NL2027758B1 - Inrichting voor het automatisch vullen van injectiespuiten met injectievloeistof - Google Patents

Abstract

Inrichting voor het automatisch vullen van injectiespuiten met injectievloeistof Een inrichting 1 heeft een injectiespuitenhouder 17 voor verscheidene van injectienaalden 37 voorziene injectiespuiten 23, een flaconhouder 25 voor een flacon 27 met injectievloeistof, en verplaatsingsmiddelen voor het ten opzichte van elkaar verplaatsen van de flaconhouder 25 en de injectiespuitenhouder 17 om achtereenvolgens elk van de injectienaalden 37 in de in de flacon 27 aanwezige injectievloeistof te krijgen. Voorts zijn uittrekmiddelen aanwezig voor het verplaatsen van een plunjer 35 van een injectiespuit 23 om de injectievloeistof uit de flacon 27 in de betreffende injectiespuit 23 te krijgen. De inrichting 1 heeft voorts invoermiddelen 9 voor het invoeren van data betreffende de te gebruiken flacon 27, een processor 8 voor het aansturen van de verplaatsingsmiddelen en de uittrekmiddelen, en een data— opslageenheid die met de processor 8 is verbonden voor data—uitwisseling en voor elke soort flacon 27 data bevat met betrekking tot het aansturen van de verplaatsingsmiddelen en de uittrekmiddelen.

Description

Inrichting voor het automatisch vullen van injectiespuiten met injectievloeistof BESCHRIJVING:

Gebied van de uitvinding De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het automatisch vullen van injectiespuiten met injectievloeistof, omvattende: - een injectiespuitenhouder voor verscheidene van injectienaalden voorziene injectiespuiten, - een flaconhouder voor een flacon met injectievloeistof, - verplaatsingsmiddelen voor het ten opzichte van elkaar verplaatsen van de flaconhouder en de injectiespuitenhouder om achtereenvolgens elk van de injectienaalden in de in de flacon aanwezige injectievloeistof te krijgen, en - uittrekmiddelen voor het verplaatsen van een plunjer van een injectiespuit in een cilindrische behuizing van de injectiespuit om de injectievloeistof uit de flacon in de betreffende injectiespuit te krijgen.

Stand van de techniek Een dergelijke inrichting is bekend uit US 2008/6169045 A.

Bij deze bekende inrichting wordt een flacon successievelijk op naalden van in een carrousel aanwezige injectiespuiten gedrukt en vervolgens de plunjer van de injectiespuit uitgetrokken waarbij Injectievloeistof uit de flacon in de behuizing van de injectiespuit wordt gezogen.

De carrousel is een onderdeel van de inrichting en de injectiespuiten dienen voor het vullen in de carrousel geplaatst te worden en na het vullen weer uit de carrousel genomen te worden.

Samenvatting van de uitvinding Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een inrichting voor het vullen van injectiespuiten van de in de aanhef omschreven soort waarbij verschillende flacons met verschillende injectievloeistoffen toegepast kunnen worden en de injectiespuiten van de juiste hoeveelheden van de injectievloeistoffen voorzien kunnen worden, waarbij de kans op fouten geheel of nagenoeg geheel uitgesloten is.

Hiertoe is de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat deze voorts omvat: - invoermiddelen, bijvoorbeeld scanner, touch screen, toetsenbord, voor het invoeren van data betreffende de te gebruiken flacon, - een processor voor het aansturen van de verplaatsingsmiddelen en de uittrekmiddelen, en - een data-opslageenheid, bijvoorbeeld een geheugenchip, die met de processor is verbonden voor data-uitwisseling en voor elke soort flacon data bevat met betrekking tot het aansturen van de verplaatsingsmiddelen en de uittrekmiddelen, onder andere de afstand waarover een plunjer van de injectiespuit uitgetrokken dient te worden.

Met ‘soort flacon’ wordt bedoeld een flacon met een bepaalde injectievloeistof, waarbij voor elke soort flacon in de flacon een andere injectievloeistof aanwezig is.

De flacons van een soort hebben dus dezelfde injectievloeistof erin en flacons van verschillende soorten hebben dus verschillende injectievloeistoffen erin.

Door de inrichting te voorzien van flacon specifieke data voor het vullen van injectiespuiten en middelen voor het herkennen van de gebruikte flacon, kan het vullen van de injectiespuiten geautomatiseerd worden zodat fouten door menselijk handelen nagenoeg uitgesloten zijn.

De kans dat injectiespuiten niet van de juiste hoeveelheid vloeistof worden voorzien is hierdoor erg klein.

De processor is voorts bij voorkeur geconfigureerd om data betreffende het vullen van injectiespuiten met injectievloeistof in de data-opslageenheid op te slaan om deze later te kunnen gebruiken voor controle en analyse.

Deze data bevat bijvoorbeeld het aantal gevulde injectiespuiten en/of de verwerkte hoeveelheid injectievloeistof en/of data omtrent de gescande etiketten op de flacons.

Bij voorkeur is de inrichting voorzien van data-uitwisselmiddelen, bijvoorbeeld een fysieke datapoort of transceiver, om de in de data-opslageenheid aanwezige data te kunnen updaten (data-input). Dit is bijvoorbeeld gunstig indien er een nieuwe injectievloeistof op de markt komt waarbij de injectiespuiten met een specifieke hoeveelheid van deze injectievloeistof gevuld dienen te worden.

De inrichting kan dan automatisch van de benodigde data hiervoor worden voorzien.

Voorts is de injectiespuitenhouder bij voorkeur uitneembaar in de inrichting aanwezig en voorzien van een identifier en omvat de inrichting herkenningsmiddelen die de identifier kunnen lezen en in de data-opslageenheid kunnen opslaan en kunnen koppelen aan de ingevoerde gegevens van de gebruikte flacon.

Hierdoor is de herkomst van een gebruikte injectiespuit en de injectiespuitenhouder en de erin aanwezige injectievloeistof traceerbaar.

Omdat flacons met verschillende injectievloeistoffen vaak van grootte verschillen, is de flaconhouder bij voorkeur geconfigareerd om flacons met verschillende afmetingen op te kunnen nemen.

Om ervoor te zorgen dat de inrichting compact en relatief eenvoudig en daardoor breed inzetbaar is, is een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat: - de injectiespuitenhouder tijdens gebruik in de inrichting is gefixeerd, - de verplaatsingsmiddelen en de uittrekmiddelen op een slede aanwezig zijn, en - de inrichting voorts sledemiddelen omvat voor het verplaatsen van de slede langs de injectiespuitenhouder en het achtereenvolgens positioneren van de slede ten opzichte van elke in de injectiespuitenhouder aanwezige injectiespuit.

Doordat de injectiespuitenhouder uitneembaar is en compact en eenvoudig van opbouw kan worden uitgevoerd, kunnen er verscheidene injectiespuithouders met één inrichting gebruikt worden waarbij deze vooraf voorzien worden van lege injectiespuiten en na het vullen samen met de gevulde injectiespuiten vervoerd kunnen worden naar de vaccinatie- of inentinglocatie zonder dat de injectiespuiten eerst uit de injectiespuitenhouder genomen hoeven te worden.

Een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat in de inrichting twee injectiespuitenhouders parallel naast elkaar en op afstand van elkaar fixeerbaar zijn en de slede tussen de beide injectiespuitenhouders verplaatsbaar is en voor elk van de injectiespuitenhouders is voorzien van verplaatsingsmiddelen en uittrekmiddelen. Hierdoor kan er met nauwelijks meer ruimte vergend een dubbele vulcapaciteit gerealiseerd worden. Om de inrichting eenvoudig te houden zijn hierbij bij voorkeur de verplaatsingsmiddelen gelijktijdig verplaatsbaar en ook de uittrekmiddelen gelijktijdig verplaatsbaar.

Om alle injectievloeistof uit de flacon te krijgen is de flaconhouder bij voorkeur zodanig geconfigureerd dat deze een flacon onder een hoek met de verticale richting vasthoudt. De opening in de flacon is vloeistofdicht afgesloten door een membraan waar een injectienaald door gestoken kan worden, waarbij het membraan zich weer vloeistofdicht sluit nadat de naald is teruggetrokken. Door de injectienaald van de injectiespuit op de laagste plaatst door het membraan van de flacon te prikken zodat de punt net door het membraan steekt, kan alle injectievloeistof uit de flacon gezogen worden.

De injectiespuitenhouder is bij voorkeur gevormd door een vormvaste, rechte, langwerpige tray met in lengterichting verscheidene naast elkaar aanwezige klemelementen voor injectiespuiten.

Om ervoor te zorgen dat het membraan van een flacon niet telkens op dezelfde plaatst doorstoken wordt door een injectienaald, is een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat de klemelementen in een tijdens gebruik horizontale richting haaks op de lengterichting van de tray ten opzichte van elkaar verschoven zijn, zodat de klemelementen niet in een rechte lijn aanwezig zijn. Door de ten opzichte van elkaar versprongen injectienaalden wordt bewerkstelligd dat telkens op een andere plaats met de injectienaalden door het membraan geprikt wordt. Dit verspringen van de priklocatie kan ook door middel van elektronische aansturing worden gerealiseerd.

Om de plaatsen waar met de injectienaalden door het membraan geprikt wordt nog verder van elkaar af te verwijderen zijn de sledemiddelen bij voorkeur geconfigureerd om de slede in lengterichting van de injectiespuitenhouder telkens over een afstand te verplaatsen die iets verschilt van de afstand tussen naburige injectiespuiten, waarbij deze afstanden onderling iets van elkaar verschillen, zodat het in de flacon aanwezig membraan telkens op een andere plaats doorstoken wordt.

De uittrekmiddelen zijn bij voorkeur zodanig geconfigureerd dat bij het vullen van een injectiespuit de plunjer eerst teveel uit te trekken zodat er teveel injectievloeistof in de injectiespuit gezogen wordt en vervolgens de plunjer terug te duwen tot de gewenste hoeveelheid injectievloeistof in de injectiespuit achter blijft.

Voorts zijn de uittrekmiddelen bij voorkeur zodanig geconfigureerd dat na het vullen van een injectiespuit met de gewenste hoeveelheid injectievloeistof de plunjer iets verder uit de behuizing van de injectiespuit getrokken wordt om een aan de punt van de injectienaald van de injectiespuit gevormde druppel binnen te zuigen.

Om te voorkomen dat er een onderdruk in de flacon ontstaat die zodanig is dat daardoor de injectievloeistof moeilijker of onvoldoende uit de flacon gezogen kan worden, is een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat de uittrekmiddelen geconfigureerd zijn om na het vullen van een 5 bepaald aantal injectiespuiten met injectievloeistof en voordat een volgende injectiespuit gevuld wordt met injectievloeistof eerst de plunjer uit te trekken over een bepaalde afstand waarbij de behuizing van de injectiespuit met lucht gevuld wordt en vervolgens nadat de flacon op de injectienaald is aangebracht de plunjer in te duwen om de lucht in de flacon te blazen en daarbij de in de flacon ontstane onderdruk op te heffen.

Beknopte omschrijving van de tekeningen Hieronder zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting voor het vullen van injectiespuiten volgens de uitvinding.

Hierbij toont: Figuur 1 een uitvoeringsvorm van de inrichting in perspectief; Figuur 2 een van de injectiespuitenhouders van de inrichting; Figuur 3 een detail van de inrichting tijdens het vullen van een eerste injectiespuit; en Figuur 4 een detail van de inrichting voordat een vierde injectiespuit gevuld gaat worden.

Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen

In figuur 1 is een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding in perspectief weergegeven.

De inrichting 1 heeft een behuizing 3 waarvan een van zijwanden 5 naar boven is geschoven zodat het interieur toegankelijk is.

Op de behuizing bevindt zich een beeldscherm 7 (touch screen) en een etiketscanner 9 waarmee het etiket van een flacon gelezen kan worden zodat de inrichting de juiste instelling uit vooraf ingevoerde gegevens kan halen.

In de behuizing is een geleiding 11 aanwezig waarop zich een slede 13 bevindt.

Deze slede is door sledemiddelen over de geleiding verplaatsbaar.

In de behuizing bevinden zich voorts twee montagestrippen 15 waartegen injectiespuitenhouders 17 met schroeven 19 vastgezet kunnen worden. De injectiespiuitenhouders 17 zijn voorzien van klemelementen 21 waartussen injectiespuiten 23 geklemd zijn. De slede 13 is tussen de op afstand van elkaar aanwezige injectespiuitenhouders 17 verplaatsbaar. Aan elke naar de injectiespiuitenhouders 17 toegekeerde zijde van de slede 13 bevindt zich een flaconhouder 25 met een daarin geplaatste flacon 27. De flaconhouder 25 is geconfigureerd om flacons 27 met verschillende afmetingen te kunnen opnemen en om de flacon 27 onder een hoek met de verticale richting vast te houden. Deze flaconhouder 251s door verplaatsingsmiddelen in verticale richting verplaatsbaar. Voorts bevindt zich op elk van de genoemde zijden onderaan op de slede 13 een eveneens in verticale richting verplaatsbare plunjerverplaatsarm 29 die deel uitmaakt van uittrekmiddelen. De verplaatsingsmiddelen verplaatsen de flaconhouders 25 aan weerszijde van de slede 13 gelijktijdig omhoog en omlaag. Ook worden de plunjerverplaatsarmen 29 aan weerszijde van de slede 13 door de uittrekmiddelen gelijktijdig omhoog en omlaag verplaatst.

De inrichting 1 is voorts voorzien van invoermiddelen voor het invoeren van data betreffende de te gebruiken flacon. Deze invoermiddelen zijn in deze uitvoeringsvorm uitgevoerd als een scanner die ondermeer het etiket op de flacon kan lezen. Voorts is de inrichting voorzien van een processor 8 voor het aansturen van de verplaatsingsmiddelen en de uittrekmiddelen, en een daarmee gekoppelde data- opslageenheid in de vorm van een geheugenchip 10 voor uitwisseling van data. Deze geheugenchip 10 bevat voor elke soort flacon data met betrekking tot het aansturen van de verplaatsingsmiddelen en de uittrekmiddelen. Om de data in de geheugenchip 10 up to date te houden is de processor 8 verbonden met data-uitwisselmiddelen die in deze uitvoeringsvorm uitgevoerd zijn als een usb-poort 12. Via deze usb-poort kan de data in de geheugenchip 10 aangevuld of vernieuwd worden. Ook kan via de usb-poort in de geheugenchip 10 opgeslagen data betreffende de gebruikte injectiespuitenhouders 17 uitgelezen worden. Voorts slaat de processor 8 data betreffende het vullen van injectiespuiten met injectievloeistof in de geheugenchip 10 op om deze later te kunnen gebruiken voor controle en analyse. Deze data kan ook weer via de usb-poort uitgelezen worden.

In figuur 2 is de injectiespuitenhouder 17 met daarin injectiespuiten 23 afzonderlijk weergegeven. De injectiespuitenhouder 17 is gevormd door een vormvaste, rechte, langwerpige tray 31 met in lengterichting verscheidene naast elkaar aanwezige klemelementen 21 waartussen de injectiespuiten 23 geklemd zijn. Elke injectiespuit 23 heeft bij voorkeur een cilindrische behuizing 33 met een daarin verplaatsbare plunjer

35. De behuizing 33 is voorzien van een injectieopening waarop een injectienaald 37 is geschroefd. De klemelementen 21 zijn in horizontale richting haaks op de lengterichting van de tray 31 ten opzichte van elkaar verschoven (niet waarneembaar in de figuur), zodat de klemelementen 21 niet in een rechte lijn aanwezig zijn.

De injectiespuitenhouder 17 is uitneembaar in de inrichting 1 aanwezig en is voorzien van een identifier 18. De inrichting 1 is voorzien van herkenningsmiddelen 20 (zie figuur 1) die de identifier 18 kunnen lezen en in de data- opslageenheid 10 kunnen opslaan en kunnen koppelen aan de ingevoerde gegevens van de gebruikte flacon.

In figuur 3 is een detail van de inrichting tijdens het vullen van een eerste injectiespuit weergegeven en in figuur 4 is een detail van de inrichting voordat een vierde injectiespuit gevuld gaat worden weergegeven.

De sledemiddelen zijn geconfigureerd om het mogelijk maken om de slede 13 in lengterichting van de injectiespuitenhouder 17 telkens over een afstand te verplaatsen die iets verschilt van de afstand tassen naburige injectiespuiten 23, waarbij deze afstanden onderling iets van elkaar verschillen. De uittrekmiddelen zijn geconfigureerd om bij het vullen van een injectiespuit 23 de plunjer eerst teveel uit te trekken zodat er teveel injectievloeistof in de injectiespuit 23 gezogen wordt en vervolgens de plunjer 35 terug te duwen tot de gewenste hoeveelheid injectievloeistof in de injectiespuit 23 achter blijft.

Voorts zijn de uittrekmiddelen geconfigureerd om na het vullen van een injectiespuit 23 met de gewenste hoeveelheid injectievloeistof de plunjer 35 iets verder uit de behuizing 33 van de injectiespuit 23 getrokken wordt om een aan de punt van de injectienaald 37 van de injectiespuit 23 gevormde druppel binnen te zuigen. De uittrekmiddelen zijn voorts geconfigureerd om na het vullen van een bepaald aantal injectiespuiten 23 met injectievloeistof en voordat een volgende injectiespuit 23 gevuld wordt met injectievloeistof eerst de plunjer 35 uitgetrokken wordt over een bepaalde afstand en de behuizing 33 van de injectiespuit 23 met lucht gevuld wordt en vervolgens nadat de flacon 27 op de injectienaald 37 is aangebracht de plunjer 35 ingeduwd wordt om de lucht in de flacon 27 te blazen en daarbij de in de flacon 27 ontstane onderdruk op te heffen.

Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm is beperkt.

De uitvinding strekt zich mede uit tot alle van de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm afwijkende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader.

Claims (15)

CONCLUSIES:

1. Inrichting (1) voor het automatisch vullen van injectiespuiten (23) met injectievloeistof, omvattende: - een injectiespuitenhouder (17) voor verscheidene van injectienaalden (37) voorziene injectiespuiten (23), - een flaconhouder (25) voor een flacon (27) met injectievloeistof, - verplaatsingsmiddelen voor het ten opzichte van elkaar verplaatsen van de flaconhouder (25) en de injectiespuitenhouder (17) om achtereenvolgens elk van de injectienaalden (37) in de in de flacon (27) aanwezige injectievloeistof te krijgen, en - uittrekmiddelen voor het verplaatsen van een plunjer (35) van een injectiespuit (23) in een cilindrische behuizing (33) van de injectiespuit (23) om de injectievloeistof uit de flacon (27) in de betreffende injectiespuit (23) te krijgen, met het kenmerk, dat de inrichting (1) voorts omvat: - invoermiddelen (9) voor het invoeren van data betreffende de te gebruiken flacon (27), - een processor (8) voor het aansturen van de verplaatsingsmiddelen en de uittrekmiddelen, en - een data-opslageenheid (10) die met de processor (8) is verbonden voor data- uitwisseling en voor elke soort flacon (27) data bevat met betrekking tot het aansturen van de verplaatsingsmiddelen en de uittrekmiddelen.

2. Inrichting (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de processor is geconfigureerd om data betreffende het vullen van injectiespuiten (23) met injectievloeistof in de data-opslageenheid (10) op te slaan om deze later te kunnen gebruiken voor controle en analyse.

3. Inrichting (1) volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de inrichting (1) is voorzien van data-uitwisselmiddelen (12) om de in de data- opslageenheid (10) aanwezige data te kunnen updaten.

4. Inrichting (1) volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de injectiespuitenhouder (17) uitneembaar in de inrichting (1) aanwezig is en is voorzien van een identifier (18) waarbij de inrichting (1) herkenningsmiddelen (20) omvat die de identifier (18) kunnen lezen en in de data-opslageenheid (10) kunnen opslaan en kunnen koppelen aan de ingevoerde gegevens van de gebruikte flacon (27).

5. Inrichting (1) volgens conclusie 1, 2, 3 of 4, met het kenmerk, dat de flaconhouder (25) is geconfigureerd om flacons (27) met verschillende afmetingen te kunnen opnemen.

6. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat - de injectiespuitenhouder (17) tijdens gebruik in de inrichting is gefixeerd, - de verplaatsingsmiddelen en de uittrekmiddelen op een slede (13) aanwezig zijn, en - de inrichting (1) voorts sledemiddelen omvat voor het verplaatsen van de slede (13) langs de injectiespuitenhouder (17) en het achtereenvolgens positioneren van de slede (13) ten opzichte van elke in de injectiespuitenhouder (17) aanwezige injectiespuit (23).

7. Inrichting (1) volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat in de inrichting (1) twee injectiespuitenhouders (17) parallel naast elkaar en op afstand van elkaar fixeerbaar zijn en de slede (13) tussen de beide injectiespuitenhouders (17) verplaatsbaar is en voor elk van de injectiespuitenhouders (17) is voorzien van verplaatsingsmiddelen en uittrekmiddelen.

8. Inrichting (1) volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de verplaatsingsmiddelen gelijktijdig verplaatsbaar zijn en dat de uittrekmiddelen gelijktijdig verplaatsbaar zijn.

9. Inrichting (1) volgens conclusie 6, 7 of 8, met het kenmerk, dat de flaconhouder (25) zodanig is geconfigureerd dat deze een flacon (27) onder een hoek met de verticale richting vasthoudt.

10. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de injectiespuitenhouder (17) is gevormd door een vormvaste, rechte, langwerpige tray (31) met in lengterichting verscheidene naast elkaar aanwezige klemelementen (21) voor injectiespuiten (23).

11. Inrichting (1) volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de klemelementen (21) in een tijdens gebruik horizontale richting haaks op de lengterichting van de tray (31) ten opzichte van elkaar verschoven zijn, zodat de klemelementen (21) niet in een rechte lijn aanwezig zijn.

12. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies 6-11, met het kenmerk, dat de sledemiddelen geconfigureerd zijn om de slede (13) in lengterichting il van de injectiespuitenhouder (17) telkens over een afstand te verplaatsen die iets verschilt van de afstand tussen naburige injectiespuiten (23), waarbij deze afstanden onderling iets van elkaar verschillen.

13. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies 6-12, met het kenmerk, dat de uittrekmiddelen geconfigureerd zijn om bij het vullen van een injectiespuit (23) de plunjer eerst teveel uit te trekken zodat er teveel injectievloeistof in de injectiespuit (23) gezogen wordt en vervolgens de plunjer (35) terug te duwen tot de gewenste hoeveelheid injectievloeistof in de injectiespuit (23) achter blijft.

14. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies 6-13, met het kenmerk, dat de uittrekmiddelen geconfigureerd zijn om na het vullen van een injectiespuit (23) met de gewenste hoeveelheid injectievloeistof de plunjer (35) iets verder uit de behuizing (33) van de injectiespuit (23) getrokken wordt om een aan de punt van de injectienaald (37) van de injectiespuit (23) gevormde druppel binnen te zuigen.

15. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies 6-14, met het kenmerk, dat de uittrekmiddelen geconfigureerd zijn om na het vullen van een bepaald aantal injectiespuiten (23) met injectievloeistof en voordat een volgende injectiespuit (23) gevuld wordt met injectievloeistof eerst de plunjer (35) uit te trekken over een bepaalde afstand waarbij de behuizing (33) van de injectiespuit (23) met lucht gevuld wordt en vervolgens nadat de flacon (27) op de injectienaald (37) is aangebracht de plunjer (35) in te duwen om de lucht in de flacon (27) te blazen en daarbij de in de flacon (27) ontstane onderdruk op te heffen.