28. The reason for this is that in some cases the induction logging section 2B and the acoustic logging section 2C of the probe 2 signals have an amplitude sufficient to be directly supplied to the analog-to-digital converter 31. On the other hand, these signals often have such value or are attenuated by the logging cable 3 that they exceed the dynamic range of the converter 31 and are attenuated accordingly, respectively. must be amplified before they can be properly processed by the converter. Thus, the switching circuit 27 will respond to pass these signals to the binary amplifier 28 before the conversion of the analog signal to digital form in the converter 31 takes place.

De putplaatsmoederregelaar 20 kan een ander bevel-5 signaal 33 aan het schakelcircuit 27 leveren om zijn output in de vorm van een digitaalsignaal 27a naar het PCM-buf'fer/ontvangërcircuit 29 te leiden, of in de vorm van een analoog signaal 27c, dat geleverd wordt aan de omzetter 31 of aan de pulstellers 30. Wanneer zoals hierboven vermeld is, het signaal 27c een onvoldoende amplitude heeft om 10 op de juiste wijze door de omzetter 31 bewerkt te worden, of wanneer de amplitude te groot is voor het dynamische bereik van de omzetter 31, dan zal de moederregelaar 20 in overeenstemming met het programma een bevelsignaal 22 produceren om het schakelcircuit 27 zijn output-signaal 27b (inplaats van het signaal 27c) aan de binaire versterker 15 28 te doen leveren. Opgemerkt wordt dat de binaire versterker 28 voorzien kan zijn van een passend versterkingsregelsignaal 34, dat dient voor het continu verstellen van de versterking van de binaire versterker 28 als gevolg van het bevelsignaal 33, dat door de moederregelaar 20 aan de terugwinningsregelaar 32 geleverd wordt. Omdat de 20 input naar de A/D- omzetter 31 periodiek ondervraagd kan worden door de moederregelaar 20 op een hierna te beschrijven manier, kan de moederregelaar 20 via het versterkingsregelsignaal 34 op passende wijze de versterking van de binaire versterker 28 instellen teneinde te verzekeren, dat het inputsignaal 28a binnen het dynamische bereik 25 blijft van de analoog/digitaalomzetter 31. Het versterkte signaal 28a, dat geproduceerd wordt door de binaire versterker 28, wordt dus dan geleverd aan de omzetter 31 inplaats van het outputsignaal 27c.The pit site master controller 20 may supply another command-5 signal 33 to the switching circuit 27 to route its output in the form of a digital signal 27a to the PCM buffer / receiver circuit 29, or in the form of an analog signal 27c, which is supplied to the converter 31 or to the pulse counters 30. When, as mentioned above, the signal 27c has an insufficient amplitude to be properly processed by the converter 31, or when the amplitude is too large for the dynamic range of the converter 31, the master controller 20 will produce a command signal 22 in accordance with the program to cause the switching circuit 27 to supply its output signal 27b (instead of the signal 27c) to the binary amplifier 28. It is noted that the binary amplifier 28 may be provided with an appropriate gain control signal 34 which serves to continuously adjust the gain of the binary amplifier 28 as a result of the command signal 33 supplied from the master controller 20 to the recovery controller 32. Since the input to the A / D converter 31 may be interrogated periodically by the master controller 20 in a manner to be described below, the master controller 20 may suitably adjust the gain of the binary amplifier 28 through the gain control signal 34 to ensure, that the input signal 28a remains within the dynamic range 25 of the analog-to-digital converter 31. Thus, the amplified signal 28a produced by the binary amplifier 28 is supplied to the converter 31 instead of the output signal 27c.

Voor illustratiedoeleinden kan in figuur 1 worden aangenomen dat de sonde 2 bestaat uit een aantal sensorelementen, zoals 30 de radio-aktiviteitloggingsectie 2A, de inductieloggingsectie 2B, en de akoestische loggingsectie 2C, en dat al deze sensors continu en gelijktijdig betekenisvolle datasignalen leveren aan de loggingkabel 3. Bij voorkeur hanteert en sorteert het putplaatssysteem deze signalen op een manier om hen van elkaar te onderscheiden, en hanteert deze 35 signalen in korrelatie met een passende indicatie van de diepte, waar 790 74 04 ♦ *» * 13 deze signalen hun oorsprong vonden. De analoog/digitaalomzetter 31, de pulstellers 30, en het PMC-buffer/ontvangercircuit 29 zullen dus allemaal een passende bufferschakeling omvatten, waardoor deze signalen opgeslagen kunnen worden totdat de putplaatsmoederregelaar 20 zijn ' 5 bevelsignaal 33 produceert om door de terugwinningsregelaar 32 de geselecteerde componenten te ondervragen. Na deze ondervraging die aangeduid wordt in figuur 1 door het ondervragingssignaal 32c, zal de terugwinningsregelaar 32 de betreffende of geselecteerde component sturen om één van de outputs 29A, 30A of 31A over te dragen aan de 10 terugwinningsregelaar 32, die op zijn beurt deze informatie levert aan de moederregelaar 20 in de vorm van de output 32b. Na ontvangst van de output 32b geleidt de moederregelaar 20 deze output naar de primaire opslagfaciliteit 35, of naar de secundaire opslagfaciliteit 36 door middel van de inputsignalen 37.For illustrative purposes, it can be assumed in Figure 1 that the probe 2 consists of a number of sensor elements, such as the radioactivity logging section 2A, the induction logging section 2B, and the acoustic logging section 2C, and that all these sensors continuously and simultaneously provide meaningful data signals to the logging cable. 3. Preferably, the well plate system handles and sorts these signals in a way to distinguish them from each other, and uses these 35 signals in correlation with an appropriate indication of depth, where 790 74 04 ♦ * »* 13 these signals originated . Thus, the analog / digital converter 31, the pulse counters 30, and the PMC buffer / receiver circuit 29 will all include an appropriate buffer circuit, allowing these signals to be stored until the well site master controller 20 produces its command signal 33 to be selected components by the recovery controller 32. to question. After this interrogation indicated in Figure 1 by the interrogation signal 32c, the recovery controller 32 will control the relevant or selected component to transmit one of the outputs 29A, 30A or 31A to the recovery controller 32, which in turn provides this information. to the master controller 20 in the form of the output 32b. After receiving the output 32b, the master controller 20 directs this output to the primary storage facility 35, or to the secondary storage facility 36 through the input signals 37.

15 Zoals vermeld is moeten de door de loggingsonde 2 geproduceerde metingen gekorreleerd worden met een indicatie van de diepte, waar deze metingen gedaan zijn, Wanneer dus de moederregelaar 20 zijn bevelsignaal 33 produceert, moet hij ook een passend diepte-data/regelsignaal 21 produceren om de diepteregelaar 20 de informatie 20 te doen leveren, die hij te voren van de output 11 van de dieptelogiek 10 heeft genomen. Deze data dus, die ook gaat naar de regelaar 20 via het dieptedata/regelsignaal 21, zal gekorreleerd worden met de door de terugwinningsregelaar 32 in de vorm van de output 32b verschafte loggingdatasignalen. Opgemerkt wordt dat om door de dieptelogiek 10 25 passende informatie aan de diepteregelaar 12 te doen leveren, informatie uit de dieptecoderingsschakeling 6 gezonden kan worden naar de ontvanger 8 door middel van het dieptemeetsignaal 7, en van de ontvanger 8 naar de dieptelogiek 10 op de ontvangeroutput 9.As mentioned, the measurements produced by the logging probe 2 must be correlated with an indication of the depth at which these measurements are made. Thus, when the master controller 20 produces its command signal 33, it must also produce an appropriate depth data / control signal 21 to causing the depth controller 20 to provide the information 20 it has previously taken from the output 11 of the depth logic 10. Thus, this data, which also goes to the controller 20 via the depth data / control signal 21, will be correlated with the logging data signals provided by the recovery controller 32 in the form of the output 32b. It is noted that in order for depth logic 10 to provide appropriate information to the depth controller 12, information from the depth encoding circuit 6 may be sent to the receiver 8 by the depth measurement signal 7, and from the receiver 8 to the depth logic 10 at the receiver output. 9.

In figuur 1 kunnen verder visuele afbeeldings- en re-30 gistratie-inrichtingen gezien worden, die bij voorkeur een analoge filmcamera 39, een visuele afbeeldingsinrichting 40, en een passende grootschalige plotter 41 en kleinschalige plotter 42 omvatten. Informatie die afgebeeld of geregistreerd moet worden, kan naar deze verschillende afbeeldings- of registratie-apparaten gevoerd worden uit de 35 moederregeling 20 via het loggingdatainformatiesignaal 43. Het infor- 790 74 04 * 14 matiesignaal 43 kan naar een filmcameraregelaar 45 gevoerd worden, die het noodzakelijke scheidingsvlak zal vormen tussen de moederrege-laar 20 en de digitaal/analoogomzetter 46, en het signaal gaat daarna van de regelaar 45 naar de omzetter 46 op de outputlijn 45A. Na 5 omzetting van de digitale informatie op de lijn 45A door de omzetter 46 in analoge informatie, kan deze analoge informatie door de outputlijn 46A gevoerd worden naar de analoge filmregistratie-inrichting 39. Opgemerkt wordt dat de registratie-inrichting 39 een registratie-inrichting van het galvanometertype kan zijn, die bekend 10 is in de logginglndustrie en die met name geschikt is voor het registreren van grafische data en dergelijke behorende bij putlogging-operaties.In Figure 1, further visual imaging and recording devices can be seen, which preferably include an analog film camera 39, a visual imaging device 40, and an appropriate large-scale plotter 41 and small-scale plotter 42. Information to be displayed or recorded can be fed to these different imaging or recording devices from the master controller 20 through the logging data information signal 43. The information signal 790 74 04 * 14 information signal 43 can be fed to a movie camera controller 45, which will form the necessary interface between the master controller 20 and the digital / analog converter 46, and the signal then passes from the controller 45 to the converter 46 on the output line 45A. After converting the digital information on the line 45A by the converter 46 into analog information, this analog information can be passed through the output line 46A to the analog film recording device 39. It is noted that the recording device 39 is a recording device of may be the galvanometer type, which is known in the logging industry and which is particularly suitable for recording graphic data and the like associated with well logging operations.

Op soortgelijke wijze kunnen data vanaf de moeder-regelaar 20 op het informatiesignaal 43 ook bij voorkeur gevoerd 15 worden naar de continue afbeeldingsregelaar 47, die deze signalen kan bewerken om outputsignalen 47A, 47B en 47C te produceren, die gevoerd worden naar de visuele afbeeldingsinrichting 40. De continue afbeeldingsregelaar 47 kan bij voorkeur het informatiesignaal 43 zo bewerken dat een visueel beeld geproduceerd wordt van wenselijke 20 putlogginginformatie over een voorgekozen boorputdiepte-interval, dat door de sonde 2 getraverseerd is.Similarly, data from the master controller 20 on the information signal 43 can also preferably be fed to the continuous mapping controller 47, which can process these signals to produce output signals 47A, 47B and 47C, which are fed to the visual imaging device 40 The continuous mapping controller 47 may preferably process the information signal 43 to produce a visual image of desirable well logging information about a preselected wellbore depth interval traversed by the probe 2.

Het informatiesignaal 43 kan gevoerd worden naar een plotterregelaar 48 om het gewenste informatiesignaal 43 te bewerken op een hierna te beschrijven manier, voordat het als een input 48A 25 geleverd wordt aan een passend plotterscheidingsvlak 49. De functie van het scheidingsvlak 49 is deze informatiesignalen 43 verder aan te passen voor levering als output 49A aan een bewerkingssêhakeling, zoals een digitaal/analoogomzetter 50, waarin zij omgezet worden in een passende analoge output 50A voor registratie op film in de 30 grootschalige plotter 41. Op soortgelijke wijze kan het wenselijk zijn om verschillende informatiesignalen 43 behorende bij de putlogging-operatie af te beelden op een kleinere schaal dan die welke gebruikt wordt in de grootschalige plotterregistratie-inrichting 41. De informatiesignalen 43 kunneidus geïntroduceerd worden in de plotterregelaar 35 51, die deze signalen bewerkt en als output 5lA overdraagt aan het 790 7 4 04 έ ν 15 plotterscheidingsvlak 52, dat na verdere signaalbewerking deze signalen zal voeren als output 52A naar een passende schakeling, zoals een digitaal/analoogomzetter 53, waarin zij omgezet worden in een passende analoge output 53A naar de kleinst schalige plotter 42, 5 Opgemerkt wordt dat de informatiesignalen 43, die geleverd worden aan de analoge fiImregistratie-inrichting 39, respectievelijk groot-en kleinschalige plotters 41 en 42, evenals die welke aan de visuele afbeeldingsinrichting 40 geleverd worden, onder beheersing staan van de moederregelaar 20. De regelaar 20 kan de informatie-10 signalen 43 zo verschaffen, dat de afbeelding en registratie van de putlogginginformatie in verscheidene formaten en vanuit verscheidene bronnen plaatsvindt. De bronnen kunnen bijvoorbeeld het primaire opslagorgaan 35 en het secundaire opslagorgaan 36 omvatten, die daarin opgeslagen informatie kunnen overdragen aan de moederregelaar 20 15 als opslagoutput 38 en als gevolg van het inputsignaal 37.The information signal 43 may be fed to a plotter controller 48 to process the desired information signal 43 in a manner to be described below before it is supplied as an input 48A 25 to an appropriate plotter interface 49. The function of the interface 49 is to further these information signals 43 adaptable for delivery as output 49A to an editing circuit, such as a digital / analog converter 50, into which they are converted into an appropriate analog output 50A for recording on film in the large-scale plotter 41. Similarly, it may be desirable to have different information signals 43 associated with the well logging operation to be displayed on a smaller scale than that used in the large-scale plotter recorder 41. The information signals 43 can be introduced into the plotter controller 35 51, which processes these signals and transfers them as output 51A to the 790 7 4 04 15 ν 15 plotter interface 52, which after diff A signal processing will feed these signals as output 52A to an appropriate circuit, such as a digital / analog converter 53, in which they are converted into an appropriate analog output 53A to the smallest-scale plotter 42, 5. It is noted that the information signals 43, which are supplied to the analog film recording device 39, large and small scale plotters 41 and 42, respectively, as well as those supplied to the visual display device 40, are under the control of the master controller 20. The controller 20 can provide the information signals 43 such that the mapping and recording of the well logging information takes place in various formats and from various sources. For example, the sources may include the primary storage 35 and the secondary storage 36, which may transfer information stored therein to the master controller 20 as storage output 38 and as a result of the input signal 37.

Het zal duidelijk zijn dat voor het testen voor de werking van het hierin beschreven putloggingsysteem, of voor personeeltraining of dergelijke, het wenselijk kan zijn de verscheidene bij de sonde 2 behorende signalen te simuleren zonder dat het nodig is 20 de normaal aanwezige secties van de putloggingschakeling te gebruiken, en zonder dat het nodig is de sonde 2 bloot te stellen aan een reis door een put. Daarom is in figuur 1 een signaalsimulator 45 weergegeven, die als gevolg van simulatorbevelsignalen 55A verscheidene testsignalen 56 kan produceren als hierboven vermeld, die bijvoor-25 beeld signalen kunnen omvatten welke gelijk zijn aan die welke verwacht kunnen worden op de loggingkabel 3 vanaf de sonde 2, Verder wordt opgemerkt dat deze testsignalen 56 geleverd kunnen worden aan het lijnregelcircuit 24, waardoor dus soortgelijke signalen op de loggingkabel 3 gesimuleerd worden, die ook geleverd kunnen worden 30 aan de input van het lijnregelcircuit 24. Hoewel de onderhavige uitvinding het oog gericht heeft op de automatische uitvoering van verscheidene putloggingtaken onder beheersing van de moederregelaar 20, wordt opgemerkt dat het dikwijls wenselijk is voorzieningen te treffwn voor menselijk ingrijpen in het geïntegreerde putlogging-35 systeem volgens de uitvinding. Het kan bijvoorbeeld voor een logging- 790 74 04 * φ ^ 16 ingenieur wenselijk zijn verscheidene door de moederregelaar 20 uitgevoerde functies over te slaan, of om het formaat of schaling van aan de verscheidene randafbeeldingsapparaten geleverde informatie te verstellen, of om direct met het basisstation of het gebruiker-5 station te communiceren. Het kan verder wenselijk zijn dat de móeder-regëlaar 20 het vermogen heeft informatie aan een menselijke operator te leveren. Een putplaatsteleprinter 57 kan gebruikt worden voor een dergelijke communicatie tussen de moederregelaar 20 en een menserlijke operator,waarbij de teleprinter een ondervragings/antwoordkanaal 10 58 bezit voor het ondervragen of instrueren van de regelaar 20 op een conventionele manier, en ook voor het daarvan ontvangen van passende informatie.It will be appreciated that for testing for the operation of the well logging system described herein, or for personnel training or the like, it may be desirable to simulate the various signals associated with probe 2 without the need for the normally present sections of the well logging circuit. and without the need to expose probe 2 to a trip through a well. Therefore, in Figure 1, a signal simulator 45 is shown, which can produce several test signals 56 as mentioned above due to simulator command signals 55A, which may include, for example, signals similar to those expected on the logging cable 3 from the probe 2 It is further noted that these test signals 56 can be supplied to the line control circuit 24, thus simulating similar signals on the logging cable 3, which can also be supplied to the input of the line control circuit 24. Although the present invention has focused on automatically performing various well logging tasks under the control of the master controller 20, it is noted that it is often desirable to make arrangements for human intervention in the integrated well logging system of the invention. For example, it may be desirable for a logging engineer to skip several functions performed by the master controller 20, or to adjust the format or scaling of information provided to the various peripheral imaging devices, or directly to the base station or communicate the user-5 station. It may further be desirable for the master-controller 20 to have the ability to supply information to a human operator. A well plate teleprinter 57 can be used for such communication between the master controller 20 and a human operator, the teleprinter having an interrogation / response channel 10 58 for interrogating or instructing the controller 20 in a conventional manner, and also for receiving it therefrom. appropriate information.

Een kenmerk van de uitvinding is ook het verschaffen van observatie en regeling van putplaatsloggingsbewerkingen vanuit 15 een afgelegen basisstation of gebruikerstation. In figuur 1 kan een communicatiemodulator-demudulator of "modem" 59 gezien worden, die het informatiesignaal 43 haar het basisstation en gebruikerstation kan zenden via communicatieverbindingen 15 respectievelijk 16 onder beheersing van een data/regelsignaal 60 van de regelaar 20. Verder 20 wordt opgemerkt dat de modem 59 informatie en regelsignalen kan ontvangen van het basisstation en gebruikersstation op de communicatieverbindingen 15 respectievelijk 16, die verder in verbinding staan met de regelaar 20 zoals aangeduid door de data/regelsignalen 60.A feature of the invention is also to provide observation and control of well location logging operations from a remote base station or user station. In Fig. 1, a communication modulator demudulator or "modem" 59 can be seen, which can send the information signal 43 to the base station and user station via communication links 15 and 16 respectively, under the control of a data / control signal 60 from the controller 20. It is further noted that the modem 59 can receive information and control signals from the base station and user station on the communication links 15 and 16, respectively, which further communicate with the controller 20 as indicated by the data / control signals 60.

Figuur 2 is een algemene functionele weergave 25 van de wijze waarop de datasamenvoeging volgens de onderhavige uitvinding in een voorkeursuitvoering plaatsvindt. Een primair opslag-orgaan 35 zoals een conventionele bandrecorder kan gebruikt worden voor het opslaan van elektrische datasignalen bestaande uit digitale representaties van putloggingmetingen, die korrelatief met een reeks 30 van voorgekozen diepten binnen een boorput geproduceerd zijn. Elk wenselijk aantal van deze representaties kan uit het primaire ópslag-orgaan 35 gehaald worden als gevolg van een inputsignaal 37 uit een samenvoegingsregelaarcircuit 63, teneinde deze representaties uit het primaire opslagorgaan 35 op een primaire opslagoutput 38 te leveren 35 aan een passend samenvoegingsgeheugen 1,66, of een samenvoegingsgeheu- 790 7 404 17 gen. 2,67, op hun respectieve samenvoegingsgeheugenimputs 38b of 38c.Figure 2 is a general functional representation of the manner in which the data merging according to the present invention takes place in a preferred embodiment. A primary storage means 35 such as a conventional tape recorder can be used to store electrical data signals consisting of digital representations of well logging measurements produced granularly with a range of preselected depths within a wellbore. Any desired number of these representations may be extracted from the primary storage device 35 as a result of an input signal 37 from a synthesis controller circuit 63, to supply these representations from the primary storage device 35 on a primary storage output 38 to an appropriate synthesis memory 1.66 , or a merge memory 790 7 404 17 gene. 2.67, on their respective aggregation memory inputs 38b or 38c.

De samenvoegingsgeheugens 66 en 67 verschaffen bij voorkeur elk een geheugenoutput 78 die geleverd wordt aan het samenvoegingscircuit 63 teneinde het samenvoegingscircuit 63 te instrueren ten aanzien 5 van het tijdstip waarop uit een bepaald samenvoegingsgeheugen 66 of 67 alle loggingmetingen verwijderd zijn, in welk geval het bepaalde samenvoegingsgeheugen beschikbaar zal zijn om verdere representaties te ontvangen uit het primaire opslagorgaan 38 op een hierboven beschreven manier.The merge memories 66 and 67 preferably each provide a memory output 78 which is supplied to the merge circuit 63 to instruct the merge circuit 63 as to the time at which all logging measurements have been removed from a given merge memory 66 or 67, in which case the particular merge memory will be available to receive further representations from the primary storage device 38 in a manner described above.

10 Opgemerkt wordt dat de samenvoegingsgeheugen 66 en 67 verder voorzien kunnen worden voor korrelatieve samenvoegingsregelaar-outputs 75 en 74. Als gevolg van elke regelaaroutput 75 en 74 van de samenvoegingsregelaar 63 zullen de respectieve samenvoegingsgeheugens 66 en 67 achtereenvolgens op hun respectieve geheugenoutputs 80 en 81 15 digitale representaties leveren van loggingmetingen, die geproduceerd zijn op opeenvolgende diepten, aan een passend samenvoegingsopslag-orgaan 62. Loggingsmetingen in het primaire opslagorgaan 38 worden bij voorkeur daarin opgeslagen in de volgorde, waarin zij geproduceerd werden in opeenvolgend diepere of ondiepere voorgekozen diepte-20 intervallen. De volgorde van deze metingen zal bij voorkeur vastgehouden worden in alle overdrachten via de geheugens 66 en 67, het samenvoegingsopslagorgaan 62, de geheugens 64 en 75, en uiteindelijk het secundaire opslagorgaan 36, evenals alle ware-tijd of historische metingen die overgedragen worden via het inputgeheugen 61, het opslag-25 orgaan 62, de samenvoegingsgeheugens 64 en 65, en naar het secundaire opslagorgaan 36.It is noted that the merge memory 66 and 67 may further be provided for granular merge controller outputs 75 and 74. As a result of each controller output 75 and 74 of the merge controller 63, the respective merge memories 66 and 67 will successively be on their respective memory outputs 80 and 81 provide digital representations of logging measurements produced at successive depths to an appropriate aggregation storage device 62. Logging measurements in the primary storage device 38 are preferably stored therein in the order in which they were produced at successively deeper or shallower preselected depth-20 intervals. . The order of these measurements will preferably be maintained in all transfers through the memories 66 and 67, the merge storage 62, the memories 64 and 75, and ultimately the secondary storage 36, as well as any real-time or historical measurements transferred through the input memory 61, the storage device 62, the merging memories 64 and 65, and to the secondary storage device 36.

Opgemerkt wordt dat de samenvoegingsregelaar 63 als gevolg van de geheugenoutput 78 uit de geheugens 66 en 67, een regelaaroutput 74 of 75 kan opwekken teneinde alleen door één samenvoegings-30 geheugen 66 of 67 geheugenoutputs 80 en 81 te doen produceren, terwijl het andere samenvoegingsgeheugen een volgend aantal digitale representaties ontvangt op de samenvoegingsgeheugeninput 38b of 38c uit het primaire opslagorgaan 35. Deze techniek kan herkend worden als "dubbele buffering", een wel bekende techniek waarmede metingen 35 selectief gehaald worden of opgeslagen worden in één geheugen, terwijl 790 74 04 *» 18 een tweede geheugen gevuld wordt met datablokken of deze "uitleest” naar input of outputapparaten. Wanneer alle data dus in volgorde uit het eerste geheugen gehaald zijn, zullen data daarna in volgorde uit het tweede gevulde geheugen gehaald worden, terwijl het uitge-5 putte eerste geheugen dan weer opnieuw met datablokken gevuld wordt.It is noted that due to the memory output 78 from the memories 66 and 67, the merge controller 63 may generate a controller output 74 or 75 so as to produce memory outputs 80 and 81 only by one merge memory 66 or 67, while the other merge memory produces a receive the next number of digital representations on the aggregation memory input 38b or 38c from the primary storage device 35. This technique can be recognized as "double buffering", a well known technique in which measurements are selectively extracted or stored in one memory, while 790 74 04 * »18 a second memory is filled with data blocks or" reads out "to input or output devices. So when all data is taken from the first memory in sequence, data will then be taken from the second filled memory in sequence, while the data is 5 first memory is then again filled with data blocks.

De putplaatsregelaar 20 (figuur 2) zal verder bij voorkeur een inputgeheugen 61 bevatten voor het opslaan van digitale representaties van door de sonde 2 geproduceerde putloggingmetingen.The well location controller 20 (Figure 2) will further preferably include an input memory 61 for storing digital representations of well logging measurements produced by the probe 2.

Er wordt aan herinnerd dat de terugwinningsregelaar 32 elke represen-10 tatie,.-die geproduceerd is op een diepte-afhankelijtebasis, op de regelaaroutput 32b kan leveren aan de putplaatsregelaar 20, of (figuur 2) aan het inputgeheugen 61. Verder wordt er aan herinnerd dat een diepteregelaar 12 bij voorkeur gebruikt zal worden voor het produceren van een reeks pulsen tengevolge van een rotatie van het 15 catrolwiel, welke rotatie op zijn beurt korrelatief is met de beweging van de sonde 2 binnen de boorput, indicatief voor en gerelateerd aan verschillende geselecteerde diepten langs een gedeelte van de boorput. Deze pulsen kunnen als een diepte/dataregelsignaal 21 geleverd worden aan de samenvoegingsregelaar 63 van de putplaatsregelaar 20.It is recalled that the recovery controller 32 can supply any representation produced on a depth-dependent basis on the controller output 32b to the well location controller 20, or (Figure 2) to the input memory 61. Furthermore, remembered that a depth adjuster 12 will preferably be used to produce a series of pulses due to a rotation of the pulley wheel, which rotation is in turn correlative with the movement of the probe 2 within the wellbore, indicative of and related to different selected depths along a portion of the well. These pulses can be supplied as a depth / data control signal 21 to the aggregation controller 63 of the well location controller 20.

20 Daar elke puls geleverd wordt op het regelsignaal 21 zal een als gevolg daarvan op een korrelatieve diepte geproduceerde meting niet overeenkomstig aanwezig zijn in het inputgeheugen 61. De samenvoegingsregelaar 63 zal als gevolg van het regelsignaal een regelaaroutput 69 produceren, waarddor een overdracht van het nu in het inputgeheugen 25 61 opgeslagen monster aan het samenvoegingsopslagorgaan 62 veroorzaakt wordt op de geheugenoutput 68. De samenvoegingsregelaar 63 wordt bij voorkeur voorzien van regelaaroutputs 74 en 75 voor het sturen van het korrelatieve samenvoegingsgeheugen 67 of 66 om een korrelatief data-monster, dat geproduceerd is op een bepaalde diepte, uit het respec-30 tieve samenvoegingsgeheugen 67 of. 66 te leveren aan het samenvoegings-ópslagorgaan 62. Elke regelaaroutput 74 en 75 zal geproduceerd worden door de samenvoegingsregelaar 63 in functionele responsie op de ontvangst door de samenvoegingsregelaar 63 van een puls van het regelsignaal 21, die korrelatief is met een bepaalde diepte waar een door de 35 sonde 2 geproduceerde meting, die opgeslagen is in het inputgeheugen 790 7 4 04 19 61r geproduceerd was. Als gevolg van deze puls op het regelsignaal 21 zullen een volgend datamonster uit het inputgeheugen 61 en een volgend datamonster uit het samenvoegingsgeheugen 66 of 67 overgedragen worden naar en opgeslagen worden in het samenvoegingsopslagorgaan 62, en 5 elk paar volgende monsters zal geproduceerd zijn op korrelatieve diepten.Since each pulse is applied to the control signal 21, a measurement produced as a result of it at a granular depth will not correspondingly be present in the input memory 61. The aggregation controller 63 will produce a controller output 69 as a result of the control signal, thereby transferring the now sample stored in the input memory 25 61 is caused to the synthesis storage device 62 on the memory output 68. The synthesis controller 63 is preferably provided with controller outputs 74 and 75 for controlling the granular synthesis memory 67 or 66 to produce a granular data sample which is produced at a given depth, from the respective aggregation memory 67 or. 66 to the merge storage device 62. Each controller output 74 and 75 will be produced by the merge controller 63 in functional response to the reception by the merge controller 63 of a pulse of the control signal 21, which is granular by a certain depth at which a the probe 2 produced measurement stored in the input memory 790 7 4 04 19 61r was produced. As a result of this pulse on the control signal 21, a subsequent data sample from the input memory 61 and a subsequent data sample from the merging memory 66 or 67 will be transferred to and stored in the merging storage device 62, and each pair of subsequent samples will be produced at granular depths .

In figuur 2 is ook een samenvoegingsgeheugen 64 en een samenvoegingsgeheugen 65 weergegeven, die elk korrelatieve opslagoutputs 72 en 71 bezitten. Een samenvoegingsregelaaroutput 70, 10 geproduceerd door de samenvoegingsregelaar 63 als gevolg van een puls van het regelsignaal 21, kan geleverd worden aan het opslaggeheugen 62. Het doel van deze regelaaroutput 70 is het samenvoegingsopslagorgaan 62 als gevolg daarvan de in het samenvoegingsopslagorgaan 62 opgeslagen datamonster op de opslagoutput 71 of 72 te 15 doen leveren aan hun korrelatieve samenvoegingsgeheugens 65 of 64 op een hierna te beschrijven manier. Op dezelfde wijze als de samenvoegingsgeheugens 66 en 67 is in figuur 2 een geheugenoutput 79 weergegeven, die door de samenvoegingsgeheugens 64 en 75 geleverd wordt aan de samenvoegingsregelaar 63. Ook zijn samenvoegingsregelaar-20 outputs 76 en 77 weergegeven, die door de samenvoegingsregelaar 63 geleverd worden aan de korrelatieve samenvoegingsgeheugens 65 en 64, welke regelaaroutputs korrelatief zijn met die van de regelaaroutputs 74 en 75 voor de samenvoegingsgeheugens 67 en 66. De samenvoegingsgeheugens 64 en 65 zijn dus bij voorkeur ingericht in een "dubbel-25 bufferende" modus, gelijk aan die van de samenvoegingsgeheugens 66 en 67. Informatie op de geheugenoutput 79 kan de samenvoegingsregelaar 63 instrueren ten aanzien van de relatieve status van de samenvoegingsgeheugens 64 en 65. De samenvoegingsregelaar 63 zal dus detecteren wanneer een bepaald samenvoegingsgeheugen 64 of 65 30 gevuld is met een volledig "datablok", zoals de monsters die geproduceerd zijn over een diepte-increment van 10 feet. Wanneer dit gebeurt zal een samenvoegingsregelaaroutput 76 of 77 het bepaalde geheugen 65 of 64 bevelen om zijn respectieve opgeslagen inhoud van het samenvoegingsgeheugen 37d of 37c te leveren aan het hierboven vermelde 35 secundaire opslagorgaan 36 door middel van het inputsignaal 37, of 790 74 04 20 aan een passende continue afbeeldingsregeling 47 door middel van het logdata-informatiesignaal 43. Terwijl datamonsters aldus "uitgelezen" worden uit een bepaald samenvoegingsgeheugen, is de samenvoegingsl regelaar 63 door middel van de samenvoegingsregelaaroutput 70 in 5 staat om het samenvoegingsopslagorgaan 62 te bevelen om te beginnen met het vullen van het resterende geheugen van de samenvoegings-geheugens 64 of 65 door via het samenvoegingsoppervlakorgaan 62 opeenvolgende gepaarde datamonsters, die opgeslagen zijn in het samenvoegingsopslagorgaan 62, te leveren aan het bepaalde samenvoegings-10 geheugen 64 of 65 door middel van het kiezen van de betreffende opslagoutput 71 of 72, waarop deze datamonsters geleverd zullen worden.Figure 2 also shows a pooling memory 64 and a pooling memory 65, each of which has granular storage outputs 72 and 71. A merge controller output 70, 10 produced by the merge controller 63 as a result of a pulse of the control signal 21 can be supplied to the storage memory 62. The purpose of this controller output 70 is the merge storage device 62 as a result of the data sample stored in the merge storage device 62 on the provide storage output 71 or 72 to their granular aggregation memories 65 or 64 in a manner to be described below. In the same manner as the merging memories 66 and 67, in Fig. 2 a memory output 79 is provided, which is supplied by the merging memories 64 and 75 to the merging controller 63. Also, merging controller-20 outputs 76 and 77 supplied by the merging controller 63 are shown. to the granular merge memories 65 and 64, which controller outputs are correlative to those of the controller outputs 74 and 75 for the merge memories 67 and 66. Thus, the merge memories 64 and 65 are preferably arranged in a "double-buffering" mode, similar to that of the merge memories 66 and 67. Information on the memory output 79 may instruct the merge controller 63 as to the relative status of the merge memories 64 and 65. Thus, the merge controller 63 will detect when a particular merge memory 64 or 65 is filled with a full " data block ", such as the samples produced over a depth-in crement of 10 feet. When this happens, a merge controller output 76 or 77 will command the determined memory 65 or 64 to deliver its respective stored contents of the merge memory 37d or 37c to the above-mentioned secondary storage 36 by the input signal 37, or 790 74 04 20 to an appropriate continuous mapping control 47 by means of the log data information signal 43. While data samples are thus "read out" from a particular merge memory, the merge controller 63 through the merge controller output 70 is able to command the merge storage device 62 to start with filling the remaining memory of the merge memories 64 or 65 by supplying successive paired data samples stored in the merge storage device 62 through the merge surface member 62 to the determined merge memory 64 or 65 by selecting the regarding storage output 71 or 72, w on which these data samples will be delivered.

In fig. 3 is een vereenvoudigd en meer gedetailleerd functioneel schema weergegeven van een uitvoering van de diepte-logiek 10 van fig. 1. In een typische putloggingbewerking is het 15 dikwijls wenselijk op een gegeven moment of op voorgekozen diepte- intervallen informatie te verkrijgen die betrekking heeft op de diepte van de sonde 2 in de boorput, en ook de snelheid en de richting waarmee de sonde 2 binnen de boorput beweegt. Omdat het systeem logging-metingjroduceert op een diepte- afhankelijke basis, is het wenselijk 20 passende dieptemeetsignalen te produceren om aan het moederregelaar 20 mede te delen, wanneer de sonde 2 zich op voorgekozen diepte in de boorput bevindt. Om bovendièn deze loggingdiepte, snelheid- en richtingmetingen nauwkeurig binnen redelijke grenzen uit te voeren, kan het nodig zijn om inherente onnauwkeurigheden die bekend zijn 25 in de pütloggingtechniek, te corrigeren. Deze onnauwkeurigheden bijvoorbeeld ontstaan door dimensionele variaties van het catrolwiel 4, rek en slippen van de loggingkabel 3 en trillingen van het catrolwiel 4, die bekend staan als "jojo" en die het gevolg zijn van variërende spanningen in de loggingkabel 3. Het doel van de diepte-30 logiek 10 is dus het verschaffen van informatie die nodig is in de loggingbewerking met betrekking tot loggingsnelheid, diepte, richting en dergelijke, evenals het leveren aan de moederregelaar 20 van de passende diepte- afhankelijke bevelsignalen op voorgekozen diepte-intervallen, die de moederregelaar 20 instrueren wanneer verscheidene 35 componenten van het systeem ondervraagt moeten worden via de terug- 790 74 04 21 winningsregelaar 32. Een ander doel van de diepte-logiek 10 is het compenseren van deze informatie op nauwkeurigheden, zoals de hierboven beschreven onnauwkeurigheden en om voorgekozen verstellingen van deze informatie te leveren, teneinde de samenvoeging mogelijk 5 te maken van twee of meer stellen loggingdata, die bijvoorbeeld op verschillende tijdstippen gemeten zijn, en óm diepte verschuivingen te corrigeren zoals hierboven beschreven is.Fig. 3 shows a simplified and more detailed functional diagram of an embodiment of the depth logic 10 of Fig. 1. In a typical well logging operation, it is often desirable to obtain information at a given time or at pre-selected depth intervals that relates to the depth of the probe 2 in the wellbore, as well as the speed and direction in which the probe 2 moves within the wellbore. Since the system produces logging measurement on a depth-dependent basis, it is desirable to produce appropriate depth measurement signals to communicate to master controller 20 when probe 2 is at pre-selected depth in the wellbore. In order to accurately perform above this logging depth, speed and direction measurements within reasonable limits, it may be necessary to correct inherent inaccuracies known in the logging technique. These inaccuracies arise, for example, from dimensional variations of the pulley wheel 4, elongation and slippage of the logging cable 3, and vibrations of the pulley wheel 4, which are known as "yo-yo" and which result from varying stresses in the logging cable 3. The purpose of the depth 30 logic 10 is thus to provide information necessary in the logging operation regarding logging speed, depth, direction and the like, as well as supplying the master controller 20 with the appropriate depth dependent command signals at pre-selected depth intervals. instruct master controller 20 when various components of the system are to be interrogated through the recovery 790 74 04 21 recovery controller 32. Another purpose of the depth logic 10 is to compensate this information for accuracies, such as the inaccuracies described above and to be pre-selected provide adjustments of this information to allow the aggregation of two e or more sets of logging data measured, for example, at different times, and to correct depth shifts as described above.

In figuur 1 kan gezien worden dat een diepte-codeerder 6 gebruikt wordt voor het produceren van een serie dieptepulsen die 10 functioneel gerelateerd zijn aan de hoekbeweging van de drijfas 5 en het catrolwiel 4. Opgemerkt wordt dat deze dieptepulsen ook gerelateerd kunnen zijn aan de beweging van de sonde 2 binnen de boorput tengevolge van het feit, dat deze beweging het catrolwiel 4 doet roteren. Nadat de codeerder 6 deze diepte-gerelateerde pulsen 15 geproduceerd heeft, worden zij als een signaal 7 gevoerd naar een ontvanger 8. Deze ontvanger 8 levert de noodzakelijke signaalconditionering voordat deze dieptepulsen op de output 9 gevoerd worden naar de diepte-logiek 10 van figuur 1.In Figure 1 it can be seen that a depth encoder 6 is used to produce a series of depth pulses which are functionally related to the angular movement of the drive shaft 5 and the pulley wheel 4. Note that these depth pulses may also be related to the movement of the probe 2 within the wellbore due to the fact that this movement rotates the pulley 4. After the encoder 6 has produced these depth-related pulses 15, they are fed as a signal 7 to a receiver 8. This receiver 8 supplies the necessary signal conditioning before these depth pulses on the output 9 are fed to the depth logic 10 of Figure 1. .

In figuur 1 kan gezien worden dat de dieptelogiek 10 de 20 pulsinformatie zal bewerken, die gerelateerd is aan de diepte van de sonde 2 en aanwezig is op de ontvangeroutput 9, en inputdata van andere bronnen zal bewerken op een hierna te beschrijven manier, teneinde aan de diepteregelaar 12 op de output 11 alle diepte en loggingsnelheid informatie te leveren, die nodig is voor de juiste 25 werking van het putplaatssysteem.In Figure 1, it can be seen that the depth logic 10 will process the pulse information related to the depth of the probe 2 and is present at the receiver output 9, and will process input data from other sources in a manner to be described below, in order to the depth controller 12 on the output 11 provide all depth and logging speed information necessary for proper operation of the well plate system.

Voor illustratiedoeleinden wordt aangenomen dat geen correcties op de dieptepulsoutput 9 van de ontvanger 8 nodig is, en dat elke puls daarom nauwkeurig betrekking heeft op een voorgekozen incrementele beweging van de sonde 2 binnen de boorput. De pulsout-30 put 9 zal dus door de opteller-aftrekker 199 op de puls 190e gaan naar de opteller 103 via de output 199b. Vanaf de opteller 203 zullen de pulsen, die him oorsprong vonden op de pulsoutput 190b, op de output 203a geleverd worden aan een conventionele multiplexer 205, en van de multiplexer 205 naar een diepteteller 240 via de 35 output 205a.For illustrative purposes, it is believed that no corrections to the depth pulse output 9 of the receiver 8 are necessary, and therefore each pulse accurately relates to a preselected incremental movement of the probe 2 within the wellbore. Thus, the pulseoutput well 9 will pass through the adder subtractor 199 on the pulse 190e to the adder 103 through the output 199b. From the adder 203, the pulses, which originated from the pulse output 190b, will be output on the output 203a to a conventional multiplexer 205, and from the multiplexer 205 to a depth counter 240 through the output 205a.

790 7 4 04 • ► 22790 7 4 04 • ► 22

Aannemende dat de lóggingbewerking begonnen is in een in het algemeen neerwaartse richting op een hoogte van 0 feet, zal het duidelijk zijn dat als de diepteteller 240 pulsen accumuleerd of telt, die uit de opteller 203 komen, bevat de pulstelling de 5 diepte van de sonde 2 binnen de boorput, omdat elke puls op de output 203a correspondeert met een bekende beweging van het catrolwiel 4, die op zijn beurt correspondeert met een bekende beweging van de loggingkabel 3 en dus een bekende beweging van de sonde 2. Deze geaccumuleerde telling van dieptepulsen in de teller 240 kan op de 10 output 240a geleverd worden aan een conventionele visuele afbeelding 80, die gebruikt wordt voor bijvoorbeeld bewaken van de diepte van de sonde 2. In figuur 3 kan gezien worden dat de in de teller 240 aanwezige diepteinformatie ook op de output 11 geleverd kan worden aan de regelaar 20 via de diepteregelaar 12 als gevolg van onder-15 vragingssignalen van de regelaar 20, die bijvoorbeeld aan de regelaar 12 geleverd worden op het data/regelsignaal 21. Opgemerkt wordt dat het wenselijk kan zijn om de diepte-indicatie in de diepteteller 20 voor in te stellen op een voorgekozen diepteniveau. Dit kan bijvoorbeeld nuttig zijn wanneer een bepaalde, logging de werking begonnen 20 is op een voorgekozen diepte binnen de boorput, en het uit te voren verkregen historische data bekend is, dat de huidige diepte-indicatie op de afbeelding 80 niet korreleerd met de diepte-indicaties van deze historische data. Een passende voorinstellogiek 206 kan hiervoor gebruikt worden, die als gevolg van een door de moederregelaar 20 25 via de diepteregelaar 12 op de output 11, of als gevolg van een handbediend voorinstelsignaal 217a uit een handbediend voor-instel-circuit 217b een voorinstellogiekoutput 206a zal produceren, die de diepteteller 240 en de corresponderen afbeelding 80 op de gewenste voorgekozen diepte zal voorinstellen. Omdat een lóggingbewerking 30 in opwaartse of neerwaartse richting in de boor-put plaats kan vinden, moet een voorziening getroffen worden voor het instrueren van diepteregelaar 12 ten aanzien van de bewegingsrichting van de sonde 2 binnen de boorput. Het is nodig om door de diepteteller 240 te laten waarnemen of de pulsen geteld en geaccumuleerd moeten worden, 35 die ontvangen worden op de multiplexer-output 205a corresponderende 790 7 4 04 23 met de beweging van de sonde 2 in neerwaartse richting binnen de boorput, of om een bestaande telling in de diepteller 240 te decrementeren als gevolg van de dieptepulsen op de multiplexeroutput 205a corresponderende met de beweging van de sonde 2 in een opwaartse 5 richting. In figuur 3 kan dus gezien worden dat een richtingsflip-flop 191 gebruikt wordt voor het detecteren uit de in de pulsoutput 190b aanwezige fase-informatie van de bewegingsrichting van de sonde2. De richtingsinformatie zal op de flip-flopoutput 191a via de multiplexer 205 gevoerd worden naar de diepteteller 240 op de 10 multiplexer-output 205a, waardoor dus de diepteteller 240 geïnstrueerd wordt of hij de pulsoutputinformatie, die ontvangen wordt op de multiplexeroutput 205a, moet optellen of aftrekken.Assuming that the lagging operation has started in a generally downward direction at a height of 0 feet, it will be appreciated that if the depth counter accumulates or counts 240 pulses coming from the adder 203, the pulse count contains the depth of the probe 2 within the wellbore, because each pulse on the output 203a corresponds to a known movement of the pulley 4, which in turn corresponds to a known movement of the logging cable 3 and thus a known movement of the probe 2. This accumulated count of depth pulses in the counter 240, output 240a can be supplied to a conventional visual image 80, which is used, for example, for monitoring the depth of the probe 2. In figure 3 it can be seen that the depth information contained in the counter 240 is also shown on the output 11 can be supplied to the controller 20 via the depth controller 12 as a result of inter-15 interrogation signals from the controller 20, which may be sent to the controller 12 g Be supplied on the data / control signal 21. It should be noted that it may be desirable to preset the depth indication in the depth counter 20 to a preselected depth level. This may be useful, for example, when a certain logging operation has begun at a preselected depth within the wellbore, and the historical data obtained in advance is known that the current depth indication in Figure 80 does not correlate with depth. indications of this historical data. A suitable bias logic 206 may be used for this which will produce a bias logic output 206a from a master bias signal 20a through output 12 on output 11, or as a result of a manual bias signal 217a from a manual bias circuit 217b. , which will preset the depth counter 240 and the corresponding image 80 to the desired preselected depth. Since an up or down lying operation 30 can take place in the wellbore, provision must be made for instructing depth adjuster 12 with respect to the direction of movement of probe 2 within the wellbore. It is necessary to have the depth counter 240 detect whether the pulses are to be counted and accumulated, which are received at the multiplexer output 205a corresponding to 790 7 4 04 23 with the movement of the probe 2 downward within the wellbore, or to decrement an existing count in the depth counter 240 due to the depth pulses at the multiplexer output 205a corresponding to the movement of the probe 2 in an upward direction. Thus, in Figure 3, it can be seen that a direction flip-flop 191 is used to detect the phase information of the direction of movement of the probe 2 contained in the pulse output 190b. The direction information will be fed on the flip-flop output 191a through the multiplexer 205 to the depth counter 240 on the multiplexer output 205a, thus instructing the depth counter 240 whether to add the pulse output information received on the multiplexer output 205a or subtract.

Naast de informatie betreffende de diepte waar logging-data geproduceerd zijn, is het in loggingbewerkingen dikwijls 15 nodig om een passende indicatie te verkrijgen ten aanzien van de snelheid waarmee de loggingbewerking uitgevoerd wordt, of de snelheid waarmee de sonde 2 binnen de boorput beweegt. De op de multiplexer-output 205a aanwezige dieptepulsoutput-informatie kan de aan een passende logsnelheidteller 81 geleverd worden, die de aankomstsnel-20 heid zal tellen van deze pulsen per tijdseenheid, en daarna op de output 81a de resulterende loggingsnelheid voor observatie op de afbeelding 82 zal leveren, Er wordt ook aan herinnerd dat het een kenmerk van de uitvinding is om lithologische metingen en dergelijke uit te voeren als gevolg van een regelsignaal, dat functioneel 25 gerelateerd kan zijn aan de diepte van de sonde 2, en dat het dus nodig is om een regelsignaal te produceren op voorgekozen diepte-intervallen. In figuur 3 kan gezien worden dat een diepte-interrupt-generator 219 gebruikt wordt voor het ontvangen van de op de multiplexer-output 205a aanwezige dieptepulsen. Deze diepte-interrupt-30 generator 219 zal een output 21'9a produceren als gevolg van de ontvangst van een voorgekozen aantal dieptepulsen op de multiplexeroutput 205a. Deze regelsignaaloutput 219a wordt op de output 11 naar de diepte-regelaar 12 geleid, en kan daarna naar de moederregelaar 20 en de sonde 2 gevoerd voor hierna te beschrijven doeleinden.In addition to the information about the depth where logging data has been produced, in logging operations it is often necessary to obtain an appropriate indication of the rate at which the logging operation is being performed, or the rate at which the probe 2 is moving within the wellbore. The depth pulse output information present on the multiplexer output 205a can be supplied to an appropriate log rate counter 81, which will count the arrival rate of these pulses per unit time, and then on output 81a the resulting log rate for observation in Figure 82. It is also recalled that it is a feature of the invention to perform lithological measurements and the like as a result of a control signal, which may be functionally related to the depth of the probe 2, and thus it is necessary to produce a control signal at pre-selected depth intervals. In Figure 3, it can be seen that a depth interrupt generator 219 is used to receive the depth pulses present on the multiplexer output 205a. This depth interrupt generator generator 219 will produce an output 21'9a as a result of receiving a preselected number of depth pulses at the multiplexer output 205a. This control signal output 219a is fed at the output 11 to the depth controller 12, and can then be fed to the master controller 20 and the probe 2 for purposes to be described below.

35 Opgemerkt wordt dat de regelsignaaloutput 219a van de diepte-interrupt- 790 74 04 24 generator 219 gestéld kan worden om een regelsignaaloutput 219a te produceren op voorgekozen diepte-intervallen. Dit kan bijvoorbeeld verkregen worden door de diepteregelaar 12 een.diepte/data-regelsignaal 21 te laten produceren als gevolg van instructies van 5 de moederregelaar 20’, ook op het signaal 21. Verder wordt opgemerkt dat als gevolg van ondervragingsbevelen uit de moederregelaar 20, die geleverd worden aan de diepteregelaar 12 op het diepte/dataregel-signaal 21, de diepteregelaar 12 passende informatie kan ondervragen en ontvangen op de output 11 van de logsnelheidtellers 81, de diepte-10 teller 240, en de diepte-interrupt-generator 219.It is noted that the control signal output 219a of the depth interrupt generator 790 74 04 24 generator 219 can be set to produce a control signal output 219a at preselected depth intervals. This can be achieved, for example, by causing the depth controller 12 to produce a depth / data control signal 21 as a result of instructions from the master controller 20 ', also on the signal 21. It is further noted that due to interrogation commands from the master controller 20, supplied to the depth controller 12 on the depth / data control signal 21, the depth controller 12 can interrogate and receive appropriate information on the output 11 of the log rate counters 81, the depth 10 counter 240, and the depth interrupt generator 219.

Voor verdere illustratie-doeleinden wordt nu aangenomen dat het wenselijk is om het aantal dieptepulsen op de pulslijn 190e te veranderen voordat zij op de multiplexeroutput 205a geleverd worden aan de logsnelheidteller 81, de diepteteller 240, en de 15 diepte-interrupt-generator 219. Aangenomen wordt dat het wenselijk is verdere pulsen te tellen bij of bestaande pulsen af te trekken van de op de pulslijn 190e aanwezige dieptepulsen op een continue manier gedurende de tijd waarin deze pulsen op de ontvangeroutput 9 aanwezig zijn. Zoals vermeld is zijn er talrijke redenen om dit 20 kenmerk wenselijk te maken. Het kan bijvoorbeeld bekend zijn dat de omtrek van het catrolwiel 4 met een te voren bepaalde waarde gereduceerd is tengevolge van wrijvingsslijtage tegen de logging-kabel 3, zodat de functionele verhouding tussen de afstand tussen door het catrolwiel 4 op de ontvangeroutput 190a geproduceerde 25 dieptepulsen en de beweging van de loggingkabel 3 over het catrolwiel 4 veranderd is en het dus wenselijk is om deze slijtage te compenseren. Het kan ook wenselijk zijn bijvoorbeeld om een voorgekozen aantal pulsen af te trekken van de door het catrolwiel 4 geproduceerde dieptepulsen ter compensatie van het feit, dat 30 ten gevolge van rek van de loggingkabel 3 terwijl de sonde 2 uit de boorput getrokken wordt, het aantal door het catrolwiel 4 geproduceerde dieptepulsen, dat correspondeert met de beweging van de loggingkabel 3 over het 'catrolwiel 4, niet korreleert met de beweging van de sonde 2 binnen de boorput, De dieptelogiek 10 kan 35 dus voorzien zijn van een continu correctiecircuit 196, dat een aantal 790 7 4 04 25 dieptecorrectiepulsen zal produceren op de output 195a voor een te voren bepaald aantal door het catrolwiel 4 geproduceerde diepte-pulsen, die aanwezig zijn op de ontvangeroutput 9. Wanneer bijvoorbeeld èen puls op te ontvangeroutput 9 correspondeert met een 5 beweging van een foot van de sonde 2, kan het wenselijk zijn om een puls af te trekken van elke duizend geproduceerde pulsen, corresponderende met een kabelrek van 1 foot per een duizend feet logging-kabel 3.For further illustration purposes, it is now believed that it is desirable to change the number of depth pulses on the pulse line 190e before they are supplied on the multiplexer output 205a to the log rate counter 81, the depth counter 240, and the depth interrupt generator 219. Assumed becomes desirable to add further pulses to or subtract existing pulses from the depth pulses present on the pulse line 190e in a continuous manner during the time these pulses are present at the receiver output 9. As mentioned, there are numerous reasons for making this feature desirable. For example, it may be known that the circumference of the pulley wheel 4 has been reduced by a predetermined value due to frictional wear against the logging cable 3, so that the functional relationship between the distance between depth pulses produced by the pulley wheel 4 on the receiver output 190a and the movement of the logging cable 3 over the pulley wheel 4 has changed and it is therefore desirable to compensate for this wear. It may also be desirable, for example, to subtract a preselected number of pulses from the depth pulses produced by the pulley wheel 4 to compensate for the fact that, due to stretching of the logging cable 3 while the probe 2 is being pulled out of the well, depth pulses produced by the pulley wheel 4, which corresponds to the movement of the logging cable 3 over the pulley wheel 4, do not correlate with the movement of the probe 2 within the wellbore. The depth logic 10 may thus comprise a continuous correction circuit 196, which will produce a number of 790 7 4 04 25 depth correction pulses on the output 195a for a predetermined number of depth pulses produced by the pulley 4 which are present at the receiver output 9. For example, when one pulse at the receiver output 9 corresponds to a movement from a foot of the probe 2, it may be desirable to subtract a pulse from every thousand pulses produced, corresponding to a 1 foot cable rack per one thousand feet logging cable 3.

Verder wordt opgemerkt dat deze correctiepulsen 196a 10 geleverd zullen worden aan een conventionele puls voor een schakeling 200 en daarna op de output 200a zullen worden aan een opteller-aftrekker 199. Een logiekregeling 198 kan ook aanwezig zijn, die als gevolg van een carrectieschakelaar 193 een logische regeloutput 198a zal produceren, die op zijn beurt tot gevolg zal hebben dat de 15 opteller- aftrekker 199 geen correctie uitvoert op de op de pulslijn 190e aanwezige dieptepulsen, of dat de opteller- aftrekker 199 correctiepulsen op de pulsvormeroutput 200a optelt bij of aftrekt van de dieptepulsen op de pulslijn 190e. Na de betreffende optelling of aftrekking van pulsen in de opteller-aftrekker 199, zal de 20 resulterende dieptepulsinformatie, die nu gecorrigeerd is, op de output 199b verzonden worden voor eventuele afbeelding op de afbeel-dingsorganen 80 en 82, en dergelijke of gevoerd worden op de opteller-aftrekkeroutput 199a naar een jojo-detector 202, die hierna in bijzonderheden verklaard zal worden. Opgemerkt wordt dat om door 25 het continue correctiecircuit 196 een voorgekozen aantal correctiepulsen te doen produceren in verhouding tot een ander voorgekozen aantal door het catrolwiel 4 geproduceerde dieptepulsen, het nodig is om het circuit 196 te voorzien van informatie die gerelateerd is uit het aantal geproduceerde dieptepulsen en het aantal gewenste 30 correctiepulsen. In figuur 3 kan dus gezien worden dat informatie betreffende het aantal gewenste correctiepulsen geleverd kan worden aan het continue correctiecircuit 196 door een passende output 194a van een dieptecorrectieschakelaar, die ingesteld is op het gewenste aantal correctiepulsen. Op soortgelijke wijze wordt informatie 35 betreffende het aantal dieptepulsen, dat geproduceerd wordt door het 790 7404 26 catrolwiel 4, gevoerd naar het continue correctiecircuit 196 op de input 196b. Opgemerkt wordt dat het ogenblikkelijke jojo-correctie-circuit 195, zoals het continue correctiecircuit 196, correctiepul-sen produceerd, die gevoegd worden bij of afgetrokken worden van 5 de dieptepulsinformatie op de pulslijn 190e op een hierna te beschrijven manier teneinde het jojo-verschijnsel te corrigeren, zoals hierboven vermeld is. Ook wordt opgemerkt dat deze door de correctieschakelingen 195 en 196 geproduceerde correctiepulsen elkaar niet moeten hinderen doordat zij dezelfde op de pulslijn 190e 10 aanwezige pulsinformatie zullen veranderen. Het continue correctiecircuit 196 verkrijgt dus zijn noodzakelijke informatie die betrekking heeft op de productie van dieptepulsen op de input 196b van de correctieschakeling 195 teneinde te vermijden dat op het zelfde tijdstip correctiepulsen geproduceerd worden. Het correctie-15 circuit 196 ontvangt echter nog steeds dieptepulsinformatie van de ontvangeroutput 9, doordat deze informatie op de ogenblikkelijke correctie-input 190d gevoerd wordt naar het correctiecircuit 195 en daarna op de input 196b naar het continue correctiecircuit 196.It is further noted that these correction pulses 196a 10 will be supplied to a conventional pulse for a circuit 200 and then be output on the output 200a to an adder subtractor 199. Logic control 198 may also be provided, which due to a correction switch 193 will produce logic control output 198a, which in turn will cause the adder subtractor 199 to not correct the depth pulses present on the pulse line 190e, or the adder subtractor 199 to add or subtract correction pulses from the pulse shaper output 200a to or from the depth pulses on the pulse line 190e. After the appropriate addition or subtraction of pulses in the adder subtractor 199, the resulting depth pulse information, now corrected, will be sent on output 199b for any mapping on mappers 80 and 82, and the like, or fed on the adder subtractor output 199a to a yo-yo detector 202, which will be explained in detail below. It is noted that in order for the continuous correction circuit 196 to produce a preselected number of correction pulses relative to another preselected number of depth pulses produced by the pulley wheel 4, it is necessary to provide the circuit 196 with information related to the number of depth pulses produced and the number of desired correction pulses. Thus, in Figure 3, it can be seen that information regarding the number of desired correction pulses can be supplied to the continuous correction circuit 196 through an appropriate output 194a of a depth correction switch set to the desired number of correction pulses. Similarly, information about the number of depth pulses produced by the 790 7404 26 pulley wheel 4 is fed to the continuous correction circuit 196 at the input 196b. It is noted that the instant yo-yo correction circuit 195, such as the continuous correction circuit 196, produces correction pulses that are added to or subtracted from the depth pulse information on the pulse line 190e in a manner to be described below in order to avoid the yo-yo phenomenon. correct as mentioned above. It is also noted that these correction pulses produced by correction circuits 195 and 196 should not interfere with each other because they will change the same pulse information present on pulse line 190e. Thus, the continuous correction circuit 196 obtains its necessary information relating to the production of depth pulses on the input 196b of the correction circuit 195 in order to avoid producing correction pulses at the same time. However, the correction circuit 196 still receives depth pulse information from the receiver output 9, in that this information is fed on the instantaneous correction input 190d to the correction circuit 195 and then on the input 196b to the continuous correction circuit 196.

In plaats van de output 11 te verstellen voor een continue 20 en vaste hoeveelheid compensatie voor kabelrek, dimensionele variaties van het catrolwiel 4 en dergelijke zoals hierboven vermeld, kan het ook wenselijk zijn om de output 11 op een ogenblikkelijke dynamische basis te verstellen op elk punt gedurende een logging-bewerking teneinde bijvoorbeeld het hierboven vermelde jojo-verschijn-25 sel te compenseren. Een ander voorbeeld van de wenselijkheid om deze ogenblikkelijk compensatie te verschaffen kan optreden gedurende de samenvoeging van twee of meer stellen loggingdata, die opeen-' verschillend tijdstip gemeten zijn, waarbij gedurende de logging-bewerking een foutieve diepteverschuiving waargenomen wordt in de 30 grafische afbeelding van deze twee datastellen. Eerst verwijzende naar het wenselijke kenmerk waarbij een voorgekozen aantal correctiepulsen gevoegd kan worden bij of afgetrokken kan worden van een ander voorgekozen aantal dieptepulsen óp elk gewenst tijdstip als gevolg van een handbediende input, kan in figuur 3 gezien worden 35 dat de dieptelogiek 10 voorzien kan zijn van een correctiesühakelaar 790 7 4 04 27 193, die een aantal handbediende diepte-aftrek en diepte-optelinstel-lingen bezit. Als functionele responsie op deze instellingen zal de correctieschakelaar 193 één output 193a produceren, waardoor het ogenblikkelijke jojo-correctiecircuit 195 een korrelatief voorgekozen 5 aantal correctiepulsen produceert op de output 195b voor elk voorgekozen aantal dieptepulsen, dat ontvangen wordt door de correctie-schakeling 195 op de correctieinput 190d. Gezien kan worden dat de correctieschakeling 195 voorzien is van een terugstelteller 197.Instead of adjusting the output 11 for a continuous 20 and fixed amount of cable rack compensation, dimensional variations of the pulley 4 and the like as mentioned above, it may also be desirable to adjust the output 11 on an instant dynamic basis at any point during a logging operation to compensate, for example, the above-mentioned yo-yo phenomenon. Another example of the desirability of providing this instantaneous compensation may occur during the merging of two or more sets of logging data measured at different times, with an erroneous depth shift being observed in the graphical image of these two data sets. Referring first to the desirable feature whereby a preselected number of correction pulses can be added to or subtracted from another preselected number of depth pulses at any desired time due to a manually operated input, it can be seen in Figure 3 that the depth logic 10 may be provided of a correction switch 790 7 4 04 27 193, which has a number of manually operated depth deductions and depth addition settings. As a functional response to these settings, correction switch 193 will produce one output 193a, causing instant yo-yo correction circuit 195 to produce a granularly pre-selected 5 number of correction pulses on output 195b for each pre-selected number of depth pulses received by correction circuit 195 on the correction input 190d. It can be seen that the correction circuit 195 includes a reset counter 197.

Het doel van de teller 197 is het tellen van het door het correctie-10 circuit 195 geproduceerde aantal correctiepulsen, die op de output 195b gevoerd worden naar de terugstelteller 197. Wanneer het voorge-kozen aantal correctiepulsen geproduceerd is, zal de terugstelteller 197 een output 197b produceren, waardoor de correctieschakelaar 193 opnieuw zal reageren op zijn optel- of aftrekinstelling wanneer 15 verdere dieptecorrectiepulsen gewenst worden. Onder gebruikmaking van het voorgaande voorbeeld kan gedurende het verloop van een loggingbewerking uit een grafische afbeelding van loggingdata, die ontvangen worden bepaald worden dat diepte-indicatie van de data foutief zijn en dus met 5 feet uit hun juiste hoogte verschoven zijn. 20 Het kan daarom wenselijk zijn om deze correctie van 5 feet te verdelen over een increment van 1QQ0 fieet toekomstige te ontvangen loggingdata, en het zal daarom wenselijk zijn om vijf aanvullende dieptecorrectiepulsen te produceren die gevoegd worden bij de volgende door het catrolwiel 4 geproduceerde 1000 dieptepulsen. Als gevolg van een 25 diepte-optelinputinstelling van de correctieschakelaar 193 en de korrelatieve correctieschakelaaroutput 193a zal dus de ogenblikkelijke jojo-correctieschakeling 195 de bewaking beginnen van de dieptepulsen op de correctie-circuitinput 190d, en zal een diepte-correctiepuls op zijn output 195b en 195a produceren voor elke 200 dieptepulsen, 30 ontvangen op de correctiecircuitinput 190d. Wanneer vijf dieptecorrectiepulsen geproduceerd en geteld zijn door de terugstelteller 197, zal de output 197b de correctieschakelaar 193 opnieuw vrijmaken, waardoor dus aangeduid wordt dat de diepteverschuiving van 5 feet gecorrigeerd is en de diepte-correctieschakeling beschikbaar is voor 35 verdere correcties. Gezien kan worden dat de op de output 195b aan- 790 74 04 28 wezige dieptecorrectiepulsen geleverd worden aan een pulsvormer-circuit 200 en daarna als output 200a gevoerd worden naar de opteller-aftrekker 199. Verder wordt opgemerkt dat de diepte-optel- en aftrèk-instellingen ook een informatiesignaal (niet weergegeven) leveren aan 5 de logiekregeling 198, zodat de logiekregelingoutput 198a de opteller-aftrekker 199 zal instrueren om de op de pulsvormeroutput 200a aanwezige pulsen opvte tellen of af te trekken als gevolg,, van het feit of een diepte-optel- of diepteaftrekinstelling aanwezig was op de schakelaar 193. Ook wordt opgemerkt dat de dieptelogiek 10 zodanig 10 ingericht kan zijn, dat wanneer een loggingbewerking in neerwaartse richting plaats vindt in de boorput, de geproduceerde dieptepulsen geaccumuleerd worden, terwijl wanneer een loggingbewerking in opwaartse richting plaats vindt vanaf een voorgekozen diepte, de geproduceerde dieptepulsen afgetrokken zullen worden van een voorgekozen aantal.The purpose of the counter 197 is to count the number of correction pulses produced by the correction circuit 195, which are fed on the output 195b to the reset counter 197. When the preselected number of the correction pulses are produced, the reset counter 197 will output 197b, whereby the correction switch 193 will respond again to its addition or subtraction setting when further depth correction pulses are desired. Using the previous example, during a logging operation from a graphical image of logging data received, it can be determined that depth indication of the data is erroneous and thus shifted 5 feet from its proper height. It may therefore be desirable to divide this correction of 5 feet over an increment of 1QQ0 fiet future logging data to be received, and it will therefore be desirable to produce five additional depth correction pulses which are added to the next 1000 depth pulses produced by the pulley 4. . Thus, due to a depth addition input setting of the correction switch 193 and the correlative correction switch output 193a, the instant yo-yo correction circuit 195 will begin monitoring the depth pulses at the correction circuit input 190d, and a depth correction pulse at its output 195b and 195a will for every 200 depth pulses, 30 are received on the correction circuit input 190d. When five depth correction pulses have been produced and counted by the reset counter 197, the output 197b will again release the correction switch 193, thus indicating that the 5 foot depth shift has been corrected and the depth correction circuit is available for 35 further corrections. It can be seen that the depth correction pulses present on output 195b are supplied to a pulse former circuit 200 and then fed as output 200a to adder subtractor 199. It is further noted that depth add and subtract settings also provide an information signal (not shown) to the logic controller 198, so that the logic controller output 198a will instruct the adder subtractor 199 to add or subtract the pulses present on the pulse shaper output 200a due to whether a depth addition or depth subtraction setting was present on the switch 193. It is also noted that the depth logic 10 may be arranged such that when a down logging operation takes place in the wellbore, the depth pulses produced are accumulated while when a logging operation in upward from a preselected depth, the depth pulses produced will be subtracted from one preselected number.

15 Het zal dus duidelijk zijn dat de opteller-aftrekker 199 één indicatie moet ontvangen van de bewegingsrichting van de sonde 2, die aangeeft dat door de correctieschakeling 195-196 geproduceerde dieptecorrectiepulsen, die aanwezig zijn op de pulsvormeroutput 200a, gevoegd moeten worden bij of afgetrokken moeten worden van de op de pulslijn 190e 20 aanwezige diepte-pulsen. De logiekregeling 198 wordt dus voorzien van een directe input 205c die op de flip-flóp-output 191a informatie'· ontvangt van de richtingsflip-flóp 191, welke de bewegingsrichting van de sonde 2 aangeeft. De logiekregeling 198 zal als gevolg van deze informatie de betreffende output 198a produceren, die de opteller-25 aftrekker 199 instrueert om de op de pulsvormeroutput 200a aanwezige puls op te tellen bij of af te trekken van de dieptepulsen op de pulslijn 190e.Thus, it will be appreciated that the adder subtractor 199 must receive one indication of the direction of movement of the probe 2, indicating that depth correction pulses produced by the correction circuit 195-196 present at the pulse shaper output 200a must be added to or subtracted. of the depth pulses present on the pulse line 190e 20. The logic controller 198 is thus provided with a direct input 205c which receives information from the direction flip-flop 191 on the flip-flop output 191a, indicating the direction of movement of the probe 2. Logic controller 198, as a result of this information, will produce the appropriate output 198a, which instructs adder-subtractor 199 to add or subtract the pulse present on the pulse shaper output 200a from the depth pulses on the pulse line 190e.

Nu verwijzende naar de correctie van dieptepulsen voor het hierboven beschreven jojo-verschijnsel, zal voor illustratie-30 doeleinden eerst opgemerkt worden, dat een oscillatietype dat ontroerd kan worden in een loggingbewerking, er een is waarbij als de sonde 2 uit de boorput omhoog getrokken wordt er. momenten kunnen zijn, waarbij de sonde 2 van richting zal veranderen en in een neerwaartse richting zal bewegen over een kort diepteinterval voordat 35 hij zijn opwaartse beweging hervat. Omdat de dieptecodeerder 6 pulsen 790 7 4 04 29 ontvangt van het catrolwiel 4 die functioneel gerelateerd zijn aan de beweging van de sonde 2 onafhankelijk van de richting van zijn beweging, wordt opgemerkt dat het wenselijk kan zijn om een schakeling te verschaffen voor het detecteren van het punt, waar de sonde 5 2 van richting is veranderd teneinde te vermijden dat op foutieve wijze dieptepulsen toegevoegd worden, die geproduceerd worden gedurende de beweging van de sonde 2 in de ongewenste richting.Referring now to the correction of depth pulses for the yo-yo phenomenon described above, it will first be noted for illustrative purposes that an oscillation type that can be moved in a logging operation is one in which as the probe 2 is pulled up from the wellbore. there. moments where the probe 2 will change direction and move in a downward direction over a short depth interval before resuming its upward movement. Since the depth encoder 6 receives pulses 790 7 4 04 29 from the pulley wheel 4 which are functionally related to the movement of the probe 2 independent of the direction of its movement, it is noted that it may be desirable to provide a circuit for detecting the point where the probe 52 has changed direction to avoid incorrectly adding depth pulses produced during the movement of the probe 2 in the undesired direction.

Bovendien zal het verder wenselijk zijn om een schakeling te verschaffen voor het hernemen van de juiste incrementering of decrementering 10 van de diepteteller 240, afhankelijk van de gewenste algemene bewegingsrichting van de sonde 2, nadat de sonde 2 zijn beweging in de gewenste richting hervat heeft precies op het punt, waar hij: in de ongewenste richting begon te bewegen. De dieptelogiek 10 is dus voorzien van een richtingsveranderingsdetector 201, die als gevolg van de 15 flip-flopoutput 191a van de richtingsflip-flop 191, die gevoerd wordt naar de input 205b van de richtingsveranderingsdetector 201 een detectoroutput 201a zal produceren, die gevoerd wordt naar de jojo-detector 202. De jojo-detector 202 kan een output 202b produceren als gevolg van een indicatie op de detectoroutput 201a, dat de 20 bwwegingsrichting van de sonde 2 veranderd is. Deze jojo-detector-output 202b zal dan gevolg hebben dat de opteller 203 verhinderd dat dieptepulsen op de opteller-aftrekkeroutput 199b of pulsvormeroutput 204a van de pulsvormer 204 door-geleid worden voor telling in de diepteteller 240.In addition, it will further be desirable to provide a circuit for resuming the correct incrementing or decrementing 10 of the depth counter 240, depending on the desired general direction of movement of the probe 2, after the probe 2 resumes its movement in the desired direction exactly to the point where it started moving in the undesired direction. Thus, the depth logic 10 includes a direction change detector 201, which, due to the flip-flop output 191a of the direction flip-flop 191, which is fed to the input 205b of the direction change detector 201, will produce a detector output 201a, which is fed to the yo-yo detector 202. The yo-yo detector 202 may produce an output 202b due to an indication on the detector output 201a that the direction of movement of the probe 2 has changed. This yo-yo detector output 202b will then cause the adder 203 to prevent depth pulses on the adder subtractor output 199b or pulse shaper output 204a from the pulse shaper 204 from being forwarded for counting in the depth counter 240.

25 Opgemerkt wordt dat er gevallen zijn waarin het voor de detector 202 niet wenselijk is om de doorgang van dieptepulsen door de opteller 203 als gevolg van de detectoroutput 201a te verhinderen. De sonde 2 kan bijvoorbeeld met opzet in een tegengestelde richting gestuurd zijn om een gedeelte van de boorput opnieuw te 30 meten. Verder wordt opgemerkt dat een tevoren bepaald minimum tijdinterval nodig kan zijn gedurende elke de sonde 2 pauseert op een diepteinterval, voordat een bedoelde richtingsomkering tot stand gebracht wordt. De jojo-detector 202 kan dus voorzien zijn van een passende schakeling om zijn activering als gevolg van een richtings-35 veranderingsoutput 201a te verhinderen, tenzij in aanvulling op de 790 74 04 30 * * i aanwezigheid van een dergelijke output 201a de sonde 2 gedurende een voorgekozen tijdinterval gepauseert heeft voordat hij voortgaat in de omgekeerde richting. De jojodetector 202 kan verder voorzien zijn van een op-afteller, die zal beginnen op de jojo-detectorinput 5 199a aanwezige dieptepulsen te incrementeren op te tellen, wanneer een op de detectoroutput 201a aanwezige richtingsverandfering ontvangen is. Wanneer de sonde 2 opnieuw van richting veranderd èn in de gewenste richting begint te bewegen, zal de detectoroutput 201a deze richtingsverandering reflecteren en dus tot gevolg hebben dat de 10 op-afteller van de jo.jo-detector 202 af begint te tellen, vanaf het laatste getal, dat geaccumuleerd is als gevolg van op de jojo-detectorinput 199a aanwezige dieptepulsen, Wanneer de op-afteller van de jojodetector 202 de nulwaarde bereikt heeft, betekent dit dat de sonde 2 zich nu bevindt op het punt, waar hij van richting 15 veranderde en in de ongewenste richting begon te bewegen. Wanneer dus de op-afteller van de jojo-detector 202 de nulwaarde bereikt, zal een output 202b geproduceerd worden die de opteller 203 zo activeert dat de opteller 203 begint met het doorgeven van dieptepulsen op zijn output 203a naar de diepteteller 240 om op de juiste 20 wijze te incrementeren of decrementeren, zoals hierboven beschreven is. Samenvattende zal het dus duidelijk zijn, dat de richtingsveran-deringsdetector 201 en de jojodetector 202 de functie verschaffen van het bepalen wanneer de sonde 2 begonnen is met oscilleren in een ongewenste richting. De detectors 201-202 verschaffen dè verdere 25 functie van het toestaan dat dieptepulsen doorgelaten worden voor tellen op het ogenblik dat de sonde 2 teruggekeerd is naar het punt, waar hij in de ongewenste richting begon te bewegen en nu de beweging in de gewenste richting hervat heeft. Het zal dus duidelijk zijn dat de jojo-detector 202 in het algemeen het doel heeft dieptepulsen 30 üit te filteren, die geproduceerd zijn terwijl de sonde 2 geoscilleerd heeft vanaf een gedetectèerd punt binnen de boorput.It is noted that there are cases where it is not desirable for detector 202 to prevent the passage of depth pulses through adder 203 due to detector output 201a. For example, probe 2 may be intentionally steered in an opposite direction to remeasure a portion of the wellbore. It is further noted that a predetermined minimum time interval may be required during each probe 2 pauses at a depth interval before effecting an intended direction reversal. Thus, the yo-yo detector 202 may be provided with an appropriate circuit to prevent its activation due to a directional change output 201a unless, in addition to the presence of such an output 201a, the probe 2 during has paused a preselected time interval before continuing in the reverse direction. The yo-yo detector 202 may further include an up-counter, which will begin to increment adding incremental depth pulses present on yo-yo detector input 5 199a when a change in direction present on detector output 201a is received. When the probe 2 changes direction again and starts moving in the desired direction, the detector output 201a will reflect this change of direction and thus cause the 10 up-count of the yo-yo detector 202 to start counting down from the last number, accumulated as a result of depth pulses present on the yo-yo detector input 199a. When the up-countdown of the yo-yo detector 202 has reached zero, this means that the probe 2 is now at the point where it is moving from direction 15. changed and started moving in the undesired direction. Thus, when the up-countdown of the yo-yo detector 202 reaches zero, an output 202b will be produced which activates the adder 203 so that the adder 203 begins to pass depth pulses on its output 203a to the depth counter 240 To increment or decrement as described above. In summary, it will thus be appreciated that the direction change detector 201 and the yo-yo detector 202 provide the function of determining when the probe 2 has started oscillating in an undesired direction. The detectors 201-202 provide the further function of allowing depth pulses to pass for counting when the probe 2 has returned to the point where it started moving in the undesired direction and now resumes moving in the desired direction. has. Thus, it will be appreciated that the yo-yo detector 202 is generally intended to filter out depth pulses 30 produced while probe 2 oscillates from a detected point within the wellbore.

De jojodetector 202 kan nu zo ontworpen zijn, dat wanneer de uitslag van de sonde 2 na een richtingsverandering eeft tevoren bepaalde afstand overschrijdt corresponderende met het overschrijden 35 van de op-afteller van jojodetector 202 van een voorgekozen getal, 790 7 404 31 de detector 202 naar nul teruggesteld zal worden en de opteller 203 toch in werking zal blijven, waardoor dieptepulsen blijven doorgaan naar de diepteteller 240. In een dergelijke geval kan het verder wenselijk zijn om dieptecorrectiepulsen te produceren om de diepte-5 pulsen te vervangen, die niet door de teller 203 mochten gaan, terwijl de op-af teller van de jojo-detector 202 aan het tellen was. De jojodetector 202 kan dus voorzien worden van een jojodetectoroutput 202a, die de correctieschakelaar 193 zal activeren op dezelfde wijze als de door de diepteoptel-aftrekinputinstellingen van de schakelaar 10 193 veroorzaakte activering. De correctieschakelaar output 193a van de correctieschakelaar 193a van de correctieschakelaar 193, geproduceerd als gevolg van de jojo-detectoroutput 202a, zal de ogenblikkelijke jojo-correctieschakeling 195 activeren, die op zijn beurt de betreffende dieptecorrectiepulsen zal produceren op een 15 manier die gelijk is aan de productie van diepte-correctiepulsen veroorzaakt door de instellingen van de schakelaar 193. Deze op de correctieschakeling-output 195a verschijnende dieptecorrectiepulsen zullen daarna geleverd worden aan een conventionele pulsvormerschake-ling 204, waarvan de output 204a tot gevolg zal hebben dat de opteller 20 203 de aldus geproduceerde dieptecorrectiepulsen voegt bij de diepte pulsen op te optelleroutput 199b.The yo-yo detector 202 may now be designed so that when the deflection of the probe 2 after a change of direction exceeds a predetermined distance corresponding to exceeding the up-count of yo-yo detector 202 of a preselected number, 790 7 404 31 the detector 202 will be reset to zero and the adder 203 will still operate, causing depth pulses to continue to depth counter 240. In such a case, it may further be desirable to produce depth correction pulses to replace the depth 5 pulses, which are not counter 203 was allowed to go while the on-off counter of the yo-yo detector 202 was counting. Thus, the yo-yo detector 202 may be provided with a yo-yo detector output 202a, which will activate the correction switch 193 in the same manner as the activation caused by the depth add subtract input settings of the switch 10 193. The correction switch output 193a of the correction switch 193a of the correction switch 193, produced as a result of the yo-yo detector output 202a, will activate the instantaneous yo-yo correction circuit 195, which in turn will produce the appropriate depth correction pulses in a manner equal to the production of depth correction pulses caused by the settings of the switch 193. These depth correction pulses appearing on the correction circuit output 195a will then be supplied to a conventional pulse shaper circuit 204, the output 204a of which will cause the adder 20 203 to depth correction pulses produced add to the depth pulses at the adder output 199b.

Figuur 4 toont een uitvoering van de onderhavige uitvinding, die een meer gedetailleerde functionele weergave is van de werkwijze van de uitvinding, wanneer deze in een hierna te 25 beschrijven "auto-korrelatie" modus is. Voor illustratiedoeleinden zal aangenomen worden, dat de loggingbewerking in de neerwaartse richting begonnen is, waarbij als de sonde 2 dieper in de boorput komt, metingen geproduceerd zullen worden door de sonde 2 op diepte-intervallen die functioneel gerelateerd zijn aan het regelsignaal 30 21 vanuit de diepteregelaar 12. Er wordt aan herinnerd dat de diepte- codeerder 6 bij voorkeur een dieptemeetsignaal 7 produceert in de vorm van pulsen, waarbij elke puls,correspondeert met een voorgekozen hoekverplaatsing van het catrolwiel 4. Wanneer aangenomen wordt dat elke verplaatsing correspondeert met een korrelatieve bewegingslengte 35 van de loggingkabel 3 over het wiel 4, en dat deze beweging op zijn 790 7 404 *> 32 beurt correspondeert met een korrelatieve beweging van de sonde 2, zal het duidelijk zijn dat het signaal 7 van de dieptecodeerder 6 gebruikt kan worden om de diepte te detecteren van de sonde 2 binnen de boorput. Bovendien kan gezien worden dat de door het signaal 7 5 gedragen diepteinformatie verder gebruikt kan worden om regelsignalen 21 te produceren die functioneel daaraan gerelateerd zijn, en die wanneer zij aan de sonde 2 geleverd worden, tot gevolg hebben dat de sonde 2 metingen uitvoert op een voorgekozen diepteinterval. Er wordt evenwel verder aan herinnerd dat tengevolge van hèt bekende 10 verschijnsel, zoals rek van de loggingkabel 3 of slippen van de loggingkabel 3 over het catrolwiel 4 en dergelijke, de door de codeerder 6 geproduceerde dieptepulsen niet precies hoeven te corresponderen met de beweging van de sonde 2 binnen de boorput.Figure 4 shows an embodiment of the present invention, which is a more detailed functional representation of the method of the invention when it is in an "auto-correlation" mode to be described below. For illustrative purposes, it will be assumed that the downward logging operation has begun, where as the probe 2 comes deeper into the wellbore, measurements will be produced by the probe 2 at depth intervals functionally related to the control signal from the depth adjuster 12. It is recalled that the depth encoder 6 preferably produces a depth measurement signal 7 in the form of pulses, each pulse corresponding to a preselected angular displacement of the pulley wheel 4. Assuming that each displacement corresponds to a grain length of motion 35 of the logging cable 3 across the wheel 4, and that this movement in its turn corresponds to a granular movement of the probe 2, it will be clear that the signal 7 from the depth encoder 6 can be used to detect depth of probe 2 within the wellbore. In addition, it can be seen that the depth information carried by the signal 7 5 can be further used to produce control signals 21 functionally related thereto, which when supplied to the probe 2 result in the probe 2 taking measurements at a preselected depth interval. However, it is further recalled that due to the known phenomenon, such as stretching of the logging cable 3 or slipping of the logging cable 3 over the pulley 4 and the like, the depth pulses produced by the encoder 6 do not have to correspond exactly with the movement of the probe 2 within the wellbore.

Zelfs wanneer zij wel corresponderen kan het bovendien wenselijk 15 zijn om op een voorgekozen manier deze dieptepulsen tan de codeerder 6 te variëren teneinde op corresponderende wijze de als gevolg daarvan geproduceerde bevelsignalen 21 te variëren. Opgemerkt wordt dat dit op zijn beurt een variabele regeling mogelijk maakt over de diepteincrementen, waar de metingen van de sonde 2 uitgevoerd 20 worden. Een reden hiervoor kan hgvoorbeeld zijn de regulering van de diepte, waar toekomstige metingen door de sonde 2 uitgevoerd moeten worden, teneinde te corresponderen met de diepte waar de historische metingen uitgevoerd worden.Moreover, even if they do correspond, it may be desirable to vary these depth pulses at encoder 6 in a preselected manner to correspondingly vary the command signals 21 produced as a result. It is noted that this in turn allows variable control over the depth increments where the measurements of the probe 2 are performed. One reason for this may be the regulation of the depth, where future measurements must be made by the probe 2, in order to correspond to the depth where the historical measurements are made.

Opgemerkt wordt dat deze historische metingen gedaan 25 kunnen zijn op variërende diepteincrementen ten gevolge van het hierboven vermelde kabelrekverschijnsel en dergelijke. Het zou daarom zeer wenselijk zijn om te verzekeren, dat elke in ware tijd uitgevoerde meting geproduceerd werd op een diepte, die korrelatief is met zijn historische tegenhanger, teneinde de verificatie van nauwkeurigheid 30 en integriteit van later verkregen data mogelijk te maken, en om de combinatie van deze twee datastellen in functionele verhoudingen en dergelijke mogelijk te maken.It should be noted that these historical measurements may have been made on varying depth increments due to the above-mentioned cable stretching phenomenon and the like. Therefore, it would be highly desirable to ensure that each real-time measurement was produced at a depth that is granular with its historical counterpart, to allow verification of accuracy and integrity of data obtained later, and to combination of these two data sets in functional relationships and the like.

Aangenomen wordt dat de sonde 2 in een neerwaartse richting beweegt en metingen produceert als gevolg van het regelsignaal 21.Probe 2 is believed to move in a downward direction and produce measurements due to the control signal 21.

35 Ook wordt aangenomen dat deze metingen visueeel afgebeeld worden op 790 7 4 04 33 de kathodestraalbuis 40, samen met de diepteindicaties waar zij geproduceerd werden, op de manier die beschreven is in de Amerikaanse octrooiaanvrage serienr. 949.592, ingediend op 10 oktober 1978 in de Verenigde Staten van Amerika. Bovendien wordt 5 aangenomen dat naast elke meting een korrelatieve historische meting van bijvoorbeeld een identieke loggingparameter, zoals de in de loggingtechniek bekende spontane potentiaalmeting, waarvan aangenomen was dat hij op een identieke diepte en in identieke diepteincrementen geproduceerd was, afgeheeld wordt. Ten gevolge 10 van de grafische visuele afbeelding op de kathodestraalbuis kan bijvoorbeeld uit een inspectie van de afbeelding bepaald worden, dat er een diepte-"verschuiving" is tussen de twee kolommen. Met name kan uit een identificeerbare soortgelijke verschijnende verstoring in beide krommen gezien worden, dat de verstoring niet 15 plaats vindt in hetzelfde horizontale vlak op de afbeelding, maar inplaats hiervan blijken de ware tijddata van de verstoring voor illustratiedoeleinden geproduceerd te zijn in een diepteincrement dat een halve foet ondieper is dan de korrelatieve historische meting. Het zal dus wenselijk zijn om de diepteincrementen te 20 verstellen, waar de latere ware tijdmetingen uitgevoerck"worden teneinde de twee krommen horizontaal in lijn te brengen. Omdat de historische metingen een halve foet dieper blijken geproduceerd te zijn binnen de boorput dan welke korrelatieve ware tijd meting, zal het duidelijk zijn dat het wenselijk is de opeenvolgende ware 25 tijdmetingen te doen produceren in grotere diepte-incrementen dan tevoren als de sonde 2 zijn neerwaartse beweging in de boorput voortzet, totdat het blijkt dat de ware tijd een historische metingen op identieke aangeduide diepten in grote korrelering, waardoor dus aangegeven wordt dat zij op identieke diepten geproduceerd waren.It is also believed that these measurements are visualized on 790 7 4 04 33 cathode ray tube 40, along with the depth indications where they were produced, in the manner described in U.S. patent application serial no. 949,592, filed October 10, 1978 in the United States of America. In addition, it is believed that in addition to each measurement, a granular historical measurement of, for example, an identical logging parameter, such as the spontaneous potential measurement known in the logging art, which was assumed to have been produced at identical depth and in identical depth increments, is taken off. For example, due to the graphical visual image on the cathode ray tube, an inspection of the image can determine that there is a depth "shift" between the two columns. Notably, from an identifiably similar appearing disturbance in both curves, it can be seen that the disturbance does not occur in the same horizontal plane on the image, but instead, the real-time data of the disturbance for illustrative purposes appears to have been produced in a depth increment that half fet is shallower than the granular historical measurement. Thus, it will be desirable to adjust the depth increments where the later true time measurements are taken to align the two curves horizontally. Because the historical measurements appear to have been produced half a fet deeper within the well than any granular real time measurement, it will be appreciated that it is desirable to have the successive true time measurements produced in greater depth increments than before if the probe 2 continues its downward movement in the wellbore until it appears that the real time historical measurements at identically indicated depths in large grain, thus indicating that they were produced at identical depths.

30 In fig. 4 kan gezien worden dat een ontvangeroutput 9 geproduceerd is, die bijvoorkeur bestaat uit een seriepulsen, waarbij elke puls correspondeert met een voorgekozen hoekratatie van catrolwiel 4. In het onderhavige voorbeeld wordt voor illustratiedoeleinden aangenomen dat de omtrek van het catrolwiel 4 zo gekozen 35 is, dat de voor elke complete rotatie daarvan 256 pulsen geproduceerd 790 7 4 04 34 worden, corresponderende met de beweging van een foot van de logging-kabel 3 over het catrolwiel 4. Bovendien wordt aangenomen dat na het optreden van elke 256ste puls, de dieptelogiek 10 een output 11 zal produceren teneinde door de diepteregelaar 12 een regelsignaal 5 21 te doen produceren, dat op zijn beurt tot gevolg zal hebben dat de sonde 2 een-volgend monster in ware tijd produceerd. Het zal dus duidelijk zijn dat aannemende een één op ééncvereenkomst tussen de beweging van de logkahel 3 over het catrolwiel 4 en een korrelatieve vertikale beweging van de sonde 2 in neerwaartse richting in de 10 boorput, de sonde 2 een meting zal produceren bij elke foet beweging door de boorput. Opgemerkt wordt dat door het optellen of aftrekken van vijf verdere pulsen bij of van elke reeks van 2B6 pulsen, die normaal op de ontvangeroutput 9 aankomen, en elke 256ste puls te gebruiken na deze correctie om een-volgend monster in ware tijd 15 door de sonde 2 te laten produceren als gevolg van het bevelsignaal 21, het nettoeffect zal zijn dat dit monster geproduceerd is bij een diepte-increment van 251/256ste respectievelijke 261/256ste van een foot,dieper dan de voorgaande meting. Door aldus deze correctiepulsen op te tellen of af te trekken kunnen diepteverschui- ~ 20 vingen van plus of minus 5/256 of bij benadering plus of minus 1/50 deel van een foot per foot gecorrigeerd worden. Bovendien kan wanneer deze correctie consistent geïntroduceerd was achtereenvolgens 25 keer voor elke binnenkomende reeks van 256 pulsen, een diepteverschuiving' tussen de ware tijd en historische krommen van een halve foot al-dus 25 gecorrigeerd worden over een interval van 25 feet.In Fig. 4 it can be seen that a receiver output 9 has been produced, which preferably consists of a series pulses, each pulse corresponding to a preselected angular ratio of pulley wheel 4. In the present example, it is assumed for illustrative purposes that the circumference of the pulley wheel 4 is It has been chosen that the 256 pulses for each complete rotation thereof be produced 790 7 4 04 34, corresponding to the movement of a foot of the logging cable 3 over the pulley wheel 4. Moreover, it is assumed that after the occurrence of every 256th pulse , the depth logic 10 will produce an output 11 in order for the depth controller 12 to produce a control signal 21, which in turn will cause the probe 2 to produce a subsequent sample in real time. Thus, it will be appreciated that assuming a one-to-one correspondence between the movement of the logo shell 3 over the pulley wheel 4 and a granular vertical movement of the probe 2 downward in the well bore, the probe 2 will produce a measurement with each fetal movement. through the well. It is noted that by adding or subtracting five further pulses to or from each series of 2B6 pulses, which normally arrive at the receiver output 9, and using every 256th pulse after this correction to track another sample in real time through the probe 2 as a result of the command signal 21, the net effect will be that this sample is produced at a depth increment of 251 / 256th and 261 / 256th of a foot, respectively, deeper than the previous measurement. Thus, by adding or subtracting these correction pulses, depth shifts of plus or minus 5/256 or approximately plus or minus 1/50 part of a foot per foot can be corrected. In addition, when this correction was consistently introduced 25 times in succession for each incoming series of 256 pulses, a depth shift between the real time and historical curves of half a foot can thus be corrected over an interval of 25 feet.

In figuur 4 kan gezien worden dat een ongecorrigeerde pulstrein, waarbij een puls geproduceerd wordt bij elke 360/256ste gedeelte van een graad rotatie van het catrolwiel, door de ontvangeroutput 9 op de pulsoutput 190a en 190b geleverd kan worden aan een 30 richtingsflip-flop 191. Deze pulsen kunnen ook de pulslijn 190e geleverd worden aan een conventionele opteller/aftrekker 199 en als een correctie-input 190d aan de ogenblikkelijke correctieschake-ling 195 voor hierna te beschrijven doeleinden. Ten aanzien van de pulsoutput 190a en 190b wordt opgemerkt dat wanneer het optreden 35 van een puls alleen correspondeert met een hoekrotatie van het catrol- 790 7 4 04 35 wiel over een voorgeko2en waarde, onafhankelijk van zijn bewegingsrichting, een inrichting aanwezig moet zijn om te weten te komen of deze pulsen opgeteld moeten bij of afgetrokken moeten worden van het tevoren optreden pulsen in functionele relatie rot de bewegingsrichting van de sonde 2. Wanneer bijvoorbeeld in de onderhavige 5 illustratie wordt aangenomen dat de sonde 2 in neerwaartse richting bewogen is over een afstand van 100/256ste gedeelte van een foot in de boorput, zullen 100 pulsen op de ontvangeroutput 9 geproduceerd zijn. Zonder een richtingsindicatie ten aanzien van de bewegingsrichting van de sonde 2 na de volgende ontvangst een dergelijk puls 10 zal er evenwel geen hasis zijn om te bepalen, of deze puls moet opgeteld worden bij of afgetrokken worden van de bestaande 100 pulsen. Een werkwijze om dit tot stand te brengen is het catrolwiel 4 te voorzien van een codeerwiel, dat twee stellen pulsen produceert, die verschoven zijn door een bekend faseverschil, dat korrelatief 15 is met de punten op het codeerwiel van waar zij geproduceerd werden. Door het faseverschil te detecteren tussen een dergelijke puls van een stel pulsen, die geleverd zijn op de pulsoutput 190a en de korrelatieve puls van het andere op de pulsoutput 190b geproduceerde stel, kan de bewegingsrichting van de sonde 2 gedetecteerd worden 20 door de richtingsflip-flop 191. Deze richtingsinformatie zal geleverd worden op de flip-flopoutput 191a aan de logiekregeling 198. De logiekregeling 198 zal op zijn beurt een logische regeloutput 198a produceren teneinde correctiepulsen op de pulsvormeroutput 200a te doen optellen bij of af te trekken van de pulsen op de pulslijn 190e, 25 die geleverd worden aan de opteller/af trekker 199 als gevolg van input naar de logiekregeling 198, die de flip-flopoutput 191a en de correctieoutput 243 zijn. Opgemerkt wordt dat een verandering in het signaal van de flip-flopoutput 191a of de correctieoutput 243 tot gevolg zal hebben dat de logiekregelingoutput 198a veranderd, 30 teneinde door de opteller/aftrekker 199 de wetenkundige bewerking te doen uitvoeren, die tegengesteld is aan die welke uitgevoerd werd voorafgaande aan deze verandering in de correctieoutput 243 of de flip-flopoutput 191a. Hier zal worden aangenomen dat de sonde 2 in een neerwaartserichting blijft bewegen, waarbij de flip-flopoutput 790 7 404 36 191a constant blijft en dus aan de logische regeling 198 mededeelt, dat de bewegingsrichting van de sonde 2 neerwaarts gericht is.In Figure 4, it can be seen that an uncorrected pulse train, where a pulse is produced with every 360 / 256th part of a degree rotation of the pulley wheel, can be delivered from the receiver output 9 on the pulse output 190a and 190b to a direction flip-flop 191. These pulses may also be supplied the pulse line 190e to a conventional adder / subtractor 199 and as a correction input 190d to the instantaneous correction circuit 195 for purposes described below. With regard to the pulse output 190a and 190b, it is noted that when the occurrence of a pulse corresponds only to an angular rotation of the pulley 790 7 4 04 35 wheel over a pre-selected value, regardless of its direction of movement, a device must be present for find out whether these pulses should be added to or subtracted from the pre-occurring pulses in functional relationship the direction of movement of the probe 2 rotates. For example, in the present illustration, it is assumed that the probe 2 has moved downward a distance of 100 / 256th of a foot in the wellbore, 100 pulses will be produced on the receiver output 9. Without a direction indication of the direction of movement of the probe 2 after the next reception of such a pulse 10, however, there will be no hasis to determine whether this pulse should be added to or subtracted from the existing 100 pulses. One method of accomplishing this is to provide the pulley wheel 4 with an encoding wheel, which produces two sets of pulses shifted by a known phase difference, which is granular with the points on the encoding wheel from where they were produced. By detecting the phase difference between such a pulse from one set of pulses supplied to pulse output 190a and the granular pulse from the other set produced on pulse output 190b, the direction of movement of probe 2 can be detected by the direction flip-flop 191. This direction information will be supplied at the flip-flop output 191a to the logic controller 198. The logic controller 198 in turn will produce a logic controller output 198a to add or subtract correction pulses at the pulse shaper output 200a from the pulses on the pulse line 190e, 25 supplied to the adder / subtractor 199 as a result of input to the logic controller 198, which are the flip-flop output 191a and the correction output 243. It is noted that a change in the signal from the flip-flop output 191a or the correction output 243 will cause the logic control output 198a to change so as to have the adder / subtractor 199 perform the scientific operation opposite to that performed prior to this change in the correction output 243 or the flip-flop output 191a. Here, it will be assumed that the probe 2 continues to move in a downward direction, with the flip-flop output 790 7 404 36 191a remaining constant and thus informing logic control 198 that the direction of movement of the probe 2 is downward.

Zoèls in het bovenstaande vermeld is, is bepaald dat de diepte-verschuiving van een halve foot tussen de historische en ware tijd 5 loggingkromme zodanig is, dat het wenselijk is om volgende ware tijd metingen te verkrijgen in grotere diepte-incrementen binnen de boorput. Zoals vermeld is, correspondeert met de wenselijkheid vijf dieptepulsen af te trekken van de pulstrein van elke op de ontvanger-output 9 geleverde 256 pulsen. In figuur 4 kan dus gezien worden 10 dat deze beslissing functioneel weergegeven kan worden als de "op-of aftrekdiepte"beslissing 241, die kan corresponderen met de handbediende schakelaarinstelling 242 van een correctieschakelaar 193. Als gevolg van de schakelaarinstelling 242 zal de correctieschakelaar 193 een correctie-output 243 leveren aan de logiekregeling 15 198. De logiekregeling is dus geïnstrueerd door het optreden van de flip-flopoutput 191a en de op de correctieoutput 243 aanwezige aftrekbeslissing om een logregeloutput 198a te produceren, teneinde door de opteller/aftrekker 199 binnenkomende correctiepulsen van een pulsvormeroutput 200a te doen aftrekken van de binnenkomende puls-20 trein op de pulslijn 190e. Wanneer de beslissing gedaan is om toekomstige ware tijdmetingen op kleinere incrementen te verkrijgen binnen de boorput, corresponderende met de instelling van de correctieschakelaar 193 als gevolg van zijn optelheslissing 241, zal de korrelatieve correctie-output 243 aannemende dat de sonde 2 25 nog steeds in een neerwaartse richting beweegt, tot gevolg hebben dat de logiekregeling 198 een output 198a produceert teneinde de opteller/aftrekker 199 in de optelmodus te doen werken. In deze modus zullen op de pulsvormeroutput 200a ontvangen pulsen gevoegd worden bij de binnenkomende pulstrein van 256 pulsen op de pulslijn 30 190e. In figuur 4 kan gezien worden dat een ogenblik correctie- circuit 195 gebruikt wordt. Opgemerkt wordt dat het correctiecircuit 195 voorzien wordt van een correctieinput 190d, die bestaat uit de binnenkomende pulstrein van 256 pulsen per foot beweging van de loggingkabel over-het catrolwiel 4. Als gevolg van de correctie-35 output 193a zal de correctieschakeling 195 bij voorkeur het aantal 790 7 4 04 37 pulsen tellen dat geleverd wordt op de correctie-inpüt 190d. Elke keer dat de telling de waarde 256 bereikt en weer bij 1 begint, zal wanneer een correctie-output 193a ontvangen is het ogenblikkelijke correctiecircuit 195 vijf correctiepulsen produceren, die 5 geleverd zullen worden op de output 195a aan een conventionele pulsvormer 200, en daarna op de pulsvormeroutput 200a aan de opteller/aftrekker 199. Afhankelijk van de instelling van de opteller/aftrekker 199 als gevolg van de logiekregeling-output 198a, zullen deze vijf pulsen gevoegd worden bij of afgetro-kken worden 10 van de volgende binnenkomende reeks van 256 pulsen op de pulslijn 190e. Het aantal pulsen dat normaal zou optreden als gevolg van een complete rotatie van het catrolwiel 4, zal dus geincrementeerd of decrementeerd worden met vijf, zoals zij nu zullen verschijnen op de pulsoutput 245 als gevolg van de korrelatieve conditie van 15 de logische regeloutput 198a. In de onderhavige illustratie bijvoorbeeld waarin beslist was om volgende ware tijdmetingen te verkrijgen over grotere boorputdiepte-incrementen als gevolg van de visuele afbeelding op de kathodestraalbuis 40, heeft de instelling van correctieschakelaar 193 dienovereenkomstig tot gevolg dat de 20 logische regeloutput 198a de opteller/aftrekker 199 in de aftrek-modus instelt. Na activering van de correctieschakelaar 193 levert de ogenblikkelijke correctieschakeling 195 als gevolg van de correctie-output 193a vijf correctiepulsen op de pulsoutput 195a, via de pulsvormer 200 aan de opteller/aftrekker 199 op de puls-25 vormeroutput 200a. Ten gevolge van de correctie-output 253 is de opteller/aftrekker 199 ingesteld in de aftrekmodus, waarbij deze vijf pulsen de verwijdering zullen veroorzaken van vijf pulsen uit de volgende binnenkomende reeks van 256 pulsen op de pulslijn 190e. Ofschoon dus 256 pulsen ontvangen zijn door de optellèr/ 30 aftrekker 199 gedurende een korrelatieve tijdsperiode, worden slechts 251 pulsen geleverd op de pulsoutput 245. In figuur 4 is een dieptecircuit 240 weergegeven, waaraan deze pulsen op de pulsoutput 245 bij voorkeur geleverd worden. Het dieptecircuit zal bij voorkeur een cumulatieve telling van deze pulsen op de pulsout-35 put 245 vasthouden. Bovendien zal het dieptecircuit 240 ook bij- 790 74 04 38 voorkeur deze cumulatieve telling vertalen in een korrelatieve visuele digitale diepteindicatie. Deze digitale diepteindicatie kan op de dieptelogiekoutput 11 geleverd worden aan de diepteregelaar 12. Het zal nu duidelijk zijn dat de werking van de uivinding 5 het op een voorgekozen wijze variabel verstellen is van het aantal pulsen dat korrelatief geproduceerd wordt door de hoekrotatie van het catrolwiel 4, welke pulsen voorafgaande aan de verstelling aanwezig zijn op de ontvangeroutput 9. Op deze wijze verandert de optel- of aftrekbeslissing 241 op een voorgekozen manier het aantal 10 dieptepulsen op de ontvangeroutput 9, dat geproduceerd is per bekende hoekbeweging van het catrolwiel 4. Deze verstelde pulsen die verschijnen op de pulsoutput 245 kunnen geaccumuleerd worden door het diepte-circuit 240 teneinde een signaal te produceren, dat korrelatief is met de diepte van de sonde 2 die verstelt of gecompen-15 seerd is door de optel- of aftrekbeslissing 241. In figuur 4 is verder een logsnelhëidcircuit 81a weergegeven, waarvan het doel is het tellen van het aantal verstelde pulsen op de pulsoutput 245, dat per tijdseenheid ontvangen is. Opgemerkt wordt dat deze telling zonder de korrelatieve toevoeging of aftrekking van pulsen van het 20 catrolwiel 4 normaal zal corresponderen met de hoekbewegingssnelheid van het catrolwiel 4, die op zijn beurt zal korreleren met de vertikale bewegingssnelheid van de sonde 2. Opgemerkt wordt evenwel, dat door het als gevolg van de optel- of aftrekbeslissing 241 verstellen van het aantal pulsen van het catrolwiel 4, dat per 25 tijdseenheid gesteld zal worden, het netto-effect de verstelling is van de blijkbare loggingssnelheid van de sonde 2 teneinde te korreleren met die van de sonde-bewegingen gedurende de productie van de historische data. Verder wordt opgemerkt dat een diepte-interrupt-generator 219 bij voorkeur gebruikt wordt. Het doel van de generator 30 219 is het produceren van een signaal op da dieptelogiekoutput 11, die geleverd wordt aan de diepteregelaar 12 korrelatief met een voorgekozen aantal door de interrupt-generator 219 op de pulsoutput 245 te ontvangen pulsen. In de onderhavige illustratie zal elke keer dat de generator 219 256 pulsen ontvangt op de pulsoutput 245, een 35 signaal geproduceerd worden en op de output geleverd worden aan de 790 7 4 04 39 diepteregelaar 12. Als gevolg van. de output 11 zal de diepteregelaar 12 daarna bevelsignalen 21 produceren teneinde de productie van een volgende ware tijdmeting in de sonde 2 als gevolg daarvan te veroorzaken. Door het verstellen van de binnenkomende pulsen op de 5 pulslijn 190e als gevolg van de optel- of aftrekbeslissing 241, is het netto-resultaat de verstelling van de lengte van de beweging van de sonde 2 volgende op de productie van een monster, voordat een volgend monster door de sonde 2 getrokken wordt als gevolg van de interrupt-generatoroutput 11. In figuur 4 kan gezien worden 10 dat een terugstelcircuit 197 gebruikt wordt. Het terugstelcircuit 197 zal bij voorkeur zo versteld worden dat een terugsteloutput 197b geleverd wordt aan de correctieschakelaar 193, wanneer 25 stellen van vijf correctiepulsen elk ontvangen zijn door het terugstelcircuit 197 op de pulsoutput 195a. Na ontvangst van de 15 terugsteloutput 197b door de correctieschakelaar 193 zal de correctieschakelaar 193 uitgeschakeld worden, zodat geen correct!e-output 193a daarna geleverd wordt aan het ogenblikkelijk correctie-circuit 195, totdat de correctieschakelaar 193 een volgende schakelaarinstelling 242 ontvangt, corresponderende.met een optel-20 of aftrekbeslissing 241. Gezien kan dus worden dat als gevolg van elke activering van de correctieschakelaar 193 door de schakelaarinstelling 242, een totaal van 25 ft x 1/50 ft/ft of 1/2 ft correctie over een 25 ft interval verkregen kan worden.As noted above, it has been determined that the half foot depth shift between the historical and real time logging curves is such that it is desirable to obtain subsequent real time measurements in greater depth increments within the wellbore. As mentioned, it is desirable to subtract five depth pulses from the pulse train of each 256 pulses supplied to receiver output 9. Thus, in Figure 4, it can be seen that this decision can be functionally represented as the "increase or decrease depth" decision 241, which may correspond to the manual switch setting 242 of a correction switch 193. Due to the switch setting 242, the correction switch 193 will provide correction output 243 to the logic controller 15 198. The logic controller is thus instructed by the occurrence of the flip-flop output 191a and the subtract decision present on the correction output 243 to produce a log controller output 198a, in order to receive correction pulses input from the adder / subtractor 199. subtract a pulse former output 200a from the incoming pulse-20 train on the pulse line 190e. When the decision is made to obtain future true time measurements at smaller increments within the wellbore, corresponding to the adjustment of the correction switch 193 as a result of its addition decision 241, the granular correction output 243 will assume that the probe 2 is still in a moves downward, causing the logic controller 198 to produce an output 198a to cause the adder / subtractor 199 to operate in the add mode. In this mode, pulses received at the pulse shaper output 200a will be added to the incoming pulse train of 256 pulses on the pulse line 30 190e. In Figure 4, it can be seen that a moment correction circuit 195 is used. It is noted that the correction circuit 195 is provided with a correction input 190d, which consists of the incoming pulse train of 256 pulses per foot movement of the logging cable over the pulley wheel 4. As a result of the correction output 193a, the correction circuit 195 will preferably count 790 7 4 04 37 pulses delivered on the correction input 190d. Each time the count reaches 256 and starts at 1 again, when a correction output 193a is received, the instantaneous correction circuit 195 will produce five correction pulses, which will be delivered on output 195a to a conventional pulse shaper 200, and then on the pulse shaper output 200a to the adder / subtractor 199. Depending on the setting of the adder / subtractor 199 due to the logic control output 198a, these five pulses will be added to or subtracted from the next incoming sequence of 256 pulses. on the pulse line 190e. Thus, the number of pulses that would normally occur as a result of a complete rotation of the pulley wheel 4 will be incremented or decremented by five, as they will now appear at the pulse output 245 due to the granular condition of the logic control output 198a. For example, in the present illustration where it was decided to obtain subsequent true time measurements over larger wellbore depth increments due to the visual image on the cathode ray tube 40, the adjustment of correction switch 193 accordingly results in logic control output 198a adding / subtracting 199 in the deduction mode. After activation of the correction switch 193, the instantaneous correction circuit 195, as a result of the correction output 193a, delivers five correction pulses at the pulse output 195a, via the pulse shaper 200 to the adder / subtractor 199 at the pulse output 200a. Due to the correction output 253, the adder / subtractor 199 is set in the subtract mode, these five pulses causing the removal of five pulses from the next incoming series of 256 pulses on the pulse line 190e. Thus, although 256 pulses have been received by the adder / subtractor 199 over a granular period of time, only 251 pulses are delivered to pulse output 245. Figure 4 shows a depth circuit 240 to which these pulses are preferably supplied to pulse output 245. The depth circuit will preferably hold a cumulative count of these pulses at the pulseout well 245. In addition, the depth circuit 240 will also preferably translate this cumulative count into a granular visual digital depth indication. This digital depth indication can be supplied on the depth log output 11 to the depth controller 12. It will now be clear that the operation of the invention 5 is variable adjustment of the number of pulses produced granularly by the angular rotation of the pulley wheel 4 in a preselected manner. which pulses are present on the receiver output 9 prior to adjustment. In this manner, the addition or subtraction decision 241 preselectably changes the number of 10 depth pulses on the receiver output 9 produced per known angular movement of the pulley 4. This adjusted pulses appearing on pulse output 245 can be accumulated by the depth circuit 240 to produce a signal that is correlative to the depth of the probe 2 adjusted or compensated by the addition or subtraction decision 241. In Figure 4 further shows a logging speed circuit 81a, the purpose of which is to count the number of adjusted pulse and to the pulse output 245 received per unit time. It is noted that this count without the granular addition or subtraction of pulses from the pulley wheel 4 will normally correspond to the angular speed of the pulley wheel 4, which in turn will correlate with the vertical speed of the probe 2. However, it should be noted that by as a result of the addition or subtraction decision 241 adjusting the number of pulses of the pulley wheel 4, which will be set per unit of time, the net effect is the adjustment of the apparent logging speed of the probe 2 in order to grain with that of the probe movements during the production of the historical data. It is further noted that a depth interrupt generator 219 is preferably used. The purpose of the generator 30 219 is to produce a signal at the depth logic output 11, which is supplied to the depth controller 12 with a pre-selected number of pulses to be received by the interrupt generator 219 at the pulse output 245. In the present illustration, each time generator 219 receives 256 pulses at pulse output 245, a signal will be produced and output will be delivered to 790 7 4 04 39 depth controller 12. As a result of. the output 11 will then produce the depth controller 12 command signals 21 to cause the production of a next true time measurement in the probe 2 as a result. By adjusting the incoming pulses on the 5 pulse line 190e as a result of the addition or subtraction decision 241, the net result is the adjustment of the length of the movement of the probe 2 following the production of a sample, before a subsequent sample is drawn through probe 2 as a result of interrupt generator output 11. In Figure 4 it can be seen that a reset circuit 197 is used. The reset circuit 197 will preferably be adjusted to provide a reset output 197b to the correction switch 193 when sets of five correction pulses are each received by the reset circuit 197 at the pulse output 195a. After receipt of the reset output 197b by the correction switch 193, the correction switch 193 will be turned off, so that no correct output 193a is subsequently supplied to the instantaneous correction circuit 195, until the correction switch 193 receives a next switch setting 242, corresponding to an add-20 or subtract decision 241. Thus, it can be seen that as a result of each activation of the correction switch 193 by the switch setting 242, a total of 25 ft x 1/50 ft / ft or 1/2 ft correction over a 25 ft interval can be obtained.

In de voorgaande illustratie werd de beslissing om correc-25 tiepulsen op te telen bij of af te trekken van de pulstrein van de ontvangeroutput 9 visueel gedaan en als gevolg van een handbediende input. Het zal evenwel duidelijk zijn dat een inrichting verschaft kan worden voor het automatische vergelijken van metingen van twee stellen loggingdata, waarvan aangenomen wordt dat zij verkregen 30 zijn op dezelfde hoogte binnen de boorput, en het daarna produceren van een automatische correctie in de pulstrein van de ontvangeroutput 9 als gevolg van deze vergelijking. Bovendien zal het duidelijk zijn dat deze twee stellen loggingdata kunnen corresponderen met twee historisch verkregen stellen loggingdata, of zelfs de 35 vergelijking kunnen omvatten van ware tijdmetingen wanneer zij 79074 04 * * 40 geproduceerd worden, met metingen van een historisch datastel, dat korrelatief verkregen is op functioneel gerelateerde diepten. In het laatste geval is een inrichting aanwezig voor het automatisch doen uitvoeren van ware tijdmetingen door de sonde 2 in korrelatie met 5 diepten, waar historisch verkregen loggingmetingen gedaan werden.In the preceding illustration, the decision to add or subtract correction pulses from or subtract from the pulse train of the receiver output 9 was made visually and as a result of a manually operated input. It will be understood, however, that an apparatus can be provided for automatically comparing measurements of two sets of logging data, which are assumed to have been obtained at the same height within the wellbore, and subsequently producing an automatic correction in the pulse train of the receiver output 9 as a result of this comparison. In addition, it will be appreciated that these two sets of logging data may correspond to two historically obtained sets of logging data, or may even include the comparison of real time measurements when produced 79074 04 * * 40, with measurements of a historical data set obtained granularly at functionally related depths. In the latter case, a device is provided for automatically performing true time measurements through the probe 2 in 5 depth correlation, where historically obtained logging measurements were made.

Verwijzende naar figuur 4 wordt er aan herinnerd dat het putloggingsysteem volgens de uitvinding bij voorkeur voorzien is van een primair en een secundair opslagorgaan 35 respectievelijk 36, die gebruikt kunnen worden voor het opslaan van aanvullende 10 ware tijddata wanneer deze geproduceerd worden, evenals voor het opslaan en terugwinnen van historische data. Bovendien kan de moederregelaar 20 historische metingen uitlezen, die verkregen werden op een aantal diepten binnen de boorput op de opslagoutput 38 als gevolg van een inputsignaal 37 van de moederregelaar 20-.· 15 Op soortgelijke wijze kan de moederregelaar 20 verder uit het primaire opslagorgaan 35 op de opslagoutput 38 als gevolg van de input 36 ware tijdmetingen wanneer zij geproduceerd worden door de sonde 2 evenals historische metingen van een logginggang, die verschillen van die welke opgeslagen zijn in de secundaire opslag-20 orgaan 36, en die ook opgeslagen kunnen zijn in het primaire opslagorgaan 35, uitlezen voor verdere bewerking. Zoals vermeld is kan de moederregelaar 20 bij voorkeur de in het primaire opslagorgaan en het secundaire opslagorgaan 35 respectievelijk 36 opgeslagen monsters uitlezen. De moederregelaar 20 kan uit het primaire opslag-25 orgaan 35 een of meer monsters uitlezen, die verkregen zijn op bekende diepteintervallen, waarbij een of meer monsters opgeslagen zijn in het secundaire opslagorgaan 36, die verkregen werden op diepten korrelatief met die welke uit het primaire opslagorgaan 35 uitgelezen worden. Een functionele vergelijking tussen de uit 30 de primaire en secundaire opslagorganen 35 en 36 gelezen monsters kan aldus uitgevoerd worden. Ten gevolge van het bewerkingsvermogen van de regelaar 20 kan deze functionele vergelijking buitengewoon verfijnd zijn, of voor illustratiedoeleinden in hethiidige voorbeeld kan de vergelijking tussen twee monsterpunten zo eenvoudig zijn dat 35 alleen de blijkbare diepte-verschuiving tussen pieken van twee blijk- 790 74 04 41 baar identieke verstoringen op de kathodestraalbuis 40 genoteerd wordt. Elke keer dat de moederregelaar 20 detecteert de een verstelling van de dieptepulsen van de ontvangeroutput 9 nodig is door een dergelijke vergelijking, zal een correctiesignaal 250 5 bij voorkeur door de moederregelaar 20 geleverd worden aan een passend auto-correctiecircuit 253. Het auto-correctiecircuit 253 zal een ook een pulsinputsignaal 251 ontvangen, dat gekorreleerd is met het aan het ogenblikkelijke correctiecircu.it 195 geleverde correctieinputsignaal 190d. Deze pulsinput 251 zal bestaan uit de 10 pulstrein van de ontvangen output 9, korrelatief met de pulstrein die op de correctie-input 190d geleverd wordt aan het ogenblikkelijke correctiecircuit 195. Op dezelfde wijze als de werking van het ogenblikkelijke correctiecircuit 195 zal het auto-correctiecircuit 253 een correctie-output 254, die gekorreleerd is met de pulsoutput 15 295a van het ogenblikkelijke correctiecircuit 195, leveren elke keer dat het autocorrectiecircuit 253 geactiveerd wordt door het correctiesignaal 250. Opdezelfde wijze als de door het correctiecircuit 195 geproduceerde correctiepulsen, zal het autocorrectiecircuit 253 bij voorkeur een voorgekozen aantal correctiepulsen leveren als 20 gevolg van een andere voorgekozen aantal pulsen op de pulsinput 251. In het onderhavige voorbeeld zal op dezelfde wijze als het ogenblikkelijke correctiecircuit 195 het auto-correctiecircuit 253 bijvoorbeeld vijf correctiepulsen leveren op de correctieoütput 254 als gevolg van 256 binnenkomende pulsen op de pulsinput 251. Ook 25 op dezelfde wijze als de handcorrectie van dieptepulsen kan gezien worden dat het correctiesignaal 250 van de moederregelaar 20 ook bij voorkeur geleverd wordt aan de logiekregeling 198 teneinde door de logiekregeling 198 een logregeloutput 198a te leveren om te bepalen, of de opteller/aftrekker 199 zal werken in de optelmodus of 30 in de aftrekmodus. De correctie-output 254 zal na op conventionele wijze gevormd te zijn in de pulsvormer 200 als pulsvormeroutput 200a geleverd worden aan het optel/aftrekcircuit 199. Ook op dezelfde wijze als de handbediening van het apparaat volgens figuur 4, zal de logische regeloutput 198a tot gevolg hebben dat de opteller/aftrekker 35 199 vijf pulsen waaruit de pulsvormeroutput 200a bestaat, optelt bij 790 74 04 42 of aftrekt van de binnenkomende pulstrein van 256 dieptepulsen op de pulslijn 190e. Opgemerkt wordt dat het autocorrectiecircuit 253 verder voorzien kan worden van een pulsoutput 195a van het ogenblikkelijke correctiecircuit 195. De reden hiervoor is de produktie 5 te verhinderen van correctiepulsen door het autocorrectie-circuit 253 op een tijdstip, waarop deze correctiepulsen ook geproduceerd zijn door het ogenblikkelijke correctiecircuit 195, omdat dit het de opteller/aftrekker 199 mogelijk zal maken pulsen op te tellen bij of af te trekken van zowel de pulsoutput 195a en de correctie-10 output 254 zonder gelijktijdig optredende pulsen van beide bronnen als een enkele puls te behandelen.Referring to Figure 4, it is recalled that the well logging system of the invention preferably includes a primary and a secondary storage 35 and 36, respectively, which can be used to store additional real time data as it is produced, as well as to store and recovering historical data. In addition, master controller 20 can read historical measurements obtained at a number of depths within the wellbore on storage output 38 as a result of an input signal 37 from master controller 20. Similarly, master controller 20 can be further removed from the primary storage device 35. on the storage output 38 as a result of the input 36 real time measurements when produced by the probe 2 as well as historical measurements of a logging pass that are different from those stored in the secondary storage device 36, and which may also be stored in read out the primary storage device 35 for further processing. As mentioned, the master controller 20 can preferably read the samples stored in the primary storage device and the secondary storage device 35 and 36, respectively. The master controller 20 can read from the primary storage means 35 one or more samples obtained at known depth intervals, with one or more samples stored in the secondary storage means 36, obtained at depths correlative with those obtained from the primary storage member 35 can be read. A functional comparison between the samples read from the primary and secondary storage members 35 and 36 can thus be performed. Due to the processing power of the controller 20, this functional equation can be extremely refined, or for illustrative purposes in the present example, the comparison between two sample points can be so simple that only the apparent depth shift between peaks of two appears. 790 74 04 41 similarly disturbances are noted on the cathode ray tube 40. Whenever the master controller 20 detects an adjustment of the depth pulses of the receiver output 9 required by such a comparison, a correction signal 250 will preferably be supplied by the master controller 20 to an appropriate auto-correction circuit 253. The auto-correction circuit 253 will also receive a pulse input signal 251, which is correlated with the correction input signal 190d supplied to the instantaneous correction circuit 195. This pulse input 251 will consist of the 10 pulse train of the received output 9, correlated with the pulse train supplied on the correction input 190d to the instantaneous correction circuit 195. In the same manner as the operation of the instantaneous correction circuit 195, the auto-correction circuit will 253 provide a correction output 254, which is correlated with the pulse output 15 295a of the instantaneous correction circuit 195, each time that the auto-correction circuit 253 is activated by the correction signal 250. In the same manner as the correction pulses produced by the correction circuit 195, the auto-correction circuit 253 will preferably, supplying a preselected number of correction pulses as a result of another preselected number of pulses on pulse input 251. In the present example, in the same manner as instantaneous correction circuit 195, auto-correction circuit 253 will supply, for example, five correction pulses due to correction output 254. 256 in incoming pulses at the pulse input 251. Also in the same manner as the manual correction of depth pulses, it can be seen that the correction signal 250 from the master controller 20 is also preferably supplied to the logic controller 198 in order to provide a logic control output 198a by the logic controller 198 to determine , whether the adder / subtractor 199 will operate in addition mode or 30 in subtraction mode. The correction output 254, after being conventionally formed in the pulse shaper 200 as pulse shaper output 200a, will be supplied to the addition / subtraction circuit 199. Also in the same manner as the manual operation of the apparatus of Figure 4, the logic control output 198a will result. have the adder / subtractor 35 199 add five pulses making up the pulse shaper output 200a to 790 74 04 42 or subtract from the incoming pulse train of 256 depth pulses on the pulse line 190e. It is noted that the autocorrect circuit 253 can further be provided with a pulse output 195a of the instantaneous correction circuit 195. The reason for this is to prevent the production of correction pulses by the autocorrect circuit 253 at a time when these correction pulses are also produced by the instantaneous correction circuit 195, because this will allow the adder / subtractor 199 to add or subtract pulses from both pulse output 195a and correction output 254 without treating simultaneous pulses from both sources as a single pulse.

In figuur 1. kan een filter 257 gezien worden, die een input verkrijgt van de terugwinnenregelaaroutput 32b en een filter-output 32d, die geleverd wordt aan de moederregelaar 20. Bij. de 15 korrelatie van twee stellen loggingdata is het de praktijk te verzekeren, dat een identieke parameter gemeten wordt gedurende iedere gang door de boorput samen met andere parameter, die van belang kunnen zijn. De reden hiervoor is dat het dikwijls gemakkelijk - is metingen van dezelfde parameter, geproduceerd op verschillende 20 tijdstippen, te vergelijken om te bepalen of zij verkregen werden op dezelfde diepte binnen de boorput. Dit is op zijn beurt dikwijls gunstig omdat wanneer twee krommen of stellen data, geproduceerd op verschillende tijdstippen, korrelatief samengevoegd worden ten opzichte van de diepte, andere dergelijke parameters of krommen 25 die gelijktijdig verkregen werden gedurende dezelfde gangen door de boorput en op dezelfde diepte-incrementen,daarom ook korrelatief samengevoegd zullen zijn ten opzichte van de diepte. Twee van deze metingen, die geschikt zijn bevonden voor korrelatieve aanpassing met betrekking tot dieptemetingen van twee of meer stellen data,· 30 verkregen gedurende twee of meer gangen door de boorput zijn de spontane potentiaal- en gammastraalmetingen. Een probleem bij de metingen is dat zij dikwijls verduisterd zullen worden door ruissignalen, zoals andere delen van de gemeten kromme, zodat zij onbruikbaar of onbetrouwbaar worden bij het korrelatief aanpassen 35 van twee stellen loggingdata met betrekking tot dezelfde diepte.In Figure 1, a filter 257 can be seen, which obtains an input from the recovery controller output 32b and a filter output 32d, which is supplied to the master controller 20. Bij. the correlation of two sets of logging data, it is practice to ensure that an identical parameter is measured during each passage through the well along with other parameters that may be of interest. The reason for this is that it is often easy to compare measurements of the same parameter, produced at different times, to determine whether they were obtained at the same depth within the wellbore. This, in turn, is often beneficial because when two curves or sets of data produced at different times are aggregated granularly with respect to depth, other such parameters or curves obtained simultaneously during the same wells through the well and at the same depth. increments, therefore, will also be aggregated relative to the depth. Two of these measurements, which have been found suitable for granular adjustment with respect to depth measurements of two or more sets of data, obtained during two or more passes through the well are the spontaneous potential and gamma ray measurements. A problem with the measurements is that they will often be obscured by noise signals, such as other parts of the measured curve, so that they become unusable or unreliable when adjusting two sets of logging data relative to the same depth.

790 7 4 04 43790 7 4 04 43

De uitvinding gebruikt daarom een filter 257, dat ruis op de regelaaroutput 32b zal uitfilteren teneinde een filteroutput 32d te doen leveren aan de moederregelaar 20, die vrij van ruis is, en dus indicaties verschaft van parametermetingen die nuttiger zijn 5 voor korrelatie-doeleinden bij het verkrijgen van meer'nauwkeuriger korrelatie van loggingdatamonsters.The invention therefore uses a filter 257, which will filter out noise on the controller output 32b in order to provide a filter output 32d to the master controller 20, which is free from noise, and thus provides indications of parameter measurements that are more useful for correlation purposes in the obtaining more accurate correlation of logging data samples.

790 7 4 04790 7 4 04

Claims (78)

1. Apparaat voor het onderzoeken van het karakter van door een boorput getraverseerde ondergrondse aardmaterialen en dergelijke, gekenmerkt door een bevelsignaal-inrichting voor het 5 produceren van een elektrisch bevelsignaal als een functie van de boorputdiepte; een eerste signaalinrichting voor het produceren van een eerste elektrische meting van de aardmaterialen als gevolg van het bevelsignaal; een tweede signaalinrichting voor het produceren een tweede elektrische meting van de aardmaterialen; en een 10 verstelinrichting voor het verstellen van het bevelsignaal in functionele relatie tot de eerste en tweede metingen.1. Apparatus for examining the character of downhole traversed underground earth materials and the like, characterized by a command signal device for producing an electrical command signal as a function of the wellbore depth; a first signal device for producing a first electrical measurement of the earth materials as a result of the command signal; a second signal device for producing a second electrical measurement of the earth materials; and an adjusting device for adjusting the command signal in functional relation to the first and second measurements. 2. Apparaat volgens conclusie 1, gekenmerkt door een generatorinrichting voor het produceren van diepteindicaties die functioneel gerelateerd zijn aan de eerste en tweede metingen; 15 en een korrelatie-inrichting voor het verstellen van het bevelsignaal in korrelatie met de diepteindicaties.Apparatus according to claim 1, characterized by a generator device for producing depth indicia functionally related to the first and second measurements; 15 and a correlation device for adjusting the command signal in correlation with the depth indications. 3. Apparaat volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de eerste en tweede signaalinrichtingen verder eerste en tweede meetinrichtingen omvatten voor het respectievelijk meten van een 20 identieke aardparameter.3. Apparatus according to claim 2, characterized in that the first and second signal devices further comprise first and second measuring devices for measuring an identical earth parameter, respectively. 4. Apparaat volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de generatorinrichting verder een inrichting omvat voor het produceren van een eerste indicatie van de boorputdiepte die functioneel gerelateerd is aan de diepte in de boorput, waar de eerste elektrische 25 meting verkregen was; en een inrichting voor het produceren van een tweede indicatie van de boorputdiepte die functioneel gerelateerd is aan de diepte in de boorput, waar de tweede elektrische meting verkregen was.4. Apparatus according to claim 3, characterized in that the generator device further comprises a device for producing a first indication of the borehole depth functionally related to the depth in the borehole, where the first electrical measurement was obtained; and an apparatus for producing a second indication of the borehole depth functionally related to the depth in the borehole, where the second electrical measurement was obtained. 5. Apparaat volgens conclusie 4, gekenmerkt door een 30 inrichting voor het korreleren van de elektrische metingen in functionele verhouding tot ten minste één van de boorpütdiepte-indicaties.5. Apparatus according to claim 4, characterized by a device for granulating the electrical measurements in functional relation to at least one of the drilling depth indications. 6. Apparaat volgens conclusie 5, gekenmerkt door een inrichting voor het selecteren en vergelijken van gedeelten van de 35 gekorreleerde elektrische metingen als een functie van de eerste en 790 7 4 04 tweede boorputdiepte-indicaties; en een inrichting voor het verstellen van het bevelsignaal als een functie van de vergelijking van de metingen.Apparatus according to claim 5, characterized by an apparatus for selecting and comparing portions of the correlated electrical measurements as a function of the first and second well depth indications; and a command signal adjustment device as a function of the comparison of the measurements. 7. Apparaat volgens conclusie 6, gekenmerkt door een 5 afbeeldingsinrichting voor het afbeelden van de eerste en tweede indicaties in ruimtelijke verhouding tot diepteindicatie, en waarbij de verstelinrichting verder een inrichting omvat voor het produceren van het verstelsignaal als een functie van de ruimtelijke verhouding.An apparatus according to claim 6, characterized by a display device for displaying the first and second indicia in spatial relationship to depth indication, and wherein the adjusting device further comprises a device for producing the adjustment signal as a function of the spatial ratio. 8. Apparaat volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat 10 de bevelsignaalinrichting verder een inrichting omvat voor het produceren van het bevelsignaal als een functie van discrete tooor-putdiepten.8. Apparatus according to claim 7, characterized in that the command signal device further comprises a device for producing the command signal as a function of discrete ear well depths. 9. Apparaat volgens conclusie 8, gekenmerkt door een inrichting voor het produceren van een derde elektrische meting van 15 de aardmaterialen als een functie van het verstelde bevelsignaal.9. Apparatus according to claim 8, characterized by an apparatus for producing a third electrical measurement of the earth materials as a function of the adjusted command signal. 10. Apparaat volgens conclusie 9, gekenmerkt door een registratieinrichting voor het registreren van de eerste en tweede metingen voor het verstellen van het bevelsignaal.Device according to claim 9, characterized by a recording device for recording the first and second measurements for adjusting the command signal. 11. Apparaat volgens conclusie 10, gekenmerkt door een 20 afbeeldingsinrichting voor het afbeelden van de eerste en tweede metingen voor het verstellen van het bevelsignaal.11. Apparatus according to claim 10, characterized by a display device for displaying the first and second measurements for adjusting the command signal. 12. Apparaat volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de afbeeldingsinrichting verder een inrichting omvat voor het grafisch en visueel afbeelden van de eerste en tweede metingen.Apparatus according to claim 11, characterized in that the display device further comprises a device for graphically and visually displaying the first and second measurements. 13. Apparaat volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de eerste signaalinrichting verder een eerste bemonsteringsinrichting omvat voor het bemonsteren van de eerste metingen als een functie van de diepte; en waarbij de tweede signaalinrichting verder een tweede bemonsteringsinrichting omvat voor het bemonsteren van de 30 tweede metingen als een functie van de diepte.Apparatus according to claim 12, characterized in that the first signal device further comprises a first sampling device for sampling the first measurements as a function of the depth; and wherein the second signal device further comprises a second sampling device for sampling the second measurements as a function of the depth. 14. Apparaat volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de eerste en tweede signaalinrichtingen -verder respectievelijk een inrichting omvatten voor het produceren van de eerste en tweede metingen als een functie van de diepte.Apparatus according to claim 13, characterized in that the first and second signal devices further comprise a device for producing the first and second measurements as a function of depth, respectively. 15. Apparaat voor het onderzoeken van lithologische eigen- 790 74 04 * * schappen van door een boorput getraverseerde ondergrondse aard-materialen, gekenmerkt door een eerste conversie-inrichting voor het produceren van een eerste digitale meting in ware tijd van een geselecteerd karakteristiek van de materialen; een tweede 5 conversie-inrichting voor het produceren van een tweede digitale meting van een geselecteerde karakteristiek van de materialen op een historische basis; een afbeeldingsinrichting voor het elektrisch afbeeldèn van een visuele representatie van de eerste en tweede digitale metingen op een ware tijdbasis in functionele korrelatie 10 met de boorputdiepte; een bemonsteringsinrichting voor het activeren van de eerste conversieinrichting progressief langs de lengte van de boorput; een generatorinrichting voor het produceren van een visuele representatie van een korrelatief vast increment van de lengte van de boorput'; een koppelinrichting voor het koppelen van de generator-15 inrichting en de eerste en tweede conversieinrichtingen met de afbeeldingsinrichting; een eerste selectorinrichting voor het selecteren van een gedeelte van de afgebeelde tweede meting; een eerste korrelatieinrichting voor het elektrisch korreleren van het geselecteerde gedeelte van de tweede meting met het korrelatieve 20 gedeelte van de afgebeelde eerste meting; een meetinrichting voor het produceren van een elektrische representatie van de grote van elke verplaatsing tussen de gedeelten van de metingen ten opzichte van het increment van de boorputdiepte; en een tweede korrelatie-inrichting voor het korreleren van het gedeelte van de tweede meting 25 met het gedeelte van de eerste meting als een functie van de grote van de verplaatsing.15. An apparatus for examining lithological properties of well-traversed underground earth materials, characterized by a first conversion device for producing a first digital real-time measurement of a selected characteristic of the borehole. materials; a second conversion device for producing a second digital measurement of a selected characteristic of the materials on a historical basis; a display device for electrically displaying a visual representation of the first and second digital measurements on a real time basis in functional correlation 10 with the well depth; a sampling device for activating the first conversion device progressively along the length of the wellbore; a generator device for producing a visual representation of a granular fixed increment of the length of the well bore; a coupling device for coupling the generator-device and the first and second conversion devices to the imaging device; a first selector device for selecting a portion of the displayed second measurement; a first granulator for electrically granulating the selected portion of the second measurement with the granular portion of the depicted first measurement; a measuring device for producing an electrical representation of the magnitude of each displacement between the portions of the measurements relative to the well depth increment; and a second granulator for granulating the portion of the second measurement with the portion of the first measurement as a function of the magnitude of displacement. 16. Apparaat volgens conclusie 15, gekenmerkt door een tweede selectorinrichting voor het elektrisch selecteren van een aantal andere gedeelten van de tweede meting in functionele verhouding 30 tot de grote van de verplaatsing; en een sequentieinrichting voor het sequentieel afbeelden van elk ander gedeelte in samenhang met het afgebeelde increment van de lengte van de boorput binnen een discreet tijdsinterval.Apparatus according to claim 15, characterized by a second selector device for electrically selecting a number of other parts of the second measurement in functional ratio to the magnitude of the displacement; and a sequencer for sequentially mapping any other portion in conjunction with the depicted increment of the length of the wellbore within a discrete time interval. 17. Apparaat volgens conclusie 16, gekenmerkt door een 35 timinginrichting voor het visueel afbeelden van de andere gedeelten 790 7 4 04 in sequentie met een voorgekozen discreet tijdsinterval voor het korreleren van de eerste en tweede metingen met betrekking tot het increment van de lengte van de boorput binnen het tijdsinterval.Apparatus according to claim 16, characterized by a timing device for visually imaging the other parts 790 7 4 04 in sequence with a preselected discrete time interval for granulating the first and second measurements with respect to the increment of the length of the well within the time interval. 18. Apparaat volgens conclusie 17, gekenmerkt door een 5 eerste registratieinrichting voor het registreren van de eerste meting op een ware tijdbasis; en een tweede registratieinrichting voor het registreren van de tweede meting in functionele verhouding tot de geregistreerde eerste meting.18. Apparatus according to claim 17, characterized by a first recording device for recording the first measurement on a real time basis; and a second recording device for recording the second measurement in functional relationship to the recorded first measurement. 19. Apparaat voor het onderzoeken van het karakter van 10 door een boorput getraverseerde ondergrondse aardmaterialen en dergelijke, gekenmerkt door een bevelinrichting voor het produceren van een elektrisch bevelsignaal als een functie van de diepte in de boorput; een eerste signaalinrichting voor het produceren van een eerste elektrische meting van de aardmaterialen als gevolg 15 van het bevelsignaal; een tweede signaalinrichting voor het produceren van een tweede elektrische meting van de aardmaterialen; een registratieinrichting voor het korrelatief registreren van de eerste en tweede meetsignalen als een functie van het bevelsignaal; een korrelinrichting voor het op de registratieinrichting registreren 20 van de tweede meting samen met een indicatie van de boorputdiepte en de eerste meting in combinatie met de tweede meting en in functionele responsie op het bevel-signaal; en een korrelatie- inrichting voor het korreleren van het bevelsignaal met het tweede meetsignaal.19. Apparatus for examining the character of downhole traversed earth materials and the like, characterized by a command device for producing an electrical command signal as a function of depth in the wellbore; a first signal device for producing a first electrical measurement of the earth materials as a result of the command signal; a second signal device for producing a second electrical measurement of the earth materials; a recording device for the granular recording of the first and second measuring signals as a function of the command signal; a grain device for recording the second measurement on the recording device together with an indication of the borehole depth and the first measurement in combination with the second measurement and in functional response to the command signal; and a granulation device for granulating the command signal with the second measuring signal. 20. Apparaat volgens conclusie 19, gekenmerkt door een inrichting voor het korreleren van het bevelsignaal met het tweede meetsignaal, terwijl het eerste meetsignaal in functionele responsie op het bevelsignaal geregistreerd wordt.Apparatus according to claim 19, characterized by a device for granulating the command signal with the second measuring signal, while the first measuring signal is recorded in functional response to the command signal. 21. Apparaat volgens conclusie 20, gekenmerkt door een 30 verstelinrichting voor het incrementeel verstellen van het bevelsignaal om het eerste meetsignaal te registreren in korrelatie met het tweede meetsignaal en de diepteindicatie.21. Apparatus according to claim 20, characterized by an adjustment device for incrementally adjusting the command signal to record the first measuring signal in correlation with the second measuring signal and the depth indication. 22. Apparaat voor het onderzoeken van door een boorput getraverseerde ondergrondse aardmaterialen, gekenmerkt door een 35 eerste metinginrichting voor het progressief meten van een geselecteer- 790 7 4 04 r V de karakteristiek van de aardmaterialen langs een gedeelte van de lengte van de boorput; een bevelsignaalinrichting voor het produceren van een elektrisch bevelsignaal bestaande uit een reeks pulsen die functioneel indicatief zijn voor ën gerelateerd zijn aan 5 verschillende geselecteerde diepten in en langs het gedeelte van de boorput; een eerste generatorinrichting voor het als gevolg van de bevelsignaalpulsen produceren van een eerste elektrisch datasignaal, dat functioneel gerelateerd is aan digitale representaties van de gemeten karakteristiek van de aardmaterialen op 10 korrelatieve diepten van de verschillende geselecteerde diepten in het gedeelte van de boorput; een tweede generatorinrichting voor het in functionele verhouding tot de bevelsignaëlpulsen produceren van een tweede elektrisch datasignaal, bestaande uit digitale representaties van een gemeten karakteristiek van de aardmaterialen 15 op een reeks van functioneel korrelatieve diepten in de boorput* een diepteindicatie-inrichting voor het produceren van een elektrische indicatie van de diepte in de boorput waaraan de representaties, waaruit het eerste datasignaal bestaan, gerelateerd zijn; een afbeel-dingsinrichting voor het produceren van een korrelatieve zicht-20 bare afbeelding van de eerste en tweede datasignalen en de elektrische diepteindicaties; een verstelinrichting voor het incrementeel verstellen van het bevelsignaal als een functie van een bepaald » verschil tussen de representaties waaruit de eerste en tweede datasignalen in de indicatie van diepte in de boorput bestaan; en 25 een registratie-inrichting voor het korrelatief registreren vande eerste en tweede datasignalen in functionele verhouding tot het incrementeel verstelde bevelsignaal.22. Apparatus for examining downhole traversed underground earth materials, characterized by a first measuring device for progressively measuring a selected earth material along a portion of the length of the well; a command signal device for producing an electrical command signal consisting of a series of pulses which are functionally indicative of being related to 5 different selected depths in and along the portion of the wellbore; a first generator device for producing a first electrical data signal as a result of the command signal pulses, which is functionally related to digital representations of the measured characteristic of the earth materials at granular depths of the different selected depths in the wellbore portion; a second generator device for functionally producing a second electrical data signal in functional relationship to the command signal pulses, consisting of digital representations of a measured characteristic of the earth materials 15 at a series of functionally granular depths in the well * a depth indicator device for producing a electrical indication of the depth in the wellbore to which the representations making up the first data signal are related; an imaging device for producing a granular visible image of the first and second data signals and the electrical depth indications; an adjustment device for incrementally adjusting the command signal as a function of a determined difference between the representations that comprise the first and second data signals in the depth indication in the wellbore; and a recording device for granularly recording the first and second data signals in a functional relationship to the incrementally adjusted command signal. 23, Apparaat voor het onderzoeken van de lithologische karakteristieken van door een boorput getraverseerde ondergrondse 30 aardmaterialen, gekenmerkt door een eerste meetinrichting voor het produceren van een eerste digitale meting van een geselecteerde karakteristiek van de materialen; een eerste afbeeldingsinrichting voor het elektrisch afbeelden van een visuele representatie van de eerste digitale meting op een ware tijdbasis en in functionele 35 korrelatie met de boorputdiepte; een tweede meetinrichting voor het 790 74 04 produceren van een tweede digitale meting van een geselecteerde karakteristiek van de materialen op een historische basis; en een tweede afbeeldingsinrichting voor het elektrisch afbeelden van een visuele representatie van de digitale meting in functionele korrela-5 tie met de visuele representatie van de eerste digitale meting.23, Apparatus for examining the lithological characteristics of downhole traversed underground earth materials, characterized by a first measuring device for producing a first digital measurement of a selected characteristic of the materials; a first imaging device for electrically imaging a visual representation of the first digital measurement on a real time basis and in functional correlation with the well depth; a second measuring device for producing a second digital measurement of a selected characteristic of the materials on a historical basis; and a second imaging device for electrically imaging a visual representation of the digital measurement in functional grain with the visual representation of the first digital measurement. 24. Apparaat volgens conclusie 23, gekenmerkt door een inrichting voor het progressief langs de lengte van de boorput produceren van de eerste meting; en een eerste koppelinrichting voor het op de eerste en tweede afbeeldingsinrichtingen elektrisch 10 afbeelden van de eerste meting samen met een visuele representatie van een korrelatief vast increment van de lengte van de boorput, en voor het elektrisch afbeelden van de tweede meting in korrelatie met het increment van de lengte van de boorput.The apparatus of claim 23, characterized by an apparatus for producing the first measurement progressively along the length of the well; and a first coupling device for electrically imaging the first measurement on the first and second imaging devices together with a visual representation of a granular fixed increment of the length of the wellbore, and for electrically imaging the second measurement in correlation with the increment of the length of the well. 25. Apparaat volgens conclusie 24, gekenmerkt door een 15 selectie-inrichting voor het selecteren van een gedeelte van de afgebeelde tweede meting; en een eerste korrelatieinrichting voor het elektrisch korreleren van het geselecteerde gedeelte van de tweede meting met het korrelatieve gedeelte van de afgebeelde eerste meting.25. The apparatus of claim 24, characterized by a selection device for selecting a portion of the displayed second measurement; and a first granulator for electrically granulating the selected portion of the second measurement with the granular portion of the depicted first measurement. 26. Apparaat volgens conclusie 25, gekenmerkt door een verplaatsinggroottedetectieinrichting voor het produceren van een elektrisch representatie van de grootte van elke verplaatsing tussen de gedeelten van de metingen met betrekking tot het increment van de boorputdiepte; en een tweede korrelatieinrichting voor het 25 korreleren van het gedeelte van de tweede meting met het gedeelte van de eerste meting als een functie van de grootte van de verplaatsing,The apparatus of claim 25, characterized by a displacement size detection device for producing an electrical representation of the magnitude of each displacement between the portions of the measurements with respect to the well depth increment; and a second granulator for granulating the portion of the second measurement with the portion of the first measurement as a function of the magnitude of displacement, 27. Apparaat voor het produceren van diepteindicaties van een logginggereedschap binnen een boorput, gekenmerkt door een 30 sensorinrichting voor het progressief waarnemen van tenminste een karakteristiek van de materialen langs een geselecteerd gedeelte van de lengte van de boorput; een signaalgeneratorinrichting voor het progressief produceren van een elektrisch loggingsignaal in functionele responsie op de waargenomen karakteristiek van de 35 materialen langs het gedeelte van de boorput; een dieptesignaalinrich- 790 74 04 > * * ting voor het produceren van een elektrisch dieptesignaal bestaande uit merkpulsen, die elk indicatief zijn voor een blijkbaar sequentieel increment van de lengte van de boorput langs het geselecteerde gedeelte daarvan; een tellerinrichting voor het progressief tellen 5 van de merkpulsen in korrelatie met het loggingsignaal; en een diepte-indicatorinrichting voor het produceren van een totaal aan merkpulsen als een indicatie van de blijkbare boorputdiepte, waar het korrelatieve gedeelte van het loggingssignaal verkregen is.27. Apparatus for producing depth indications of a logging tool within a wellbore, characterized by a sensor device for progressively sensing at least one characteristic of the materials along a selected portion of the length of the wellbore; a signal generator device for progressively producing an electrical logging signal in functional response to the sensed characteristic of the materials along the portion of the wellbore; a depth signal device for producing an electrical depth signal consisting of marker pulses, each indicative of an apparent sequential increment of the length of the well along the selected portion thereof; a counter for progressively counting the marker pulses in correlation with the logging signal; and a depth indicator device for producing a total of marker pulses as an indication of the apparent well depth, where the granular portion of the logging signal is obtained. 28. Apparaat volgens conclusie 26, gekenmerkt door een 10 richtingsregelinrichting voor het produceren van een richtings- regelsignaal dat functioneel indicatief is voor de richting waarin de aardkarakteristieken waargenomen worden langs de boorput; en een eerste totaal tellerinrichting voor het progressief tellen en totaliseren van de merkpulsen in functionele korrelatie met het 15 richtingsregelsignaal.28. An apparatus according to claim 26, characterized by a direction control device for producing a direction control signal functionally indicative of the direction in which the earth characteristics are observed along the wellbore; and a first total counter for progressively counting and totalizing the marker pulses in functional correlation with the direction control signal. 29. Apparaat volgens conclusie 28, met het kenmerk, dat de richtingsregelinrichting verder een inrichting omvat voor het produceren van het regelsignaal op een van de tijdsafhankelijke basis.An apparatus according to claim 28, characterized in that the direction control device further comprises a device for producing the control signal on a time-dependent basis. 30. Apparaat volgens conclusie 29, gekenmerkt door een supplementaire pulsgenerator-inrichting voor het produceren van supplementaire pulsen als een tevoren bepaalde functie van het verkregen totale aantal merkpulsen; en een tweede totaaltellerinrichting voor het produceren van het totaal van de supplementaire 25 pulsen en het totale aantal merkpulsen als een indicatie van de echte diepte in de boorput, waar het korrelatieve gedeelten van het loggingsignaal verkregen is.An apparatus according to claim 29, characterized by a supplemental pulse generator device for producing supplemental pulses as a predetermined function of the obtained total number of marker pulses; and a second total counter device for producing the total of the supplemental pulses and the total number of marker pulses as an indication of the real depth in the wellbore where the granular portions of the logging signal are obtained. 31. Apparaat volgens conclusie 30, gekenmerkt door een timerinrichting voor het vaststellen van een voorgekozen discreet 30 tijdsinterval als gevolg van een onderbreking in het optreden van de merkpulsen; een richtingsveranderingsinrichting voor het produceren uit het richtingsregelsignaal en binnen het discrete tijdsinterval van een indicatie· van een verandering in de richting waarin de aardkarakteristiek waargenomen wordt langs de boorput; 35 en een eerste interrupt-inrichting voor het onderbreken van de 790 7 404 a -? progressieve telling van de merkpulsen als gevolg van de verkregen indicatie van de richtingsverandering,31. An apparatus according to claim 30, characterized by a timer device for determining a preselected discrete time interval as a result of an interruption in the occurrence of the marking pulses; a direction change device for producing from the direction control signal and within the discrete time interval an indication of a change in the direction in which the earth characteristic is sensed along the wellbore; 35 and a first interrupt device for interrupting the 790 7 404 a -? progressive count of the brand pulses due to the obtained indication of direction change, 32. Apparaat volgens conclusie 31, met het kenmerk, dat de eerste interruptinrichting verder een inrichting omvat voor het 5 onderbreken van het tellen van de merkpulsen gedurende het optreden van niet meer dan één voorgekozen aantal merkpulsen.32. An apparatus according to claim 31, characterized in that the first interrupt device further comprises a device for interrupting the counting of the marker pulses during the occurrence of no more than one preselected number of marker pulses. 33. Apparaat volgens conclusie 32, gekenmerkt door een eerste indicatorinrichting voor het produceren uit het richtings-regelsignaal van een indicatie van een andere verdere verandering 10 in de richting, waarin de aardkarakteristiek waargenomen wordt langs de boorput; en een tweede interruptinrichting voor het onderbreken van de progressieve telling van de merkpulsen als gevolg van de indicatie van de verdere richtingsverandering, tot het optreden van hetzelfde aantal ongetelde merkpulsen volgende op de 15 indicatie van verdere richtingsverandering als het aantal ongetelde merkpulsen volgende op de eerst-genoemde indicatie van richtingsverandering.33. The apparatus of claim 32, characterized by a first indicator device for producing from the direction control signal an indication of another further change in the direction in which the ground characteristic is sensed along the wellbore; and a second interrupt device for interrupting the progressive count of the mark pulses due to the indication of the further direction change, until the occurrence of the same number of counted mark pulses following the indication of further direction change as the number of counted mark pulses following the first one. said indication of direction change. 34. Apparaat volgens conclusie 33, gekenmerkt door een ware tijdgeneratorinrichting voor het progressief produceren van een 20 ware tijd elektrische indicatie van het verkregen totaal aan supplementaire en merkpulsen in korrelatie met het progressief verkregen elektrische loggingsignaal; en een registratieinrichting voor het registreren van de progressief verkregen elektrisch indicatie van de verkregen totalen en het loggingsignaal als een 25 functie van de ware diepte, waar de karakteristiek van de materialen waargenomen wordt langs de boorput.34. An apparatus according to claim 33, characterized by a real time generator device for progressively producing a real time electrical indication of the obtained total of supplemental and brand pulses in correlation with the progressively obtained electrical logging signal; and a recorder for recording the progressively obtained electrical indication of the obtained totals and the logging signal as a function of the true depth, where the characteristic of the materials is observed along the wellbore. 35. Apparaat volgens conclusie 34, gekenmerkt door een historische generatorinrichting voor het produceren van een verenigbare elektrische representatie van een historisch verkregen 30 meting van een karakteristiek van de materialen; en een koppelinrichting voor het koppelen van de verenigbare representatie in korrelatie met de verkregen representatie van de totalen en het loggingsignaal met de registratieinrichting.35. An apparatus according to claim 34, characterized by a historical generator device for producing a compatible electrical representation of a historically obtained measurement of a characteristic of the materials; and a coupling device for coupling the compatible representation in correlation with the obtained representation of the totals and the logging signal with the recording device. 36. Apparaat volgens conclusie 35, gekenmerkt door een 35 inrichting voor het visueel weergegeven van de geregistreerde verenig- 790 7404 * V. bare representatie en de representatie van de totalen en het logging-signaal op een plaats die verwijderd is van de putplaats.36. An apparatus according to claim 35, characterized by a device for visually displaying the recorded compatible 790 7404 * V representation and the representation of the totals and the logging signal at a location remote from the well site. 37. Werkwijze voor het onderzoeken van het karakter van ondergrondse aardmaterialen en dergelijke die door een boorput 5 getraverseerd worden, gekenmerkt door het produceren van een elektrisch bevelsignaal als een functie van de boorputdiepte; het produceren van een eerste elektrisch meting van de aardmaterialen als gevolg van het bevelsignaal; het produceren van een tweede elektrische meting van de aardmaterialen? en het verstellen van het bevelsignaal 10 in functionele verhouding tot de eerste en tweede metingen.37. A method of examining the character of underground earth materials and the like traversed through a wellbore, characterized by producing an electrical command signal as a function of the wellbore depth; producing a first electrical measurement of the ground materials due to the command signal; producing a second electrical measurement of the earth materials? and adjusting the command signal 10 in a functional relationship to the first and second measurements. 38. Werkwijze volgens conclusie 37, gekenmerkt door het produceren van diepteindicaties die functioneel gerelateerd zijn aan de eerste en tweede metingen; en het verstellen van het bevelsignaal in functionele korrelatie met de diepteindicaties.A method according to claim 37, characterized by producing depth indicia functionally related to the first and second measurements; and adjusting the command signal in functional correlation with the depth indications. 39. Werkwijze volgens conclusie 38, met het kenmerk, dat het produceren van diepteindicaties het produceren omvat van een eerste indicatie van de boorputdiepte, die functioneel gerelateerd is aan de diepte in de boorput, waar de eerste elektrische meting verkregen was; en het produceren van een tweede indicatie van de 20 boorputdiepte die functioneel gerelateerd is aan de diepte in de boorput, waar de tweede meting verkregen was.A method according to claim 38, characterized in that producing depth indications comprises producing a first indication of the borehole depth, which is functionally related to the depth in the borehole, where the first electrical measurement was obtained; and producing a second indication of the well depth which is functionally related to the depth in the well where the second measurement was obtained. 40. Werkwijze volgens conclusie 39, gekenmerkt door het korreleren van de elektrische metingen in functionele verhouding tot tenminste een van de boorputdiepte-indicaties.The method of claim 39, characterized by granulating the electrical measurements in a functional relationship to at least one of the borehole depth indications. 41. Werkwijze volgens conclusie 40, gekenmerkt door het selecteren en vergelijken van de gedeelten van de gekorreleerde elektische metingen als een functie van de eerste en tweede boorputdiepte-indicaties? en het verstellen van het bevelsignaal als een functie van de vergelijking van de metingen.A method according to claim 40, characterized by selecting and comparing the portions of the correlated electrical measurements as a function of the first and second wellbore depth indications? and adjusting the command signal as a function of the comparison of the measurements. 42. Werkwijze volgens conclusie 41, gekenmerkt door het afbeelden van de eerste en tweede metingen in ruimtelijke verhouding tot de diepteindicaties; en het verstellen van het bevelsignaal als een functie van de ruimtelijke verhouding.A method according to claim 41, characterized by displaying the first and second measurements in spatial relation to the depth indications; and adjusting the command signal as a function of the spatial relationship. 43. Werkwijze volgens conclusie 42, met het kenmerk, dat 35 het bevelsignaal verkregen wordt als een functie van discrete boor- 790 7 4 04 putdiepten.43. A method according to claim 42, characterized in that the command signal is obtained as a function of discrete well depths of 790 7 4 04. 44. Werkwijze volgens conclusie 43, gekenmerkt door het produceren van een derde elektrische meting van de aardmaterialen als een functie van het verstelde bevelsignaal.Method according to claim 43, characterized by producing a third electrical measurement of the earth materials as a function of the adjusted command signal. 45. Werkwijze volgens conclusie 44, gekenmerkt door het registreren van de eerste en tweede metingen voorafgaande aan het verstellen van het bevelsignaal.A method according to claim 44, characterized by recording the first and second measurements prior to adjusting the command signal. 46. Werkwijze volgens conclusie 45, gekenmerkt door het afbeelden van de eerste en tweede metingen voorafgaande aan het 10 verstellen van het bevelsignaal.46. A method according to claim 45, characterized by displaying the first and second measurements prior to adjusting the command signal. 47. Werkwijze volgens conclusie 46, met het kenmerk, dat het afbeelden bestaat uit het afbeelden van grafische en visuele beelden van de eerste en tweede metingen.A method according to claim 46, characterized in that the imaging consists of imaging graphical and visual images of the first and second measurements. 48. Werkwijze volgens conclusie 47, met hetkenmerk, dat 15 de eerste en tweede metingen bemonsterd worden als een functie van de diepte.48. A method according to claim 47, characterized in that the first and second measurements are sampled as a function of the depth. 49. Werkwijze volgens conclusie 48, met het kenmerk, dat de eerste en tweede metingen geproduceerd worden als een functie van de diepte.A method according to claim 48, characterized in that the first and second measurements are produced as a function of depth. 50. Werkwijze volgens conclusie 37, met het kenmerk, dat het verkrijgen van de eerste en tweede elektrische metingen verder het produceren omvat van een eerste meting van aardmaterialen die door een eerste boorput getraverseerd worden; en het produceren van een tweede meting van aardmaterialen die door een andere boorput 25 getraverseerd worden.A method according to claim 37, characterized in that obtaining the first and second electrical measurements further comprises producing a first measurement of earth materials traversed through a first well; and producing a second measurement of ground materials traversed through another well 25. 51. Werkwijze volgens conclusie 37, met het:kenmerk, dat de eerste en tweede metingen elk metingen omvatten van een identieke aardparameter.A method according to claim 37, characterized in that the first and second measurements each comprise measurements of an identical earth parameter. 52. Werkwijze voor het onderzoeken van het karakter 30 van door een boorput getraverseerde ondergrondse aardmaterialen en dergelijke, gekenmerkt door het produceren van een eerste meting van de aardmaterialen, bestaande uit een eerste gedeelte verkregen over een eerste increment van de boorput, en een tweede gedeelte verkregen over een tweede increment van de boorput; het produceren van een 35 tweede meting van de aardmaterialen over een derde increment van de 790 7404 * * boorput; het grafisch afbeelden van de eerste gedeelte van de eerste meting en de tweede meting; het selecteren van korrelatieve gedeelten van het afgebeelde eerste gedeelte van de eerste meting en de afgebeelde tweede meting; het produceren van een verschilsig-5 naai dat functioneel gerelateerd is aan elk verschil tussen de blijkbare diepten waar de korrelatieve gedeelten verkregen werden; het produceren van een derde meting van de aardmaterialen over een boorputincrement, dat functioneel gerelateerd is aan het verschil-signaal; en het afbeelden van de tweede gedeelte van de eerste 10 meting samen met de derde meting.52. A method of examining the character of downhole traversed underground earth materials and the like, characterized by producing a first measurement of the earth materials, consisting of a first portion obtained over a first increment of the well, and a second portion obtained over a second increment of the wellbore; producing a second measurement of the earth materials over a third increment of the 790 7404 * * well; graphically depicting the first portion of the first measurement and the second measurement; selecting granular portions of the mapped first portion of the first measurement and the mapped second measurement; producing a differential sew which is functionally related to any difference between the apparent depths where the granular portions were obtained; producing a third measurement of the earth materials over a well bore increment, which is functionally related to the difference signal; and displaying the second portion of the first measurement along with the third measurement. 53. Werkwijze volgens conclusie 52, met het kenmerk dat het selecteren van korrelatieve gedeelten bestaat uit het selecteren van gedeelten van het afgebeelde eerste gedeelte van de eerste meting en de afgebeelde tweede meting, die één in hoofdzaak 15 gelijksoortige aanblik hebben.53. A method according to claim 52, characterized in that the selection of granular portions consists of selecting portions of the imaged first portion of the first measurement and the imaged second measurement, which have one substantially similar appearance. 54. Werkwijze voor· het onderzoeken van de lithologische karakteristieken van door een boorput getraverseerde ondergrondse aardmaterialen, gekenmerkt door het produceren van een eerste digitale meting in ware tijd van een geselecteerde 20 karakteristiek van de materialen, progressief langs de lengte van de boorput; het produceren van een tweede digitale meting van een geselecteerde karakteristiek van de materialen op een historische basis, het elektrisch afbeelden van de visuele representatie van de eerste en tweede digitale metingen op een ware tijdbasis in 25 functionele korrelatie met de boorputdiepte; het produceren van een visuele representatie van een korrelatief vast increment van de lengte van de boorput en de eerste en tweede metingen; het selecteren van een gedeelte van de afbeelde tweede meting; het elektrisch korreleren van het geselecteerde gedeelte van de tweede meting met 30 het korrelatieve gedeelte van de afgebeelde eerste meting; en het produceren van een elektrische representatie van de grote van elke verplaatsing tussen de gedeelten van de metingen met betrekking tot het increment van de boorputdiepte; en het korreleren van het gedeelte van de tweede meting met het gedeelte van de eerste meting 35 als een functie van de grootte van de verplaatsing. 790 7 40454. A method of examining the lithological characteristics of downhole traversed subterranean earth materials, characterized by producing a first digital real-time measurement of a selected characteristic of the materials, progressively along the length of the wellbore; producing a second digital measurement of a selected characteristic of the materials on a historical basis, electrically imaging the visual representation of the first and second digital measurements on a real time basis in functional correlation with the well depth; producing a visual representation of a granular solid increment of the well length and the first and second measurements; selecting a portion of the imaged second measurement; electrically graining the selected portion of the second measurement with the grainative portion of the depicted first measurement; and producing an electrical representation of the magnitude of each displacement between the portions of the measurements with respect to the well depth increment; and granulating the portion of the second measurement with the portion of the first measurement 35 as a function of the magnitude of the displacement. 790 7 404 55. Werkwijze volgens conclusie 54, gekenmerkt door het elektrisch selecteren van een aantal andere gedeelten van de tweede meting in functionele verhouding tot de verplaatsingsgrootte; en het sequentieel afbeelden van elk ander gedeelte in samenhang 5 met het afgebeelde increment van de lengte van de boorput binnen een discreet tijdsinterval.The method of claim 54, characterized by electrically selecting a plurality of other portions of the second measurement in functional relationship to the displacement size; and sequentially mapping any other portion in conjunction with the displayed well length increment within a discrete time interval. 56. Werkwijze volgens conclusie 55, gekenmerkt door het visueel afbeelden van de andere gedeelten in een reeks binnen een voorgekozen discrete tijdsinterval voor het korreleren 10 van de eerste en tweede metingen met betrekking tot het increment van de lengte van de boorput binnen het tijdsinterval.56. A method according to claim 55, characterized by visually imaging the other sections in a sequence within a preselected discrete time interval for granulating the first and second measurements with respect to the increment of the length of the well within the time interval. 57. Werkwijze volgens conclusie 56, gekenmerkt door het registreren van de eerste meting op een ware tijdbasis en het registreren van de tweede meting in functionele verhouding 15 tot de geregistreerde eerste meting.57. A method according to claim 56, characterized by recording the first measurement on a real time basis and recording the second measurement in functional ratio to the recorded first measurement. 58. Werkwijze voor het onderzoeken van het karakter van door een boorput getraverseerde ondergrondse aard-materialen en dergelijke, gekenmerkt door het produceren van een elektrisch bevelsignaal als een functie van de diepte in de 20 boorput; het produceren van een eerste elektrische meting van de aardmaterialen gevolg van het bevelsignaal; het produceren van een eerste elektrische meting van de aardmaterialen als gevolg van het bevelsignaal; het produceren van een tweede elektrische meting van de aardmaterialen; het korrelatief registreren van de eerste en 25 tweede meet- signalen als een functie van het bevelsignaal; het registreren van de tweede meting samen met een indicatie van de boorputdiepte; en het registreren van de eerste meting in combinatie met de tweede meting en in functionele responsie op het bevelsignaal.58. A method of examining the character of downhole traversed underground earth materials and the like, characterized by producing an electrical command signal as a function of depth in the wellbore; producing a first electrical measurement of the earth materials due to the command signal; producing a first electrical measurement of the earth materials as a result of the command signal; producing a second electrical measurement of the earth materials; registering the first and second measurement signals correlatively as a function of the command signal; recording the second measurement along with an indication of the borehole depth; and recording the first measurement in combination with the second measurement and in functional response to the command signal. 59. Werkwijze volgens conclusie 58, gekenmerkt 30 door het korreleren van het bevelsignaal met het tweede meetsignaal.59. A method according to claim 58, characterized by granulating the command signal with the second measuring signal. 60. Werkwijze volgens conclusie 59, gekenmerkt door het korreleren van het bevelsignaal met het tweede meetsignaal, terwijl het eerste meetsignaal geregistreerd wordt in functionele responsie op het bevelsignaal.A method according to claim 59, characterized by granulating the command signal with the second measurement signal, while the first measurement signal is recorded in functional response to the command signal. 61. Werkwijze volgens conclusie 60, gekenmerkt door 790 74 04 f < Γ het incrementeel verstellen van het bevelsignaal om het eerste meetsignaal te registreren in. korrelatie met het tweede meetsignaal en de diepte-indicatie.The method of claim 60, characterized by 790 74 04 f <Γ incrementally adjusting the command signal to record the first measurement signal in. correlation with the second measuring signal and the depth indication. 62. Werkwijze voor het onderzoeken van door een 5 boorput getraverseerde ondergrondse aardmaterialen, gekenmerkt door het progressief meten van een geselecteerde karakteristiek van de aardmaterialen langs een gedeelte van de lengte van de boorput; het produceren van een elektrisch bevelsignaal bestaande uit een reeks van pulsen die functioneel indicatief zijn voor en gerelateerd 10 zijn aan verschillende geselecteerde diepten in en langs het gedeelte van de boorput; het als gevolg van de bevelsignaalpulsen produceren van een eerste elektrisch datasignaal bestaande uit digitale representaties van de gemeten karakteristiek van de 'aardmaterialen op korrelatieve diepten van de verschillende geselecteerde diepten 15 in het gedeelte van de boorput; het in functionele verhouding tot de bevelsignaalpulsen produceren van een tweede elektrisch datasignaal bestaande uit digitale representaties van een gemeten karakteristiek van de aardmaterialen op een reeks van functioneel korrelatieve diepten in de boorput; het produceren van een elektrische indicatie 20 van de diepte in de boorput waaraan de representaties van het eerste datasignaal gerelateerd zijn; het produceren van een korrelatieve zichtbare afbeelding van de eerste en tweede datasignalen en de elektrische diepte-indicaties; het incrementeel verstellen van het bevelsignaal als een functie van een bepaald verschil tussen de 25 representaties van de eerste en tweede datasignalen en de diepte-indicatie in de boorput; en het korrelatief registreren van de eerste en tweede datasignalen in functionele verhouding tot de incrementeel verstelde bevelsignalen.62. A method of examining underground earth materials traversed by a well bore, characterized by progressively measuring a selected characteristic of the earth materials along a portion of the length of the well bore; producing an electrical command signal consisting of a series of pulses that are functionally indicative of and related to different selected depths in and along the wellbore portion; producing, as a result of the command signal pulses, a first electrical data signal consisting of digital representations of the measured characteristic of the earth materials at granular depths of the different selected depths in the wellbore portion; producing a second electrical data signal in a functional relationship to the command signal pulses consisting of digital representations of a measured characteristic of the ground materials at a range of functionally granular depths in the wellbore; producing an electrical indication 20 of the depth in the wellbore to which the representations of the first data signal are related; producing a granular visible image of the first and second data signals and the electrical depth indications; incrementally adjusting the command signal as a function of a determined difference between the representations of the first and second data signals and the depth indication in the wellbore; and graining the first and second data signals in a functional relationship to the incrementally adjusted command signals. 63. Werkwijze voor het onderzoeken van de litholo-30 gische karakteristieken van door een boorput getraverseerde ondergrondse aardmaterialen, gekenmerkt door het produceren van een digitale meting van een geselecteerde karakteristiek van de materialen; het elektrisch afbeelden van een visuele representatie van de eerste digitale meting op een ware tijdbasis en in functionele 35 korrelatie met de boorputdiepte; het produceren van een tweede 790 7 4 04 'i digitale meting van een geselecteerde karakteristiek van de materialen op een historische basis; en het elektrisch afbeelden van een visuele representatie van de tweede digitale meting in functionele korrelatie met de visuele representatie van de eerste digitale 5 meting.63. A method of examining the lithological characteristics of well traversed underground earth materials, characterized by producing a digital measurement of a selected characteristic of the materials; electrically imaging a visual representation of the first digital measurement on a real time basis and in functional correlation with the well depth; producing a second 790 7 4 04 'digital measurement of a selected characteristic of the materials on a historical basis; and electrically imaging a visual representation of the second digital measurement in functional correlation with the visual representation of the first digital measurement. 64. Werkwijze volgens conclusie 63, gekenmerkt door het produceren van de eerste meting progressief langs de lengte van de boorput; het elektrisch afbeelden van de eerste meting samen met een visuele representatie van een korrelatief vast 10 increment van de lengte van de boorput; en het elektrisch afbeelden van de tweede meting in korrelatie met het increment van de lengte van de boorput.The method of claim 63, characterized by producing the first measurement progressively along the length of the wellbore; electrically imaging the first measurement along with a visual representation of a granular solid increment in the length of the wellbore; and electrically imaging the second measurement in correlation with the increment of the length of the wellbore. 65. Werkwijze volgens conclusie 64, gekenmerkt door het selecteren van een gedeelte van de afgebeelde tweede meting, 15 en het elektrisch korreieren van het geselecteerde gedeelte van de tweede meting met het korrelatieve gedeelte van de afgebeelde eerste meting.65. The method of claim 64, characterized by selecting a portion of the imaged second measurement, and electric grouting the selected portion of the second measurement with the granular portion of the imaged first measurement. 66. Werkwijze volgens conclusie 65, gekenmerkt door het produceren van een elektrische representatie van de grootte 20 van elke verplaatsing tussen de gedeelten van de metingen met betrekking tot het increment van de boorputdiepte; en het korreleren van het gedeelte van de tweede meting met het gedeelte van de eerste meting als een functie van de grootte van de verplaatsing.66. A method according to claim 65, characterized by producing an electrical representation of the magnitude of each displacement between the portions of the measurements with respect to the well depth increment; and granulating the portion of the second measurement with the portion of the first measurement as a function of the magnitude of the displacement. 67. Werkwijze voor het produceren van diepte-indicaties 25 van een logginggereedschap binnen een boorput, gekenmerkt door het progressief waarnemen van tenminste een karakteristiek van de materialen langs een geselecteerd gedeelte van de lengte van de boorput; het progressief produceren van een elektrisch logging-signaal in functionele responsie op de waargenomen karakteristieken 30 van de materialen langs het gedeelte van de boorput; het produceren van een elektrisch diepte-signaal bestaande uit merkpulsen, die elk indicatief zijn voor een blijkbaar sequentieel increment van de lengte van de boorput langs het geselecteerde gedeelte daarvan; het progressief tellen van de merkpulsen in korrelatie met het 35 loggingsignaal; en het produceren van een totaal van merkpulsen als 790 74 04 τ ¢- * een indicatie van de blijkbare diepte, waar de korrelatieve gedeelten van het loggingsignaal verkregen zijn.67. A method of producing depth indications of a logging tool within a wellbore, characterized by progressively sensing at least one characteristic of the materials along a selected portion of the length of the wellbore; progressively producing an electrical logging signal in functional response to the observed characteristics of the materials along the wellbore portion; producing an electrical depth signal consisting of marker pulses, each indicative of an apparent sequential increment of the length of the well along the selected portion thereof; progressively counting the marker pulses in correlation with the logging signal; and producing a total of mark pulses as 790 74 04 τ ¢ - * an indication of the apparent depth where the grainy portions of the logging signal are obtained. 68. Werkwijze volgens conclusie 67, gekenmerkt door het produceren van een richtingsregelsignaal dat functioneel 5 indicaties is voor de richting waarin de aardkarakteristiek waargenomen wordt langs de boorput; en het progressief tellen en totaliseren van de merkpulsen in functionele korrelatie met het richtingsregelsignaal.68. A method according to claim 67, characterized by producing a direction control signal which is functionally indicative of the direction in which the earth characteristic is observed along the wellbore; and progressively counting and totalizing the brand pulses in functional correlation with the direction control signal. 69. Werkwijze volgens conclusie 68, mét het kenmerk, 10 dat het richtingsregelsignaal verkregen wordt op een van de tijd afhankelijke basis.69. A method according to claim 68, characterized in that the direction control signal is obtained on a time-dependent basis. 70. Werkwijze volgens conclusie 69, gekenmerkt door het produceren van supplementaire pulsen als een tevoren bepaalde functie van het verkregen totale aantal merkpulsen; en het 15 produceren van het verdere totaal aan supplementaire pulsen en het totale aantal merkpulsen als een indicatie van de ware diepte in de boorput, waar het korrelatieve gedeelte>ivan het loggingsignaal verkregen wordt,The method of claim 69, characterized by producing supplemental pulses as a predetermined function of the obtained total number of marker pulses; and producing the further total of supplemental pulses and the total number of marker pulses as an indication of the true depth in the wellbore, where the grain portion of the logging signal is obtained, 71. Werkwijze volgens conclusie 70, gekenmerkt door 20 het vaststellen van een voorgekozen discreet tijdsinterval als gevolg van een onderbreking in het optreden van de merkpulsen; het uit het richtingsregelsignaal en binnen het discrete tijdsinterval produceren van een indicatie van een verandering in de richting waarin de aardkarakteristiek waargenomen wordt langs de 25 boorput; en het onderbreken van de progressieve telling van de merkpulsen als gevolg van de verkregen indicatie van richtings-verandering.71. A method according to claim 70, characterized by determining a preselected discrete time interval as a result of an interruption in the occurrence of the marking pulses; producing from the direction control signal and within the discrete time interval an indication of a change in the direction in which the ground characteristic is sensed along the wellbore; and interrupting the progressive count of the brand pulses due to the obtained direction change indication. 72. Werkwijze volgens conclusie 71, met het kenmerk, dat het tellen van de merkpulsen onderbroken wordt gedurende het 30 optreden van niet meer dan een voorgekozen aantal merkpulsen.72. A method according to claim 71, characterized in that the counting of the marker pulses is interrupted during the occurrence of no more than a preselected number of marker pulses. 73. Werkwijze volgens conclusie 72, gekenmerkt door het uit het richtingsregelsignaal produceren van een indicatie van een andere verdere verandering in de richting waarin de aardkarakteristiek waargenomen wordt langs de boorput; en het 35 onderbreken van de progressieve telling van de merkpulsen als 790 74 04 'f '4 gevolg van de indicatie van verdere richtingsverandering, tot het optreden van het-zelfde aantal ongetelde merkpulsen volgende op de indicatie van verdere richtingsverandering als het aantal ongetelde merkpulsen volgende op de eerstgenoemde indicatie van 5 richtingsverandering.A method according to claim 72, characterized by producing from the direction control signal an indication of another further change in the direction in which the ground characteristic is sensed along the wellbore; and interrupting the progressive count of the mark pulses as 790 74 04 'f' 4 due to the indication of further direction change until the occurrence of the same number of counted mark pulses following the indication of further direction change following the number of counted mark pulses following on the former indication of 5 direction change. 74. Werkwijze volgens conclusie 73, gekenmerkt door het progressief produceren van een ware tijd elektrisch indicatie van de verkregen totale van de supplementaire en merkpulsen in korrelatie met het progressief verkregen elektrisch 10 loggingsignaal; en het registreren van de progressief verkregen elektrisch indicatie van de verkregen totalen en het loggingsignaal als een functie van de ware diepte, waar de karakteristiek van de materialen waargenomen wordt langs de boorput.74. A method according to claim 73, characterized by progressively producing a real time electrical indication of the obtained total of the supplemental and brand pulses in correlation with the progressively obtained electrical logging signal; and recording the progressively obtained electrical indication of the obtained totals and the logging signal as a function of the true depth, where the characteristic of the materials is observed along the wellbore. 75. Werkwijze volgens conclusie -74, gekenmerkt 15 door het produceren van een verenigbare elektrische representatie van een historisch verkregen meting van een karakteristiek vande materialen; en het registreren van de verenigbare representatie in korrelatie met de verkregen representatie van de totalen en het loggingsignaal.75. A method according to claim -74, characterized by producing a compatible electrical representation of a historically obtained measurement of a characteristic of the materials; and registering the compatible representation in correlation with the obtained representation of the totals and the logging signal. 76. Werkwijze volgens conclusie 75, gekenmerkt door het visueel weergeven van de geregistreerde verenigbare representatie en de representatie van de totalen en het loggingsignaal op een plaats die verwijderd is van de putplaats.The method of claim 75, characterized by visually displaying the recorded compatible representation and the representation of the totals and the logging signal at a location remote from the well site. 77. Inrichting in hoofdzaak zoals beschreven 25 in de beschrijving en weergegeven in de tekeningen.77. Device substantially as described in the description and shown in the drawings. 78. Werkwijze als beschreven in de beschrijving. 790 74 0478. Method as described in the description. 790 74 04
NL7907404A 1978-10-10 1979-10-05 METHOD AND APPARATUS FOR PUTLOGGING CORRELATION. NL7907404A (en)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US94959278A 1978-10-10 1978-10-10
US94959278 1978-10-10
US5407279 1979-07-02
US06/054,072 US4297879A (en) 1979-07-02 1979-07-02 Well logging correlation method and apparatus

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL7907404A true NL7907404A (en) 1980-04-14

Family

ID=26732605

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL7907404A NL7907404A (en) 1978-10-10 1979-10-05 METHOD AND APPARATUS FOR PUTLOGGING CORRELATION.

Country Status (7)

Country Link
AR (1) AR224879A1 (en)
CA (3) CA1142647A (en)
DE (1) DE2941103A1 (en)
DK (1) DK423979A (en)
GB (3) GB2035635B (en)
NL (1) NL7907404A (en)
NO (1) NO793210L (en)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NZ204535A (en) * 1982-07-23 1987-01-23 Sundstrand Data Control Direct display of data from a flight data recorder
GB2163883B (en) * 1984-08-29 1989-02-01 British Aerospace Data processing arrangement

Also Published As

Publication number Publication date
CA1142647A (en) 1983-03-08
CA1154868A (en) 1983-10-04
GB2115959B (en) 1984-02-15
NO793210L (en) 1980-04-11
CA1154869A (en) 1983-10-04
GB2035635B (en) 1983-09-01
AR224879A1 (en) 1982-01-29
GB2035635A (en) 1980-06-18
GB2115959A (en) 1983-09-14
DK423979A (en) 1980-04-11
GB2114786B (en) 1984-02-01
GB2114786A (en) 1983-08-24
DE2941103A1 (en) 1980-04-24

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4297879A (en) Well logging correlation method and apparatus
US4414651A (en) Integrated well logging system and method
NL7907186A (en) INTEGRATED PUTLOGGING SYSTEM.
NO314816B1 (en) Method and apparatus for processing and telemetry of measurement data for real-time imaging of the subsurface during measurement during drilling
US4346593A (en) Well logging correction method and apparatus
US5051962A (en) Computerized truck instrumentation system
EP0449710A2 (en) Video system and method for determining and monitoring the depth of a bottomhole assembly within a wellbore
US4736297A (en) Continuous real time drilling penetration rate recorder
NO176335B (en) A method for determining the wedging of a tool or probe in a borehole
NO169090B (en) PROCEDURE AND DEVICE FOR CALCULATION OF FORMATION CHARACTERISTICS FOR THE EXTENDED FORMATION IN A BORROW HOLE
US3490150A (en) Systems and methods for determining the position of a tool in a borehole
US4227405A (en) Digital mineral logging system
US4352166A (en) System and method for visual display of well-logging data
US5103178A (en) Method using a pluraliyt of electrode, including a reference electrode, for recording a spontaneous potential curve in a borehole while drilling
NL7907404A (en) METHOD AND APPARATUS FOR PUTLOGGING CORRELATION.
US4456983A (en) System and method for visual display of well logging data
SA03240387B1 (en) A method and system for supplying well log data to a customer
US4341995A (en) Velocity profile analyzer
US3330374A (en) Method and apparatus for correcting acoustical velocity well logs for variation in borehole diameter
NL7907439A (en) METHOD AND SYSTEM FOR PUTLOGGING.
US4396838A (en) Logging type subsidence detector
NL7907313A (en) METHOD AND APPARATUS FOR ACOUSTIC PUTLOGGING.
US3564216A (en) Data correlation system
US3050151A (en) Acoustical well logging
GB2057694A (en) Drilling rig monitoring system

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BV The patent application has lapsed