NL7904513A - Verstelbare ontlastingsklep. - Google Patents

Verstelbare ontlastingsklep. Download PDF

Info

Publication number
NL7904513A
NL7904513A NL7904513A NL7904513A NL7904513A NL 7904513 A NL7904513 A NL 7904513A NL 7904513 A NL7904513 A NL 7904513A NL 7904513 A NL7904513 A NL 7904513A NL 7904513 A NL7904513 A NL 7904513A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
plunger
inlet
valve body
valve
pilot valve
Prior art date
Application number
NL7904513A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Halliburton Co
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Halliburton Co filed Critical Halliburton Co
Publication of NL7904513A publication Critical patent/NL7904513A/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B33/00Sealing or packing boreholes or wells
    • E21B33/02Surface sealing or packing
    • E21B33/03Well heads; Setting-up thereof
    • E21B33/068Well heads; Setting-up thereof having provision for introducing objects or fluids into, or removing objects from, wells
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B33/00Sealing or packing boreholes or wells
    • E21B33/10Sealing or packing boreholes or wells in the borehole
    • E21B33/13Methods or devices for cementing, for plugging holes, crevices or the like
    • E21B33/14Methods or devices for cementing, for plugging holes, crevices or the like for cementing casings into boreholes
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16KVALVES; TAPS; COCKS; ACTUATING-FLOATS; DEVICES FOR VENTING OR AERATING
    • F16K17/00Safety valves; Equalising valves, e.g. pressure relief valves
    • F16K17/02Safety valves; Equalising valves, e.g. pressure relief valves opening on surplus pressure on one side; closing on insufficient pressure on one side
    • F16K17/04Safety valves; Equalising valves, e.g. pressure relief valves opening on surplus pressure on one side; closing on insufficient pressure on one side spring-loaded
    • F16K17/10Safety valves; Equalising valves, e.g. pressure relief valves opening on surplus pressure on one side; closing on insufficient pressure on one side spring-loaded with auxiliary valve for fluid operation of the main valve
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10TTECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER US CLASSIFICATION
    • Y10T137/00Fluid handling
    • Y10T137/7722Line condition change responsive valves
    • Y10T137/7781With separate connected fluid reactor surface
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10TTECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER US CLASSIFICATION
    • Y10T137/00Fluid handling
    • Y10T137/7722Line condition change responsive valves
    • Y10T137/7837Direct response valves [i.e., check valve type]
    • Y10T137/7838Plural
    • Y10T137/7839Dividing and recombining in a single flow path
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10TTECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER US CLASSIFICATION
    • Y10T137/00Fluid handling
    • Y10T137/7722Line condition change responsive valves
    • Y10T137/7837Direct response valves [i.e., check valve type]
    • Y10T137/7838Plural
    • Y10T137/7841One valve carries head and seat for second valve
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10TTECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER US CLASSIFICATION
    • Y10T137/00Fluid handling
    • Y10T137/7722Line condition change responsive valves
    • Y10T137/7837Direct response valves [i.e., check valve type]
    • Y10T137/7838Plural
    • Y10T137/7846Mechanically interconnected
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10TTECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER US CLASSIFICATION
    • Y10T137/00Fluid handling
    • Y10T137/8593Systems
    • Y10T137/87917Flow path with serial valves and/or closures
    • Y10T137/87981Common actuator
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10TTECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER US CLASSIFICATION
    • Y10T137/00Fluid handling
    • Y10T137/8593Systems
    • Y10T137/87917Flow path with serial valves and/or closures
    • Y10T137/88022One valve head provides seat for other head
    • Y10T137/8803Also carries head of other valve

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Geology (AREA)
  • Fluid Mechanics (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Geochemistry & Mineralogy (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Safety Valves (AREA)
  • Lubrication Of Internal Combustion Engines (AREA)

Description

/ - " f HALLIBURTON COMPANY, Duncan, Oklahoma, Ver. St. v. Amerika Verstelbare ontlastingsklep.
De uitvinding heeft in het algemeen betrekking op veiligheids ontlastingskleppen en met name op een veiligheidsontlastingsklep, die een verstelbare pilootklepinrichting omvat welke fluïdum richt naar een verstelbare hoofdklepinrichting.
5 Bekende verstelbare ontlastingskleppen omvatten in het algemeen een enkele klepinrichting, die geregeld wordt door een verstelbare veerkrachtige veer. Voorbeelden van deze bekende inrichtingen zijn te vinden in de Amerikaanse octrooischriften no. 4064906; no.
3422840; no. 3409037 en no. 3008485.
10 Het is bij een verstelbare ontlastingsklep wenselijk het hogedruk fluïdum bij een of andere tevoren bepaalde druk te ontlasten en een directe volledige opening van de klep te verschaffen bij de tevoren bepaalde druk om een voldoend oppervlak te verkrijgen, zodat de optredende overmatige druk zeer snel ontlast kan worden. Er bestaat 15 een speciale behoefte aan deze verstelbare ontlastingsklep bij hogedruk pompen, zoals pompen met positieve verplaatsing. Voorbeelden van deze pompen zijn die, welke gebruikt worden voor het cementeren van olieputten.
Een ander probleem bij veiligheidsontlastingskleppen, die gebruikt worden in apparatuur zoals cementeerpompen voor olieputten, 20 is dat het fluïdum, d.w.z. het cement, in de ontlastingskleppen achter kan blijven en hen onwerkzaam kan maken.
De uitvinding verschaft een verbeterde verstelbare ontlastingsklep, die een eerste verstelbare pilootafsluiterinrichting bezit, welke opengaat bij een tevoren bepaald drukniveau om fluidum te richten 25 naar een tweede verstelbare hoofdklepinrichting, die een groot fluidum stroomoppervlak verschaft in geopende toestand voor het snel afvoeren van het onder druk staande fluidum.
De uitvinding verschaft ook een inrichting om de tweede hoofdklep te bewegen naar zijn open positie zonder de verstelling 79 0 4 5 Π Λ - .-2 daarvan te veranderen. Dit maakt het mogelijk dat een reinigingsfluidum, zoals water, door de klep gecirculeerd kan worden om elk resterend ar-beidsfluidum, d.w.z. het cement, te verwijderen teneinde te verhinderen dat de klep onwerkzaam wordt tengevolge van het harden van het arbeids-5 fluïdum.
De uitvinding wordt in de volgende beschrijving nader toegelicht aan de hand van de tekeningen.
De fig. 1 en IA zijn tezamen een dwarsdoorsnede van de verbeterde verstelbare veiligheidsontlastingsklep volgens de uitvinding. 10 De verstelbare ontlastingsklep volgens de uitvinding is in zijn geheel weergegeven door de referentie 10. De ontlastingsklep 10 omvat een ontlastingskleplichaam 12. Het kleplichaam 12 omvat een bovenste lichaamsgedeelte 14, een onderste lichaamsgedeelte 16, en een cilindrisch intlaatgedeelte 18.
15 Het bovenste lichaamsgedeelte 14 is met zijn onderste einde verbonden met een bovenste einde van het onderste lichaamsgedeelte 16 via een schroefdraadverbinding 20. Een onderste einde van het onder-, ste lichaamdgedeelte 16 is via schroefdraad verbonden met een bovenste einde van het cilindrisch inlaatgedeelte 18 met behulp van de schroef-1 20 draadverbinding 22,
Het cilindrische inlaatgedeelte 18 bezit een axiale inlaat-boring 24. Het inlaatgedeelte 18 omvat bovenste en onderste axiale contraboringen 26 resp. 28, die in verbinding staan met bovenste en onderste einden van het cilindrische gedeelte 18.
25 Een onderste einde van het externe oppervlak van het cilin drische gedeelte 18 omvat een gedeelte 30 met grotere diameter, dat een naar boven gerichte schouder 32 vormt die zich radiaal vanaf een cilindrisch oppervlak 34 naar buiten uitstrekt. Een vleugelmoer 36 past rond het cilindrische oppervlak 34 en wordt op zijn plaats gehouden 30 op het cilindrische gedeelte 18 door de schouder 32.
Het bovenste einde van het cilindrische gedeelte 18 omvat een gedeelte 38 met kleinere diameter, dat een tweede naar boven gerichte schouder 40 vormt.
Een cilindrische plunjerzitting 42 past precies rond het 35 gedeelte 38 met kleinere diameter en is in aanraking met de tweede 7904513 3 Λ r schouder 40. De plunjerzitting 42 omvat een radiaal naar buiten stekende flens 44 bij zijn onderste einde, en een radiaal naar binnen stekende flens 46 bij zijn bovenste einde. De naar binnen stekende flens 46 omvat een axiale boring 48, die concentrisch is met en dezelfde diameter 5 heeft als de bovenste contraboring 26 van het cilindrische gedeelte 18.
Een radiale binnenrand van het naar binnen stekende flensgedeelte 46 omvat een ringvormig afgeschuind oppervlak 50.
Het gedeelte 38 met kleinere diameter van het cilindrische gedeelte 18 omvat een ringvormige groef 52, waarin een veerkrachtige 10 afdichtingsring 54 aangebracht is.
Het onderste lichaamsgedeelte 16 heeft een cilindrische vorm en bezit een axiale boring 56. Het onderste lichaamsgedeelte 16 omvat ook eerste, tweede en derde bovenste contraboringen respectievelijk 58,60 en 62, een onderste contraboring 64, en een uitlaat 65, die aan-15 gebracht is door een zijwand van het onderste lichaamsgedeelte 16.
Een neerwaarts gerichte schouder 66 tussen de boring 56 en de onderste contraboring 64 is in aanraking met het radiaal naar buiten stekende flensgedeelte 44 van de plunjerzitting 42, zodat wanneer de schroefdraadverbinding 22 tot stand gebracht is, het flensgedeelte 20 44 geklemd is tussen de schouder 66 van het onderste lichaamsgedeelte 16 en de schouder 40 van het cilindrische gedeelte 18.
Een in zijn geheel met de referentie 67 weergegeven plunjer-inrichting is axiaal aangebracht binnen het kleplichaam 12. De plunjer-inrichting 67 kan een heen en weergaand kleporgaan genoemd worden.
25 De plunjerinrichting 67 omvat bovenste en onderste plunjer- lichaamsgedeelten 68 resp. 70, die via een schroefdraadverbinding 72 met elkaar verbonden zijn. Een bovenste gedeelte van het bovenste plunjer-gedeelte 68 kan schuiven binnen een ringvormige veerversteller 74.
De ringvormige veerversteller 74 heeft een cilindrische configuratie 30 met een axiale boring 75 en een radiaal naar buiten stekende flens 76 bij zijn onderste einde. Een van schroefdraad voorzien extern oppervlak 78 van de veerversteller 74 is in aangrijping met een schroefdraadgedeelte 80 van een deksel 82. Het deksel 82 is via een schroefdraadverbinding 84 verbonden met het bovenste lichaamsgedeelte 14.
35 Een van schroefdraad voorziene borgring 86 is in aangrijping 7904513 λ - Λ · t 4 ·' met het schroefdraadgedeelte 78 van de veerversteller 74 boven het deksel 82. De borgring 86 wordt op zijn vergrendeld door een inbus-schroef 88, die zich door de borgring 86 uitstrekt in aangrijping met een van schroefdraad voorzien gat 90 in het deksel 82.
5 Het deksel 82 omvat een onderste contraboring 92. Een neer waarts gerichte schouder 93 tussen het schroefdraadgedeelte 80 en de contraboring 92 is in aanraking met een bovenste schouder van de flens 76 van de ringvormige veerversteller 74.
Een onderste eindoppervlak 94 van de veerversteller 74 10 omvat een ringvormige radiaal buitenste afgeschuinde rand 96.
De afgeschuinde rand 96 is in aanraking met een ringvormige radiaal binnenste complementaire afgeschuinde binnenrand 98 van een bovenste ringveerschotel 100.
De bovenste ringveerschotel 100 is een ringvormig orgaan 15 met een axiale boring 102. De boring 102 is concentrisch met en heeft de-zelfde diameter als en is axiaal gescheiden van de axiale boring 75 van de veerversteller 74. In de boring 102 is met nauwe passing de plunjerinrichting 67 aangebracht. De veerschotel 100 omvat een onderste gedeelte 104 met kleinere diameter. Een ringvormige radiaal 20 buitenste neerwaarts gerichte schouder 106 is in aanraking met een bovenste eindbuitenringveer 108.
De bovenste eindbuitenringveer 108 is in aanraking met een binnenringveer 110. De binnenringveer 110 is in aanraking met een buiten-ringveer 112.
.25 Afwisselende binnen- en buitenringveren 110 en 112 vormen een gestapelde ringveer, die in zijn geheel met de referentie 114 is weergegeven. Elke buitenringveer omvat radiaal binnenste bovenste en onderste afgeschuinde oppervlakken 116 resp. 118. De oppervlakken 116 en 118 maken bij voorkeur een hoek van ongeveer 14° met de verticaal.
30 Elk van de axiaal gescheiden binnenringveren 110 omvat radiaal buitenste bovenste en onderste afgeschuinde oppervlakken 120 en 122.
Elk bovenste afgeschuinde oppervlak 120 van de binnenringveren 110 is in aanraking met een onderste afgeschuind oppervlak 118 35 van een buitenringveer 112. Elk onderste afgeschuind oppervlak 122 van 7904515 * r 5 een binnenringveer 110 is in aanraking met een bovenste afgeschuind oppervlak 116 van een buiteriringveer 112.
De bovenste eindbuitenringveer 108 is in wezen de onderste helft van een buitenringveer 112.
5 De onderste radiaal binnenste ringveer 110 is in aanraking met een onderste eindbuitenringveer 124, die in wezen de bovenste helft is van een buitenringveer 112.
De onderste eindbuitenringveer 124 is in aanraking met een bovenste oppervlak 126 van een zuiger 128. De zuiger 128 heeft een ring-10 vorm en omvat een axiale boring 130, waarin met nauwe passing het onder ste plunjergedeelte 70 aangebracht is. Een radiaal buitenste eindopper-vlak 132 van de zuiger 128 is aangebracht in een cilindrisch binnenge-deelte 134 van het bovenste lichaamsgedeelte 14. Een ringvormige groef 136 is aangebracht in het radiaal buitenste oppervlak 132 en bevat een 15 veerkrachtige afdichtingsring 138. Het onderste plunjergedeelte 70 bezit een cilindrisch buitenoppervlak 140 met eerste, tweede en derde gedeelten respectievelijk 142,144 en 146 met achtereenvolgens kleinere diameter. Het tweede gedeelte 144 met'kleinere diameter omvat een schroefdraadgedeelte 148.
20 Een onderste einde 150 van de zuiger 128 is in aanraking met een schouder 152 tussen eerste en tweede gedeelten 142 en 144 met · gereduceerde diameter. De zuiger 128 wordt met zijn onderste einde 150 in aanraking met de schouder 152 gehouden door een borgmoer 154, die in aangrijping is met een schroefdraadgedeelte 148 en in aanraking is 25 met een bovenste oppervlak 156 van de zuiger 128.
Een ringvormige groef 158 is aangebracht in het tweede gedeelte 144 naast de schouder 152. Een veerkrachtige afdichtingsring 160 is aangebracht in de groef 158.
Het cilindrische buitenoppervlak 140 en het eerste gedeelte 30 142 van het onderste plunjergedeelte 70 zijn aangebracht binnen een plunjerafdichtingsring 162. De plunjerafdichtingsring 162 bezit een axiale boring 164, die in verbinding staat met zijn bovenste oppervlak.
Een contraboring 166 staat in verbinding met het onderste oppervlak van de afdichtingsring 162. Tussen de contraboring 166 en de axiale 35 boring 164 bevindt zich een boringgedeelte 168 met grotere diameter, 7904513 - 6 die een iets grotere binnendiameter heeft dan de contraboring 166.
Tussen het gedeelte 168 met grotere diameter en de boring 164 bevindt zich een ringvormig afgeschuind boringgedeelte 170.
De plunjerafdichtingsring 162 omvat een radiaal naar 5 buiten stekende rand 172 naast het boringgedeelte 168. De rand 172 bezit een aantal spuipoorten 174.
De bovenste en onderste oppervlakken van de rand 172 zijn respectievelijk in aanraking met schouders 176 en 178 van het bovenste lichaamsgedeelte 14 en het onderste lichaamsgedeelte 16. De spuipoorten 10 .174 verlaten de schouder 172 naast een afgeschuinde ringvormige binnen rand 180 van een onderste contraboring 182 van het bovenste lichaamsgedeelte 14.
De diepte van de onderste contraboring 182 van het bovenste lichaamsgedeelte 14 is iets kleiner dan de axiale dikte van de zich 15 radiaal uitstrekkende rand 172, zodat een kleine ringvormige speling 184 aanwezig is tussen een onderste einde van het bovenste lichaam 14 en de schouder 178 van het onderste lichaamsgedeelte 16. Een exit ontlastingspoort 186 staat in verbinding met de speling 184. Hierdoor kan in het binnenste gedeelte van de afdichtingsring 162 lekkend hoge-20 druk fluïdum gespuid worden naar de atmosfeer via de poorten 174, het afgeschuinde ringvormige oppervlak 180, de speling 184 en de exitpoort 186.
De plunjerafdichtingsring 162 bezit een binnenste ringvormige afdichtingsinrichting 186 en 188 tussen de boring 164 resp. de contra-25 boring 166, en de plunjerinrichting 67. De afdichtingsringen 186 en 188 zijn bij voorkeur kogelafdichtingen en zijn. aangebracht in ringvormige groeven.
De plunjerafdichtingsring 162 omvat ook bovenste en onderste veerkrachtige afdichtingsringen 190 en 192, die afdichtend tussen 30 de plunjerafdichtingsring 162 en respectievelijk de bovenste en onder ste lichaamsgedeelten 14 en 16.
Een onderste eindoppervlak van de plunjerafdichtingsring 162 is in aanraking met een stalen ring 164, die rust op een naar boven gerichte schouder van een interne boring van het onderste lichaams-35 gedeelte 16.
7904515 7 * » r
De bijzonderheden van de constructie van de plunjerinrichting 67 zullen nu beschreven worden. Zoals hierboven aangeduid omvat de plunjerinrichting 67 het bovenste plunjergedeelte 68 en het onderste plunjergedeelte 70, die via de schroefdraadverbinding 72 met elkaar 5 verbonden zijn.
Het onderste plunjergedeelte 70 omvat een axiale boring 196 met eerste en tweede opeenvolgende onderste contraboringen 198 resp. 200. Het onderste plunjergedeelte 70 omvat ook een bovenste contraboring 202, die in verbinding staat met een bovenste einde van 10 het onderste plunjergedeelte 70. Het bovenste plunjergedeelte 68 omvat een axiale boring 204.
Tussen de eerste en tweede onderste contraboringen 198 en 200 bevindt zich een ringvormig hellend legeroppervlak 206, dat in aanraking is met de plunjerzitting 42 wanneer de plunjerinrichting 70 15 in de gesloten positie is, die weergegeven is in de fig. 1 en 1Δ.
De eerste onderste contraboring 198 is van schroefdraad voorzien en ontvangt daarin een pilootklep neusgedeelte of pilootklep-lichaam 208. Een ringvormige afdichtingsinrichting 209 dicht af tussen het neusgedeelte 208 en het flensgedeelte 46 van de plunjerzitting 42.
20 Het neusgedeelte 208 omvat een axiale boring of holte 210, die in ver binding staat met de axiale boring 196 van het onderste plunjergedeelte 70. Het neusgedeelte 208 omvat een inlaatpoort 212, die de boring 210 in verbinding brengt met de inlaatboring 24. Het neusgedeelte 208 omvat ook een uitlaatpoort 214, die de boring 210 in verbinding brengt met 25 een ringvormige kamer 216, die gevormd wordt tussen het neusgedeelte 208 en de tweede onderste contraboring 200 en het ringvormige afgeschuinde gedeelte 206. Deze verbinding wordt mogelijk gemaakt in de gesloten positie van de plunjerinrichting 67 door het ringvormige afgeschuinde oppervlak 50, zoals weergegeven in fig. 1.
30 Een bovenste einde van de inlaatpoort 212 wordt omgeven door het pilootklepzitting inzetsel 218.
Het pilootklepzitting inzetsel 218 is afdichtend in aanraking met de pilootklepkogel 220. De pilootklepkogel 220 wordt van boven aangegrepen door de pilootstang 222. De pilootstang 222 strekt zich 35 geheel uit door de bovenste en onderste plunjergedeelten 68 en 70 en 7904513 8 bezit een zeskantenmoer 224, die verbonden is met een van schroefdraad voorzien bovenste einde 226 van de pilootstang 222.
De pilootstang 222 omvat een gedeelte 228 met grotere diameter, die groter is dan die van de boring 196 van het onderste plunjer-5 gedeelte 70. Het gedeelte 228 bevindt zich juist boven de axiale boring 196 binnen de bovenste contraboring 202 van het onderste plunjergedeelte 70. en bovenste schouder van het gedeelte 228 is in aanraking met de onderste pilootklep veerschotel 230. Boven en in aanraking met de veerschotel 230 bevindt zich de pilootklep veerinrichting 232, De 10 pilootklep veerinrichting 232 bestaat bij voorkeur uit een bekende gestapelde Belleville-veer. Dit veertype verschaft een snapwerking, die een snelle stapvormige compressie van de veer mogelijk maakt na het bereiken van een tevoren bepaalde compressiebelasting over de veer.
Een bovenste einde van de veer 232 is in aanraking met de 15 bovenste pilootklep veerschotel 234. De bovenste pilootklep veerschotel 234 is in aanraking met een pilootversteller 236. De pilootversteller 236 is een cilindrisch buisvormig, orgaan met een lengte, die iets groter is dan het bovenste plunjergedeelte 68. De pilootversteller 236 bezit een van schroefdraad voorzien bovenste eindgedeelte 238, dat in aan-20 grijping is met een van schroefdraad voorzien bovenste gedeelte 240 van het bovenste plunjergedeelte 68. De pilootversteller 236 wordt vastgehouden in een gegeven positie door een zeskantige moer 242.
Boven de moer 242 bevindt zich een zeskantig gedeelte 244 van de pilootversteller 236, die met een conventionele sleutel verdraaid kan 25 'worden.
Samenvattend omvat de ontlastingsklep 110 een hoofdklepin-richting voor het ontlasten van fluidum onder druk uit een vat, en een pilootklepinrichting die werkzaam verbonden is met deze hoöfdklep-inrichting om dit fluidum onder druk naar de hoofdklepinrichting te 30 richten.
De hoofdklepinrichting omvat de plunjerinrichting 67, die beweegbaar is tussen een eerste gesloten positie, waarin hij afdichtend in aanraking is met de plunjerzitting 42 om de inlaatboring 24 te isoleren van de uitlaat 65, en een tweede open positie waarin de inlaat 35 24 verbonden is met de uitlaat 65. De hoofdklepinrichting is verstelbaar 7904513 9 door een compressiebelasting op de veerinrichting 114 te variëren teneinde een tevoren bepaalde fluidumdruk te variëren, waarbij het fluïdum ontlast wordt.
De pilootklepinrichting omvat een neus 208, waarin een kogel 5 220 is aangebracht die beweegbaar is tussen een eerste gesloten positie, waarin hij afdichtend in aanraking is met de zitting 218 om de inlaat-boring 24 te isoleren van de hoofdklepinrichting, en een tweede open positie waarin de inlaatboring 24 in verbinding is met de hoofdklepinrichting. De pilootklepinrichting is verstelbaar door een compressie-10 belasting op de veerinrichting 232 te variëren teneinde een tevoren be paalde druk te variëren, waarbij dit fluïdum gericht wordt naar de hoofdklepinrichting.
De ontlastingsklep 10 omvat ook een hulppoort 246 en zuiger 128, die een hulpinrichting vormen voor het openen van de hoofdklep-15 inrichting zonder de verstelling daarvan te variëren, zodat de componenten van de hoofdklepinrichting doorspoeld kunnen worden met een reinigings-fluidum zoals water teneinde het harden van cement binnen de ontlastingsklep te verhinderen.
De werking van de verstelbare ontlastingsklep volgens de 20 uitvinding geschiedt als volgt.
De pilootklepkogel 220 is beweegbaar tussen een eerste gesloten positie weergegeven in fig. IA, en een tweede open positie (niet weergegeven), waarbij dekogel 220 geheven is boven de zitting 218 om de inlaat- en uitlaatpoorten 212 en 214 met elkaar in verbinding 25 te brengen.
De plunjerinrichting 67 is beweegbaar van de eerste gesloten positie met het ringvormige oppervlak 206 in aanraking met de plunjerzitting 42 om de inlaat 24 te isoleren van de uitlaat 65 zoals weergegeven in fig. IA, en een tweede open positie (niet weergegeven), 30 waarbij de plunjerinrichting 67 geheven is ten opzichte van de plunjer zitting 42 zodat de inlaatboring 24 en de uitlaat 65 van het kleplichaam 12 in fluidumcommunicatie geplaatst zijn.
De veiligheidsontlastingsklep 10 wordt op een hogedrukvat gemonteerd door middel van de vleugelmoer 36. Het hogedrukfluidum 35 staat in verbinding met de ontlastingsklep via de inlaatboring 24.
7904513 > % 10
Wanneer het hogedrukfluidum een tevoren bepaald niveau bereikt is de via de inlaatpoort 212 op de pilootkogel 220 uitgeoefende kracht voldoende om de pilootveerinrichting 232 samen te drukken, waardoor deze open snapt en waardoor de pilootkogel 220 naar zijn tweede open positie 5 kan bewegen. Het hogedrukfluidum wordt dan geleid door de inlaatpoort 212, de boring 210 en de uitlaatpoort 214 naar het ringvormige oppervlak 216 tussen het neusgedeelte 208 en het onderste plunjergedeelte 70.
De op het onderste plunjergedeelte 70 door het hogedrukfluidum in de ringvormige ruimte 216 uitgeoefende opwaartse kracht is dan werkzaam 10 om de plunjerveerinrichting 114 samen te drukken. Na samendrukking van de plunjerveerinrichting 114 beweegt de plunjerinrichting 67 opwaarts naar zijn tweede open positie, waardoor het neusgedeelte 208 uit aanraking met de inlaatboring 24 wordt bewogen, zodat de inlaatboring 24 in verbinding staat met de uitlaatboring 65, zodat het drukfluidum 15 snel via de ontlastingsklep 10 afgevoerd kan worden.
De gestapelde ringplunjerveerinrichting 114 heeft een zodanig ontwerp, dat hij een zeer lage terugslag heeft tengevolge van wrijvingskrachten tussen de binnenste en buitenste aangrenzende ring-veren 110 en 112. Nadat de initiële kracht, die nodig is om de gestapel-20 de ringveer 114 samen te drukken, is uitgeoefend, zal een veel kleinere kracht de gestapelde ringveer 114 in de samengedrukte positie houden, waardoor de plunjerinrichting 67 in zijn tweede open positie kan blijven totdat de druk in het vat, waarop de veiligheidsontlastingsklep 10 gemonteerd is, gedaald is tot een niveau, dat veel lager is dan het 25 niveau dat oorspronkelijk nodig was om de ontlastingsklep 10 te openen.
Dit maakt het mogelijk dat de ontlastingsklep 10 zeer snel en volledig het hogedrukfluidum kan ontlasten.
De fluidumdruk in de inlaatboring 24, die nodig is om de pilootklepkogel 220 te bewegen naar zijn tweede open positie, kan 30 versteld worden door de zeskantige moer 242 los te maken en door de pilootversteller 236 te verdraaien teneinde de initiële compressie van de pilootklepveerinrichting 232 te variëren.
Op soortgelijke wijze kan de druk, die nodig is om de plunjerinrichting 67 naar zijn tweede open positie te bewegen, gevarieerd 3 worden door de zeskantenschroef 88 los te maken en dan de ringveer- 7904513 11 versteller 74 te verdraaien teneinde de initiële compressie van de plunjerveerinrichting 114 te variëren.
Zoals hierboven vermeld is, is de ontlastingsklep 10 speciaal bedoeld om gebruikt te worden met onder hoge druk werkende 5 cementeervloeistoffen, zoals deze gebruikt worden voor het cementeren van olieputten. Wanneer men met deze vloeistoffen werkt, is het zeer belangrijk dat de ontlastingsklep zodanig gecontrueerd is, dat hij gereinigd kan worden om alle cement te elimineren, die anderszins in de klep achter zou kunnen blijven en hem onwerkzaam zou kunnen maken.
10 Dit wordt gemakkelijk verkregen in de veiligheidsontlastingsklep volgens de uitvinding zonder de verstelling van de pilootklepveerinrichting 232 of van de gestapelde ringveer 114 te variëren en wel als volgt:
Een hulpbron (niet weergegeven) van hogedrukfluidum wordt verbonden met een poort 246 en staat in verbinding met een ringvormige 15 ruimte 248 tussen de zuiger 128 en de plunjerafdichtingsring 162.
Tengevolge van het veel grotere oppervlak van de zuiger 128, dat blootstaat aan de hulpbronfluidumdruk vergeleken met het ringvormige oppervlak van de kamer 216, dat blootstaat aan de druk in de inlaatboring 24 wanneer de plunjerinrichting 67 in de gesloten positie weergegeven 20 in de fig. 1 en IA is, is een veel lagere hulpdruk nodig om een voldoende compressiekracht te produceren over de ringveerinrichting 114 om hem ‘ samen te drukken en om de plunjerinrichting 67 naar zijn tweede open positie te bewegen. De poort 246 is ten alle tijde geïsoleerd ten opzichte van de inlaatboring 24. De pilootklepkogel 220 wordt bewogen 25 naar zijn tweede open positie door de zeskantige moer 224 aan te draaien teneinde de pilootklepveerinrichting 232 verder te comprimeren.
Dan wordt een reinigingsfluidum zoals water gecirculeerd door de klep. Dan wordt de druk op de hulppoort 246 ontlast en de moer 224 losgedraaid, zodat de pilootklepveerinrichting 232 en de gestapelde 30 ringveerinrichting 114 weer in hun gewenste initiële voor ingestelde posities zijn.
7904513

Claims (28)

1. Veiligheidsontlastingsklep, gekenmerkt door een hoofd-klepinrichting voor het ontlasten van fluidum onder druk; en een werkzaam met de hoofdklepinrichting verbonden pilootklepinrichting voor het 5 richten van dit fluidum onder druk naar de hoofdklepinrichting.
2. Apparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de pilootklepinrichting verstelbaar is om een tevoren bepaalde druk te verstellen, waarbij het fluidum naar de hoofdklepinrichting gericht wordt.
3. Apparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de hoofdklepinrichting verstelbaar is om een tevoren bepaalde druk te variëren, waarbij het.fluidum ontlast wordt.
4. Apparaat volgens conclusie 3, gekenmerkt door een hulp-inrichting voor het openen van de hoofdklepinrichting zonder de ver- 15 stelling te variëren van de hoofdklepinrichting, zodat de ontlastings- klep doorspoeld kan worden met een reinigingsfluidum.
5. Veiligheidsontlastingsklep, gekenmerkt door een ont-lastingskleplichaam met een inlaat en een uitlaat; een hoofdklepinrichting, die aangebracht is in het ontlastingskleplichaam, en die 20 beweegbaar is tussen een gesloten positie, waarin de inlaat geïsoleerd is ten opzichte van de uitlaat, en een open positie, waarin de inlaat en de uitlaat met elkaar in verbinding zijn; en een pilootklepinrichting, die aangebracht is in het ontlastingskleplichaam, en die beweegbaar is tussen een gesloten positie, waarin de inlaat geïsoleerd is- ten 25 opzichte van de hoofdklepinrichting, en een tweede positie, waarin de inlaat en de hoofdklepinrichting met elkaar in verbinding staan.
6. Veiligheidsontlastingsklep, gekenmerkt door een ontlastingskleplichaam met een kleplichaaminlaat en een kleplichaamuitlaat; een pilootklepinrichting, die een pilootklepinlaat en een pilootklepuitlaat 30 heeft, welke pilootklepinlaat in verbinding staat met de kleplichaam inlaat; een plunjer, die beweegbaar is tussen een eerste gesloten positie, waarin de kleplichaaminlaat geïsoleerd is ten opzichte van de uitlaat, en een tweede open positie, waarin de kleplichaaminlaat en uitlaat met elkaar in verbinding staan; en een kamer, die aangebracht 35 is in de ontlastingsklep, welke kamer de pilootklepuitlaat in verbinding 7904513 ♦ brengt met een einde van de plunjer, zodat bij een tevoren bepaalde kleplichaaminlaatdruk de pilootklep open zou gaan om fluïdum onder druk te richten naar de kamer teneinde de plunjer te bewegen naar de tweede open positie.
7. Apparaat volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de pilootklepinrichting verder bestaat uit: een pilootkleplichaam, waarin de pilootklepinlaat en de pilootklepuitlaat zijn aangebracht; een zitting in het pilootkleplichaam tussen de inlaat en de uitlaat; een afdichtingsorgaan in aanraking met de zitting, wanneer de pilootklep- 10 inrichting in een gesloten positie is; en een veerinrichting om het afdichtingsorgaan naar de gesloten positie te drukken.
8. Apparaat volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de veerinrichting van de pilootklepinrichting verstelbaar is, zodat de inlaatfluidumdruk die nodig is om de pilootklepinrichting te openen, 15 verstelbaar is.
9. Apparaat volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het pilootkleplichaam zodanig bevestigd is aan de plunjer, dat het pilootkleplichaam met de plunjer beweegt.
10. Apparaat volgens conclusie 9, gekenmerkt door een 20 plunjerveer, die zich bevindt tussen het ontlastingskleplichaam en de plunjer om deze plunjer naar de eerste gesloten positie te drukken.
11. Apparaat volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de plunjerveer bestaat uit een aantal axiaal gescheiden buitenveerringen; en een aantal axiaal gescheiden binnenveerringen, waarbij de radiaal 25 buitenste oppervlakken van de binnenringen in aanraking zijn met de radiaal binnenste oppervlakken van de buitenringen.
12. Apparaat volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de plunjerveer verstelbaar is, zodat de fluidumdruk in de kamer, die nodig is om de plunjer naar de tweede open positie te bewegen, ver- 30 stelbaar is.
13. Apparaat volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de plunjer een zuiger omvat, die afdichtend in aanraking is met een binnenste cilindrische boring van het ontlastingskleplichaam; en waarbij het ontlastingskleplichaam een poortinrichting bezit, die dient om 35 een hulpbron van fluidumdruk in verbinding te brengen met een oppervlak 7904513 • 14 van de zuiger om de plunjer te bewegen naar de tweede open positie.
14. Apparaat volgens conclusië 6, gekenmerkt door een plunjer-veer, die zich bevindt tussen het ontlastingskleplichaam en de plunjer om de plunjer te drukken naar de eerste gesloten positie, welke plunjer-5 veer zodanig verstelbaar is, dat de fluidumdruk in de kamer, die nodig is om de plunjer naar de tweede open positie te bewegen, verstelbaar is.
15. Apparaat volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de plunjer een zuiger omvat, die afdichtend in aanraking is met een binnenste cilindrische boring van het ontlastingskleplichaam; en waarbij het 10 ontlastingskleplichaam een poort bezit, die dient om een hulpbron van fluidumdruk in verbinding te brengen met een oppervlak van de zuiger om de plunjer te bewegen naar de tweede open positie.
16. Ontlastingsklep, gekenmerkt door een kleplichaam, dat een in hoofdzaak cilindrische inwendige holte heeft, waarbij een eerste 15 einde van het kleplichaam een inlaatboring bezit; en een plunjerin- richting, die aangebracht is in de inwendige holte, waarbij een eerste einde van de plunjerinrichting een cilindrisch zich axiaal uitstrekkend gedeelte en een zich axiaal uitstrekkende neus omvat, waarbij het cilindrische gedeelte en de neus een ringvormige kamer vormen daartussen 20 voor het ontvangen van een ringvormige plunjerzitting, die de inlaat boring omgeeft, waarbij de plunjerinrichting beweegbaar is tussen een eerste gesloten positie, waarb.ij het eerste einde van de plunjer afdichtend in aanraking is met de plunjerzitting en de neus ontvangen wordt binnen de inlaatboring, en een tweede positie, waarin de inlaatboring 25 in verbinding staat met een uitlaat in het kleplichaam.
17. Apparaat volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de plunjerinrichting een pilootklep omvat, die beweegbaar is tussen een eerste gesloten positie, waarin de ringvormige kamer geïsoleerd is ten opzichte van de inlaatboring, en een tweede open positie, waarin de 30 ringvormige kamer in verbinding staat met de inlaatboring.
18. Apparaat volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de neus een inwendige holte bezit, en inlaat- en uitlaatpoorten omvat die de neusholte respectievelijk in verbinding brengen met de kleplichaam-inlaatboring en de ringvormige kamer; en waarbij de pilootklep een 35 afdichtingsorgaan omvat, dat afdichtend in aanraking komt met een 7904513 * * pilootklepzitting teneinde de inlaatpoort te sluiten, wanneer de piloot-klep in de eerste gesloten positie is.
19. Apparaat volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de pilootklep een verstelbare veerinrichting omvat om het afdichtings- 5 orgaan naar de pilootklepzitting te drukken, zodat de inlaatfluidumdruk die nodig is om de pilootklep te openen, gevarieerd kan worden.
20. Apparaat volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het eerste einde van de plunjerinrichting een ringvorfmig afgeschuind oppervlak omvat tussen het cilindrische gedeelte en de neus, welk afgeschuinde 10 oppervlak gedeeltelijk de ringvormige kamer vormt, en welk afgeschuinde oppervlak afdichtend in aanraking komt met de ringvormige plunjerzitting. wanneer de plunjerinrichting in de eerste gesloten positie is.
21. Apparaat volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de plunjerinrichting verder een zuiger omvat, die afdichtend in aanraking 15 is met de cilindrische inwendige holte van het kleplichaam om daarin heen en weer te kunnen bewegen; en waarbij het kleplichaam een poort bezit om fluidum onder druk te leveren aan een oppervlak van de zuiger teneinde de plunjerinrichting te bewegen naar de tweede open positie.
22. Apparaat volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de 20 kleplichaampoort in fluidumisolatie is ten opzichte van de klpelichaam- inlaatboring.
23. Apparaat volgens conclusie 16, gekenmerkt door een plunjerveer tussen het kleplichaam en de plunjerinrichting, zodat de plunjerinrichting gedrukt wordt naar de eerste gesloten positie.
24. Apparaat volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de plunjerveer een gestapelde ringveer is; en waarbij de ontlastingsklep een plunjerveerverstelinrichting omvat om een compressie voorbelasting op de plunjerveer te variëren teneinde de fluidum, die nodig is in de ringvormige holte om de plunjerinrichting naar de tweede open positie 30 te bewegen, te variëren.
25. Verstelbare ontlastingsklep, gekenmerkt door een kleplichaam met een inlaat en een uitlaat; een kleporgaan in het kleplichaam, dat beweegbaar is tussen een gesloten positie en een open positie; een werkzaam met het kleporgaan verbonden veerkrachtige inrichting 35 om het kleplichaam te drukken naar de gesloten positie, welke veerkrachtige 7904513 ** . . , * f inrichting verstelbaar is om een tevoren bepaalde inlaatdruk, die nodig is om het kleporgaan te bewegen naar de open positie, te variëren; en een hulpinrichting om het kleporgaan te bewegen naar de open positie zonder de verstelling van de veerkrachtige inrichting te variëren.
26. Apparaat volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat de hulpinrichting bestaat uit een met het kleporgaan verbonden zuiger, die afdichtend in aanraking is met een inwendige boring van het klep-lichaam; en een inrichting om een oppervlak van de zuiger in verbinding te brengen met een fluidumdrukhulpbron.
27. Apparaat volgens conclusie 26, met het kenmerk, dat een gebied van het oppervlak van de zuiger, dat blootstaat aan de fluidumdrukhulpbron groter is dan een.gebied van het kleporgaan, dat blootstaat aan de inlaatdruk, wanneer het kleporgaan in de gesloten positie is.
28. Inrichting in hoofdzaak zoals beschreven in de be schrijving en weergegeven in de tekeningen. ·' * *J 7904513
NL7904513A 1978-11-13 1979-06-08 Verstelbare ontlastingsklep. NL7904513A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US05/959,985 US4248265A (en) 1978-11-13 1978-11-13 Adjustable relief valve
US95998578 1978-11-13

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL7904513A true NL7904513A (nl) 1980-05-16

Family

ID=25502649

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL7904513A NL7904513A (nl) 1978-11-13 1979-06-08 Verstelbare ontlastingsklep.

Country Status (9)

Country Link
US (1) US4248265A (nl)
AU (1) AU5268379A (nl)
BR (1) BR7904936A (nl)
CA (1) CA1114265A (nl)
DE (1) DE2940111A1 (nl)
GB (1) GB2035514B (nl)
IT (1) IT1122112B (nl)
NL (1) NL7904513A (nl)
NO (1) NO793644L (nl)

Families Citing this family (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4920732A (en) * 1989-03-15 1990-05-01 Deere & Company Hydraulic lift with weight transfer
US4982762A (en) * 1989-03-15 1991-01-08 Deere & Company Hydraulic lift with weight transfer
GB9213371D0 (en) * 1992-06-24 1992-08-05 Exploration & Prod Serv Improved pressure relief valve
US7017605B2 (en) * 2003-06-06 2006-03-28 Trw Automotive U.S. Llc Valve assembly
EP1913293A4 (en) * 2005-08-09 2013-01-09 Stackpole Powertrain Internat Ulc RELIEF VALVE
US8210156B2 (en) * 2009-07-01 2012-07-03 Ford Global Technologies, Llc Fuel system with electrically-controllable mechanical pressure regulator
US8689828B2 (en) 2011-07-25 2014-04-08 National Coupling Company, Inc. Hydraulic coupling member with pressure-relieving poppet valve
WO2013059777A1 (en) 2011-10-21 2013-04-25 Sun Hydraulics Corporation Dynamically adjusting counterbalance valve
US9850919B2 (en) * 2014-09-16 2017-12-26 Sun Hydraulics Corporation Counterbalance valve with dual or triple pilot ratio

Family Cites Families (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US382643A (en) * 1888-05-08 Safety-valve
US2292294A (en) * 1940-10-07 1942-08-04 Lincoln Eng Co Relief valve
US2520893A (en) * 1944-03-16 1950-08-29 Merit Engineering Inc Relief valve
US2674260A (en) * 1950-02-13 1954-04-06 H A Thrush & Company Water relief valve
US2821996A (en) * 1953-09-10 1958-02-04 Merit Engineering Inc Relief valve
US2860662A (en) * 1955-09-21 1958-11-18 Marcel E Gres Quick acting, accurate sensing, variable setting poppet valve
US3073585A (en) * 1959-04-11 1963-01-15 Hanle Eugen Annular spring
US3277920A (en) * 1963-11-05 1966-10-11 Gen Metals Corp Engine relief and testing valve

Also Published As

Publication number Publication date
IT1122112B (it) 1986-04-23
CA1114265A (en) 1981-12-15
IT7924247A0 (it) 1979-07-10
BR7904936A (pt) 1980-10-14
GB2035514A (en) 1980-06-18
NO793644L (no) 1980-05-14
US4248265A (en) 1981-02-03
GB2035514B (en) 1982-11-24
DE2940111A1 (de) 1980-05-29
AU5268379A (en) 1980-05-22

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US3040772A (en) Automatic reset relief valve
NL7904513A (nl) Verstelbare ontlastingsklep.
US2845085A (en) Separable, yieldable mounting for valves
US11085545B2 (en) Pilot-actuated spool valve having rod retainer
US10597968B2 (en) Modified stuffing box
DK150665B (da) Drosselventil til regujlering af gennemstroemning og dermed bagtryk i
US4535967A (en) Expanding gate valve with fluid-powered actuator
US2931313A (en) Pump
US4314579A (en) Gate valve
US6425410B1 (en) High impact type gate pressure release valve
US6058961A (en) High pressure relief valve
US8939432B1 (en) Expanding dual disc gate valve
US1489912A (en) Compressor
US2429912A (en) Well cementing apparatus
NO177404B (no) Sluseventil
US9739385B1 (en) Pressure relief valve
US1987142A (en) Strainer for pipe lines
US2797062A (en) Valves
US2502886A (en) Pressure relieving apparatus
US4519571A (en) Fluid operated, axially reciprocating actuator
US3939872A (en) Pressure transfer unit
US1872498A (en) Blow-out preventer
NL8204417A (nl) Eruptieafsluiter.
US10739796B2 (en) Pressure regulator with reconfigurable hydraulic dampening
JPS63502698A (ja) 変調圧力作動パイロット調圧弁

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed