NL7905888A - Behandelingsinrichting voor tandartsen. - Google Patents

Description

P & C ’ ' ' ~ .

> _ W 5230-6 Ned.

-i-

Behandelingsinrichting voor tandartsen

De uitvinding heeft betrekking op een behandelingsinrichting voor tandartsen, met opberghouders voor de instrumenten in de niet-gebruiks-stand en met vasthoud- en terugtrekinrichtingen voor de verzorgingsleidingen daarvan, in de vorm van een bij elke verzorgings leiding behorende 5 zogenaamde zweep, op de zweeparm waarvan een met de zwenkhoek van de zweeparm veranderend terugbrengmoment werkt, veroorzaakt door een op de zweeparm aangrijpende veer, welke veer door middel van een kabel of dergelijk element scharnierend met de zweeparm is verbonden en waarbij schakel-organen voor het vrijgeven van de energie- en/of werkmediumtoevoer naar 10 het instrument, na. het zwenken van de betreffende zweeparm over een bepaalde hoek, worden bediend.

Met bekende behandelingsinrichtingen voor tandartsen in de vorm van zogenaamde zweepinrichtingen kan bereikt worden dat de op de verzorgings-leiding van een instrument werkende terugbrengkracht bij voorkeurshellingen 15 van de zweep ook zonder blokkering van de terugtrekinrichtingen vrijwel niet merkbaar is voor de tandart.

Hiertoe wordt bijvoorbeeld volgens het Duitse Offenlegungsschrift 2.044.424 de zweep gekoppeld met een op de zwenkas ervan werkend tegenge-wicht dat van een bepaalde hellingshoek van de zweep af de terugbrengkracht 20 tegenwerkt. Bij deze inrichting begint de terugstelkracht onmiddellijk te werken, bij het uittrekken van het instrument uit zijn ruststand naar de gebruiksstand, bij het bereiken van een zeer bepaalde helling van de zweep. Bij beweging van de zweep voorbij deze stand ontstaat daardoor een ruk op het zich in de hand van de tandarts bevindende instrument.

25 Met zweepinrichtingen moet juist worden bereikt dat de ver binding van de instrumenten met terugtrekinrichtingen voor de verzorgings-leidingen nauwelijks merkbaar is voor de tandarts. Door de ruk wordt echter een tegengestelde werking verkregen, waardoor de tandarts zich moet aanpassen aan de speciale eigenschappen van zijn apparaat. Hij moet erop 30 letten dat de ruk niet het uit de hand glijden van het gebruikte instrument tot gevolg heeft.

Door het werkzaam worden van de organen, die. de tegenkracht geven, ontstaat een terugbrengmoment waarvan de grootte verandert met de hellingshoek als parameter. Het uittrekmoment van de zweep is echter niet 7905888 ' +* , I . * «-· -2- alleen afhankelijk van de hoekstand van de zweeparm, maar ook van de plaats van het zwaartepunt van de combinatie van zweeparm en verzorgings-leiding. Met de. verplaatsing van dit zwaartepunt tijdens het uit de ruststand naar de gebruiksstand brengen van een instrument kan echter niet 5 rekening worden gehouden door het aanbrengen van een element, dat een tegenkracht geeft en waarvan het terugbrengmoment uitsluitend afhangt van de hellingshoek.

Het nadeel van de beschreven ruk wordt weliswaar vermeden door inrichtingen waarbij het terugbrengmoment wordt verkregen door een scharnie-10 rend met de zweeparm verbonden veer. Daarmee kan echter het evenwicht tussen het uittrekmoment en het terugbrengmoment op de zweep slechts in één voorkeurshelling van de zweep worden bereikt en in het gunstigste geval in een zeer nauw gebied om deze stand heen.

De uitvinding stelt een zweepinrichting voor waarbij het evenwicht 15 tussen het uittrekmoment en het terugbrengmoment op de zweep bestaat over een groot gebied van de zweephellingen, in het bijzonder in het gebied van de behandelingsstanden, waarbij behalve de helling van de zweeparm ook de verplaatsing van het zwaartepunt van de gehele zweep door het Uittrekken van de verzorgingsleiding door middel van het ermee verbonden 20 instrument naar de patiënt, invloed heeft op de grootte van het uittrek moment. Het voordeel hiervan is dat de inrichting zonder het optreden het rukken kan worden bediend. De organen voor het beïnvloeden van het terugbrengmoment moeten, om het optimale nut ervan te verkrijgen, ook de werking van de instrumenten inschakelen.

25 De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

Fig. 1 is een aanzicht in perspectief van de inrichting volgens de uitvinding, bij een willekeurig aantal van drie instrumenten, de 30 bijbehorende zwepen, in de ruststand van de instrumenten.

Fig. 2 is een doorsnede door een zweep bij een uit de ruststand verwijderd instrument.

Fig. 3 toont het rechtereinde van de doorsnede van fig. 2 \ wanneer de zweeparm zich in de ruststand bevindt. .

35 De op bekende wijze volgens fig. 1 naast elkaar aangebrachte 7905888 , . *

I I

w -3- vasthoud- en terugtrekinrichtingen 1 bestaan volgens fig. 2 in hoofdzaak uit een huis 2, een daarin om een horizontale zwenkas 3 zwenkbare naaf 4, een vast met de naaf verbonden zweeparm 5, een coaxiaal met de zwenkas 3 vast daarmee verbonden nokkenschijf 6, een werkzaam met de nokkenschijf 5 verbonden en om een vast in het huis aangebrachte as 7 zwenkbaar schakel- orgaan 8 voor het bedienen van één of meer elektrische schakelaar 9 en/of voorstuurventielen (welke niet zijn weergegeven), een veer 10, waarvan het linkereinde is verbonden met een pen 11 en waarvan het rechtereinde is bevestigd aan de kabel 12 of dergelijk orgaan dat verloopt over een 10 ' deel van de omtrek van de nokkenschijf en daartegen aanligt en is bevestigd op een punt 13 aan deze schijf, een instelorgaan 14 voor het vastleggen van het linkereinde van de veer in een door een uitsparing 15 bepaald gebied, een verstelbare bout 16 welke samenwerkt met een aanslag 17, vast bevestigd aan het huis, volgens fig. 3, een voor het opnemen van een 15 instrument 18 dienende opberghouder 19 met in het huis bevestigde zwenkas 20 en een met de opberghouder samenwerkend instelorgaan 21.

Bij de in fig. 2 weergegeven stand van de zweeparm 5 is het (hier niet weergegeven) tandartsinstrument uit zijn opberghouder genomen en bevindt het zich in een gebruiksstand in de hand van de tandarts.

20 Door de beweging van het instrument in deze zin wordt de zweeparm 5 uit zijn stand volgens fig. 1 en 3 naar de stand volgens fig. 2 gezwenkt door de verzorgingsleiding 22 welke met.een doorvoerbusje 23 is vastgezet aan het huis 2.

Bij verschillende uittreklengten van de verzorgingsleiding, 25 gemeten van het punt waarop deze leiding de zweeparm verlaat, dus bij verschillende gebruiksstanden van het instrument, moet de door dê zweeparm verlopende lus 24 volgens fig. 2 op verschillende hoogten, dus bij verschillende hoekstanden van de zweeparm 5, worden vastgehouden. Eén van deze hoekstanden is weergegeven in fig. 2. Hierbij wordt opgemerkt dat op de 30 zweeparm bij toenemende helling, behalve het een sinusfunctie volgende, links draaiende uittrekmoment door de verandering van de hefboomsarm, gemeten tot de zwenkas 3, voor het aangrijpen van het zwaartepunt van de zweeparm, een gelijk gericht uittrekmoment ten opzichte van het zwaartepunt van de verzorgingsleiding werkt, dat echter geen sinusvormig verloop 35 heeft als functie van de zwenkhoek. - 790 5 8 88 -4- A . ' "j -

Volgens de uitvinding wordt nu het terugbrengmoment verkregen door de veer 10 en door middel van de nokkenschijf 6 worden de terugbreng-kracht van deze veer en de bijbehorende hefboomsarm ten opzichte van de zwenkas 3, die wordt vertegenwoordigd door de lengte van de loodlijn van 5 deze as op de kabel 12, zodanig gewijzigd dat de met de betreffende hoek-standen van de arm overeenkomende uittrekmomenten worden gecompenseerd.

Met de invloed van de wrijving tussen de lus 24 en de zweeparm 5 wordt rekening gehouden door een overeenkomstig hogere voorspanning van de veer . 10.

10 Behalve dat de nokkenschijf 6 wordt gebruikt voor de wijziging van het terugbrengmoment wordt deze volgens de uitvinding gebruikt om via het schakelorgaan 8 de toevoer van energie en/of bedrijfsmedium vrij te geven of af te sluiten. Daartoe is het schakelorgaan 8 met zijn profiel 25 aangelegd tegen de nokkenschijf 6, 15 De opberghouders 19 van de inrichting’ volgens de uitvinding kunnen door middel van het voor elke houder van buitenaf toegankelijke instelorgaan 21 en de zwenkas 20 in verschillende hoekstanden worden aangebracht. Bij sterkere helling ten opzichte van de horizontaal wordt het werkzame gedeelte van het gewicht van het op de opberghouder steunende 20 instrument groter. Het van het gewicht van het instrument in de ruststand daarvan afkomstige uittrekmoment op de zweeparm is dus afhankelijk van de instelbare helling van de opberghouder. Het hierbij noodzakelijke gelijkmaken van het terugbrengmoment in de ruststand van de zweeparm vindt bij een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding 25 plaats door een wijziging van de voorspanning van de veer 10, met behulp van de pen 11, die met het van buitenaf toegankelijke instelorgaan 14 _ in het gebied 15 kan worden verplaatst.

Bij een andere gunstige uitvoeringsvorm van de inrichting volgens • de uitvinding is de opberghouder op het aanrakingsvlak met het instrument 30 voorzien van een wrijvingsbekleding of geheel vervaardigd, van een materiaal met een grote wrijvingscoëfficient. Deze maatregel verkleint de bovengenoemde invloed van het werkzame gewicht van het instrument op de vasthoud- en terugtrekinrichting voor de verzorgingsleiding.

Verder is het gunstig de zweeparmen te voorzien van .van buitenaf 35 - toegankelijke verstelorganen, waarmee de verschillende zweeparmen in de 790 5 8 88 -5- t

Sr ruststand met dezelfde hellingshoek kunnen warden gericht. Dit Jean bijvoorbeeld worden gedaan door een in het gebied van de naaf 4 in de zweeparm schr’oefbare bout 16 r welke samenwerkt met een aanslag 17 welke vast is verbonden met het huis.

7905888

Claims (7)

1. Behandelingsinrichting voor een- tandarts, voorzien van opberghouders voor de instrumenten in de niet-gebruiksstand en vasthouden terugtrekinfichtingen voor de verzorgingsleidingen daarvan, in de vorm van een bij elke verzorgingsleiding behorende zogenaamde zweep, waarbij 5 op de zweeparm daarvan een met de zwenkhoek ervan veranderend terugbreng- moment werkt dat afkomstig is van een aan de- zweeparm aangrijpende veer, welke veer door middel· van een kabel of dergelijk element scharnierend is verbonden met de zweeparm en waarbij een schakelorgaan voor het vrijgeven Van de energie- en/of bedrijfsmediumtoevoer aan het instrument, 10 na het zwenken van de bijbehorende zweeparm over een bepaalde hoek, ,wordt bediend, met het kenmerk dat ; a) onverdraagbaar op en coaxiaal met de zwenkas (3) van een zweeparm (5) een nokkenschijf (6) is aangebracht, b) de kabel (12) of het soortgelijke element is bevestigd 15 aan de nokkenschijf (6), c) de kabel (12) of het soortgelijke element afhankelijk van de hellingshoek van de zweeparm (5) meer of minder op het profiel van de nokkenschijf (6) is opgewikkeld, d) de maatgevende hefboomSarm voor het terugbrengmoment van 20 de terugstelkracht van de veer (10) gegeven is door de met de hellingshoek van de zweeparm veranderende lengte van de loodlijn uit de zwenkas (3) op de kabel (12) in het punt waar deze raakt aan het profiel van de nokkenschijf (6), e) bij elke helling van de zweeparm (5) een profiel (25) van 25 'het schakelorgaan (8) in aanraking is met het profiel van de nokkenschijf . (6).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de opberghouders (19) onafhankelijk van elkaar en continu in verschillende hellingen ten opzichte van de horizontaal vastzetbaar zijn.

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat van buitenaf toegankelijke verstelorganen (15) zijn aangebracht voor het wijzigen van de voorspanning van de veer binnen bepaalde grenzen.

4. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat van 790 5 8 88 -7- buitenaf toegankelijke verstelorganen (21) zijn aangebracht voor de wijziging van de hellingshoek van elke opberghouder.

5. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat van buitenaf toegankelijke verstelorganen (16) zijn aangebracht voor het 5 gelijkmaken van de hellingen van de zweeparmen in de ruststand.

6. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de opberghouders (19) in hun aanrakingsvlak met het instrument zijn voorzien van een wrijvingsbekleding.

7. Inrichting vólgens conclusie 1, met het kenmerk dat de 10 opberghouders (19) zijn vervaardigd van een materiaal met een grote wrijvings-coëfficient. 790 5 8 88