NL7902081A - Zeilvoertuig. - Google Patents

Description

* VO 7185

Derk Frans Thijs Middelburg

Zeilvoertuig.

De uitvinding heeft betrekking op een zeilvoertuig, omvattende een romp, een bij de mastvoet scharnierende mast, een zeil en een bedieningsorgaan voor het zeil, zoals een giek. De romp kan zijn voorzien van wielen of glijders en het voertuig is dan een zeilwagen 5 of ijszeilvoertuig. De romp kan ook de vorm hebben van die van een kleine zeilboot of van een zeilplank. In het volgende zal de uitvinding beschreven worden aan de hand van een zeilplank. Niettemin is de uitvinding op voor een deskundige voor de hand liggende wijze ook van toepassing op een zeilwagen, een sneeuw- of ijszeilvoertuig of een 10 kleine zeilboot en de uitvinding is derhalve niet beperkt tot toepassing op een zeilplank.

Ofschoon de gebruikelijke zeilplanken goed voldoen voor re-creactieve doeleinden brengt de gebruikelijke constructie een aantal inherente beperkingen mede met betrekking tot een optimaal rendement 15 van de ter beschikking staande windkracht, hetgeen vooral bij een meer sportief gebruik, b.v. bij de wedstrijdsport, een nadeel is.

De uitvinding beoogt derhalve de bekende zeilplankconstruc-tie zodanig te verbeteren, dat de bij het omzetten van de ter beschikking staande windkracht in vcortbewegingsenergie optredende verliezen 20 worden gereduceerd.

Hiertoe wordt volgens de uitvinding een zeilvoertuig van de beschreven soort daardoor gekenmerkt, dat het bedieningsorgaan op zodanige hoogte aan de mast is bevestigd, dat het zich langs het zwaartepunt van het zeil of iets daarboven uitstrekt.

25 Volgens een ander aspect van de uitvinding wordt een zeil- voertuig van de beschrev'en soort gekenmerkt, doordat het bedieningsorgaan op halve masthoogte of iets daarboven aan de mast is bevestigd.

In het volgende zal de uitvinding nader worden beschreven met verwijzing naar de bijgevoegde tekening.

7902081 * ' 2 >

Fig. 1 toont schematisch een zeilplank volgens de stand der techniek, alsmede de van belang zijnde daarop werkzame krachten; fig. 2 toont op soortgelijke wijze een zeilplank volgens de uitvinding; 5 fig.. 3 toont schematisch een vergelijking van een zeilplank volgens fig. 1 met een zeilplank volgens fig. 2; fig. 4 toont een modificatie van de zeilplank van fig. 2; en fig. 5 toont een zeilplank volgens fig. 4 voorzien van speciale middelen om de weerstand in het water te verminderen.

10 Fig. 1 toont schematisch een zeilplank volgens de stand der techniek. Af geheeld is een min of meer plankvormig rompgedeelte 1, dat meestal van kunststof is vervaardigd. Dit rompgedeelte zal in het volgende worden aangeduid als "plank". Op de plank is een mast 2 geplaatst die ten opzichte van de plank kan scharnieren. Aan de mast is een zeil 15 3 bevestigd, terwijl voorts een bedieningsorgaan in de vorm van een giek 4 aanwezig is, die dient om het een plankzeiler 5 mogelijk te maken zich op de plank staande of hangende te houden en om de stand van het zeil en daarmee de zeilplank in samenwerking met behulp van het zelfsturende effekt van de plank te besturen. De giek is hiertoe 20 veelal gaffelvormig uitgevoerd, waarbij het zeil zich tussen de benen van de gaffel bevindt. De benen van de gaffel zijn enigszins gekromd, zodat daartussen het zeil in zekere mate vrij kan opbollen. Aan de uiteinden zijn de' benen van de gaffel met elkaar verbonden. De plankzeiler kan op deze wijze het zeil van beide zijden bedienen. Daarbij 25 houdt hij of zij zich met de handen, eventueel met gebruik van een trapeze, vast aan de gaffel, terwijl de voeten op de plank rusten.

Het is gebruikelijk de giek aan de mast te bevestigen op een hoogte boven de plank, die ongeveer overeenkomt met één derde deel van de masthoogte (= ± ooghoogte zeiler). Dit heeft tot gevolg, 30 dat de windkracht F. boven de giek op het zeil aangrijpt. De plank- w

zeiler oefent door zijn gewicht een kracht F uit op de giek. Beide ° · Q

krachten grijpen niet op dezelfde hoogte op het samenstel van mast, zeil en giek aan, zodat een koppel ontstaat, dat de neiging heeft de zeilplank in het water te drukken. Dit koppel wordt gevormd door de 35 windkracht F , de evenwijdig aan de windkracht ontbondene van het gewicht van de plankzeiler F^c, welke kracht via de armen, van de 79 0 20 8 1 3 * plankzeiler op de giek wordt overgebracht tezamen met de door de zeiler uitgeoefende spierkracht; en de afstand tussen het aangrijpingspunt van de windkracht en de giek. Dit koppel dient door de spierkracht van de plankzeiler te worden gecompenseerd om in een evenwichtstoestand 5 te kunnen zeilen. Dit maakt het plankzeilen onnodig vermoeiend. Ook wordt door de in het water drukkende kracht van het koppel de watery weerstand verhoogd.

Volgens de uitvinding kan dit bezwaar worden ondervangen door de giek langs een zwaartelijn van het zeil of zelfs iets daarboven te 10 doen verlopen. Dit betekent voor een zeilplank, dat de giek op halve masthoogte of zelfs iets hoger aan de mast wordt bevestigd. De krachten P en F , zoals door de armen van de plankzeiler op de giek overge-w gc bracht, hebben dan in hoofdzaak dezelfde werklijn, zodat geen door spierkracht te compenseren koppel optreedt. Een en ander is getoond 15 in fig. 2. Fig. 3 toont nog eens duidelijk het verschil tussen de conventionele zeilplanken en de zeilplank volgens de uitvinding. De bij een conventionele zeilplank optredende kracht, die wordt veroorzaakt door het gewicht van de plankzeiler, is met een onderbroken lijn en met een accent aangegeven. Uit fig. 3 blijkt, dat bij een zeilplank 20 volgens de uitvinding geen koppel meer optreedt.

Naast het reeds genoemde voordeel brengt dit als verder voordeel mede, dat de spanning op het achterlijk van het zeil gelijk is aan die op het onderlijk, waardoor minder twist op het achterlijk van het zeil optreedt.

25 De in het voorgaande geschetste maatregelen hebben naast de beschreven voordelen het nadeel, dat de giek zich hoger bevindt dan normaliter het geval is, hetgeen in het bijzonder voor korte mensen een bezwaar is. De hoek tussen de mast en het lichaam van de plankzeiler wordt bij een hoger geplaatste, met de handen bediende giek kleiner, 50 waardoor de ontbondene van de door de zeiler op de giek uitgeoefende spierkracht, die mede de windkracht F moet compenseren zeer klein kan W “ worden, terwijl de langs de mast naar beneden werkende ontbondene van de spierkracht relatief groot is. Het eerste feit leidt tot snelle ver-moeing van de zeiler, terwijl het tweede extra weerstand in het water 55 tot gevolg heeft.

780 20 8 1 V .

4 f

Fig. 4 toont op welke wijze deze bezwaren volgens een ander aspect van de uitvinding worden gereduceerd. De in fig. 4 af geheelde zeilplank omvat weer een plank 1, een mast 2, een zeil 3 en een giek * of gaffel 4. De mastvoet is echter niet, zoals gebruikelijk op de plank 5 geplaatst, doch op een drager 6, die ongeveer horizontaal en .desgewenst draaibaar op de plank is aangebracht. Doordat de mastvoet zich bij deze constructie verder van de plankzeiler bevindt, komt de gaffel juist beter binnen het bereik van de plankzeiler te liggen, waardoor een aanzienlijk gunstiger krachtoverbrenging mogelijk is.

^ De drager 6 kan bestaan uit een arm, die met het ene uit einde draaibaar is bevestigd op de plaats waar zich bij gebruikelijke zeilplanken de mastvoet bevindt en die aan het andere uiteinde de al of niet draaibare mastvoet draagt. De mast kan derhalve door draaiing van de drager om het eerste uiteinde in de gewenste positie wor-^ den gebracht. Desgewenst kan de drager ook als rail zijn uitgevoerd · waarbij de mastvoet langs de rail kan schuiven, zodat de mast naar behoefteverder of minder ver naar buiten kan worden geplaatst.

Het is ook mogelijk de drager als rail uit te voeren, die vast, dus niet draaibaar, op de plank is bevestigd en die aan weerszijden bui- 20 ten de plank reikt. De mast kan dan desgewenst van de ene zijde naar de andere zijde van de plank worden verschoven. Een dergelijke rail kan be- j halve recht ook gekromd of geknikt zijn uitgevoerd zowel in horizontale als in verticale richting.

Een verder aspect van de uitvinding is weergegeven in fig. 5 25 en heeft betrekking op maatregelen om de weerstand van de plank in het water verder te verkleinen. Hiertoe wordt de zeilplank gecombineerd met een zgn. trapeze, die enerzijds aan de gaffel kan worden bevestigd en die anderzijds aan het lichaam of de kleding van de plankzeiler is bevestigd op een plaats, die onder het zwaartepunt van het lichaam ligt.

^ Dit..in tegenstelling tot een. gebruikelijke trapeze,, die op borsthoogte wordt bevestigd.. De trekkracht van. het zeil Fw grijpt nu onder het zwaartepunt van het lichaam aan. Hierdoor ontstaat op het lichaam een koppel, dat de voeten van de plankzeiler omhoog wil doen bewegen. Als de plankzeiler nu de voeten in op de plank aangebrachte voetbanden haakt ^ wordt de plank als het ware uit het water gelicht, waardoor de weerstand 7902081 5 * in het water vermindert. M.a.w. de windkracht wordt op deze wijze niet alleen gebruikt om een horizontale stuwkracht te leveren, doch ook om een verticaal omhoog gerichte kracht te leveren, die het effekt van de zwaartekracht gedeeltelijk opheft.

5 In fig. 5 is de trapeze weergegeven met een trapezebroek 7, die zorgt voor een laag aangrijpingspunt van de kracht van het zeil ---- — ___.. _ F , of althans van het grootste deel (b.v. 80%) daarvan, w

Bij de voeten ontstaat hierdoor een opwaarts gerichte kracht Fq, die via voetbanden of iets dergelijks op de plank wordt overgebracht.

10 De trapezebroek kan ook bestaan uit een heupriem, die is voorzien van een haak waaraan het ene einde van een trapezelijn kan worden bevestigd, die met het andere uiteinde aan de giek kan worden bevestigd.

Opgemerkt wordt, dat diverse modificaties van de beschreven uitvinding mogelijk zijn. Dergelijke modificaties worden geacht binnen 15 het kader van de uitvinding te vallen.

7502081

Claims (10)

1. 4 . 6 -*Γ * I. Zeilvoertuig omvattehde een romp, een bij de mastvoet scharnierende mast, een zeil en een bedieningsorgaan voor het zeil, met het kenmerk, dat het bedieningsorgaan op zodanige hoogte aan de mast is bevestigd, dat het zich langs het zwaartepunt van het zeil uitstrekt.
2. 2. Zeilvoertuig volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat het bedieningsorgaan op halve masthoogte of iets daarboven aan de mast is bevestigd.
3. 3. Zeilvoertuig volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk, dat de mast is geplaatst op een in hoofdzaak horizontale en zich vanaf de 10 romp uitstrekkende drager.
4. 4. Zeilvoertuig volgens conclusie 3 met het kenmerk, dat de drager aan tenminste een zijde van de romp tot buiten de romp reikt.
5. 5. Zeilvoertuig volgens conclusie 3 met het kenmerk, dat de drager met het ene uiteinde draaibaar op de romp is bevestigd.
6. 6. Zeilvoertuig volgens conclusie 3 met het kenmerk, dat de drager zich aan beide zijden van de romp tot buiten de romp uitstrekt.
7. 7. Zeilvoertuig volgens een der conclusies 3 t/m 6, met het kenmerk, dat de drager is uitgevoerd als rails, waarlangs de mastvoet kan worden verschoven.
8. 8. Zeilvoertuig volgens een der conclusies 3 t/m 7 met het kenmerk, dat de drager in het horizontale vlak gebogen of geknikt is i uitgevoerd.
9. 9. Zeilvoertuig volgens een der conclusies 3 t/m 8 met het .kenmerk, dat de drager in het verticale vlak gebogen of geknikt is 25 uitgevoerd.
10. 10. Combinatie van een zeilvoertuig volgens een der voorgaande conclusies en een aan het bedieningsorgaan koppelbare trapeze, die bestemd is om onder het zwaartepunt van het lichaam van de zeiler aan het lichaam of de kleding van de zeiler te worden bevestigd, waarbij de 30 romp van het zeilvoertuig is voorzien van middelen, waarin de zeiler zijn voeten kan schuiven, zodat de voeten een opwaartse kracht op de romp kunnen uitoefenen. II. Trapeze voor een zeilvoertuig volgens conclusie 10. 79 0 20 8 1